2004/448

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat (een) ambtena(a)r(en) van het regionale politiekorps Friesland zich bij het verschaffen van (informatie uit) mutaties uit politieregisters aangaande een jarenlange burenruzie, hulpvaardiger heeft/hebben opgesteld jegens haar voormalige buurvrouw dan jegens haar. Verzoekster had deze gegevens nodig voor een zitting in kort geding op 18 maart 2003, op welke zitting zij een straatverbod wilde vragen jegens haar voormalige buurman. Verzoekster klaagt er in dit verband met name over dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van mutaties uit de jaren 1996 en 1997, terwijl de gegevens uit deze mutaties wel aan haar voormalige buurvrouw zijn verstrekt.

Voorts klaagt verzoekster er over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Friesland een afschrift van een brief van 26 februari 2001, gericht aan de voormalige vriend van haar dochter en betrekking hebbende op een melding van vermissing van een brommer, aan verzoeksters voormalige buurman heeft verstuurd.

Beoordeling

Algemeen

1. Verzoekster leeft reeds sinds lange tijd in onmin met haar - inmiddels voormalige - buren. Zij heeft daarbij meermalen jegens haar buren - de familie K. - aangifte gedaan van onder meer vernieling en belediging. Ook de familie K. heeft diverse malen contact gezocht met de politie. De politie heeft in de persoon van politieambtenaar T. meermaals getracht bemiddelend op te treden, teneinde het conflict op te lossen. Het conflict duurde echter voort. Verzoekster heeft reeds eerder over het optreden van de politie bij dit conflict, een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. Deze klacht leidde tot het rapport dat onder nummer 2003/419 is uitgebracht.

Verzoekster achtte de situatie op een gegeven ogenblik zodanig onhoudbaar, dat zij een straatverbod voor haar (voormalige) buurman, de heer K1, wenste. Ter voorbereiding van het kort geding dat daartoe op 18 maart 2003 diende, wendde verzoekster zich tot de politie met een verzoek tot kennisneming van de voor haar zaak relevante gegevens in de politieregisters. Via de privacyfunctionaris van het politiekorps werd vervolgens bewerkstelligd dat verzoekster kennis kon nemen van gegevens in het X-pol systeem. Verzoekster heeft vervolgens de haar ter kennisneming geopenbaarde gegevens gedurende anderhalve dag overgeschreven aan het politiebureau.

2. Nadat de dagvaarding voor het kort geding de heer K1 had bereikt, wendde diens echtgenote, K2, zich op 10 maart 2003 in persoon tot de politie, eveneens met de bedoeling om ter voorbereiding van het kort geding inzage te verkrijgen in de politieregisters. Zij werd aan het politiebureau te woord gestaan door bovengenoemde politieambtenaar T., die reeds lang bekend was met de voortslepende affaire tussen de twee families. T. heeft voor mevrouw K2 een samenvatting gemaakt van de relevante gegevens en deze aan haar overhandigd.

I. Ten aanzien van de inzage in de politieregisters

Bevindingen

1.1. Op 19 maart 2003 diende verzoekster met betrekking tot het voorgaande haar klacht in bij het regionale politiekorps Friesland. Zij beschreef in haar brief onder meer dat zij het betreurde dat de politie zich bij de informatieverschaffing uit de politieregisters, ten opzichte van K2 hulpvaardiger had opgesteld dan ten opzichte van haar. Het zat haar blijkens haar brief in het bijzonder dwars dat zij zelf anderhalve dag aan het politiebureau de gegevens had moeten overschrijven, terwijl de gegevens meteen aan K2 werden verschaft.

1.2. Naar aanleiding van verzoeksters klacht rapporteerde betrokken ambtenaar T. kort samengevat het volgende. Op 10 maart 2003 bevond hij zich op het politiebureau te Buitenpost. Hij zag dat mevrouw K2 zich begaf naar de balie. Daar T. het vermoeden had dat zij zich naar het bureau had begeven in het kader van de hem bekende kwestie tussen de beide families, besloot hij haar te woord te staan. K2 deelde hem mee dat zij en haar echtgenoot K1 waren gedagvaard voor een door verzoekster aangespannen kort geding op 18 maart 2003. In het kader van het kort geding hadden K1 en K2 een advocaat geraadpleegd, die voor hen wat kon betekenen, indien er voldoende materiaal zou zijn op grond waarvan hij de zaak kon voorbereiden. K2 verlangde van T. informatie met betrekking tot de meldingen die zij en haar echtgenoot bij de politie hadden gedaan naar aanleiding van het gedrag van verzoekster jegens hen.

T. heeft vervolgens een aantal meldingen geprint. Hij gaf daarbij aan dat hij K2 geen kopieën mocht verschaffen van de meldingen, maar dat K2 daarvan wel notities mocht maken. Gezien de tijdsdruk bood T. aan K2 aan voor haar een samenvatting te maken van de meldingen.

1.3. De districtschef deelde verzoekster bij brief van 10 juni 2003 mee dat hij de klacht niet gegrond acht. Daartoe acht hij van belang dat de politie aan mevrouw K2 weliswaar hulp had verschaft bij het maken van aantekeningen, maar dat deze hulp was ingegeven door de tijdsdruk die speelde ten aanzien van het kort geding voor mevrouw K2. Aan mevrouw K2 werden volgens de districtschef - in tegenstelling tot hetgeen verzoekster beweerde - geen kopieën van mutaties overhandigd. Volgens de districtschef was er geen sprake van een voorkeursbehandeling.

2.1. Verzoekster kon zich niet verenigen met de afdoening door de districtschef, en wendde zich vervolgens tot de Nationale ombudsman.

De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder bij de opening van het onderzoek de volgende vragen:

- Op grond van welke bepalingen zijn aan verzoekster de door haar gevraagde stukken ter kennisneming overgelegd?

- In welk(e) politieregister(s) waren deze stukken opgeslagen?

- Uit de brief van betrokken ambtenaar T. van 3 april 2003 blijkt dat hij op 10 maart 2003 voor mevrouw K2 door de politie geregistreerde meldingen heeft uitgeprint en samengevat. Heeft de privacycoördinator beslist dat aan mevrouw K2 inzage in de politieregisters kon worden verleend?

- Wat is de herkomst van de stukken die politieambtenaar T. aan mevrouw K2 heeft verstrekt?

- Hoe kan het dat aan verzoekster - zoals zij stelt - geen inzage is verleend in stukken uit de jaren 1996 en 1997, maar blijkens de kopie die de heer T. heeft gemaakt van de samenvatting van diverse meldingen, aan mevrouw K2 wel?

- Hoe verhoudt zich bovenstaande tot de bewaartermijnen van gegevens uit politieregisters?

- Wat is bij het regionale politiekorps Friesland met betrekking tot de bewaartermijnen bepaald in de reglementen van de politieregisters?

2.2. Van betrokken ambtenaar T. ontving de Nationale ombudsman kort samengevat de reactie op de klacht, waarin hij zijn hierboven bij punt 1.2. vermelde relaas bevestigt.

2.3. De korpsbeheerder gaf in reactie op de klacht aan dat de kennisneming van de gegevens uit de politieregisters was gebaseerd op de Wet politieregisters. De stukken in kwestie waren opgeslagen in het zogenaamde X-pol registratiesysteem. Betrokken ambtenaar T. trad op zonder raadpleging van de privacyfunctionaris. T. besliste op eigen initiatief dat K2 kennis kon nemen van de gegevens. T. was niet goed op de hoogte van de regels omtrent de inzage in politieregisters. De bewaartermijn van de bedoelde gegevens was vijf jaar. T. heeft aan K2 teveel informatie verschaft, door onbekendheid met deze termijn. De korpsbeheerder acht de klacht ten aanzien van de verstrekking van de X-pol gegevens gegrond. Wel voegde de korpsbeheerder daaraan toe dat hem niet was gebleken dat er partijdig jegens verzoekster was opgetreden. Volgens de korpsbeheerder was er sprake van onbekendheid met de geldende regelgeving en niet van moedwillig optreden. De korpsbeheerder acht de klacht in zoverre niet gegrond.

2.4. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding tot de volgende vragen van de substituut-ombudsman:

- In de Wet politieregisters wordt het recht op kennisneming van gegevens niet gebonden aan de ouderdom van de gegevens. Op welke regels doelt u indien u stelt dat aan mevrouw K2 teveel informatie werd verstrekt?

- Zijn de gegevens, waarvan de bewaartermijn is overschreden, verwijderd en wanneer is dat gebeurd?

2.5. De korpsbeheerder ging bij brief van 14 juli 2004 in op de bovenvermelde vragen. Volgens de korpsbeheerder staat in artikel 29, tweede lid van het modelreglement multipol/X-pol vermeld dat gegevens na een periode van vijf jaar dienen te worden verwijderd en vernietigd. In verband met achterstallig gegevensbeheer is dit echter niet gebeurd. Verzoekster, die via de privacyfunctionaris om inzage vroeg, kreeg in verband met de genoemde termijn slechts inzage in de gegevens welke niet ouder waren dan vijf jaar. K2 kreeg deze oudere gegevens wel, doordat zij door T. werd geholpen, die toentertijd niet op de hoogte was van de procedurele bepalingen.

De korpsbeheerder besluit zijn brief met de mededeling dat hij de korpschef zal verzoeken ter verbetering van het gegevensbeheer, passende maatregelen te nemen.

Beoordeling

3. Verzoeksters klacht valt uiteen in meerdere onderdelen. Zij is van mening dat er jegens haar voormalige buurvrouw hulpvaardiger is opgetreden dan jegens haar. Uit verzoeksters brieven valt op te maken dat zij er in dit kader verbolgen over is dat zij met veel moeite kennis heeft kunnen nemen van gegevens uit politieregisters, terwijl deze gegevens zonder meer door politieambtenaar T. aan K2 ter kennisneming werden geopenbaard. Voorts acht zij het bezwaarlijk dat T. deze gegevens vervolgens voor K2 schriftelijk heeft samengevat. Ten slotte steekt het verzoekster, dat K2 de beschikking heeft gekregen over gegevens uit de jaren 1996 en 1997, terwijl dezelfde gegevens haar werden onthouden.

4.1. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of en zo ja welke persoonsgegevens zijn vastgelegd in een politieregister is het mogelijk een verzoek tot kennisneming in te dienen bij de beheerder met betrekking tot een register. Deze mogelijkheid wordt gecreëerd in artikel 20 Wet politieregisters (Wpolr) (zie Achtergrond, onder 1.). De beheerder moet daarbij desgevraagd informatie verstrekken over de vraag welke gegevens zijn vastgelegd, waar die gegevens vandaan komen en aan wie deze zijn verstrekt. De beheerder kan op grond van de Wpolr een verzoek tot kennisneming weigeren als dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak of als zwaarwegende belangen van derden dit noodzakelijk maken. Het X-pol systeem, waaruit in deze zaak gegevens ter kennisneming werden gegeven, is een politieregister. Ten aanzien van dit systeem zijn de rechten van de geregistreerde nader uitgewerkt in het modelreglement X-pol (zie Achtergrond, onder 2.). In het modelreglement staat, als uitwerking van het bepaalde in artikel 19 van het Besluit politieregisters (zie Achtergrond, onder 3.) vermeld dat een verzoek tot kennisneming schriftelijk dient te worden gericht aan de registerbeheerder, t.a.v. de privacyfunctionaris en dat daarbij een bedrag ad € 4,50 dient te worden voldaan.

4.2. Allereerst zij opgemerkt dat de Nationale ombudsman de korpsbeheerder kan volgen in zijn standpunt dat de klacht ten aanzien van de verstrekking van de X-pol gegevens gegrond moet worden geacht. De Nationale ombudsman acht hiertoe van belang dat betrokken ambtenaar T. eigenstandig, zonder inachtneming van de daartoe geldende procedures, op het verzoek van K2 is ingegaan.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

5. Voorts acht de Nationale ombudsman het niet juist dat T. mevrouw K2 vervolgens heeft geholpen bij het maken van samenvattingen van de relevante in X-pol geregistreerde gegevens. Verwacht mag immers worden dat politieambtenaren te allen tijde onbevooroordeeld optreden, en zo mogelijk de schijn van bevooroordeeld optreden vermijden. Nu T., zoals hij zelf heeft verklaard, reeds lange tijd bekend was met de problemen die tussen de twee families speelden, en hem voorts door K2 werd uitgelegd dat zij de gegevens wenste te verkrijgen ter voorbereiding van het door verzoekster aangespannen kort geding en verzoekster reeds eerder jegens T. een klacht had ingediend bij de politie en de Nationale ombudsman, moet ervan worden uitgegaan, dat T. door zich ten opzichte van K2 op deze wijze behulpzaam op te stellen, hiermee jegens zichzelf ten minste de schijn van partijdigheid heeft gecreëerd. De door T. genoemde rechtvaardiging dat K2 gezien het aanstaande kort geding in tijdnood zat en hij een dergelijke service ook aan verzoekster zou hebben geboden, doet hieraan niets af.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

6. Aangaande het klachtonderdeel dat aan verzoekster geen gegevens uit 1996 en 1997 ter kennisneming werden voorgelegd, geldt het volgende. De korpsbeheerder heeft op dit punt aangegeven dat ten aanzien van bedoelde gegevens geen recht op kennisneming gold, omdat deze gelet op het bepaalde in artikel 29, tweede lid van het modelreglement (zie Achtergrond, onder 2.) reeds uit het systeem hadden moeten zijn verwijderd.

De Nationale ombudsman kan de redenering van de korpsbeheerder niet volgen. Noch in de wet politieregisters, noch in het modelreglement staat vermeld dat geen gegevens ter kennisneming mogen worden gebracht welke reeds uit de registers dienden te zijn verwijderd, doch slechts dat er een recht op kennisneming bestaat van gegevens, welke in de politieregisters staan opgenomen. Dit betekent dat aan verzoekster ook die gegevens ter kennisneming hadden moeten worden gebracht, welke - hoewel de bewaartermijn daarvan was verlopen - desalniettemin in de politieregisters waren opgenomen. Een andere zienswijze zou leiden tot uitholling van het op grond van artikel 20 Wpolr aan de geregistreerde toegekende recht tot kennisneming van de hem betreffende gegevens.

Nu de beheerder heeft nagelaten aan verzoekster ook ten aanzien van de gegevens uit 1996 en 1997 enige mededeling te doen, is de onderzochte gedraging ook in zoverre niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het afschrift van de brief van 26 februari 2001

Bevindingen

1.1. Op 26 februari 2001 schreef politieambtenaar T. een brief aan de toenmalige vriend van de dochter van verzoekster. In deze brief beschreef hij dat de politie laat in de avond van 22 februari 2001 de melding had ontvangen dat de brommer van de vriend, die afgesloten geparkeerd stond bij de woning van verzoekster, was verdwenen. Volgens de melding zou K1 wel eens degene kunnen zijn geweest die daarvoor verantwoordelijk was.

Uit de brief blijkt dat de politie na deze melding een kort onderzoek had uitgevoerd op het erf van K1, waarbij K1 alle medewerking verleende. Op het erf werd niets aangetroffen.

In de brief staat vervolgens onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 24 februari 2001 werd de politie gebeld door de heer Ho. te B. die mededeelde een bromfiets in een weiland aan de Sp. te hebben gevonden.

De politie kwam ter plaatse en haalde de bromfiets op.

Opvallend snel was u ter plaatse om te voorkomen dat de politie de/uw bromfiets mee zou nemen.

Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat u mogelijk wist dat uw bromfiets daar was neergezet?

Is deze 'vermissing' in scène gezet met de bedoeling om de buurman in een kwaad daglicht te stellen?

De politie heeft op dit moment te weinig gegevens om de vermoedens van de moeder van uw vriendin te kunnen bevestigen.

Vermoedens, uitgesproken door de moeder van uw vriendin, mevr. W., dat de buurman K1 dit feit zou kunnen hebben gepleegd.

Een afschrift van deze brief heb ik gezonden naar de moeder van uw vriendin, mevrouw W."

1.2. Verzoekster diende onder meer ten aanzien van de inhoud van de brief een klacht in bij het regionale politiekorps Friesland. Op 5 juli 2001 schreef de klachtencommissie in het advies aan de korpsbeheerder dat de inhoud van de door T. geschreven brief onnodig grievend was en de indruk wekte dat de politie bevoordeeld was. De korpsbeheerder verklaarde de klacht vervolgens bij brief van 18 juli 2001 gegrond. Verzoekster heeft onder meer de klacht over de inhoud van de brief als zodanig voorgelegd aan de Nationale ombudsman bij brief van 17 augustus 2001. De Nationale ombudsman heeft naar de klacht op dat punt geen onderzoek ingesteld, daar deze reeds door de korpsbeheerder gegrond was verklaard. Derhalve wordt in het onder nummer 2003/419 uitgebrachte rapport van de Nationale ombudsman aan deze kwestie inhoudelijk geen aandacht besteed.

1.3. Gedurende het kort geding dat verzoekster in maart 2003 had aangespannen, werd het haar echter duidelijk dat de brief van 26 februari 2001 niet alleen in kopie aan haar was gericht, maar eveneens in het bezit was gekomen van de familie K. Bij brief van 19 maart 2003 diende zij hierover een klacht in bij het regionale politiekorps Friesland. Verzoekster was van mening dat T. de brief tegelijk met de door hem op 10 maart 2003 samengevatte mutaties aan K2 had meegegeven. In zijn rapportage van 3 april 2003 schreef T. hierover dat hij deze brief in kopie had verzonden naar de familie K. om deze op de hoogte te stellen van de politiebemoeienis in de kwestie van de brommer.

T. gaf aan dat het tot zijn standaard werkwijze behoorde om alle bij een bepaalde aangelegenheid betrokken partijen op de hoogte te stellen van de inhoud van een op die aangelegenheid betrekking hebbende brief. Hij had de brief niet pas op 10 maart 2003 aan K2 meegegeven.

Bij brief van 10 juni 2003 werd verzoeksters klacht afgehandeld door de districtschef. Buiten de constatering dat de brief niet pas op 10 maart 2003 aan K2 werd meegeven, werd over de klacht verder geen expliciet oordeel gegeven.

2.1. Verzoekster kon zich niet verenigen met de inhoud van de brief van de districtschef en wendde zich vervolgens met haar klacht tot de Nationale ombudsman.

2.2. T. bevestigde vervolgens in zijn reactie op de klacht dat hij een afschrift van de aan de vriend van verzoeksters dochter gerichte brief had verstuurd naar zowel verzoekster als de familie K., daar dit voor hem te doen gebruikelijk was. Hij had evenwel verzuimd in de brief te vermelden dat ook de familie K. een afschrift zou ontvangen.

2.3. De korpsbeheerder heeft zich per brief van 21 april 2004 kortweg op het standpunt gesteld dat verzoeksters klacht niet gegrond moet worden geacht, daar het doorzenden van een brief aan een derde een normale procedure zou zijn.

2.4. Verzoekster vroeg zich naar aanleiding van het standpunt van de korpsbeheerder af of de politie zomaar een persoon kan beschuldigen en dat ook nog aan een derde mag doorgeven.

Beoordeling

3.1. Verzoekster klaagt er over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Friesland een afschrift van een brief van 26 februari 2001, gericht aan de voormalige vriend van haar dochter en betrekking hebbende op een melding van vermissing van een brommer, aan verzoeksters voormalige buurman heeft verstuurd.

3.2. Van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij zich in hun optreden niet bevooroordeeld opstellen en zoveel mogelijk de schijn van bevooroordeeld optreden vermijden. De korpsbeheerder heeft verzoeksters klacht over de toonzetting van de brief reeds op 18 juli 2001 gegrond verklaard, daar de brief onnodig grievend is en de indruk wekt dat de politie partijdig optreedt. De Nationale ombudsman onderschrijft dit oordeel van de korpsbeheerder. De toonzetting van de brief vormt echter niet rechtstreeks de inzet van de huidige klacht bij de Nationale ombudsman. De klacht luidt nu immers dat genoemde brief door T. in kopie is verstrekt aan K2. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht aangegeven dat dit toelaatbaar is, omdat dat een normale procedure zou zijn.

Nu echter de inhoud van de brief reeds de toets der kritiek niet kan doorstaan, is de Nationale ombudsman - anders dan de korpsbeheerder - van oordeel dat de brief eveneens niet in afschrift ter hand had mogen worden gesteld aan de familie K.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

3.3. Ten overvloede zij opgemerkt dat in de brief staat vermeld dat een afschrift van de brief was gezonden naar verzoekster. Nu de brief eveneens aan de familie K. was gestuurd, had het in de rede gelegen dat ook dat in de brief zou zijn vermeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Friesland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), is gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van de korpsbeheerder dat deze de korpschef zal verzoeken om passende maatregelen te nemen ter verbetering van het gegevensbeheer van de politieregisters.

Onderzoek

Op 17 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw W. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Friesland. Op 18 november 2003 ontving de Nationale ombudsman een aanvulling op het verzoekschrift.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Verder is de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Deze maakte van die gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschriften van 14 juni 2003 en 15 november 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Friesland, waaronder:

- de door politieambtenaar T. aan de familie K. verstrekte gegevens uit X-pol;

- de brief van 26 februari 2001.

2. Het klachtdossier van het regionale politiekorps Friesland, bevattende:

- het klaagschrift van 19 maart 2003;

- een rapportage van politieambtenaar T., gedateerd 3 april 2003;

- de afdoeningsbrief van de districtschef, gedateerd 10 juni 2003;

3. Gegevens, zoals opgenomen in het rapport van de Nationale ombudsman met nummer 2003/419, waaronder:

- het advies van de klachtencommissie van 5 juli 2001;

- de beslissing op de klacht van de korpsbeheerder van 18 juli 2001;

- het verzoekschrift van 17 augustus 2001;

4. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 4 maart 2004.

5. Standpunt van de korpsbeheerder van 21 april 2004.

6. Reactie van T. van 9 maart 2004.

7. Reactie van verzoekster van 25 mei 2004.

8. Antwoord van de korpsbeheerder, gedateerd 6 juli 2004, op nadere vragen van de Nationale ombudsman.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

1. Wet politieregisters

Artikel 20

1. De beheerder deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm.

2. De beheerder draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.

3. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers.

Artikel 22

1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 20 mededeling is gedaan van hem betreffende persoonsgegevens, kan de beheerder schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van het register onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in het register voorkomen. Het verzoek behelst de aan te brengen wijzigingen.

2. De beheerder bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Artikel 37 Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed.

3. De beheerder draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

2. Modelreglement Multipol/X-pol, zoals dit geldt voor het regionale politiekorps Friesland

Artikel 29, eerste en tweede lid

1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd.

2. De gegevens worden in ieder geval uit het register verwijderd na verloop van het vijfde jaar na het jaar van opname.

Artikel 33, eerste en tweede lid

1. Een geregistreerde kan de registerbeheerder ingevolge artikel 20 va de Wpolr verzoeken hem mede te delen:

a. of hij in het register voorkomt;

b. welke gegevens over hem in het register zijn opgenomen;

c. van wie of van welke instanties de in het register over hem opgenomen gegevens zijn verkregen;

d. aan wie of aan welke instanties gegevens over hem zijn verstrekt.

2. Een verzoek tot kennisneming dient schriftelijk gericht te worden aan de registerbeheerder, t.a.v. de privacyfunctionaris, (…). Het verzoek is ontvankelijk na ontvangst van de betaling van € 4,50 (vier en halve euro) op rekening (…) van het korps onder vermelding van 'privacyverzoek'.

3. Besluit politieregisters

Artikel 19

Een verzoek om kennisneming door een geregistreerde van de hem betreffende gegevens, is ontvankelijk na betaling van een door de beheerder te bepalen bedrag van ten hoogste € 4,50. De beheerder bepaalt de wijze van betaling.

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Geen kennis kunnen nemen van mutaties uit politieregisters terwijl gegevens wel aan voormalige buurvrouw zijn verstrekt; afschrift van brief over melding vermissing brommer aan voormalige buurman verstrekt.

Oordeel:

Gegrond