2005/117

Rapport

Verzoeker diende (namens een b.v.) bij een stadsdeel een aanvraag in om een ligplaatsvergunning voor een schip bestemd voor asielzoekersopvang. Bij een bijeenkomst presenteerde verzoeker zich als de eigenaar van het schip. De politie (her)kende daarbij verzoeker. De politie liet in juni 2000 het Openbaar Ministerie weten dat hij een bekende was van de politie. Op verzoek van de burgemeester liet het Openbaar Ministerie hem het volgende weten: 'Uit de beschikbare gegevens zou het ernstige vermoeden kunnen worden afgeleid dat betrokkene zich ophoudt in en bemoeienis heeft met diverse criminele netwerken, welke zich onder meer bezig houden met handel in verdovende middelen'. De aanvraag voor de ligplaatsvergunning werd afgewezen.

Verzoeker klaagde er in dit verband over dat de hoofdofficier van justitie het dagelijks bestuur van het stadsdeel de informatie had verstrekt, terwijl er geen sprake was van harde feiten of omstandigheden die de verstrekking rechtvaardigden

De Nationale ombudsman overwoog dat waar de wet de bevoegdheid tot het (door)verstrekken van gevoelige informatie beperkt tot de uitoefening van een bepaalde taak, die informatie niet met een ander oogmerk mag worden verstrekt. De Nationale ombudsman overwoog, gelet op het feit dat de verstrekking primair had gediend ter beoordeling van een aanvraag voor een ligplaatsvergunning, niet zijnde de uitvoering van de politietaak, en het feit dat de verstrekte informatie was gebaseerd op "zachte" informatie, dat er in dit geval geen sprake was van een noodzaak tot het verstrekken van informatie over verzoeker aan de burgemeester/het stadsdeel. Tevens woog daarbij dat de hoofd­officier van justitie zich had beroepen op het zwaarwegend openbaar belang dat gediend was bij de screening van verzoeker als partner en/of contractant van de overheid. Aldus was de indruk gewekt dat screening van personen die een vergunning hebben aangevraagd (steeds) een rechtsgeldige grond voor informatieverstrekking is. Dat was, althans ten tijde van de onderzochte gedraging, niet het geval. Veeleer was sprake van een ontoereikend instrumentarium voor screening. Dit ontoereikend instrumentarium was aanleiding voor de totstandbrenging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Ook deze wetgeving had in verzoekers geval echter niet kunnen leiden tot de desbetreffende gegevensverstrekking, omdat verzoekers voorgenomen activiteit niet een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichting of bedrijf betrof. De hoofdofficier van justitie heeft met de verstrekking de hem rustende geheimhoudingsplicht van artikel 30 Wpolr doorbroken voor een doel dat de wet niet toestaat en heeft aldus gehandeld in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Overig klachtonderdeel:

Informatieverstrekking.

Instantie: Hoofdofficier van justitie Amsterdam

Klacht:

Informatie verstrekt aan dagelijks bestuur stadsdeel terwijl geen sprake was van harde feiten of omstandigheden die verstrekking rechtvaardigden; inadequaat en met veronachtzaming van belangen van verzoeker gereageerd op diens verzoeken om informatie.

Oordeel:

Gegrond