Verzoekster klaagde er in de eerste plaats over dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland te Amsterdam eerst op of omstreeks 5 juni 2003 aan haar een verblijfsdocument had uitgereikt, terwijl de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij beschikking van 26 februari 2003 haar een verblijfsvergunning had verleend (ingaande 11 juni 2002 en geldig tot 11 juni 2003).
In het onderzoek bleek dat de vreemdelingendienst na ontvangst op 28 februari 2003 van de beschikking waarbij verzoekster een verblijfsvergunning was verleend en na ontvangst van de pasfoto's van verzoekster, had verzuimd om ter afhandeling van de verblijfsvergunning een verblijfsdocument aan te vragen. Eerst na indiening van een klacht en rappèl hierover door haar gemachtigde had de vreemdelingendienst het verblijfsdocument op 28 mei 2003 aangevraagd en op 17 juni 2003 aan haar uitgereikt, terwijl de geldigheidsduur reeds op 11 juni 2003 was verstreken.
Het vereiste van administratieve nauwkeurigheid houdt in dat bestuursorganen secuur dienen te werken. De onderzochte gedraging was op dit punt dan niet behoorlijk.
Voorts klaagde verzoekster erover dat de vreemdelingendienst haar op 12 maart 2003 ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning eerst op 11 augustus 2003 aan de IND had voorgelegd, waarop op 19 september 2003 een beslissing werd genomen. Door deze gang van zaken kon verzoekster niet aantonen dat zij (vanaf 26 februari 2003) rechtmatig in Nederland verbleef en kreeg zij van de Belastingdienst geen sofi-nummer.
In het onderzoek bleek dat bericht van KPMG uitbleef over legesbetaling en door personeelsgebrek bij de vreemdelingendienst vertraging was ontstaan bij de verdere behandeling van de verlengingsaanvraag door die dienst.
Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat een bestuursorgaan slagvaardig en met voldoende snelheid dient op te treden.
De vreemdelingendienst had bij de behandeling van verzoeksters verlengingsaanvraag dan ook niet voortvarend gehandeld door na te laten bij KPMG te rappelleren over de legesbetaling. Verzoekster had deze betaling reeds op 28 maart 2003 had voldaan en pas op 25 juni 2003 was hierover bericht. Voorts kan personeelsgebrek bij de vreemdelingendienst volgens het rapport weliswaar een verklaring, maar geen rechtvaardiging zijn voor het vervolgens laten liggen van verzoeksters verlengingsaanvraag.
De vreemdelingendienst had aldus gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid.
Op dit punt was de onderzochte gedraging evenmin behoorlijk.
De klacht werd dan ook gegrond verklaard.