2004/465

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart, van

het Ministerie van Verkeer en Waterstaat:

- hem deel II van het praktijkexamen Flight Instructor (A) skill test op 24 oktober 2002 niet overeenkomstig het examenreglement heeft afgenomen, waardoor hij her-

examen heeft moeten doen;

- zijn klacht van 3 februari 2003 over het op onjuiste wijze afgenomen examen niet inhoudelijk heeft behandeld.

- hem het bedrag van € 311 voor een volledig examen in rekening heeft gebracht, terwijl

het herexamen één onderdeel betrof van het uit drie delen bestaande praktijkexamen.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het afnemen van het praktijkexamen

Bevindingen

1. Op 24 oktober 2002 legde verzoeker het uit drie onderdelen bestaande praktijkexamen Vliegonderricht - vleugelvliegtuigen af. Deel I van het examen legde hij succesvol af, en op een aantal van de onderdelen van deel II scoorde hij voldoende. Zijn algemene theoretische kennis en zijn kennis vliegtuighandboek werden echter onvoldoende geacht, met als gevolg dat hij voor dit onderdeel zakte.

2. Verzoeker was van mening dat dit examenonderdeel niet overeenkomstig het examenreglement was afgenomen. Hij beriep zich daarbij op Bijlage 38, “Eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring voor de bevoegdverklaring in het vliegbewijs voor vliegonderricht (vleugelvliegtuigen)” (zie Achtergrond, onder 1.). Verzoeker doelde daarbij in het bijzonder op onderdeel B van de Bijlage, betreffende de eisen inzake het geven van klassikaal onderricht; daarin wordt aangegeven dat moet worden aangetoond dat de kandidaat op voldoende wijze instructietechnieken beheerst, over een goede kennis beschikt over de onderwerpen waarin hij onderricht geeft en onderricht geeft met tenminste voldoende instructieve waarde.

Verzoeker meende dat er vragen waren gesteld die volstrekt buiten het kader van dit reglement vallen, en dat hij vanwege zijn antwoorden op die vragen was gezakt. Hij wees daarbij op het (voorbedrukte) examenformulier, waarin onder Deel II naast de hiervóór genoemde drie onderdelen, de onderdelen stem/intonatie, algemene theoretische kennis en kennis vliegtuighandboek waren opgenomen. Verzoeker gaf aan dat hij in juli 2002 reeds het examen voor een commercial pilot licence met succes had afgelegd, en dat bij die gelegenheid overeenkomstig de desbetreffende exameneisen dergelijke vragen al ruimschoots waren gesteld.

3. De minister gaf bij monde van de betrokken examinator het volgende aan. De door verzoeker bedoelde vragen worden altijd gesteld, en daarvoor wordt standaard dertig minuten uitgetrokken. Een instructeur moet een goede elementaire kennis hebben, want een instructeur legt de basis van de kennis van de cursisten. Verzoeker had blijk gegeven van een tekort aan kennis. Zijn briefing was minimum acceptabel geweest omdat hij wat sommige aspecten betreft wat vaag was. Het onderwerp van verzoekers briefing was de “overtrek” geweest. Verzoeker had daarbij soms een onjuiste voorstelling van zaken of te vage verklaringen gegeven, en was soms niet in staat geweest een dergelijke vage verklaring uit te werken. Na de briefing was geconstateerd dat verzoeker zeer wel in staat was om een briefing te geven, maar dat het mankeerde aan kennis en begrip. Om die conclusie nader te onderbouwen waren verzoeker een zevental vragen gesteld, waarvan hij vijf vragen onvoldoende of onvolledig, één vraag onjuist, en één vraag juist had beantwoord.

Beoordeling

1. Het rechtszekerheidbeginsel impliceert dat een bestuursorgaan bij het afnemen van een examen slechts eisen mag stellen die op de terzake geldende regelgeving zijn gebaseerd.

2. De eisen waaraan verzoeker, die vóór 1 oktober 1999 met zijn opleiding was begonnen, bij de verschillende onderdelen van dit examen diende te voldoen, zijn neergelegd in Bijlage 38 in verband met artikel 4 van de Regeling kennis, bedrevenheid en ervaring voor bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen en artikel 44 van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 (zie Achtergrond, onder 2 en 3.). Bijlage 38 bestaat uit de onderdelen Algemene bepalingen, 38 A (eisen inzake kennis), het reeds genoemde 38 B, 38 C (eisen inzake bedrevenheid), 38 D (ervaring) en het onderdeel Inrichtring van het examen.

2.1. Onder “Inrichting van het examen” is onder meer aangegeven dat het praktijkexamen vliegonderricht uit drie delen bestaat. Deel I en II zijn theoretische gedeelten, deel III is het praktijkgedeelte. Deel I betreft de kennis van voorschriften, deel II betreft het geven van klassikaal onderricht; dit deel mag alleen worden geëxamineerd indien deel I succesvol - eventueel na een herexamen - is afgerond. Deel III mag alleen worden geëxamineerd indien deel II succesvol - eventueel na een herexamen - is afgerond.

Verder is bij onderdeel II onder meer aangegeven dat na het gegeven klassikaal onderricht, dat 45 tot 75 minuten in beslag neemt, een nabespreking plaatsvindt van ten hoogste 45 minuten.

2.2. In Bijlage 38 B is behalve de eerdergenoemde examenitems instructietechniek, kennis en instructiewaarde, aangegeven dat de kandidaat ter beoordeling van de examinatoren klassikaal onderricht moet geven over één of een combinatie van de onderwerpen vermeld in de eisen van het praktisch vliegonderricht, Bijlage 38 C - 3.1 t/m 3.17. Zo is verzoekers onderwerp voor de briefing, de eerder genoemde overtrek, genoemd in 38 C 3.9.

2.3. Onder “Algemene bepalingen" is onder meer aangegeven dat met betrekking tot alle vliegbewijzen van toepassing is, dat zowel wat betreft het examineren als wat betreft de beoordeling van de examinandi bij de toepassing van de eisen rekening wordt gehouden met de mate van kennis en bedrevenheid die voor een veilige en doelmatige uitoefening van de aan het betreffende bewijs of aan het betreffende bevoegdverklaring te ontlenen bevoegdheden zijn vereist. Met betrekking tot die kennis en bedrevenheden is in bijlage 38 D, eisen inzake ervaring, onder meer aangegeven dat de aanvrager van een bevoegdverklaring Vliegonderricht vleugelvliegtuigen houder moet zijn van een geldig vliegbewijs B3 (vleugelvliegtuigen).

3. Verzoeker heeft het oordeel van de examinator aangaande de bij hem aanwezige noodzakelijke kennis op zichzelf niet betwist. Hij betwist slechts het recht van de examinator om dergelijke vragen te stellen omdat bijlage 38 B daarin niet voorziet.

4. De Nationale ombudsman is van oordeel dat een redelijke uitleg van de regelgeving meebrengt dat het praktijkexamen in zijn geheel is gericht op het vaststellen van de bekwaamheid van de examenkandidaat om de bevoegdheid vliegonderricht vleugelvliegtuigen te geven, en dat daarbij wordt uitgegaan van een - op grond van bijvoorbeeld het ook door verzoeker behaalde vliegbewijs B3 - reeds aanwezig veronderstelde kennis van zaken. Dit houdt in dat de examinator over die reeds aanwezig geachte kennis (zonodig) in het kader van de nabespreking ook vragen kan stellen.

Gezien het bovenstaande is het feit dat de mogelijkheid tot het stellen van dergelijke vragen niet met zoveel worden als examenitem is opgenomen in bijlage 38B, niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Dat één en ander wel expliciet als examenitem is aangegeven op het examenformulier, maakt dit niet anders.

De gedraging is op dit punt behoorlijk.

B. Ten aanzien van het tarief

bevindingen

1. Op 5 november 2002 diende verzoeker een aanvraag in voor een herexamen. Daarop ontving hij bij brief van 12 november 2002 het verzoek om met de aangehechte acceptgiro een bedrag van € 311,- te betalen.

2. Verzoeker achtte het onredelijk dat hij voor een gedeeltelijk herexamen de volledige prijs van € 311,- moest betalen, nu hij voor deel I van het examen al was geslaagd.

3. In reactie op verzoekers aldaar ingediende klacht liet de Inspectie Verkeer en Waterstaat Divisie Luchtvaart hem weten dat op grond van artikel 11, tweede lid, van de Regeling tarieven luchtvaart 2002 (vervallen; zie Achtergrond, onder 4.) voor praktijkexamens en proeven van bekwaamheid als bedoeld in het Examenreglement voor luchtvarenden 2001, voor kandidaten die zich een examinator laten toedelen door de minister een vast tarief van € 311 verschuldigd is.

4. In zijn verzoekschrift gaf verzoeker aan van mening te zijn dat de Inspectie zich ten onrechte op de Regeling tarieven heeft beroepen, omdat daarin naar zijn mening niet staat dat voor een gedeeltelijk herexamen de kosten van een volledig examen moeten worden voldaan, ervan afgezien dat een dergelijke bepaling volstrekt onredelijk zou zijn.

5. De minister verwees in reactie op dit klachtonderdeel onder meer naar bovengenoemd Examenreglement. Zij noemde in dit verband de artikelen 15, eerste lid, artikel 16, eerste lid aanhef en onder b, artikel 16, tweede lid aanhef en onder b (zie Achtergrond, onder 5.), waarin, samengevat, is aangegeven dat een examenkandidaat die zich voor een praktijkexamen een examinator laat toedelen door de minister, daarvoor een vergoeding van de kosten verschuldigd is naar het dat moment geldende tarief. Verder gaf de minister aan dat in artikel 20, eerste lid is bepaald dat een praktijkexamen uit examensecties bestaat, die zijn onderverdeeld in examenitems die uitsluitend positief of negatief kunnen worden beoordeeld. Ten slotte verwees de minister naar artikel 9, tweede lid, van de Regeling tarieven luchtvaart 2003. Aangenomen wordt dat de minister bedoelde te verwijzen naar eerdergenoemd artikel 11, tweede lid van de Regeling tarieven luchtvaart 2002, die ten tijde van verzoekers aanvraag van toepassing was.

Met betrekking tot verzoekers standpunt dat het volstrekt onredelijk zou zijn wanneer de kosten van een volledig examen verschuldigd zouden zijn, merkte de minister op dat indien de betrokkene van oordeel is dat een wettelijke bepaling in zijn of haar specifieke omstandigheden niet toegepast kan worden, onder omstandigheden een beroep kan worden gedaan op artikel 2.1, vierde lid dan wel artikel 2.3, achtste lid, van de Wet Luchtvaart (zie Achtergrond, onder 6.), waarin is bepaald dat de minister eventueel ontheffing kan verlenen van het bij of krachtens die artikelen bepaalde.

beoordeling

1. Het rechtszekerheidbeginsel impliceert dat een bestuursorgaan zich bij een betalingsverzoek wat betreft het voor het afleggen van een (praktijk)(her)examen verschuldigde tarief aan de desbetreffende wettelijke regels moet houden.

2. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat verzoeker het als onredelijk heeft ervaren dat hij voor een herexamen opnieuw een volledige vergoeding moest betalen, terwijl hij naar zijn mening voor het nog niet afgelegde Deel III reeds had betaald, hij voor Deel I geen examen meer hoefde te doen, en meende uit de Regeling tarieven te mogen opmaken dat hij slechts voor een gedeelte van het examen hoefde te betalen. Dat doet er echter niet aan af dat in verzoekers geval conform de ten tijde van het betalingsverzoek toepasselijke regelgeving is gehandeld.

De gedraging is op dit punt behoorlijk.

C. Ten aanzien van de klachtbehandeling

bevindingen

1. Verzoeker maakte bij brief van brief van 6 november 2002 bezwaar tegen de uitslag van het praktijkexamen van 24 oktober 2002. Na rappèl van 21 januari 2003 verklaarde de minister van Verkeer en Waterstaat bij brief van 28 januari 2003 verzoekers bezwaarschrift van 6 november 2002 niet-ontvankelijk omdat ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, geen beroep en derhalve ook geen bezwaar kan worden ingesteld tegen besluiten die een inhoudelijke beoordeling van het kennen en kunnen van examenkandidaten (zie Achtergrond, onder 8.). De minister deelde mee dat verzoeker, indien hij het niet eens was met de gang van zaken tijdens het praktijkexamen, daarover een klacht kon indienen bij de unit Strategie en Bestuur van de Divisie Luchtvaart. Daarop diende verzoeker bij brief van 4 februari 2003 een klacht in over de wijze waarop deel II van het praktijkexamen was afgenomen.

2. In reactie op de klacht van 4 februari 2003 liet de minister bij brief van 17 februari 2003 weten de klacht niet in behandeling te nemen, omdat zij hoofdstuk 9 van de Awb inzake klachtbehandeling niet van toepassing achtte, nu een examinator niet was aan te merken als ondergeschikte of gemandateerde niet-ondergeschikte aan een bestuursorgaan, en evenmin als arbeidscontractant werkzaam was bij een bestuursorgaan. Onder verwijzing naar artikel 21 van het Examenreglement voor luchtvarenden 2002 en artikel 3 van de Regeling examinatoren voor luchtvarenden 2001 (zie Achtergrond, onder 7.) liet zij weten een examinator alleen in geval van een verlenging van een bevoegdverklaring namens haar optreedt, en dat diens overige werkzaamheden, zoals het afnemen van een examen, niet onder haar verantwoordelijkheid vallen. Op de vraag van verzoeker middels zijn gemachtigde tot wie hij zich dan wel met zijn klacht kon wenden, herhaalde de minister na rappel van 15 april 2003 haar standpunt Hoofdstuk 9 van de Awb niet van toepassing te achten.

3. Op 6 mei 2003 liet een medewerker van de Inspectie in antwoord op een telefonisch verzoek van verzoekers gemachtigde weten dat de examinator verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen.

4. In reactie op de door de Nationale ombudsman aan haar voorgelegde klacht reageerde de minister in eerste instantie ten aanzien van beide hiervóór behandelde klachtonderdelen in woorden van gelijke strekking, en verzocht de Nationale ombudsman de klacht niet verder te behandelen. Nadat de Nationale ombudsman de minister gemotiveerd had verzocht om alsnog inhoudelijk te reageren gaf de minister in tweede instantie alsnog een inhoudelijke reactie op de hiervóór onder A. en B. behandelde klachtonderdelen.

beoordeling

1. Het beginsel van fair play houdt in dat bestuursorganen burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten.

2. Op grond van artikel 21 van het Examenreglement Luchtvarenden 2001 wordt de uitslag van een praktijkexamen vastgesteld door de minister aan de hand van de gegevens die door de examinator op het examenformulier zijn aangetekend.

3. De minister van Verkeer en Waterstaat stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat zij niet verantwoordelijk was voor de gedragingen van een examinator voor zover deze geen betrekking hadden op een verlenging van een bevoegdverklaring. Wat daar ook van zij, in casu gaat het om een op grond van bovengenoemde regelgeving gebaseerde rechtstreekse bevoegdheid van de minister: het nemen van een (afwijzende) beslissing op een aanvraag om de afgifte van een bevoegdverklaring Flight Instructor (A). Nu de minister het bevoegde bestuursorgaan is om aan de hand van door de examinator geleverde gegevens een beslissing te nemen, is ook de wijze waarop die gegevens worden verkregen om tot die beslissing te kunnen komen, het afnemen van het examen, aan te merken als een gedraging die kan worden toegerekend aan de minister. De minister heeft verzoeker derhalve ten onrechte de mogelijkheid op een behoorlijke klachtbehandeling ontzegd. Dit is in strijd met het beginsel van fair play. Dit klemt des te meer, nu verzoekers bezwaarschrift van 6 november 2002 na niet-ontvankelijk verklaring niet is opgevat en behandeld als klaagschrift in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 8.), zodat verzoeker ook nog een klacht moest indienen om zijn ongenoegen te uiten.

De gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart, van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, is gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling wegens schending van het beginsel van fair play. Voor het overige is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 9 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Q. te Amersfoort, ingediend door Stichting Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart, van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Verkeer en Waterstaat berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Brieven van 31 oktober 2002, en 6, 15 en 21 november 2002 van verzoeker aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat Divisie Luchtvaart;

2. Rappelbrief van 21 januari 2003 van verzoeker aan de Inspectie;

3. Brief van 24 januari 2003 van de Inspectie aan verzoeker;

4. Brief van 28 januari 2003 van de minister van Verkeer en Waterstaat aan verzoeker inzake bezwaarschrift;

5. Klacht van 3 februari 2003 aan de Inspectie;

6. Brief van 17 februari 2003 van de minister aan verzoeker / reactie op klacht;

7. Brief van 28 maart 2003 van verzoeker aan de Inspectie;

8. Brief van 28 april 2003 van de minister aan verzoeker;

9. Verzoekschrift van 8 oktober 2003;

8. Standpunt van de minister van 17 maart 2004;

9. Inhoudelijke reactie van de minister van 19 mei 2004;

10. Skill Test / Flight Test Schedule / voorbedrukt examenformulier

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

1. Bijlage 38

“Eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring voor de bevoegdheidverklaring in het vliegbewijs voor vliegonderricht (vleugelvliegtuigen)

Algemene bepalingen

Exameneisen

Toepassing

Met betrekking tot alle vliegbewijzen is het volgende van toepassing:

Examens

1. Zowel voor wat betreft het examineren als de beoordeling van de kennis en bedrevenheid van de examinandi wordt bij de toepassing van de eisen rekening gehouden met de mate van kennis en bedrevenheid welke voor een veilige en doelmatige uitoefening van de aan het betreffende bewijs van bevoegdheid of aan de betreffende bevoegdverklaring te ontlenen bevoegdheden zijn vereist.

A. Eisen inzake kennis voorschriften

(…)

B. Eisen inzake het geven van klassikaal onderricht

De kandidaat moet ter beoordeling van de examinatoren klassikaal onderricht geven over één of een combinatie van de onderwerpen vermeld in de eisen van het praktisch vliegonderricht, (38c - 3.1 t/m 3.17) waarbij hij moet aantonen dat hij:

1e Op voldoende wijze instructietechnieken beheerst;

2e Over een goede kennis beschikt over de onderwerpen waarin hij onderricht geeft;

3e Onderricht geeft met tenminste voldoende instructieve waarde.

Bij dit onderricht mag de kandidaat gebruik maken van alle voorhanden zijnde instructiemiddelen.

C. Eisen inzake bedrevenheid

1. kennis van het vliegtuig waarmede de proeven worden afgelegd

(…)

3. Instructietechniek voor de vlucht

(…)

3.9. overtrekken

3.10 tolvlucht

(…)

D. Eisen inzake ervaring

De aanvrager van een bevoegdverklaring “vliegonderricht” ten aanzien van vliegtuigen van de categorie I (vleugelvliegtuigen) moet

a. houder zijn van een geldig vliegbewijs B3 - Vleugelvliegtuigen

(…)

Inrichting van het examen

Het VO-examen wordt in drie delen afgenomen

A. Volgorde waarin de delen worden geëxamineerd

De kandidaat zal eerst worden toegelaten tot het examen inzake het geven van klassikaal onderricht nadat hij is geslaagd voor het examen inzake de kennis van voorschriften.

De kandidaat zal eerst worden toegelaten tot het examen inzake bedrevenheid in het geven van praktische lessen indien hij is geslaagd voor net examen inzake de vaardigheid in het geven van klassikaal onderricht…

B. regeling met betrekking tot de uitvoering van de examens deel II en III

- Deel II Klassikaal onderricht

Na het gegeven klassikaal onderricht zal met de kandidaat een nabespreking plaatsvinden welke ten hoogste 45 minuten in beslag neemt.

Deel III praktisch vliegonderricht…"

2. Regeling kennis, bedrevenheid en ervaring voor bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen

Artikel 4

“Voor een bevoegdverklaring van stuurhutpersoneel gelden de op die bevoegdverklaring toepasselijke eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring in de bijlage of bijlagen volgens onderstaand schema:

bevoegdverklaringen kennis bedrevenheid ervaring

in bijlage nr.

in een vliegbewijs

(…)

"VLIEGONDERRICHT vleugelvliegtuigen " - 38 38 38…”

3. Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001

Artikel 44

“Degene die voor 1 oktober 1999 aan een opleiding is begonnen voor een bewijs van bevoegdheid voor vliegtuigen of voor 1 oktober 2001 is begonnen aan een opleiding voor een bewijs van bevoegdheid voor helikopters of aan een opleiding voor een bewijs van bevoegdheid voor boordwerktuigkundige en deze afrondt overeenkomstig artikel 40 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, komt in aanmerking voor afgifte van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op grond van artikel 38 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart indien hij voldoet aan:

a. voor kennis, de eisen gesteld in de Regeling kennis, bedrevenheid en ervaring voor bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen,

b. voor bedrevenheid, de eisen bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling, en

c. voor ervaring, de eisen bedoeld in bijlage 6 bij deze regeling."

4. Regeling tarieven luchtvaart 2002 [vervallen]

Artikel 11 Praktijkexamens

“1. Voor het praktijkexamen van de volgende bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen is een vast tarief van € 311 verschuldigd:

(…)

h. bevoegdverklaring vliegonderricht;

(…)

2. Voor praktijkexamens en proeven van bekwaamheid als bedoeld in het Examenreglement voor luchtvarenden 2001 is voor kandidaten die zich een examinator laten toedelen door de minister een vast tarief van € 311 verschuldigd….”

5. Examenreglement voor luchtvarenden 2001

§ 3. Praktijk

Artikel 15, eerste lid

“De kandidaat laat zich ten behoeve van het afleggen van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid een geautoriseerde examinator als bedoeld in de Regeling examinatoren voor luchtvarenden 2001 toedelen door:

a. een geregistreerde of gekwalificeerde opleidingsinstelling als bedoeld in de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 die daartoe een protocol met de minister heeft gesloten; of

b. de minister.”

Artikel 16

“1. Een kandidaat is voor het afleggen van een praktijkexamen of proeve van bekwaamheid een vergoeding verschuldigd aan:

(…)

b. indien artikel 15, eerste lid, onderdeel b, hetzij artikel 15, tweede lid, van toepassing is: de minister.”

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, omvat:

(…)

b. in het geval van het eerste lid, onderdeel b: de vergoeding van de kosten met inachtneming van het op het moment van de aanvraag geldende tarief."

Artikel 20

“1. Een praktijkexamen en een proeve van bekwaamheid bestaan uit examensecties. Examensecties zijn onderverdeeld in examenitems, welke uitsluitend positief of negatief kunnen worden beoordeeld.”

Artikel 21

"1. De uitslag van een praktijkexamen wordt vastgesteld door de minister aan de hand van de gegevens die door de examinator op het examenformulier zijn aangetekend."

§ 4. Overgangsbepalingen voor kandidaten die voor 1 oktober 1999 aan een vliegopleiding voor de categorie vliegtuigen zijn begonnen of voor 1 oktober 2001 aan een vliegopleiding voor de categorie helikopters of een opleiding voor boordwerktuigkundige zijn begonnen.

Artikel 23

“1. Voor kandidaten die voor 1 oktober 1999 aan een vliegopleiding voor de categorie vliegtuigen zijn begonnen of voor 1 oktober 2001 aan een vliegopleiding voor de categorie helikopters of een opleiding voor boordwerktuigkundige zijn begonnen, is met betrekking tot examens het Examenreglement beroepsvliegbewijzen of het Examenreglement voor privé-vliegbewijzen van toepassing, met inachtneming van artikel 24.

2. De artikelen in paragraaf 4.2 zijn van toepassing op praktijkexamens.”

6. Wet luchtvaart

Artikel 2.1

“1. Het is verboden een luchtvaartuig te bedienen zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of geldige bewijs van gelijkstelling.

(…)

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens dit artikel, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden….”

Artikel 2.3

“1. Een bewijs van bevoegdheid wordt afgegeven voor onbepaalde tijd dan wel voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke termijn voor de verschillende bewijzen van bevoegdheid verschillend kan zijn.

(…)

8. Artikel 2.1, vierde en vijfde lid, is met betrekking tot dit artikel van overeenkomstige toepassing…”

7. Regeling examinatoren voor luchtvarenden 2001

Artikel 3

“Een geautoriseerde examinator is bevoegd om, indien een kandidaat een proeve van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd, de betreffende bevoegdverklaring te verlengen door daarvan namens de minister aantekening te maken op het document, waarop bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen worden weergegeven.”

Nota van Toelichting bij Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart Stb 1999, 346, p. 29

“…De praktijkexaminatoren worden vervolgens gemandateerd om namens de minister op het bewijs van bevoegdheid van de houder aan te tekenen dat een bepaalde bevoegdverklaring als dan niet wordt verlengd en voor welke periode….”

8. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:1, eerste lid

“Degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken…”

Artikel 8:4

“Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

(…)

e inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing…”

Artikel 9:1

“1 Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.

2 Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.”

Artikel 9:2

“Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.”

Instantie: Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart

Klacht:

Klacht over het op onjuiste wijze afgenomen examen niet inhoudelijk behandeld;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart

Klacht:

Deel II van praktijkexamen niet overeenkomstig reglement afgenomen, waardoor verzoeker herexamen heeft moeten doen; bedrag voor volledig examen in rekening gebracht, terwijl herexamen slechts één onderdeel betrof.

Oordeel:

Niet gegrond