Op 4 maart 2003 onderging verzoeker bij het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid (BNOR) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) een nader onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De uitslag van dit onderzoek was negatief. Op 4 maart 2003 diende verzoeker een klacht in bij het BNOR over het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur. Hij voerde daarbij een aantal argumenten aan op grond waarvan aan de juistheid van het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur moest worden getwijfeld.
Verzoeker klaagde over de wijze waarop het BNOR zijn klacht van 4 maart 2003 had afgehandeld. Hij klaagde er in het bijzonder over dat het BNOR niet inhoudelijk was ingegaan op al hetgeen hij naar voren had gebracht.
De Nationale ombudsman oordeelde dat bij klachten over de uitslag van een nader onderzoek het BNOR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur. Dit is slechts anders indien feiten of omstandigheden het aannemelijk maken dat de rijvaardigheidsadviseur niet in redelijkheid tot zijn oordeel kon komen.
In het kader van de klachtbehandeling had het BNOR zowel de rijvaardigheidsadviseur geraadpleegd als verzoekers rij-instructeur. De rijvaardigheidsadviseur liet weten dat op het beoordelingsformulier alleen de belangrijkste fouten waren vermeld en dat verzoekers wijze van autorijden nog lang niet voldoende was. De rij-instructeur liet weten dat verzoekers rijvaardigheid nog niet op het niveau was om zelfstandig en veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen. Daarmee bevestigde de de rij-instructeur in feite het oordeel van de examinator. De Nationale ombudsman overwoog dat gelet hierop en gelet op het feit dat ook overigens niet was gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het BNOR het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur in twijfel diende te trekken, het BNOR mocht uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rijvaardigheidsadviseur.
Verder had het BNOR op alle brieven van verzoeker gereageerd waarbij telkens uiteen was gezet waarom verzoekers klacht niet gegrond werd bevonden en had het verzoeker twee maal uitgenodigd voor een hoorzitting, aan welke uitnodiging verzoeker geen gehoor had gegeven. Vorenstaande betekende volgens de Nationale ombudsman dat het BNOR voldoende was ingegaan op verzoekers klacht en dat de gegeven motivering de beslissing op de klacht kon dragen.
Het BNOR heeft niet in strijd gehandeld met het motiveringsvereiste.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.