Op 24 januari 1989 heeft de rechter bepaald dat de ex-echtgenoot van verzoekster kinderalimentatie voor zijn dochter diende te betalen. Verzoekster schreef in 2003 het LBIO aan, omdat haar ex de kinderalimentatie niet betaalde. Omdat de ex van verzoekster niet betaalde na een verzoek van het LBIO, heeft het LBIO de inning van de alimentatie overgenomen en later overgedragen aan de deurwaarder.
Verzoekster klaagt erover dat het LBIO onvoldoende actie heeft ondernomen om de alimentatie bij haar ex-partner te innen vanaf het moment dat de inning van de alimentatie was overgedragen aan de deurwaarder.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat van het LBIO mag worden verwacht dat het bij de inning van verschuldigde alimentatie de vereiste voortvarendheid betracht. Wanneer de zaak eenmaal in handen is gegeven van een deurwaarder, dient het LBIO regelmatig bij die deurwaarder te informeren naar de stand van zaken om te bezien of diens inspanningen voldoende effectief zijn, en zo nodig actie te ondernemen om de deurwaarder aan te sturen of aan sporen over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen.
Met betrekking tot de periode van 22 juni 2004 tot en met 14 oktober 2004, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het LBIO de deurwaarder eerder had moeten rappelleren en hiermee heeft gehandeld in strijd met het voortvarendheidsvereiste.
Ten aanzien van de periode van na 14 oktober 2004 is gebleken dat het LBIO ervan op de hoogte was dat de deurwaarder beslag wilde gaan leggen. De Nationale ombudsman realiseert zich dat het vervelend is voor een alimentatiegerechtigde om lang te moeten wachten op de verschuldigde betaling, maar acht het niet onredelijk dat het LBIO in de periode van één maand geen navraag heeft gedaan bij de deurwaarder, mede gezien het feit dat het LBIO een periode van drie maanden hanteert tussen twee verschillende verhaalsverzoeken. Ten aanzien van de periode van na 14 oktober 2004 heeft het LBIO niet gehandeld in strijd met het voortvarendheidsvereiste.