2004/490

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop hij en zijn vriendin op 29 juni 2003 op een tankstation te Nijmegen door twee met naam genoemde politieambtenaren zijn bejegend. Hij klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaren tegen hem en zijn vriendin hebben gezegd dat het tankstation geen "afwerkplek" was, waarmee ze suggereerden dat zijn vriendin aan het tippelen was.

Beoordeling

Algemeen

Op 29 juni 2003, rond middernacht, stond verzoeker, in gezelschap van een vriendin, geparkeerd op een terrein van een tankstation te Nijmegen. Op enig moment reed een politiebusje, met daarin twee politieambtenaren, langs de auto van verzoeker. De politieambtenaren gaven verzoeker en zijn vriendin te kennen dat de betreffende locatie geen "afwerkplek" was.

I. Bevindingen

1. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren tegen hem en zijn vriendin hebben gezegd dat het tankstation geen “afwerkplek” was. Verzoeker voelt zich door het gebruik van deze woorden gekwetst. Volgens verzoeker was er geen enkele aanleiding voor een dergelijke opmerking.

2. De korpsbeheerder verwijst voor haar oordeel naar haar besluit van 12 maart 2004. Bij dit besluit heeft de korpsbeheerder, gelet op onder meer het advies van de klachtencommissie van 2 februari 2004, de klacht niet gegrond verklaard.

3. Tegenover de klachtencommissie hebben verzoeker en de betrokken politieambtenaren W. en B. met betrekking tot het voorval onder meer het volgende verklaard. Verzoeker heeft aangegeven dat hij de bewuste nacht naast zijn auto stond om zijn autoruiten te wassen en zijn vriendin in de auto zat te bellen, toen er een politievoertuig langzaam voorbijreed. Zonder aanleiding werd door één van de inzittende politieambtenaren gezegd dat het daar geen afwerkplek was.

Betrokken ambtenaar W. heeft aangegeven, dat hij en zijn collega B. een praatje met verzoeker en zijn vriendin hadden gemaakt, omdat het hem en B. ambtshalve bekend is dat er op de plek waar zij zich bevonden wordt afgewerkt, wat in de APV van Nijmegen is verboden. Tegen verzoeker en zijn vriendin hebben zij toen gezegd dat het niet de bedoeling was dat daar werd afgewerkt. Volgens W. zag de vriendin van verzoeker er onverzorgd en grauw uit en had zij verwondingen in haar gezicht. Daardoor had hij het vermoeden dat zij verslaafd was, aldus W. tegenover de klachtencommissie.

B. heeft aangegeven dat hij en W. eerst een gesprek hadden gevoerd met verzoeker en zijn vriendin, voordat werd opgemerkt dat het daar geen afwerkplek was. Uit de opmerkingen van de vriendin, die droge verwondingen in haar gezicht had en er zo slecht uitzag, dat "zij toch niet kon werken", concludeerden hij en W. dat zij zich bezighield met activiteiten die op "de baan" (de door de gemeente Nijmegen aangewezen tippelzone; N.o.) thuishoorden. "De betwiste opmerking was niet gemaakt met de intentie verzoeker en zijn vriendin te beledigen, maar alleen om hen er op te attenderen dat zeker gedrag daar niet geoorloofd was", aldus B. tegenover de klachtencommissie.

4. De klachtencommissie overwoog op grond van de stukken en gehoord de verklaringen van verzoeker en de betrokken ambtenaren, dat was komen vast te staan dat W. en B. tegen verzoeker hebben gezegd dat het terrein nabij het tankstation geen afwerkplaats is. Ook was komen vast te staan dat verzoeker zich gegriefd voelde door deze opmerking. De klachtencommissie was van oordeel dat in ons taalgebruik het woord “afwerkplaats” een ingeburgerde en geaccepteerde term is. De klachtencommissie was ervan overtuigd dat de betrokken ambtenaren op een neutrale wijze hebben willen waarschuwen dat het niet toegestaan was om het terrein bij het tankstation als afwerkplaats te gebruiken. Volgens de klachtencommissie was nergens uit gebleken dat zij de bedoeling hadden om een negatief waardeoordeel over dergelijke activiteiten of over verzoeker en zijn vriendin te geven. Dat W. en B. hebben gewaarschuwd, wordt verklaard door beider waarneming: zij troffen een auto aan met twee personen, rond middernacht op een verlaten terrein, waarvan het hun ambtshalve bekend is dat die locatie, tegen de regels in, als afwerkplaats wordt gebruikt. Het kan W. en B. dan ook niet worden verweten dat zij onbehoorlijk jegens verzoeker zijn opgetreden, aldus de klachtencommissie.

5. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde verzoeker onder meer dat hij rond half een 's nachts stond geparkeerd op de parkeerplaats van een tankstation te Nijmegen. Verzoeker was de autoruiten van zijn auto aan het schoonmaken en zijn vriendin zat in de auto te telefoneren. De radio stond aan. Er klonk luide housemuziek. Verzoeker zag dat er twee politieambtenaren aan het tanken waren. Toen ze daar mee klaar waren reden ze met hun politievoertuig stapvoets langs verzoeker en zijn vriendin. Ze keken naar hen en reden langzaam voorbij. Op enig moment reden ze weer terug. De deur aan de passagierskant ging open, een politieambtenaar stapte uit en zei: "Het is hier geen afwerkplaats." Volgens verzoeker had noch hij, noch zijn vriendin op dat moment iets gezegd tegen de politieambtenaren. "Het is dus absoluut niet waar dat de betrokken ambtenaren eerst een gesprek met ons hebben gevoerd, alvorens ze de opmerking hebben geplaatst", aldus verzoeker.

6. De die nacht aanwezige vriendin van verzoeker, getuige P., verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman onder meer het volgende. Ze was de dag van het bewuste incident door verzoeker uit het ziekenhuis opgehaald. Ze was onder behandeling geweest omdat ze van haar fiets was gevallen. Ze had vijf breuken in haar gezicht opgelopen. Ze kon die nacht niet slapen en belde verzoeker, omdat hij wel vaker niet kan slapen. Samen zijn ze toen een stukje gaan rijden. Toen zij op een parkeerplaats nabij een tankstation stonden, zagen ze een politievoertuig langsrijden. P. herinnert zich dat ze op dat moment aan het bellen was en dat verzoeker de ruiten van de auto aan het schoonmaken was. Volgens P. reed het politievoertuig eerst voorbij en toen weer terug. Op enig moment deed de bijrijder van het politievoertuig zijn raam open en zei: "Hé, het is hier geen afwerkplaats." Hierop antwoordde P.: "Waar slaat dat op?" waarop de politieambtenaren weer verder reden, aldus P.

7. Betrokken ambtenaar W. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman onder meer het volgende. De nacht van het bewuste incident reed hij samen met zijn collega B. op het terrein van een tankstation te Nijmegen. Op een plek die veelvuldig wordt gebruikt om af te werken, zagen zij een auto staan met gedoofde lichten. Omdat het op die plek verboden is om af te werken, gingen hij en zijn collega een kijkje nemen. Toen zij langs de auto reden, zagen ze een man (verzoeker) en een vrouw die er grauw en onverzorgd uitzag. Zij besloten om een praatje te maken. Dat ze eerst een praatje hebben gemaakt weet W. 100% zeker, aangezien hij dat altijd doet. Volgens W. is het van belang om eerst vast te stellen met wie je te maken hebt. "Misschien zit er wel een huismoeder met kinderen in de auto of misschien is er wel een reden om er een tweede politieauto bij te roepen", aldus W. Volgens W. is één van zijn standaardvragen in gelijksoortige gevallen: "Kent u elkaar?" Hierop had verzoeker geantwoord dat de vrouw zijn vriendin was. De vrouw had echter aangegeven dat zij verzoeker niet kende. Na een kort gesprek had W. verzoeker en de vrouw te kennen gegeven dat het niet de bedoeling was dat er daar afgewerkt werd. Volgens W. had de vrouw hierop geantwoord: "Hoe kan ik nu werken met zo'n gezicht?", aldus W.

Reden om te vermoeden dat er mogelijk werd afgewerkt door verzoeker en zijn vriendin, was volgens W. de omstandigheid dat je op een volkomen verlaten plek die tegen de regels in veel wordt gebruikt om af te werken, een auto met gedoofde lichten ziet staan, waarin een stel zit waarvan de vrouw eruitziet alsof ze drugsverslaafd is. Volgens W. was de opmerking absoluut niet beledigend bedoeld.

8. B. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman onder meer dat hij en zijn collega W. rond middernacht op het terrein van het bewuste tankstation reden. Volgens B. waren zij daar niet om te tanken, maar in het kader van de surveillance. Het terrein is een bekende afwerkplek en behoort tijdens de surveillance tot één van de aandachtspunten. Op een plek die wordt gebruikt voor het wassen van ramen en dergelijke, zagen zij een auto staan. Er stond een man (verzoeker) bij, die (voor zover B. zich dit goed herinnerde) zijn autoruiten aan het wassen was en in de auto (op de bijrijderstoel) zat een vrouw. W. en B. reden langs de auto om te kijken wat deze mensen daar deden. Ze maakten een praatje met verzoeker en zijn vriendin. Volgens B. ging dit op een normale manier. Woordelijk weet hij niet meer wat zij gezegd hebben, maar het zal waarschijnlijk zoiets geweest zijn als "goedenavond, wat bent u hier aan het doen.” Hij heeft zeker niet meteen gezegd "Dit is geen afwerkplek." "We maken juist een praatje om een indruk te krijgen van de situatie; misschien zit er wel een vrouw onvrijwillig in het voertuig, of iets dergelijks", aldus B. Tijdens het praatje zag B. dat de vrouw eruitzag als een verslaafde. Ze had een ingevallen, mager gezicht met droge wonden. Op de vraag wat ze van elkaar waren, gaf de vrouw aan dat ze verzoeker niet kende en gaf verzoeker aan dat de vrouw zijn vriendin was. B. gaf te kennen dat, toen één van de ambtenaren aangaf dat de locatie waar zij stonden niet als afwerkplek gebruikt diende te worden, de vrouw antwoordde: "Ik kom net uit het ziekenhuis, ik kan toch zo niet werken?", of woorden van gelijke strekking. Volgens B. waren onder meer volgende omstandigheden aanleiding voor hem geweest om die opmerking te plaatsen; a) de plek waar verzoeker en zijn vriendin zich bevonden wordt veelvuldig gebruikt door heroïnehoertjes; b) het is middernacht c) ze zien dat ze te maken hebben met een verslaafde; d) en er wordt een tegenstrijdig antwoord gegeven op de vraag wat zij van elkaar waren. Ook B. gaf te kennen dat de opmerking absoluut niet beledigend was bedoeld.

II. Beoordeling

9. Vooropgesteld wordt dat voldoende is komen vast te staan dat de betrokken ambtenaren verzoeker en zijn vriendin hebben aangegeven dat de betreffende locatie geen afwerkplek was. Ook staat vast dat met afwerkplek wordt bedoeld een plek waar prostituees hun klanten heen brengen om hen "af te werken". Voorts staat vast dat het volgens de APV van Nijmegen verboden is om de betreffende locatie voor dit doel te gebruiken (zie Achtergrond).

10. Hoewel het schoonmaken van autoruiten op een daartoe bestemde plek bij een tankstation op zichzelf geen aanleiding vormt voor het vermoeden dat er op die plek wordt afgewerkt, acht de Nationale ombudsman het gelet op de omstandigheden van het geval - de bekendheid van de politieambtenaren met de parkeerplaats als zijnde een locatie die veelvuldig wordt gebruikt als afwerkplek, het tijdstip waarop betrokkenen zich op die locatie bevinden en het grauwe gehavende uiterlijk van verzoekster waardoor het lijkt alsof ze (heroïne)verslaafd is (en het een feit van algemene bekendheid is dat veel prostituees ook heroïneverslaafd zijn) - niet onbegrijpelijk dat bij de betrokken ambtenaren dit vermoeden rees.

11. Op zichzelf acht de Nationale ombudsman het niet onzorgvuldig wanneer een politieambtenaar - indien daartoe zoals in dit geval aanleiding is - burgers op het bestaan van een verbod attendeert. Wel mag van een politieambtenaar verwacht worden dat hij burgers beleefd te woord staat.

12. De betrokken ambtenaren hebben tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat zij, voorafgaand aan de gewraakte opmerking een kort gesprekje met verzoeker en zijn vriendin hebben gevoerd. De betrokken ambtenaren hebben tegenover de Nationale ombudsman nader gemotiveerd waarom zij - in overeenkomstige gevallen - altijd eerst een praatje maken met burgers. Zo heeft B. aangegeven dat politieambtenaren juist een praatje maken om een indruk te krijgen van de situatie. "Misschien zit er wel een vrouw onvrijwillig in het voertuig", zo gaf B. te kennen. Ook W. had aangegeven dat je als politieambtenaar altijd eerst wilt weten met wie je te maken hebt. "Misschien zit er wel een huismoeder met kinderen in de auto of misschien is er wel een reden om er een tweede politieauto bij te roepen", aldus W. (zie hierboven onder I. 7. en 8.).

13. De Nationale ombudsman acht het gezien de motivering van de betrokken ambtenaren aannemelijk dat aan de gewraakte opmerking een, al is het kort, introducerend praatje vooraf is gegaan. Te meer omdat de betrokken ambtenaren er onder meer ten behoeve van hun eigen veiligheid belang bij hadden om eerst een indruk te krijgen van de situatie, alvorens de betrokkenen te wijzen op een geldend verbod.

Nu verder ook niet is gebleken dat er voor de betrokken ambtenaren enige aanleiding bestond om verzoeker en zijn vriendin opzettelijk te willen beledigen, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken ambtenaren zich ten opzichte van verzoeker en zijn vriendin, voldoende zorgvuldig hebben opgesteld.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 27 april 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Boxmeer, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Verder zijn de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee ambtenaren werden telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokken ambtenaar W. en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van betrokken ambtenaar B. gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De reacties van verzoeker en de getuige gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen dan wel aan te vullen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

Verzoekschrift van 25 april 2004, door de Nationale ombudsman ontvangen op 27 april 2004, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid.

Klachtdossier van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid met bijlagen, zoals onder meer de brief van de adjunct teamchef G. van het team Nieuw West aan betrokken ambtenaar M. van het District Nijmegen van 6 augustus 2003, de klachtafhandelingsbrief van M. aan verzoeker van 25 november 2003, de schriftelijke reactie van verzoeker op de klachtafhandeling van 30 november 2003, het schriftelijk advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid aan de korpsbeheerder van 2 februari 2004 en het schriftelijk besluit van de korpsbeheerder van 12 maart 2004.

Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 24 juni 2004.

Standpunt van de korpsbeheerder van 9 juli 2004.

Reactie van verzoeker van 18 juli 2004.

Telefonische verklaring van verzoeker van 23 juli 2004.

Telefonische verklaring van getuige P. van 27 juli 2004.

Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar W. van 30 augustus 2004.

Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar B. van 3 september 2004.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (voor zover van toepassing)

"Artikel 3.2.6. Straatprostitutie

Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet op of aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen en gebieden, indien de bij dat besluit vastgestelde voorschriften in acht worden genomen; deze voorschriften betreffen in ieder geval de tijden, waarop het verbod in het eerste lid vermeld niet geldt, de leeftijd van de prostituee en de locatie waar het afwerken dient te geschieden.

(zie voor aanwijzingsbesluit: Bijlage 2A bij de slotpagina's)

Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door een ambtenaar van politie het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden op de in lid 2 bedoelde wegen en gebieden dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze gebieden zijn bestemd.

(...)

Bijlage 2A:

Aanwijzingsbesluit op grond van artikel 3.2.6. lid 2 van de verordening (aanwijzing gedeelte van de Nieuwe Marktstraat als tippelzone, waarbij onder meer voorschriften betreffende leeftijd, tijden en afwerklocatie). Het besluit is voor het eerst op 6 september 2000 gepubliceerd als onderdeel van gemeenteblad nummer GBOO-230. De inwerkingtreding is met toepassing van artikel 142 van de Gemeentewet gesteld op 14 september 2000 en voor laatst genoemd onderdeel van de voorschriften op 9 oktober 2000 (gekoppeld aan het moment van feitelijke openstelling van de afwerklocatie). Aan het besluit is tevens openbare bekendheid gegeven in "de Brug" van 13 september 2000 en voor de openstelling van de afwerklocatie in "de Brug" van 4 oktober 2000.

(...)

Besluiten:

• Aan te wijzen als wegen en gebieden, bedoeld in artikel 3.2.6 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen:

de Nieuwe Marktstraat, vanaf de kruising met de Lange Hezelstraat tot aan de fysieke afsluiting, halverwege de Nieuwe Marktstraat.

• Daarbij als voorschriften, bedoeld in artikel 3.2.6 lid 2 APV, te stellen:

* de minimumleeftijd voor de prostituees is 18 jaar;

* geen straatprostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaald is;

* de aangewezen locatie mag slechts gebruikt worden voor straatprostitutie van 18.00 uur tot 02.00 uur;

* het zogenaamde afwerken dient te geschieden in de daartoe ingerichte afwerklocatie aan de Nieuwe Marktstraat. Dit voorschrift geldt vanaf het moment van feitelijke openstelling van deze afwerklocatie. De datum van openstelling zal bekendgemaakt worden op de gemeentepagina in de Brug.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders der gemeente Nijmegen in zijn vergadering van 5 september 2000 (...)."

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Wijze van bejegening door twee politieambtenaren bij tankstation .

Oordeel:

Niet gegrond