2004/422

Rapport

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 11 mei 2002 onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op het door een beveiligingsmedewerker van een winkel gedane verzoek om assistentie.

2. Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 11 mei 2002 hebben aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

3. Verzoeker klaagt erover dat de hulpofficier van justitie - zijnde een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland - hem op 11 mei 2002 tijdens de voorgeleiding niet heeft gehoord.

4. Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de bij brief van 15 mei 2002 ingediende klacht over dat korps onvoldoende voortvarend heeft afgehandeld.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Op 11 mei 2002 verliet verzoeker een winkel aan het Y-plein te Amsterdam. Op het moment dat hij door het detectiepoortje liep, ging het alarm af. De beveiligingsmedewerker sprak verzoeker aan en vroeg hem door het poortje te lopen. Verzoeker weigerde dit omdat de beveiligingsmedewerker geen opsporingsambtenaar is en derhalve niet bevoegd was tot het verrichten van opsporingshandelingen. De bewaker verzocht hem nogmaals mee te werken en voegde daaraan toe dat hij anders de politie zou waarschuwen. Toen verzoeker andermaal weigerde door het detectiepoortje te lopen, belde de beveiligingsmedewerker naar de politie voor assistentie.

2. Nadat de beveiligingsmedewerker en verzoeker zo'n twee uur hadden staan wachten bij de ingang van de winkel, belde de beveiligingsmedewerker nogmaals naar de politie voor assistentie. Korte tijd later arriveerden twee politieambtenaren bij de winkel. De twee politieambtenaren spraken met de beveiligingsmedewerker en verzoeker en namen verzoeker uiteindelijk mee naar het politiebureau. Op het politiebureau werd verzoeker voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, die een onderzoek gelastte aan verzoekers lichaam en kleding. Nadat bij die fouillering niets bezwarends tegen verzoeker was aangetroffen, werd hij heengezonden.

3. Verzoeker was het niet eens met de wijze waarop de politie zich tegenover hem had gedragen en beklaagde zich daarover bij brief van 15 mei 2002 bij de klachtencommissie van het korps. De korpsbeheerder stelde naar aanleiding daarvan een onderzoek in en verklaarde bij brief van 2 juli 2003 de klacht van verzoeker deels gegrond en deels ongegrond. Omdat verzoeker niet tevreden was met dat oordeel van de korpsbeheerder, wendde hij zich bij brief van 19 september 2003 tot de Nationale ombudsman.

II. Ten aanzien van het verzoek om assistentie

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 11 mei 2002 onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op het door de beveiligingsmedewerker van de winkel gedane verzoek om assistentie.

2. De korpsbeheerder onthoudt zich wat deze klacht betreft van het geven van een oordeel. Hij berichtte dat meldingen over winkeldiefstal waarbij iemand is aangehouden die via de centrale meldkamer binnenkomen als spoedeisend worden aangemerkt.

Wanneer een melding via een wijkteam binnenkomt, wordt deze echter niet op voorhand als spoedeisend beschouwd, maar wordt de inzet van personeel bepaald aan de hand van de beschikbaarheid en overige prioriteitenstelling. Volgens de korpsbeheerder kwam uit het onderzoek naar voren dat de beveiligingsmedewerker de melding bij een wijkteam heeft gedaan. Daardoor was de melding hoogstwaarschijnlijk niet als spoedeisend aangemerkt. Omdat de geluidsbanden waarop de telefonische meldingen hebben gestaan niet meer aanwezig zijn, was echter niet meer na te gaan hoe het telefonisch contact is verlopen.

3. Het behoort tot de politietaak om adequaat te reageren op meldingen van burgers over misdrijven. De wijze waarop en vooral de snelheid waarmee dient te worden gereageerd op een melding, is afhankelijk van de ernst en spoedeisendheid van de melding, de ernst en spoedeisendheid van andere meldingen en de beschikbaarheid van eenheden. Bij het bepalen van de ernst en spoedeisendheid van een melding, mag de wijze waarop de politie die melding heeft ontvangen geen rol spelen. De politie moet aan een melding die via een wijkteam binnenkomt een zelfde prioriteit toekennen als aan een soortgelijke melding die bij de centrale meldkamer wordt gedaan.

4. Hoewel de geluidsbanden niet meer aanwezig zijn, staat in deze zaak voldoende vast dat de beveiligingsmedewerker die middag rond drie uur de politie heeft gebeld en heeft verzocht om assistentie ter zake winkeldiefstal. Ook staat voldoende vast dat de beveiligingsmedewerker vanwege het uitblijven van die assistentie nogmaals rond vijf uur heeft gebeld naar de politie. Ten slotte staat vast dat de politie kort daarna is gearriveerd en de gevraagde assistentie heeft verleend.

5. Uit het vorenstaande volgt dat het zo'n twee uur heeft geduurd voordat de politie heeft gereageerd op het telefonische verzoek van de beveiligingsmedewerker om assistentie ter zake winkeldiefstal. Dat het verzoek om assistentie mogelijk via een wijkteam is binnengekomen, kan die termijn niet rechtvaardigen. Op een via het wijkteam ontvangen melding van winkeldiefstal had immers met dezelfde spoedeisendheid moeten worden gereageerd als was die ontvangen via de centrale meldkamer. Nu tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandig-heden die een dergelijk lange responstermijn kunnen rechtvaardigen, moet worden geoordeeld dat de politie niet met de vereiste voortvarendheid op het verzoek om assistentie heeft gereageerd.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het aanhouden en overbrengen

1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 11 mei 2002 hebben aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij merkte op dat verzoeker niet is aangehouden door de politieambtenaren maar door de beveiligingsmedewerker. De beveiligingsmedewerker heeft verzoeker overgedragen aan de politieambtenaren, die verzoeker vervolgens hebben overgebracht naar het politiebureau om te worden voorgeleid.

3. Verzoeker is het niet eens met dat standpunt van de korpsbeheerder. Hij bracht naar voren dat de beveiligingsmedewerker hem niet heeft aangehouden, maar wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Voorts bracht hij naar voren dat een van de ter plaatse gekomen politieambtenaren hem na het gesprek in vrijheid heeft gesteld. Na telefonisch overleg te hebben gepleegd met de hulpofficier van justitie, hebben de politieambtenaren hem evenwel alsnog aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

4. Ingevolge artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder bevoegd om de verdachte aan te houden. Indien de aanhouding geschiedt door een andere persoon dan een opsporingsambtenaar, dan dient die persoon de verdachte onverwijld aan een opsporingsambtenaar over te dragen. Vervolgens moet die opsporingsambtenaar er zorg voor dragen en dat de aangehoudene ten spoedigste voor een (hulp)officier van justitie wordt geleid (zie Achtergrond, onder 1.). Die voorgeleiding heeft tot doel de verdachte door de officier van justitie of de hulpofficier van justitie te doen horen en verschaft daardoor de mogelijkheid tot controle op de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de voorafgaande aanhouding, alsook een mogelijkheid tot beoordeling of voortzetting van de vrijheidsbeneming nodig is. Het is dus niet aan de opsporingsambtenaar om de rechtmatigheid van de aanhouding van een aan hem overgedragen verdachte te beoordelen, maar aan de officier van justitie of hulpofficier van justitie aan wie die verdachte wordt voorgeleid.

5. In deze zaak staat vast dat de beveiligingsmedewerker verzoeker heeft aangehouden op verdenking van het plegen van winkeldiefstal. Politieambtenaar D. heeft in het kader van het interne klachtonderzoek bij de politie verklaard dat hem uit het gesprek dat hij bij de winkel met de beveiligingsmedewerker had gehad, bleek dat die beveiligingsmedewerker verzoeker had aangehouden en politieambtenaar Kl. heeft in het kader van dat onderzoek zelfs verklaard dat de beveiligingsmedewerker haar meedeelde dat hij verzoeker had aangehouden. Voorts heeft verzoeker in zijn brief aan de klachtencommissie geschreven dat hij tijdens het gesprek met de politieambtenaren heeft verteld dat de beveiligingsmedewerker hem ten onrechte van diefstal beschuldigde en heeft meegedeeld dat hij een aanklacht wilde indienen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook die door verzoeker gestelde beschuldiging en vrijheidsberoving impliceert dat de beveiligingsmedewerker verzoeker heeft aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. De vraag of die aanhouding terecht was, doet daaraan niet af.

6. Voorts staat in deze zaak vast dat de beveiligingsmedewerker verzoeker heeft overgedragen aan de politieambtenaren en dat de opsporingsambtenaren verzoeker vervolgens naar het politiebureau hebben gebracht ten einde hem voor de hulpofficier van justitie te geleiden. Politieambtenaar D. heeft in het kader van het interne klachtonderzoek bij de politie verklaard dat hij aangaande de te volgen procedure had gebeld met de hulpofficier van justitie, die adviseerde om de aangehouden verdachte over te brengen naar het bureau om voor te geleiden. Dat de politieambtenaar verzoeker juist voor dat telefoongesprek heeft heengezonden en direct na het telefoongesprek weer heeft aangehouden, acht de Nationale ombudsman niet aannemelijk. Verzoeker heeft in zijn brief aan de klachtencommissie geschreven dat een van de opsporingsambtenaren constateerde dat hij niets strafbaars had gedaan en zijn weg kon vervolgen, waarbij de andere opsporingsambtenaar vond dat dit niet kon. Volgens verzoeker besloot de opsporingsambtenaar daarop overleg te plegen met de hulpofficier van justitie. Uit die door verzoeker beschreven gang van zaken blijkt naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet dat de opsporingsambtenaar verzoeker met zoveel woorden heeft heengezonden, maar juist over de vraag of verzoeker ter plaatse kon worden heengezonden, de hulpofficier van justitie om advies heeft gevraagd.

7. Uit het vorenstaande volgt dat verzoeker door de beveiligingsmedewerker is aangehouden en overgedragen aan de opsporingsambtenaren, die verzoeker vervolgens hebben overgebracht naar het politiebureau ten einde hem voor een hulpofficier van justitie te geleiden. Daarmee hebben de opsporingsambtenaren gehandeld overeenkomstig hetgeen in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het horen

1. Verzoeker klaagt er in de derde plaats over dat de hulpofficier van justitie hem op 11 mei 2002 tijdens de voorgeleiding niet heeft gehoord.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij verwees naar een schriftelijke verklaring die de betreffende hulpofficier van justitie ter zake heeft opgesteld. In die verklaring schreef de hulpofficier van justitie dat iedereen die bij hem wordt voorgeleid, wordt gehoord. Volgens hem is het absoluut ondenkbaar dat het niet zou gebeuren en is hetgeen klager stelt pertinent onjuist.

3. Zoals hiervoor onder III.3. is aangegeven, heeft de voorgeleiding tot doel de verdachte door de officier van justitie of de hulpofficier van justitie te doen horen. De voorgeleiding verschaft daardoor de mogelijkheid tot controle op de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de voorafgaande aanhouding, alsook een mogelijkheid tot beoordeling of voortzetting van de vrijheidsbeneming nodig is.

4. In deze zaak staat vast dat verzoeker is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Met betrekking tot de vraag of verzoeker tijdens die voorgeleiding is gehoord, staat de lezing van verzoeker evenwel lijnrecht tegenover die van de betrokken hulpofficier van justitie. Het valt dan ook te betreuren dat de hulpofficier van justitie heeft verzuimd om van de voorgeleiding een proces-verbaal op te maken. Afgezien van het feit dat dit in strijd is met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.), had dat proces-verbaal namelijk uitsluitsel kunnen verschaffen over de vraag of verzoeker tijdens die voorgeleiding is gehoord.

5. Uit het vorenstaande volgt dat de lezingen van verzoeker en de betrokken hulpofficier van justitie lijnrecht tegenover elkaar staan en zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. De Nationale ombudsman onthoudt zich ten aanzien van dit gedeelte van de klacht dan ook van het geven van een oordeel.

V. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt er in de laatste plaats over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de bij brief van 15 mei 2002 ingediende klacht over dat korps onvoldoende voortvarend heeft afgehandeld.

2. De korpsbeheerder acht de klacht gegrond. Hij berichtte dat de verwijtbare vertraging bij de politie voornamelijk zit in de periode na het gesprek met verzoeker op 8 november 2002. Het duurde na dit gesprek vijf weken voordat de commissie de rapportage ontving.

3. In artikel 9 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland is bepaald dat een klacht uiterlijk binnen een termijn van tien weken door de korpsbeheerder dient te worden afgedaan (zie Achtergrond, onder 2.).

4. In deze zaak staat vast dat verzoeker bij brief van 15 mei 2002 bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland een klacht heeft ingediend over het korps. De klachtencommissie heeft bij brief van 31 mei 2002 de politie om onderzoek en rapportage verzocht. De politie heeft dat onderzoek op 8 november 2002 afgerond en de rapportage op 9 december 2002 naar de klachtencommissie gestuurd. De klachtencommissie heeft vervolgens bij brief van 21 januari 2003 de politie om nadere inlichtingen gevraagd. De politie heeft die informatie op 14 februari 2003 naar de klachtencommissie gestuurd. De klachtencommissie heeft op 4 juni 2003 advies uitgebracht, waarna de korpsbeheerder de door verzoeker ingediende klacht uiteindelijk bij brief van 2 juli 2003 heeft afgedaan.

5. Uit het vorenstaande volgt dat de behandeling van verzoekers klacht in totaal ruim een jaar heeft geduurd. Dat is een forse overschrijding van de termijn die is gesteld in de klachtenregeling. Met name het door de politie verrichte onderzoek en het toesturen van de rapportage aan de klachtencommissie heeft voor vertraging in de afhandeling van de klacht gezorgd. De korpsbeheerder heeft de klacht niet met de vereiste voortvarendheid heeft afgehandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond voor wat betreft het onvoldoende voortvarend reageren op een verzoek om assistentie en niet gegrond voor wat betreft het aanhouden en overbrengen naar het politiebureau. Voor wat betreft het niet horen tijdens de voorgeleiding, wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) is gegrond.

Onderzoek

Op 22 september 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Umphang (Thailand), met een klacht over gedragingen van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en de beheerder van dat korps. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werden de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Een van de betrokken ambtenaren maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Betrokken ambtenaar K. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten; interne klachtbehandeling

1. Verzoeker stuurde op 15 mei 2002 een brief naar de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. In die brief schreef verzoeker onder meer het volgende.

"Op zaterdag 11 mei 2002 ben ik een winkel binnengelopen, te weten de X aan het Y­plein te Amsterdam. Bij het betreden van de winkel ging er geen alarm af, bij het verlaten van de winkel echter wel. (…) Bij het afgaan van het alarm keek hij (de beveiligingsmedewerker; N.o.) op en sprak hij mij aan. Volgens de bewaker had ik dat alarm veroorzaakt en hij verzocht mij nogmaals door het beveiligingspoortje te lopen. Ik heb dit geweigerd daar deze bewakingsmedewerker geen opsporingsambtenaar was en derhalve niet bevoegd tot het verrichten van opsporingshandelingen, zoals het doen van onderzoek naar de oorzaak van het alarm. Bovendien had ik niets gekocht en ook niets gestolen, waardoor ik ook twijfelde aan het feit dat ik het alarm zou hebben veroorzaakt.

Hoewel de bewaker verplicht is indien hij mij wenst aan te houden mij direct te doen voorgeleiden aan de officier van justitie heeft hij dit verzuimd, waarmee hij mij wederrechtelijk van mijn vrijheid had beroofd, en gaf er opnieuw blijk van opsporingshandelingen te willen verrichten. De bewaker verzocht mij nogmaals mee te werken en voegde daarbij toe dat hij anders de politie zou waarschuwen. Toen ik dit nogmaals weigerde, daarbij aangevende dat ik in dat geval een aanklacht tegen hem zou indienen, werd door de bewaker eindelijk de politie gebeld omstreeks 15:00 uur. In het telefoongesprek met de politie gaf de bewaker aan dat hij geen enkel bewijs tegen mij had, het alarm was slechts afgegaan en ik wilde niet meewerken aan een onderzoek.

Ik heb vervolgens buiten de winkel met de bewaker op de politie staan wachten. (…) Na bijna twee uur te hebben gewacht kwam er even voor 15:00 uur (17:00 uur; N.o.) een politiewagen voorbijrijden, deze reed echter door ondanks pogingen van de bewaker en mij de agenten aan te spreken. Even later belde de bewaker opnieuw de politie, waarbij hij opnieuw tegenover de politie aangaf dat hij geen enkel bewijs had. Enkele minuten na het telefoongesprek kwam er opnieuw een politiewagen toevallig langsrijden en lukte het de bewaker, met mij in zijn kielzog, de agenten aan te spreken. De bewaker vertelde aan de agenten, nog steeds in de auto gezeten, dat ik door het beveiligingspoortje was gelopen en dat deze was afgegaan en ik niet mee wilde werken door nogmaals door het poortje te lopen. Zelf vertelde ik de agenten, een mannelijke en een vrouwelijke, dat de bewaker mij ten onrechte van diefstal beschuldigde en ik hierover een aanklacht wil indienen. De bewaker reageerde hierop met te zeggen dat hij mij helemaal niet van diefstal beschuldigde. Daar de bewaker er hierbij nogmaals blijk van gaf geen verdenkingen tegen mij te koesteren had hij naar eigen zeggen geen enkele grond mij aan te houden deelde ik de agenten mede dat ik tevens een aanklacht wilde indienen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving. De agenten besloten de wagen te parkeren en verder te praten.

(…) De agenten hebben mij gevraagd waarom ik niet wilde meewerken. Ik heb hun uitgelegd dat deze alarmpoortjes voortdurend afgaan zonder dat er sprake is van diefstal en dat ik het schandalig vind dat mensen door een dergelijk onbetrouwbaar systeem voortdurend ten midden van het overige winkelende publiek van diefstal worden beschuldigd. De agenten probeerden mij ervan te overtuigen dat het belangrijk was dat ik meewerkte aan een dergelijke controle in verband met de preventie van winkeldiefstal. Bovendien werd mij door de agenten verteld dat deze alarmpoortjes voortdurend ten onrechte afgaan en bovendien erg storingsgevoelig zijn voor elektronische apparatuur en daardoor afgaan. Ik heb daarop gereageerd met te zeggen dat een reden te meer te vinden dit niet te pikken en een aanklacht te willen indienen.

De mannelijke agent constateerde dat ik niets strafbaar had gedaan en mijn weg kon vervolgen, waarbij de vrouwelijke agent vond dat dit zo niet kon. De mannelijke agent besloot daarop overleg te plegen met de hulpofficier van justitie. Na dit overleg werd ik aangehouden voor diefstal en overgebracht naar politiebureau Raampoort. (…)

Op het politiebureau werd ik voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, die een onderzoek aan mijn lichaam gelastte. Daarbij bleek dat ik niets bij mij had en de beschuldiging van diefstal ongegrond was. Na enige minuten werd ik heengezonden. (...)

Ik vind het politieoptreden in deze zaak ronduit stuitend en in strijd met het recht. In de eerste plaats word ik onnodig lang van mijn vrijheid beroofd. De wet bepaald immers dat ik ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren moet worden geleid. Dat dit soms enige tijd kan duren heb ik alle begrip voor. Een termijn van twee uur is mijn inziens echter te lang, ik word van mijn vrijheid beroofd en de rechtmatigheid onjuistheid van de verdenking dient ten spoedigste te worden getoetst en heeft de hoogste prioriteit. Bovendien waren er voldoende politiewagens beschikbaar om mij te doen voorgeleiden. Er zijn immers minstens twee politiewagens geweest die beschikbaar waren om mij te doen voorgeleiden. Nu ik niet ten spoedigste ben voorgeleid maakt mijn vrijheidsberoving onrechtmatig. Immers alleen met dat doel mag ik worden aangehouden.

Daarnaast betwist ik de rechtmatigheid van de aanhouding door de agenten. Zelf geven zij aan geen verdenking tegen mij te koesteren, ik mag in eerste instantie gewoon mijn weg vervolgen. De agente vindt echter dat dit niet kan, klaarblijkelijk dus niet dat ik mogelijk een strafbaar feit heb gepleegd. Eerder omdat zij vindt, zoals zij in het voorafgaande gesprek aangaf, dat ik mij onredelijk gedraag. Ik heb sterk de indruk dat men mij een lesje heeft willen leren.

(…)

De proportionaliteit van de toegepaste dwangmiddelen betwist ik eveneens. Was het niet voldoende om mij nogmaals door het detectiepoortje te laten lopen en zodoende te controleren of het alarm misschien niet door iemand anders was veroorzaakt?

(…)

Voor de goede orde wil ik u erop wijzen dat ik van 14 juni tot en met 3 september op vakantie ben."

2. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland schreef op 1 juli 2002 een brief naar verzoeker. In die brief deelde de Commissie onder meer het volgende mee:

"Op 31 mei 2002 heeft de Commissie uw klacht naar de politie gezonden met het verzoek deze te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de Commissie. De Commissie heeft onlangs van de politie vernomen dat de klachtbehandeling, onder meer vanwege uw vakantie, vertraging heeft opgelopen. De klachtbehandelaar mevrouw V. heeft om uitstel tot medio oktober 2002 verzocht voor het aanleveren van de rapportage aan de Commissie. De Commissie gaat hiermee akkoord."

3. Bij brief van 8 oktober 2002 vroeg verzoeker de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland de afhandeling van zijn klacht te bespoedigen.

4. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland schreef op 25 oktober 2002 een brief naar verzoeker. In die brief deelde de Commissie onder meer het volgende mee.

"De Commissie heeft bij brief van heden bij de politie geïnformeerd en verzocht om de behandeling van uw klacht binnen vier weken af te ronden en als dat niet mogelijk is haar van de reden daarvan op de hoogte te stellen. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang van de klachtbehandeling."

5. Betrokken ambtenaar D. legde op 15 oktober 2002 tegenover een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een verklaring af ter zake de door verzoeker ingediende klacht. D. deelde daarbij onder meer het volgende mee.

"Die dag reed ik met een politieauto, samen met collega Kl. in de omgeving van het Y­plein te Amsterdam. Toen we op het Y-plein reden, werd onze aandacht getrokken door een beveiligingsmedewerker van een (...)winkel, X, die naar ons wenkte. Hij vertelde dat hij een probleem met een winkeldief had en dat hij de politie had gewaarschuwd en al een tijdje aan het wachten was. We reageerden daarop door te zeggen dat het kennelijk druk was, maar als hij de politie reeds had gebeld dat er dan al aan gewerkt zou worden. De situatie was zeer rustig, de verdachte stond gewoon buiten naast de beveiligingsambtenaar. De verdachte werd niet vastgehouden. We zijn toen verder gereden zonder ons met deze zaak te bemoeien, in de veronderstelling dat snel hulp geboden werd door andere collega's. Ik schat dat dat rond 15:30 uur was.

Het Y-plein ligt in het verzorgingsgebied van het bureau Lijnbaansgracht. Het is mij bekend dat een aangehouden winkeldief door de meldkamer een hoge prioriteit toegewezen krijgt. De DSA, de noodhulpauto, krijgt deze opdrachten.

Na ongeveer een uur komen we weer op deze locatie. Ik zie dat de beveiligingsmedewerker nog steeds met de verdachte buitenstaat. Ik vond het vreemd dat de man er nog stond. We stopten. De beveiligingsmedewerker liep op ons af, gevolgd door de andere man. De beveiligingsmedewerker vertelde dat de man bij het verlaten van de winkel het detectiealarm had laten afgaan. Hij wilde de man controleren door nogmaals langs het alarm te lopen. De man weigerde alle medewerking.

We hebben onze politieauto geparkeerd en we zijn naar de winkel toegegaan. Voor de deuropening hebben we met de beide mannen gesproken. Het bleek mij dat de beveiligingsmedewerker de man had aangehouden. De aangehouden verdachte wilde geen medewerking verlenen. Hij wilde niet meer door de toegangspoortjes lopen, hij wilde zijn zakken niet leegmaken, kortom hij verleende geen medewerking. De verdachte bleef om voor mij onduidelijke redenen in de deuropening staan, samen met de beveiligingsmedewerker. De beveiligingsmedewerker vertelde dat hij al een tijdje eerder de politie had gebeld en dat hij op de komst van de politie nog steeds wacht. De aangehouden verdachte vertelde dat hij niets had gestolen en dat het alarm door een andere oorzaak moet zijn afgegaan. Ik kon voor dat argument wel begrip opbrengen, omdat dat bij sommige poortjes wel vaker gebeurd is. Rond defecten van poortjes bij X in het bijzonder weet ik niets af. Ik heb aangaande de te volgen procedure nog even gebeld met mijn eigen hulpofficier van justitie, K. Die adviseerde om de aangehouden verdachte over te brengen naar het bureau om voor te geleiden. (…)

Onmiddellijk hebben we de verdachte overgebracht in de politieauto. (…) Onmiddellijk na aankomst is de verdachte voorgeleid en op last van de HOVJ (hulpofficier van justitie; N.o.) is de man aan lichaam en kleding onderzocht, op grond van strafvordering. De kleding van de man is door mij geheel doorzocht en er zijn geen voor inbeslagneming vatbare voorwerpen aangetroffen. Na enkele minuten is de man op last van de HOVJ heengezonden.

(…) Voor mij was het een eenvoudige zaak, waar ik toevallig bij betrokken raakte. De man was in mijn ogen verdachte. Hij is overgebracht naar het bureau en daar bleek dat er niets aan de hand was. De man is dan ook zeer snel weer uit het bureau vrijgelaten.

(…)

Als de man een klacht tegen de politie wilde indienen, zoals hij in zijn klachtbrief stelt, weet ik niet op welk onderdeel van het optreden dit is gericht. Ik ben van mening dat we de man, na overname, snel en goed hebben behandeld. Ik weet niet of de man wilde klagen over de lange aanrijtijd van de politie. Daar kon ik in ieder geval niets aan doen."

6. Betrokken ambtenaar Kl. legde op 2 november 2002 tegenover een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een verklaring af ter zake de door verzoeker ingediende klacht. Kl. deelde daarbij onder mee het volgende mee.

"We reden die dag op het Y-plein in de richting van het Leidseplein te Amsterdam. Ter hoogte van X, een (...) (winkel; N.o.), kwam een beveiligingsambtenaar naar ons toe. Hij deelde mede dat hij al zo'n 2 uur aan het wachten was op de komst van de politie omdat hij iemand had aangehouden. Ik zag dat in de deuropening van de (...) winkel een man stond, die volgens mij niet bewaakt werd en die de verdachte zou moeten zijn. We hebben de politieauto geparkeerd en zijn naar de ingang toegelopen. De verdachte bleek erg relaxed over te komen en stond gewoon te wachten. De beveiligingsmedewerker vertelde dat het detectiepoortje was afgegaan toen de man vanuit de winkel naar buiten liep. De man wilde echter zich niet verder laten controleren door de beveiligingsmedewerker en daarop is de politie gebeld. Dat zou al twee uur eerder zijn gebeurd.

We hebben ook nog even met de aangehouden man gesproken en deze gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. De man wenste geen medewerking te verlenen. Door mijn collega is voor overleg met de chef van dienst telefonisch contact gezocht met de hulpofficier van justitie K. van ons bureau Raampoort. Hierop is besloten om de aangehouden verdachte over te nemen en ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar het bureau. (…)

Enkele minuten na het overnemen van de verdachte zijn we aangekomen aan het bureau Raampoort, alwaar de verdachte onmiddellijk is voorgeleid voor de HOVJ K. Ik neem aan dat de verdachte gefouilleerd is, maar daar ben ik niet bij geweest. Ik weet dat er niets is aangetroffen en dat de verdachte snel is heengezonden.

(…)

In tegenstelling van wat mijn collega D. verklaart, herinner ik mij alleen het contact met de beveiligingsmedewerker en de verdachte vlak voor het overnemen. Dat we op het Y­plein al meer dan een uur eerder zijn aangesproken zoals D. zegt, weet ik niet meer. Ik weet dat ik, indien ik niets te doen heb, een hulpverzoek na aanhouding zal uitvoeren. Als D. kort met de man gesproken heeft, is dat mij niet bijgebleven."

7. Politieambtenaar K. die in zijn functie van hulphoofdofficier van justitie bij de zaak betrokken was, stelde op 3 november 2002 een schriftelijke verklaring op ter zake de door verzoeker ingediende klacht. K. deelde daarin onder meer het volgende mee.

"Ik heb de klacht van klager gelezen en weet het voorval mij nog vaag te herinneren, zoals zoveel eenvoudige zaken. Het zal ongeveer een halfjaar geleden zijn geweest dat er een man verdacht van winkeldiefstal bij mij werd voorgeleid. Ik weet mij nog te herinneren dat de man door een zogenaamd alarmpoortje liep, waarbij het alarm afging. De man is aangehouden door het winkelpersoneel of een beveiligingsmedewerker.

Wanneer de man is aangehouden door een burger, moet deze zo spoedig mogelijk worden overgedragen aan de politie.

De tijdsduur tussen aanhouding en overdragen aan de politie weet ik mij niet te herinneren en heb daar verder ook weinig of geen invloed op, daar deze opdracht wordt gecoördineerd door de meldkamer van het hoofdbureau. Als er iemand wordt aangehouden moet deze worden voorgeleid bij een hulpofficier van justitie, die de aanhouding beoordeelt en bepaalt wat er verder met de verdachte gebeurt. Ik kan mij herinneren dat deze verdachte het zich zelf moeilijk heeft gemaakt door nergens zijn medewerking aan te verlenen.

Daar tegen de man ernstige bezwaren waren en in het belang van het onderzoek heb ik bepaald dat deze man aan zijn kleding zou worden onderzocht. Tijdens de fouillering werd niets bezwarends tegen de man aangetroffen. Na de fouillering werd de man heengezonden."

8. Verzoeker legde op 8 november 2002 tegenover een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een verklaring af ter zake de door hem ingediende klacht. De ambtenaar tekende daarbij onder meer als antwoord van verzoeker op de hieronder cursief weergegeven vragen op.

"`eindelijk omstreeks 15:00 uur wordt de politie gebeld.' Hoeveel tijd zit er volgens u tussen het afgaan van het alarm en het bellen van de politie?

Er zit niet veel tijd tussen, wellicht had ik het woord eindelijk beter niet kunnen gebruiken.

Ik neem aan dat het tweede genoemde tijdstip van 15:00 uur foutief is en dat dit 17:00 uur moet zijn?

Klopt.

Er reed dus rond 17:00 uur een politieauto voorbij. Wat is de reden dat deze geheel niet is gestopt?

Ik weet dat niet. Ik denk dat de melding niet is doorgegeven. De beveiligingsmedewerker heeft in mijn bijzijn de politie gebeld. Ik hoorde aan het gesprek dat het politie was. Hij belde in ieder geval niet met 112. Ik vermoed dat het bureau Lijnbaansgracht is geweest, maar zeker weet ik dit niet.

Hoeveel politie eenheden zijn tussen het tijdstip van 15:00 uur en 17:00 uur in de omgeving van de winkel gestopt en hebben het (gedeeltelijke )verhaal aangehoord?

Ik heb geen politieauto's zien passeren.

Even later belde de bewaker opnieuw, waarna een politieauto toevallig langsreed en die agenten werden aangesproken, dat zal dus kort na 17:00 uur moeten zijn geweest?

Ik denk dat het maximaal 5 minuten later is geweest dan het telefoongesprek met de politie rond 17:00 uur.

(…)

U betwist de rechtmatigheid van uw aanhouding door de agenten, kunt u dat nader toelichten?

Ik betwist of er voldoende bewijs is om iemand aan te houden, temeer omdat een van de agenten zelf erkende dat de detectiepoortjes regelmatig zonder aanwijsbare oorzaak afgaan. Ten tweede betwist ik dat ik door de agenten word aangehouden, omdat ik daarvoor, naar mijn mening in vrijheid was gesteld. Ik heb de indruk dat ik getreiterd-gestraft werd omdat ik bleef aandringen om de beveiligingsmedewerker ook als verdachte aan te houden, namelijk voor smaad en wederrechtelijke vrijheidberoving.

U betwist de proportionaliteit van de toegepaste dwangmiddelen, namelijk het kennelijk ontbreken van de mogelijkheid om u nogmaals door het detectiepoortje te laten lopen. Kunt u dit nader toelichten?

De agenten hebben niet aangeboden om nogmaals door het detectiepoortje te lopen. Ik vond het fouilleren door de agent aan het bureau al ver gaan, maar toen de hulpofficier van justitie besloot dat ik aan mijn lichaam moest worden onderzocht, vond ik dit helemaal te ver gaan."

9. Verzoeker werd op 8 november 2002 in de gelegenheid gesteld te reageren op de door betrokken ambtenaren D., Kl. en K. afgelegde verklaringen. Verzoeker deelde daarbij onder meer het volgende mee.

"Op de verklaring van D. heb ik het volgende te verklaren:

Volgens mij heeft het eerste contact niet plaatsgevonden tussen de beveiligingsmedewerker en de politieauto. Ik heb het in ieder geval niet gezien. Ik ben de hele tijd naast de bewaker blijven staan."

10. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland deelde bij brief van 10 december 2002 aan verzoeker onder meer het volgende mee.

"Op 25 oktober 2002 berichtte de Commissie u dat zij de politie had verzocht de klachtbehandeling binnen vier weken af te ronden. Dit is tot op heden nog niet gebeurd. De Commissie heeft bij brief van heden wederom bij de politie geïnformeerd en verzocht om de zaak binnen vier weken af te ronden. Indien de Commissie de rapportage na vier weken nog niet heeft ontvangen, overweegt zij het onderzoek zelf ter hand te nemen. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang van de klachtbehandeling."

11. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland schreef bij brief van 21 januari 2003 aan verzoeker onder meer dat zij de onderzoeksrapportage van de politie had ontvangen, dat zij de rapportage op enige punten onduidelijk vond en dat zij de politie een aantal aanvullende vragen had gesteld.

12. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland adviseerde op 4 juni 2003 de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over de door verzoeker ingediende klacht. In dat advies schreef de commissie onder meer:

"De procedure

De klacht is op 15 mei 2002 ingediend en op 16 mei 2002 door de Commissie ontvangen. In de klachtbrief geeft klager aan geen prijs te stellen op bemiddeling. Bij brief van 31 mei 2002 heeft de Commissie het klachtensecretariaat van de politie om onderzoek en rapportage verzocht. Aanvankelijk is inspecteur mevrouw V. als klachtbemiddelaar opgetreden. Klager was in de periode van 14 juni tot en met 3 september 2002 met vakantie. In een brief van 16 september 2002 heeft V. klager voor een gesprek uitgenodigd. Daarop is zij ziek geworden. Op 13 oktober 2002 heeft klager de Commissie een brief gestuurd (die de Commissie de volgende dag heeft ontvangen) waarin klager over de trage vervanging van de ziek geworden V. klaagt, alsmede over het uitblijven van toegezegd telefonisch contact. Daarop heeft inspecteur W., verbonden aan het bureau Raampoort, de klachtbehandeling overgenomen. Bedoeld gesprek heeft op 8 november 2002 plaatsgevonden.

Op 13 december 2002 ontving de Commissie de uitvoerige politierapportage, opgemaakt door W. De rapportage bevat verslagen van het horen van agent D. op 15 oktober 2002 en van het horen van hoofdagent Kl. op 2 november 2002 en tevens een verklaring van inspecteur K. van 3 november 2002 (allen verbonden aan het bureau Raampoort). Voorts zijn aan de rapportage verslagen toegevoegd van het gesprek dat W. en klager op 8 november 2002 hadden, inhoudende de antwoorden van klager op nadere vragen, en de reactie van klager op de verklaringen van de drie politieambtenaren. Tenslotte zijn aan de rapportage van W. twee mutatierapporten, een insluitingsformulier en de arrestantenlogging toegevoegd.

Daarop heeft de Commissie overlegd en besloten nadere inlichtingen aan de politie te vragen. De aanvullende rapportage (…) ontving de Commissie op 14 februari 2003. (…)

(…)

De feiten

De Commissie gaat van de volgende feiten uit. Op 11 mei 2002 verliet klager de (...) (winkel; N.o.) X zonder iets te hebben gekocht. Toen hij door het detectiepoortje liep, ging het alarm af. De beveiligingsmedewerker hield klager aan en vroeg klager nogmaals door het poortje te lopen. Klager weigerde omdat hij niets had gestolen en omdat een beveiligingsmedewerker geen opsporingsbevoegdheid heeft. Op herhaalde vragen van klager gaf de beveiligingsmedewerker aan dat hij klager niet van diefstal verdacht. Klager en de beveiligingsmedewerker bleven naast elkaar buiten staan. De beveiligingsmedewerker belde de politie om ongeveer 15:00 uur. Er zou politie langs worden gestuurd. Daarna is er tot ongeveer 17:00 uur niet meer gebeld en bleven klager en de beveiligingsmedewerker naast elkaar voor de deur van X staan.

2. tijdsverloop

D. verklaart dat hij en Kl. op 11 mei 2002 rond 15:30 uur langs de (...) (winkel; N.o.) X reden en van de beveiligingsmedewerker die met klager voor de winkel stond te wachten, hoorden dat deze medewerker de politie had gebeld in verband met een diefstal. D. ging er van uit dat de meldkamer, de gebruikelijke procedure zou volgen (spoedeisende assistentie), waarbij een rol voor het bureau Lijnbaansgracht was weggelegd, nu het Y­plein in het verzorgingsgebied van dat bureau ligt. Na een uur kwamen D. en Kl. opnieuw langs het Y-plein en zagen de beide mannen nog steeds voor de (...) winkel staan. Vervolgens bleek de beveiligingsmedewerker klager te hebben aangehouden.

W. verklaart dat niet meer is na te gaan hoe het telefonisch contact is verlopen, omdat de geluidsbanden waarop de telefonische meldingen hebben gestaan, niet (meer) aanwezig zijn.

De Commissie is vanwege het niet beschikbaar zijn van geluidsbanden niet in staat tot een oordeel te komen over de reden waarom niet onmiddellijk spoedeisende assistentie is verleend maar acht het wel aannemelijk dat klager in ieder geval van 15:00 tot ongeveer 17:00 uur tezamen met de beveiligingsmedewerker voor de (...) (winkel; N.o.) heeft staan wachten.

3. overbrenging naar het bureau

D. verklaart dat klager weigerde opnieuw door het detectiepoortje te lopen of zijn zakken leeg te maken, en dus geen medewerking verleende. D. achtte het niet onwaarschijnlijk dat het alarm zonder reden was afgegaan. Ook Kl. verklaart dat zij klager hebben gevraagd aan een onderzoek medewerking te verlenen. Volgens klager is hem niet door de politieambtenaren gevraagd opnieuw door het detectiepoortje te lopen. Wel verklaart klager dat de politieambtenaren klager hebben geprobeerd ervan te overtuigen dat het belangrijk was dat hij aan een dergelijke controle in verband met de preventie van winkeldiefstal zou meewerken. Gelet op de omstandigheden en de verklaringen acht de Commissie het aannemelijk dat klager zeer wel heeft begrepen dat de politieambtenaren hem verzochten aan het onderzoek mee te werken door nogmaals door de detectiepoortjes te lopen en dat klager zulks heeft geweigerd.

(…)

Klager is vervolgens naar bureau Raampoort gebracht, hoewel het Y-plein onder bureau Lijnbaansgracht valt. D. en Kl. geven daarvoor als reden dat reeds overleg met K., dienstdoende op het bureau Raampoort, was geweest. Klager is onmiddellijk na aankomst op het bureau Raampoort voorgeleid. K. verklaart dat hij als hulpofficier van justitie vervolgens de beslissing tot fouillering heeft genomen, omdat er een redelijk vermoeden van winkeldiefstal was, klager bij de winkel niet bereid was opnieuw door het detectiepoortje te lopen of zijn zakken te legen, en dat gezien zijn gedragingen het waarschijnlijk was dat klager voorwerp(en) afkomstig van diefstal bij zich droeg. Klager is daartoe aan lichaam en kleding onderzocht. (…) Toen bleek dat geen voor inbeslagneming vatbare goederen werden aangetroffen, is klager na enkele minuten heengezonden.

(…)

8. voortgang klachtbehandeling

De Commissie stelt vast dat er in de periode tussen 31 mei en 16 september 2002 niets aanwijsbaars met de klacht is gebeurd, mede als gevolg van de vakantie van klager. De eerste klachtbehandelaar heeft klager op 16 september 2002 een brief gestuurd. Daarna is deze de eerste klachtbehandelaar ziek geworden. Aan de nieuwe klachtbehandelaar is de klacht op 14 oktober 2002 overgedragen. Daarna heeft W. met voortvarendheid de klacht behandeld en de rapportage, inclusief het horen van alle betrokkenen, in iets meer dan drie weken afgerond. Ten slotte heeft het nog een maand geduurd voordat de Commissie de rapportage ontving.

De behoorlijkheid

2. tijdsverloop

De Commissie acht het in het algemeen onwenselijk dat er zoveel tijd verloopt tussen een telefonische melding van het aanhouden van een verdachte door een burger en de komst van politie ter plekke. Aangezien de reden voor het niet arriveren van assistentie niet meer is te achterhalen, is het onmogelijk in dit concrete geval een oordeel over dit wegblijven te geven.

3. overbrenging naar het bureau

De Commissie acht de overbrenging naar het bureau niet onbehoorlijk, nu klager heeft geweigerd nogmaals door de detectiepoortjes te lopen. Daarmee is het mede aan klager zelf te wijten dat hij door de politie naar het bureau is overgebracht.

(…)

8. voortgang klachtbehandeling

De Commissie betreurt de lange duur van de klachtbehandeling maar acht, gelet op de lange vakantie van klager en de aansluitende ziekte van de eerste klachtbehandelaar, het politieoptreden in dezen niet onbehoorlijk. De aanvullende rapportage ontving de Commissie op 14 februari 2003. Het is aan de drukke werkzaamheden van de Commissie te wijten dat het vaststellen van het advies vervolgens nog drie maanden in beslag heeft genomen, waarvoor de Commissie haar verontschuldigingen aanbiedt.

Het advies

De Commissie adviseert u de klachtonderdelen 3 (overbrenging naar het bureau) en 8 (voortgang klachtbehandeling) ongegrond en de klachtonderdelen 2 (tijdsverloop), 4 (boeien), 5 (fouilleren), 6 (weigeren aangifte) en 7 (weigeren klacht) gegrond te verklaren."

13. De korpsbeheerder deelde verzoeker mee dat hij had besloten het advies van de commissie te volgen. Voor een nadere toelichting op zijn oordeel verwees hij naar het advies van de Commissie.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In aanvulling op de klacht deelde verzoeker bij brief van 19 september 2003 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee.

"Tijdsverloop

Op het punt van het tijdsverloop word ik door de Commissie in het gelijk gesteld bij het advies, maar bij de behoorlijkheid stelt de Commissie dat het zich hierover geen oordeel kan vormen. De reden van het uitblijven van assistentie is niet meer te achterhalen en daarmee kan ook geen oordeel worden gegeven over de redelijkheid.

De telefonische meldingen zijn niet meer na te gaan omdat de geluidsbanden er niet meer zijn. Dit is mede te wijten aan de in strijd met de wet lange tijdsduur die de behandeling van mijn klacht heeft gevergd. Indien men vaart had gemaakt met de behandeling van mijn klacht zouden deze er nog wel zijn geweest en zou ik sterker hebben gestaan.

Op dit punt wil ik u er ook op wijzen dat mij tijdens het gesprek over mijn klacht met de inspecteur W. gevraagd is of ik wist welk politiebureau of nummer door de bewaker gebeld was. Ik wist dit niet, maar ging ervan uit dat de bewaker dit wel zou weten. W. wilde echter geen contact opnemen met de bewaker om hem te vragen met wie hij had gebeld. Hij wilde geen personen van buiten de politie horen. Blijkbaar is er in de klachtenprocedure van het korps Amsterdam-Amstelland geen ruimte om getuigen te horen of iemand zelfs maar een simpele vraag te stellen. Ik protesteer tegen deze gang van zaken en acht deze onbehoorlijk.

Het overbrengen naar het politiebureau

Voorafgaande aan het overbrengen naar het politiebureau is mij gevraagd waarom ik niet door het detectiepoortje wilde lopen en heb ik dit uitvoerig uitgelegd. Mij is niet door de politie gevraagd opnieuw door het poortje te lopen, zoals de Commissie wel aanneemt. Sterker nog, naar aanleiding van de discussie word ik door een van de agenten heengezonden. Dit ontkracht deze aanname van de Commissie, nu ik werd heengezonden was er immers geen aanleiding om door het detectiepoortje te lopen. Op dit punt gaat de Commissie echter in het geheel niet in, terwijl dit wel een onderdeel van mijn klacht is.

De bewaker verklaart ook bij herhaling mij niet te verdenken van diefstal. Hij kan mij echter alleen aanhouden bij een verdenking op heterdaad. Ik ben dus niet aangehouden, maar word wel van mijn vrijheid beroofd. Eerst door de bewaker en vervolgens door de politie. Pas nadat de politie mij aanhoudt wordt de bewaker gevraagd aangifte tegen mij te doen en doet hij dit.

Waarom word ik eerst heengezonden, als ik volhoud dat ik een klacht wil indienen tegen de bewaker uiteindelijk staande gehouden en nadat overleg is gepleegd met een hulpofficier van justitie aangehouden. Bij deze aanhouding is mij overigens eveneens niet gevraagd om nogmaals door het poortje te lopen. Dit had wel de meest simpele oplossing geweest en de overbrenging naar het bureau, het gebruik van handboeien en het onderzoek aan lichaam en kleding achterwege kunnen blijven. Ik kan mij op dit punt dan ook niet verenigen met het oordeel van de Commissie. Hoe rechtmatig en behoorlijk is het om iemand eerst heen te zenden en vervolgens op basis van dezelfde feiten opnieuw aan te houden, simpelweg omdat hij een klacht wilt indienen? Deze vraag wordt niet door de Commissie beantwoord.

(…)

Bij de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie is mij slechts medegedeeld dat ik aangehouden was op verdenking van diefstal en werd het onderzoek aan lichaam en kleding gelast. Ik ben niet gehoord. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan zou dat wellicht duidelijkheid hebben geschept over mijn vermeende weigering om aan het onderzoek mee te werken.

Voortgang klachtenbehandeling

De klachtenprocedure bij de klachtencommissie van de politie Amsterdam-Amstelland heeft absurd lang geduurd. De wettelijke termijn hiervoor is 6 weken, met mogelijkheid voor verlenging. In mijn geval heeft de procedure ruim 13 maanden geduurd. De Commissie betreurt dit weliswaar, maar acht dit door de omstandigheden te billijken en legt bovendien een deel van de schuld bij mij.

(…)

Tussen het indienen van mijn klacht en het op vakantie gaan van mijzelf op 15 juni 2002 zit bijna 5 weken. De Commissie heeft dan echter zelfs nog geen aanvang gemaakt met de behandeling van mijn klacht. Pas op 16 september 2002 wordt een eerste voortgang gemaakt met mijn klacht, als ik een schriftelijk verzoek ontvang contact op te nemen met de klachtenbehandelaar.

Als de klachtenbehandelaar vervolgens ziek wordt moet ik zelf herhaalde pogingen ondernemen om de klachtenprocedure opgestart te krijgen. Uiteindelijk leidt dit tot een verzoek aan de Commissie om in te grijpen. De Commissie verzoekt de politie n.a.v. mijn brief de klacht binnen 4 weken af te handelen. Evenwel duurt het tot 3 november voor ik word uitgenodigd voor een gesprek en heeft de Commissie op 10 december nog steeds geen rapportage van de politie ontvangen. Pas op 21 januari 2003 ontvang ik bericht dat de Commissie de politierapportage heeft ontvangen en aanvullende rapportage wenst. Vervolgens duurt het tot 4 juni aleer de Commissie met een advies komt en neemt de korpsbeheerder er vervolgens een maand voor om het advies over te nemen."

C. Standpunt KORPSbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 19 januari 2004 op het standpunt van verzoeker. In die brief schreef de korpsbeheerder onder meer het volgende.

"Ik onthoud me voor wat betreft het eerste klachtonderdeel van een oordeel conform het advies van de Commissie voor de politieklachten, vanwege het ontbreken van voldoende informatie (o.a. geluidsbanden van de melding). Ik betreur het overigens wel dat deze geluidsbanden niet in een vroeg stadium van de klachtbehandeling zijn veilig gesteld.

De klacht dat twee politieambtenaren verzoeker hebben aangehouden en overgebracht naar het politiebureau acht ik ongegrond. Verzoeker is niet aangehouden door de politieambtenaren, maar door de beveiligingsmedewerker van de (...) (winkel; N.o.), die verzoeker heeft overgedragen aan de politie. Daarna is verzoeker in overleg met de hulpofficier van justitie overgebracht naar het bureau Raampoort om te worden voorgeleid. Aangezien verzoeker was aangehouden, acht ik de voorgeleiding juist.

De klacht dat verzoeker tijdens de voorgeleiding niet door de hulpofficier van justitie is gehoord, acht ik ongegrond. Ik verwijs u naar de verklaring van inspecteur mr. K., die hierbij is gevoegd.

De klacht dat het politiekorps de klacht onvoldoende voortvarend heeft afgehandeld, acht ik gegrond ondanks het feit dat de politie een vertraging tot medio oktober 2002 had aangekondigd aan klager. De verwijtbare vertraging bij de politie ligt voornamelijk in de periode na het gesprek met klager op 8 november 2002. Het duurde na dit gesprek vijf weken voordat de Commissie de rapportage ontving. Voor zover de vertraging aan de Commissie voor de politieklachten te wijten is, heb ik er met instemming van kennis genomen dat zij daarover haar verontschuldigingen heeft aangeboden."

2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 19 januari 2004 een afschrift van de schriftelijke verklaring, die K. op 8 december 2003 opstelde ter zake de door verzoeker ingediende klacht. K. deelde daarin onder andere het volgende mee.

"De heer G. klaagt dat hij niet is gehoord door een hulpofficier tijdens zijn voorgeleiding op 11 mei 2002. Hetgeen klager stelt is pertinent onjuist. Ik was namelijk als chef van dienst tevens hulpofficier van justitie aan het bureau Raampoort op 11 mei 2002.

Iedereen die bij mij wordt voorgeleid wordt gehoord. Mogelijk dat de heer G. in de veronderstelling is dat het schriftelijk gebeurt. Dit gebeurt echter mondeling tijdens de voorgeleiding. Het is absoluut ondenkbaar dat het niet zou gebeuren. Ik hoor iedereen die bij mij wordt voorgeleid. Normaal gesproken weet ik mij een voorgeleiding na zo'n lange tijd niet te herinneren. Maar van honderden verdachten die in de tussentijd bij mij zijn voorgeleid, weet ik mij deze voorgeleiding nog zeer goed te herinneren, omdat de heer G. nergens aan mee wilde werken."

3. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 19 januari 2004 een mutatie uit de dag- en nachtrapporten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In die mutatie staat onder meer:

" R A P P O R T

Mutatie

Titel : ALARM X

(…)

Tijdstip kennisname : zaterdag 11 mei 2002 te 16:45 uur.

Pleegdatum/tijd : 11/05/2002 tussen 15:00 uur en 17:00 uur.

Plaats plegen : Y-plein te Amsterdam

(…)

Betrokken personen

VERDACHTE

Naam : G. (man)

(...)

Toelichting bij incident:

Rapps worden door beveiligingsmedewerker van voornoemde (...) (winkel; N.o.) aangesproken. Blijkt dat alarm van de beveiligingspoortjes afging, terwijl VD (verdachte; N.o.) passeerde. Beveiligingsmedewerker wenste dat VD meewerkte om gefouilleerd te worden, echter VD wenste geen enkele medewerking.

Hierop hebben rapps (na overleg met K.) VD aangehouden:

aanhouding: 17:00 uur te Y-plein

aankomst bureau Raampoort; 17:05 uur

voorgeleiding: 17:10 uur

heengezonden: 17:18 uur

Tijdens fouillering zijn er geen goederen aangetroffen.

Blijkt dat beveiligingsmedewerker omstreeks 15:00 uur bureau Lijnbaansgracht had gebeld ter zake de winkeldiefstal, echter door omstandigheden (?) zijn er geen collega's tp. geweest."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde bij brief van 8 maart 2004 op het door de korpsbeheerder ingenomen standpunt en de daarbij verstrekte informatie. Verzoeker schreef in die brief onder meer het volgende.

"Dat de korpsbeheerder zich ten aanzien van het eerste klachtonderdeel van een oordeel onthoudt ten aanzien van de behoorlijkheid van de voortvarendheid van de politie om te reageren op de telefoongesprekken van de beveiligingsmedewerker acht ik onjuist. Het is aan de korpsbeheerder zelf te verwijten dat hij zich geen oordeel kan vormen over dit concrete geval. Te meer daar wordt geweigerd contact te zoeken met de betreffende beveiligingsmedewerker, wat op zijn minst had kunnen gebeuren. De korpsbeheerder kan zich op zijn minst de vraag stellen of het in het algemeen behoorlijk is dat assistentie in een dergelijk geval zolang uitblijft. Wat zou uitblijven van assistentie kunnen rechtvaardigen, behoudens misschien een grote ramp? Waren er die desbetreffende dag situaties die uitblijven van assistentie zou rechtvaardigen? Dit zijn vragen die de korpsbeheerder weldegelijk kan beantwoorden. Vraag is ook welke maatregelen de korpsbeheerder neemt om in de toekomst te voorkomen dat geluidsbanden e.d. niet tijdig worden vastgesteld.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel gaat de korpsbeheerder geheel aan de feiten voorbij door simpel te stellen dat de desbetreffende politieambtenaren mij niet hebben aangehouden, maar de beveiligingsmedewerker. Normaal gesproken zou dit juist zijn. Probleem hier is echter, afgezien van het feit of er wel of geen sprake was van heterdaad, dat de beveiligingsmedewerker zelf bij herhaling heeft aangegeven dat hij mij nergens van beschuldigde. Wil men iemand op heterdaad aanhouden, dan moet je hem ook ergens van verdenken/beschuldigen. Bovendien laat het wel dan niet aangehouden zijn door de beveiligingsmedewerker onverlet dat de politie mij in vrijheid heeft gesteld. Of de politieambtenaren hiertoe bevoegd waren of niet, eenmaal in vrijheid gesteld kan ik niet zomaar opnieuw aangehouden worden. Aan de situatie van heterdaad komt een keer een eind. (…)

Feit is ook dat de politieambtenaren niet direct zijn overgaan tot overname en voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie. Ze hebben eerst met mij staan praten wat er aan de hand was en waarom ik niet wilde meewerken aan het verzoek van de beveiligingsmedewerker. Het werd uiteindelijk zelfs nodig geacht eerst overleg te plegen met een hulpofficier van justitie.

Hieraan voorafgaat nog de vraag of er sprake is van heterdaad en daarmee van een rechtmatige aanhouding. De korpsbeheerder neemt simpelweg aan dat als een detectiepoortje afgaat er mogelijk sprake is van diefstal en er dus sprake is van heterdaad. Voor een aanhouding is echter niet alleen een vermoeden noodzakelijk, het moet gaan om een redelijk vermoeden. In het geval van een detectiepoortje stellen winkeliers zelf de criteria waarbij sprake is van een redelijk vermoeden. Zij, dan wel de fabrikant, bepalen namelijk de gevoeligheid van dergelijke poortjes. Feitelijk signaleert men alleen dat er iets langs het detectiepoortje komt met een bepaald elektromagnetische signatuur. In de praktijk gaan dergelijke poortjes voortdurend af zonder dat er sprake is van diefstal. Zo vaak dat de redelijkheid van een vermoeden ernstig kan worden betwijfeld. Zeker nu dergelijke poortjes niet aan kwaliteitseisen dienen te voldoen en ook niet (geregeld) gecontroleerd hoeven te worden op betrouwbaarheid. Er is ook geen sprake van een feitelijke waarneming, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij (camera) observatie.

De verklaring van de hulpofficier van justitie K. van 8 december 2003, dat hij mij wel degelijk heeft gehoord, is feitelijk onjuist. Behalve mijn personalia zijn mij door de hulpofficier van justitie geen vragen gesteld en is mij eveneens niet de gelegenheid geboden mijn verhaal te doen. Hij is puur afgegaan op de informatie van beide politieambtenaren, zonder de juistheid daarvan te controleren en te controleren of er sprake was van een rechtmatige aanhouding, een redelijk vermoeden en bovendien ernstige bezwaren, daar hij een onderzoek aan kleding en lichaam vorderde. De hulpofficier van justitie heeft buiten mijn aanwezigheid telefonisch overleg gehad met politieambtenaar D. en bij aankomst op het politiebureau buiten mijn gehoor gesproken met beide politieambtenaren. De verklaring van de hulpofficier van justitie K. dat hij zich het horen nog goed herinnert, is dan ook buitengewoon merkwaardig te noemen. Te meer daar hij beweert zich e.e.a. nog goed te kunnen herinneren omdat ik aan niets wilde meewerken.

(…)

Met de Commissie voor de politieklachten acht de korpsbeheerder mijn laatste klacht gegrond, maar daar gaat het niet om. De Commissie legt een deel van de oorzaak van de lange duur bij mijn vakantie. Dat is onterecht, te meer daar tijdens mijn vakantie de betrokken politieambtenaren evengoed hadden kunnen worden gehoord en de geluidsbanden hadden kunnen worden veilig gesteld. De klacht gaat ook niet over een vertraging van enkele weken, maar van maanden. De procedure is er gewoon niet op gericht om klachten binnen 6 weken af te handelen. Tevens heb ik zelf, na ziekte van de oorspronkelijke rapporteur, met de politie gebeld over de voortgang. Dit heeft weken geduurd en pas na ingrijpen van de Commissie werd een nieuwe rapporteur benoemd. Vervolgens heeft het onderzoek door de politie zo lang geduurd dat de Commissie het nodig achtte de politie te rappelleren."

E. Reactie KORPSbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 29 april 2004 op het door verzoeker in de brief van 8 maart 2004 naar vorengebrachte, alsmede op een aantal door de Nationale ombudsman gestelde vragen. In die brief schreef de korpsbeheerder onder meer het volgende.

"U verzoekt mij de vraag te beantwoorden of er op 11 mei 2002 omstandigheden waren die het uitblijven van assistentie kunnen rechtvaardigen. Alvorens deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden gekeken naar de status van de melding van de beveiligingsmedewerker. Zoals inspecteur W. verklaart, worden meldingen over winkeldiefstal die via 0900-8844 binnenkomen als spoedeisend aangemerkt. In de regel is dit sinds 2001 het geval. Wanneer een melding toch via een wijkteam binnenkomt, wordt deze niet op voorhand als spoedeisend beschouwd maar wordt de inzet van personeel bepaald aan de hand van de beschikbaarheid van het personeel en overige prioriteitstelling. Uit het onderzoek komt naar voren dat de beveiligingsmedewerker de melding bij het bureau Lijnbaansgracht heeft gedaan. Daardoor is deze melding hoogstwaarschijnlijk niet als spoedeisend aangemerkt. Inspecteur W. verklaart dat hij geen opvallende meldingen heeft aangetroffen op 11 mei tussen 12:00 uur en 17:00 uur. Nu de melding uit deze klacht waarschijnlijk ook niet als spoedeisend werd beschouwd, is het dan ook niet mogelijk om een oordeel te geven over de juistheid van het tijdelijk uitblijven van assistentie.

Voorts vraagt u mij opnieuw nadrukkelijk te reageren op het tweede onderdeel van de klacht, namelijk dat verzoeker door twee politieambtenaren is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. U verzoekt mij daarbij acht te slaan op de inhoud van de mutatie (…). Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het rapport van inspecteur W., waarin deze o.a. verklaart dat in de mutatie ten onrechte is opgenomen dat verzoeker rond 17:00 uur is aangehouden. De betrokken politieambtenaren hebben verzoeker namelijk op dat tijdstip overgenomen van de beveiligingsmedewerker, die verzoeker rond 15:00 uur had aangehouden. Ik acht de inhoud van de mutatie op dit punt niet zorgvuldig. Tot slot verklaart W. dat ten aanzien van de aanhouding en voorgeleiding ten onrechte geen processen-verbaal zijn opgemaakt. Ook dit acht ik niet zorgvuldig."

2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 29 april 2004 een op 24 maart 2004 door W., ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, opgemaakt aanvullend rapport. In dat rapport staat onder meer het volgende vermeld.

"Reden uitblijven van assistentie

Naar aanleiding van de vraag of er op 11 mei 2002 omstandigheden waren die het uitblijven van assistentie kunnen rechtvaardigen, verklaar ik het volgende:

Ik heb in het bedrijfsprocessensysteem (…) alle mutaties opgevraagd van 11 mei 2002 tussen het tijdstip van 12:00 uur en 17:00 uur. Daarbij zijn door mij geen opvallende meldingen aangetroffen, die in mijn optiek een spoedaanvraag kunnen vertragen. Door mij is geen onderzoek ingesteld naar de personele bezetting op de meldkamers en wijkteams.

In mijn rapport van 8 november 2002 staat de tekst: `Blijkt dat de beveiligingsmedewerker omstreeks 15:00 uur bureau Lijnbaansgracht had gebeld terz de winkeldiefstal, echter door omstandigheden (?) zijn er geen collega's tp. geweest'. De bron van deze informatie is het volgende. Deze tekst is op 11 mei 2002 opgemaakt door collega's Kl. en D. (…). (…) Desgevraagd verklaart collega Kl. mij in april 2004 hierover: `De beveiligingsmedewerker heeft ons destijds verteld dat hij met de Lijnbaansgracht had gebeld. Door ons is toen niet verder geïnformeerd naar de eventuele reden van de vertraging in afhandeling'. Desgevraagd verklaart collega D. mij hierover: `Volgens mij vertelde de beveiligingsmedewerker ons dat hij de Lijnbaansgracht heeft gebeld'.

Procedure meldkamer afhandeling aangehouden winkeldieven.

Door mij rapporteur is op 12 april 2004 contact gezocht met de meldkamer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en heb de vraag voorgelegd op welke wijze de meldingen van aangehouden winkeldieven worden afgehandeld.

Mij werd het volgende medegedeeld. Sinds 2001 is naast het noodnummer 112, het landelijke politienummer 0900-8844 ingevoerd. Vanaf die tijd is het in principe niet mogelijk dat externen (zoals beveiligingsmedewerkers) direct met de bureaus bellen. Het is ten aanzien van aangehouden winkeldieven toegestaan om het noodnummer 112 te bellen. De afhandeling vindt dan plaats als een spoedeisende melding. In de gevallen dat door de beveiliging 0900-8844 wordt gebeld, wordt standaard door de telefoniste gevraagd wat de reden van het telefoontje is. Zodra bekend wordt gemaakt dat het een aangehouden winkeldief betreft wordt, ook al wordt bv om een specifiek politiebureau gevraagd, de melding onmiddellijk verwerkt als een spoedeisende melding, welke door personeel van de meldkamer van het hoofdbureau wordt afgehandeld.

Slechts indien individuele collega's een voor intern bestemd telefoonnummer, aan externen hebben doorgegeven, komt de melding bij het betreffende telefoontoestel. In de regel komt deze dan binnen bij de administratie/secretariaat. De afhandeling van dat soort meldingen, kan niet gegarandeerd worden. Veelal zal men verzocht worden om de melding via de geëigende kanalen te doen. (112 of 0900-8844). Indien een melding wel via een intern nummer wordt afgehandeld, wordt deze als regel niet als spoedeisend gezien, en wordt de inzet bepaald naar de beschikbaarheid van het personeel en de overige prioriteitstelling.

(…)

Aanhoudingsproces-verbaal

Van de aanhouding en de voorgeleiding zijn geen processen-verbaal opgemaakt (…). Er is indertijd volstaan met het vermelden van tijdstippen. Formeel gezien is dit niet de juiste gang van zaken. Hierdoor ontbreekt nu een weergave van feiten en tijden ten aanzien van de aanhouding en de heenzending.

Het is gebruikelijk dat er een (negatief) aanhoudings proces-verbaal wordt opgemaakt. (…) De verdachte was aangehouden op heterdaad, dient te worden overgenomen door de politie, vervolgens te worden voorgeleid voor een HOVJ, deze laat de verdachte op grond van Strafvordering fouilleren. Er wordt niets gevonden en de verdachte wordt onmiddellijk heengezonden.

Tijdstip van aanhouding

Zowel in het opgemaakte dagrapport, als in de arrestantenlogging is het tijdstip van 17.00 uur vermeld als zijnde het tijdstip van aanhouding. Dit is in beide gevallen onjuist. Op dit tijdstip is de verdachte overgenomen van de beveiligingsmedewerker. Volgens de verklaring van de klager zou deze rond 15:00 uur zijn aangehouden. Te 15:30 uur spreekt collega D. met de beveiligingsmedewerker, (hetgeen overigens door klager ontkend wordt). Derhalve kan worden aangenomen dat de aanhouding heeft plaatsgevonden rond 15:00 uur tot 15:30 uur. Naar mening van D. en Kl. is de verdachte wel degelijk aangehouden door de beveiligingsmedewerker. De verdachte is te 17:00 uur door Kl. en D. van de beveiligingsmedewerker overgenomen en voorgeleid voor een hulpofficier van justitie. Dit is abusievelijk in het dagrapport vermeld als zijnde de tijd van aanhouding. Zowel door D. als Kl. wordt ontkend dat er sprake is van tussentijds heenzenden en voor een tweede keer aanhouden."

F. Nadere reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde bij brief van 15 juni 2004 op het door de korpsbeheerder in de brief van 29 april 2004 naar vorengebrachte. Verzoeker deelde daarbij onder meer het volgende mee.

"Inspecteur W. heeft verklaard dat hij op 11 mei 2002 tussen 12:00 en 17:00 uur in alle mutaties geen opvallende meldingen heeft aangetroffen die het uitblijven van assistentie zou hebben kunnen rechtvaardigen. Dat de korpsbeheerder zich een oordeel blijft onthouden van de juistheid van het uitblijven van assistentie acht ik dan ook niet juist. De reden van het uitblijven van assistentie is gelegen in de interne organisatie van de politie en dient niet afhankelijk te zijn van welk telefoonnummer wordt gebeld. Ook als een melding binnenkomt via een wijkteam dient deze in het geval er sprake is van vrijheidsbeneming als spoedeisend te worden beschouwd. Blijkens de verklaring van inspecteur W. waren er zoals gezegd geen opvallende meldingen die het uitblijven van assistentie zou hebben kunnen rechtvaardigen.

(…)

Ik blijf op het standpunt staan dat ik tussentijds ben heengezonden door de politieambtenaren D. en Kl. en in latere instantie ben aangehouden. (…)

Dat van de aanhouding en voorgeleiding geen processen-verbaal zijn opgemaakt is buitengewoon merkwaardig. (…) Het was voor zowel de agenten als de hulpofficier van justitie duidelijk dat ik aangifte wenste te doen tegen de beveiligingsmedewerker en een klacht wenste in te dienen tegen henzelf. Ik had er dus alle belang bij dat de juiste procedure werd gevolgd, terwijl betrokkenen agenten en de hulpofficier van justitie dit niet hadden.

Zoals reeds gesteld ben ik in eerste instantie heengezonden en nadat ik op aangifte tegen de beveiligingsmedewerker bleef aandringen opnieuw aangehouden, na overleg met hulpofficier van justitie K. Vervolgens ben ik naar een verder gelegen politiebureau gebracht, om voor hulpofficier K. te kunnen worden voorgeleid. Bij mijn voorgeleiding ben ik niet gehoord, maar direct na de zogenaamde insluitingfouillering op buitenproportionele wijze aan lichaam en kleding onderzocht, waar met een oppervlakkige fouillering had kunnen volstaan. (…). Tot slot zijn er geen processen-verbaal opgemaakt en is er ook geen complete dagrapportage aangemaakt. Dit laatste geschiedde pas op 14 oktober 2004 door inspecteur W. Dit alles sterkt mij in de overtuiging dat betrokken ambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren maar mij een lesje wilde leren omdat ik in hun ogen lastig ben."

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 53

"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.

4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over (…), die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid (…)."

Artikel 152

"De ambtenaren, bedoeld in de artikel 141 en 142 maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.”

2. Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland

Artikel 9, lid 2 Termijnen

"2. Indien de klacht door de korpsbeheerder wordt afgedaan, gebeurt dat binnen tien weken na ontvangst van de klacht. De commissie brengt haar advies uit binnen vier weken na ontvangst van het rapport bedoeld in artikel 32, tweede lid. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 34, eerste lid, kan deze termijn worden verlengd met ten hoogste vier weken."

Artikel 32 , lid 1 en 2 Formele afdoening

"1. De formele afdoening van de klacht vindt plaats door de korpsbeheerder na advies van de commissie.

2. Indien een bemiddelingspoging achterwege blijft, onderzoekt de klachtbemiddelaar, die nu als rapporteur optreedt, de klacht. Hij maakt rapport op van zijn bevindingen."

Artikel 34, lid 1 Verzoek om aanvullende informatie en eigen onderzoek

"1. Indien de commissie tot het oordeel komt dat zij op grond van de verstrekte gegevens geen redelijk gefundeerd advies kan geven, kan zij de politie of klager om aanvullende informatie verzoeken. Zonodig kan zij een eigen onderzoek instellen.”

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Onvoldoende voortvarend gereageerd op, door beveiligingsmedewerker van winkel gedane verzoek, om assistentie;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoeker aangehouden en overgebracht naar politiebureau;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoeker tijdens voorgeleiding niet gehoord.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Bij brief ingediende klacht onvoldoende voortvarend behandeld.

Oordeel:

Gegrond