Verzoeker is eigenaar van een juwelierszaak. Voor de beveiliging van zijn zaak is verzoeker aangesloten bij alarmcentrale V. Omdat verzoeker van V. het signaal had ontvangen dat de vaste telefoonlijn van zijn juwelierszaak was uitgevallen, had hij contact opgenomen met de meldkamer van het korps Noord-Holland Noord. Omdat verzoeker rekening hield met de mogelijkheid van sabotage van zijn alarminstallatie, verzocht hij de meldkamer om politieassistentie bij het activeren van zijn alarm. Volgens de meldkamer was er echter onvoldoende reden om een eenheid van de politie ter plaatse te sturen.
Verzoeker klaagde over deze weigering. Verzoeker vond het onbegrijpelijk dat de politie, ondanks dat de kans bestond dat er sprake was van sabotage en de politie bekend is met het feit dat er ten aanzien van zijn zaak sprake is van een hoog veiligheidsrisico, geen assistentie had verleend.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer het volgende. Uit het onderzoek was gebleken dat de politie ten aanzien van de door verzoeker beschreven situatie geen procedure kent. Het verzoek kon worden opgevat als een hulpverleningsverzoek van een burger aan de politie. Het redelijkheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Dit geldt ook voor de politie.
De Nationale ombudsman had er begrip voor dat er afspraken dienen te worden gemaakt om nodeloze politie-inzet tegen te gaan. Aan de andere kant was uit onderzoek naar voren gekomen dat de minister van Justitie de mening is toegedaan dat de veiligheid van de juweliersbranche dient te worden vergroot en heeft hij een commissie ingesteld om oplossingen te bedenken om de aanpak van criminaliteit in de juweliersbranche te verbeteren. Het rapport van deze commissie, "Goud in Veiligheid", doet hiertoe aanbevelingen. In dit geval deed een juwelier, van wie bij de politie bekend is dat hij meermalen slachtoffer is geweest van ernstige criminaliteit, een beroep op de politie. Uit de stukken was naar voren gekomen dat de politie op het moment van het verzoek om hulpverlening geen andere (spoedeisende) werkzaamheden had en er derhalve voldoende (politie)capaciteit was. Mede gelet op de in het bovengenoemde rapport en het actieplan geconstateerde precaire veiligheidssituatie in de juweliersbranche was de Nationale ombudsman van oordeel dat een redelijke belangenafweging in de specifieke situatie van verzoeker, gezien de beschikbare capaciteit, ertoe had moeten leiden een surveillance-eenheid ter plaatse te sturen. Het optreden van de politie was niet in overeenstemming met het redelijkheidsvereiste. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.