2005/212

Rapport

Verzoeker stortte medio februari 2004 een bedrag terug op de rekening van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor teveel ontvangen huursubsidie. Kort hierna ontving hij een herziene beslissing van 5 maart 2005, waaruit bleek dat een fout was gemaakt en hij toch recht had op het in eerste instantie toegekende en vervolgens terugbetaalde bedrag. Aangezien hij het huursubsidiebedrag intussen had teruggestort, deed hij bij de Directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen van het ministerie (verder IBS) navraag en vernam hij dat hij het bedrag binnen twee weken retour zou ontvangen. Toen hij het bedrag na twee weken nog niet had ontvangen, vroeg hij hierom met een brief van 18 maart 2005 en verzocht hij tevens om vergoeding van rente.

Na zes weken was nog niet op de brief gereageerd, noch had verzoeker het bedrag op zijn rekening staan, ondanks het feit dat de Nationale ombudsman verzoekers klacht op 14 april 2004 aan het ministerie ter behandeling had doorgezonden.

Tijdens het onderzoek werd op 23 juli 2004 het bedrag aan verzoeker betaalbaar gesteld en werd op 15 september 2005 op verzoekers brief gereageerd, waarbij tevens een beslissing werd genomen op het verzoek om vergoeding van rente.

Verzoeker klaagde erover dat hij, ondanks de toezegging van IBS en de telefonische en schriftelijke verzoeken, het huursubsidiebedrag op het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (2 juni 2004) nog niet had terugontvangen. Ook klaagde hij erover dat niet was gereageerd op zijn brief van 18 maart 2004.

De Nationale ombudsman overwoog dat IBS onvoldoende slagvaardig had gehandeld door - na de verzoekers brief van 18 maart 2005, de doorzending door de Nationale ombudsman van verzoekers klacht op 14 april 2004 en verzoekers tweede klacht bij de Nationale ombudsman - pas na twintig weken tot terugbetaling over te gaan, en daarmee tot herstel van de gevolgen voor verzoeker van een fout van IBS.

De Nationale ombudsman overwoog verder dat met het feit dat pas na 26 weken voor de eerste maal op verzoekers brief was gereageerd, in strijd was gehandeld met hetgeen de correspondentiewijzer hierover meldt en dat hiermee ook in strijd was gehandeld met de vereiste voortvarendheid.

Dit laatste gold tevens voor het nemen van een beslissing op het verzoek om vergoeding van rente na 26 weken. Het vereiste van voortvarendheid brengt mee dat binnen redelijke termijn, en in dit geval op grond van artikel 4:13 Awb binnen 8 weken, een beslissing had moeten worden genomen.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging op deze punten niet behoorlijk.

IBS heeft het vereiste van voortvarendheid geschonden, zowel voor wat de restitutie van het huursubsidiebedrag betreft, als ten aanzien van de behandeling van verzoekers brief van 18 maart 2004 en het nemen van een beslissing op het daarin vervatte verzoek om vergoeding van rente.

Instantie: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Klacht:

Ten onrechte teruggestort huursubsidiebedrag niet terugbetaald; niet gereageerd op klachtbrief en verzoek om vergoeding van rente.

Oordeel:

Gegrond