Verzoekster, afkomstig uit Irak, diende op 20 september 2002 een asielaanvraag in. Op 27 juni 2003 stelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een besluitmoratorium in voor asielzoekster afkomstig uit Centraal Irak. Op 16 april 2004 diende verzoekster een klacht in over de lange duur van de behandeling van haar aanvraag nu de wettelijke beslistermijn in haar zaak was verstreken. Hierop liet de minister weten de klacht gegrond te achten maar niet te kunnen beslissen vanwege de voortdurende onzekerheid over de situatie in Irak.
Verzoekster klaagde erover dat de minister na het gegrond verklaren van haar klacht geen passende maatregel heeft genomen door op haar asielaanvraag te beslissen
De Nationale ombudsman overwoog dat in verzoeksters zaak de wettelijke beslistermijn was overschreden. In de memorie van toelichting bij de Vreemdelingenwet 2000 en in de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen dat door het instellen van het besluitmoratorium de beslistermijn in een individuele asielzaak slechts éénmalig met een jaar worden verlengd. In deze zaak liep de wettelijke beslistermijn van de asielaanvraag af, zes maanden na 20 september 2002, op 20 maart 2003. Door het ingestelde besluitmoratorium kon dit met een jaar worden verlengd tot 20 maart 2004.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de voortdurende onzekere situatie in Irak niet kon rechtvaardigen dat de beslissing op verzoeksters asielaanvraag verder werd uitgesteld. Door niet voor 20 maart 2004 te beslissen op verzoeksters asielaanvraag handelde de minister in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.