Verzoekster ondervond al geruime tijd overlast van diverse buren, die volgens haar onacceptabele geluids- en stankoverlast veroorzaakten. Zij deed hiervan veelvuldig melding bij de politie.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de politie onvoldoende was opgetreden tegen geluidsoverlastoverlast van buurtgenoten; de politie diende volgens haar de wet te handhaven.
De Nationale ombudsman overwoog dat de meldingen geen geluidsoverlast als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) betroffen, terwijl de meeste meldingen voor geluidsoverlast 's nachts (timmeren, boren en dergelijke) ook in het algemeen geen rumoer dan wel burengerucht overeenkomstig het bepaalde in artikel 431 Sr. opleveren. Gelet op de meldingen in kwestie en de situatie die de politie vervolgens aantrof, kon zij er in redelijkheid voor kiezen om niet repressief op te treden - bijvoorbeeld op grond van de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening - maar zich terughoudend en bemiddelend op te stellen. Het ging immers vaak om geluidsoverlast die overdag plaatsvond, terwijl de politie bovendien in veel gevallen zelf geen geluidsoverlast waarnam. Onder die omstandigheden was er voor de politie geen aanleiding strafvorderlijk op te treden. Dat verzoekster ondanks bemiddelend optreden door de politie toch regelmatig overlast bleef ondervinden, kon de politie niet worden aangerekend. De politie trof geen verwijt. Van strijd met het redelijkheidsvereiste was naar het oordeel van de Nationale ombudsman dan ook geen sprake. Hij achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
- afwijzing schadevergoeding ivm feit dat verzoekster door nalatig optreden politie genoodzaakt was procedures voor de kantonrechter te voeren.