Verzoekster, medewerkster van de Koninklijke Militaire Academie van het Ministerie van Defensie (KMA), had met twee van haar direct leidinggevenden een arbeidsconflict en had zich bij de Gouverneur KMA beklaagd over de wijze waarop zij door hen was bejegend.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de Gouverneur KMA in een brief had geconcludeerd dat geen sprake was van intimidatie van twee collega's die ten behoeve van haar verklaringen hadden afgelegd door haar direct leidinggevende, terwijl hij hen in sterke bewoordingen had aangeraden hun verklaringen in te trekken.
De Nationale ombudsman overwoog dat de actie van de direct leidinggevende - hij had de twee collega's met nadruk verzocht de afgelegde verklaringen in te trekken en hem schriftelijk excuses aan te bieden - gelet op zijn hiërarchische positie binnen de KMA niet als gepast kon worden aangemerkt. Met zijn actie had hij getracht achteraf alsnog zijn persoonlijk gelijk te halen. Hij had daarmee zijn positie als vakgroepvoorzitter oneigenlijk aangewend door de schijn te wekken dat het afleggen van een mogelijk belastende verklaring tegen de vakgroepvoorzitter kon leiden tot repercussies. In zoverre kon worden gesteld dat de actie een intimiderend effect had. Het verzoek van de leidinggevende aan de collega's was dan ook niet correct. Gelet hierop kon de motivering van de Gouverneur KMA in zijn brief zijn conclusie niet dragen en heeft hij in zoverre in strijd met het motiveringsvereiste gehandeld. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Verzoekster klaagde er verder over dat de tijdens de interne klachtenprocedure ingeschakelde klachtencommissie was uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de Regeling klachtenprocedure ongewenst gedrag en melding vermoedens van misstanden defensie.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat het advies van de commissie door enerzijds het gedrag van de beklaagden wel op meerdere onderdelen als onjuist aan te merken, maar anderzijds te adviseren tot ongegrondverklaring van het merendeel der klachten, innerlijk tegenstrijdig was gemotiveerd. Daarmee was het advies in strijd met het motiveringsvereiste tot stand gekomen. Dat de gedragingen van de betrokkenen wellicht niet waren te kwalificeren als ongewenst gedrag zoals omschreven in de regeling, deed daaraan niet af. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
- bespreken van verzoeksters persoon in de vakgroep;
- vervangend werk tijdens klachtprocedure;
- de samenstelling van de commissie;
- het nalaten getuigen te horen.
- lange duur behandeling.