2004/418

Rapport

Verzoekers, voorheen vriend en vriendin, klagen er over dat een met naam genoemde politieambtenaar van het regionaal politiekorps Limburg-Zuid bij het aanzeggen van drie bekeuringen op 24 september 2002, niet de gegevens van het verzekeringsplaatje van de bromfiets heeft genoteerd, maar dit pas heeft gedaan op het moment dat verzoeker zich enkele dagen later met zijn bromfiets op het politiebureau in Sittard had gemeld.

Verzoekster klaagt tevens over het feit dat voornoemde politieambtenaar in het weekend van 28 en 29 september 2002 meerdere malen telefonisch contact met haar heeft gezocht met het verzoek haar toenmalige vriend er toe te bewegen dat hij zich op een bepaalde dag tussen 16.00 uur en 22.00 uur met zijn bromfiets zou melden bij het politiebureau te Sittard.

Voorts klaagt verzoeker er over dat hij zich op de aan hem door verzoekster doorgegeven dag en tussen genoemde tijdstippen bij het politiebureau in Sittard heeft gemeld, maar dat de betreffende ambtenaar toen niet aanwezig was.

Daarnaast klaagt verzoeker er over dat er tijdens het testen van de constructiesnelheid van zijn bromfiets op een zogenoemde rollenbank schade aan de rechter zijkant van zijn bromfiets is ontstaan, doordat voornoemde politieambtenaar de bromfiets tijdens het testen niet goed had vastgezet, waardoor deze tegen een kastje van de testbank is terechtgekomen.

Beoordeling

Algemeen

Verzoekster is op dinsdag 24 september 2002 op de bromfiets van haar toenmalige vriend, verzoeker, bij een verkeerscontrole stilgehouden door toenmalig politieambtenaar P. Nadat de bromfiets onder meer op een zogenoemde rollenbank was geplaatst, deelde P. verzoekster mee dat zij een bekeuring krijgt voor het rijden zonder helm, het rijden met een opgevoerde bromfiets en het rijden zonder bromfietscertificaat (zie voor de regelgeving Achtergrond, onder 1., 2. en 3.). Zij ontving hiervan geen afschriften. Tevens gaf P. verzoekster een briefje met zijn naam, het landelijk telefoonnummer van de politie en een tijdstip op vrijdag. Verzoeker zou zich dan met zijn bromfiets moeten melden op het politiebureau.

In het weekend hierop volgend heeft P. telefonisch contact opgenomen met de ouders van verzoekster, teneinde het telefoonnummer van verzoeker te achterhalen. Toen P. op zondag verzoekster aan de lijn kreeg, zou hij haar hebben verzocht verzoeker te vragen de maandag daarop tussen bepaalde tijdstippen naar het politiebureau te komen.

Verzoeker is op genoemde maandag en tussen genoemde tijdstippen naar het politiebureau gegaan, maar politieambtenaar P. was niet aanwezig, omdat hij geen dienst had. Verzoeker heeft zijn telefoonnummer achtergelaten en uiteindelijk heeft P. hem donderdag gebeld en een afspraak gemaakt voor vrijdag. Toen verzoeker op de afspraak verscheen, heeft P. allereerst het nummer van het verzekeringsplaatje genoteerd, aangezien hij dat op 24 september 2002 was vergeten. Vervolgens heeft hij de bromfiets wederom op de rollenbank geplaatst. Toen bleek dat de bromfiets voldeed aan de wettelijk toegestane constructiesnelheid, is verzoeker naar huis gegaan.

Namens verzoekers heeft de heer W. bij brief van 22 oktober 2002 bij de officier van justitie te Maastricht onder meer een klacht ingediend over het optreden van politieambtenaar P. De officier van justitie heeft deze klacht doorgezonden aan het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Op 3 december 2002 heeft politieambtenaar A. van dit korps de klacht mondeling opgenomen en in aanwezigheid van de heer W. op papier gezet. Hierin is onder meer vermeld dat de heer W. en verzoeker het vreemd vonden dat verzoeker werd gesommeerd om naar het politiebureau te komen met zijn bromfiets. De heer W. heeft verzoeker om die reden de eerste maal geadviseerd niet te gaan, welk advies verzoeker heeft opgevolgd. Pas toen de politieambtenaar telefonisch contact had opgenomen met verzoekster en had gedreigd dat te blijven doen, totdat verzoeker naar het politiebureau zou komen, is verzoeker met zijn bromfiets naar het politiebureau gegaan. Politieambtenaar P. bleek die dag geen dienst te hebben. Verzoeker heeft zijn telefoonnummer achtergelaten en hij werd door P. teruggebeld. P. zou hem hebben gezegd dat verzoeker verplicht was om naar het politiebureau te komen om de zaak af te handelen. Later bleek dat P. was vergeten het nummer van het verzekeringsplaatje van de bromfiets te noteren. Nu kon hij eindelijk de bekeuringen uitschrijven, waarna verzoekster deze thuis heeft ontvangen. Voorts is in de klacht vermeld dat aan de bromfiets van verzoeker schade is ontstaan, doordat politieambtenaar P. de bromfiets had laten vallen toen deze op de rollenbank werd geplaatst. De heer W. heeft in de klacht aangegeven dat er redelijk diepe krassen op de rechter zijkant aan de onderzijde van de bromfiets zaten, die er voorheen niet op zaten.

Bij brief van 5 december 2002 heeft de heer W. onder meer een kostenopgave van Scootershop G. voor montage van een zijscherm rechts aan de politie gezonden. Het ongedateerde stuk heeft als opschrift "Taxatierapport" en vermeldt als totaalbedrag € 96.

Op 4 december 2002 heeft verzoeker tegenover politieambtenaar A. onder meer verklaard dat hij op 24 september 2002 werd gebeld door verzoekster met de mededeling dat zij was bekeurd door de politie, terwijl zij op zijn bromfiets reed. De agent, die haar had bekeurd, had haar een briefje meegegeven met zijn naam, een datum en tijdstip (op een vrijdag) en het landelijk telefoonnummer van de politie. Verzoekster had hem verteld dat hij dat nummer moest bellen, omdat de betreffende agent nog wat zaken met hem moest regelen. Hij zou daarvoor op die datum en dat tijdstip naar het politiebureau moeten komen. Verzoekster kon hem niet vertellen met welk doel hij moest komen. Op advies van de heer W., die had aangegeven dat hij daartoe niet verplicht was - is hij niet naar het politiebureau gegaan. De zaterdag hierop volgend werd hij wederom door verzoekster gebeld met de mededeling dat politieambtenaar P. haar had gebeld en had gezegd dat verzoeker de maandag na het weekend naar het politiebureau moest komen. Indien verzoeker dat niet zou doen, zou P. verzoekster blijven bellen en zou hij uitzoeken waar verzoeker woonde. Volgens verzoekster was dit bericht van P. nogal dreigend overgekomen. Naar aanleiding hiervan is verzoeker de bewuste maandag met zijn bromfiets naar het politiebureau gegaan. Zijn vader kwam daar ook naar toe. P. bleek toen geen dienst te hebben. Hij zou pas weer donderdag aanwezig zijn. Verzoeker heeft zijn telefoonnummer achtergelaten en heeft op donderdag met P. gebeld. P. vertelde verzoeker dat hij met zijn bromfiets naar het politiebureau moest komen om deze op de rollenbank te plaatsen en te bezien of alles in orde was. Op vrijdag is hij naar het politiebureau gegaan. P. heeft eerst het nummer van het verzekeringsplaatje opgeschreven. Hij verklaarde daarbij volgens verzoeker dat hij dat was vergeten en om die reden de boetes nog niet had uitgeschreven, omdat hij daar dan meer moeite voor had moeten doen. Verzoeker voelde zich door de gang van zaken gebruikt. Toen P. hem dat vroeg heeft verzoeker P. geholpen met het duwen van zijn bromfiets op de rollenbank. P. plaatste vervolgens twee klemmen rond het voorwiel. Deze zette hij volgens verzoeker niet vast. Nadat de bromfiets was gestart, gaf P. vol gas, aldus verzoeker. P. hield daarbij de bromfiets tussen zijn benen vast en hield zijn lichaam naar de voorzijde van het stuur van de bromfiets gekeerd. Hierbij keek hij over zijn rechterschouder naar de teller in een kast van de rollenbank. Verzoeker zag opeens dat het voorwiel van de bromfiets van de plank afviel. P. schrok hiervan, raakte uit balans en dreigde met de bromfiets om te vallen. De achterzijde van de bromfiets begon daarbij te slingeren. Verzoeker heeft zijn bromfiets toen vastgepakt, omdat P. volgens hem anders met de bromfiets op de grond had gelegen. Verzoeker zag dat de rechter onderzijkant van zijn bromfiets tegen een punt van de vierkante kast op de rollenbank was gekomen. Hij heeft toen niet gekeken of er schade was ontstaan. Verzoeker heeft thuis gezien dat er schade was ontstaan op de plaats waar de bromfiets tegen de rollenbank was gekomen.

Verzoekster heeft op 4 december 2002 tegenover politieambtenaar A. onder meer verklaard dat zij op 24 september 2002 drie bekeuringen heeft gehad van politieambtenaar P. Zij ontving daarvan geen afschriften. Hij gaf haar een briefje mee met zijn naam, het landelijk telefoonnummer van de politie en een tijdstip op vrijdag. Verzoeker moest dan op het politiebureau verschijnen om de snelheid te controleren. Verzoekster heeft deze informatie aan verzoeker doorgegeven. In het weekend hierna heeft P. naar het huis van verzoekster gebeld en naar haar gevraagd, omdat hij het telefoonnummer van verzoeker wilde hebben. Toen zij uiteindelijk telefonisch contact met P. kreeg, deelde hij haar mee dat zij tegen verzoeker moest zeggen dat hij de eerstvolgende maandag met zijn bromfiets naar het politiebureau moest komen. P. zou ook tegen verzoekster hebben gezegd dat hij haar net zolang zou bellen totdat verzoeker naar het politiebureau zou komen. Verzoekster heeft verklaard deze informatie aan verzoeker te hebben doorgegeven.

Op 2 december 2002 heeft politieambtenaar P. tegenover politieambtenaar A. onder meer verklaard dat hij de aankondigingen van drie processen-verbaal voor verzoekster niet direct had uitgeschreven, omdat zij volgens hem had aangegeven dat zij een afspraak had en haast had. Hij heeft haar toen meegedeeld dat zij de processen-verbaal thuisgestuurd zou krijgen. Achteraf merkte hij pas dat hij was vergeten om het nummer van het verzekeringsplaatje (het registratienummer) van de bromfiets te noteren. Voorts gaf P. in zijn verklaring aan dat hij met verzoekster een datum had afgesproken, waarop verzoeker zijn bromfiets in niet opgevoerde, dan wel originele staat zou komen tonen op het politiebureau. De reden hiervan was dat verzoekster niet beschikte over een bromfietscertificaat, zodat zij niet met de bromfiets naar het politiebureau kon komen rijden. Volgens P. betrof dit geen vrijblijvend verzoek, maar een opdracht. P. gaf voorts nog aan dat hij niet de gegevens van verzoeker had genoteerd.

Omdat verzoeker niet op het politiebureau was verschenen, heeft P. tweemaal telefonisch contact opgenomen met verzoekster of haar familie. Hij heeft verzoekster gevraagd naar het telefoonnummer van verzoeker. Toen zij aangaf dat niet meer te kennen, omdat het uit was met verzoeker, heeft P. tegen haar gezegd dat hij de personalia van verzoeker zelf zou achterhalen, maar dat zij verzoeker in ieder geval moest meedelen, als ze hem zag, dat hij met de bromfiets naar het politiebureau moest komen. P. kon zich niet meer herinneren of hij aan verzoekster had doorgegeven dat verzoeker zich op een bepaald tijdstip op het politiebureau moest melden. Volgens hem had hij dat niet gedaan, omdat zij had aangegeven dat zij geen contact meer had met verzoeker.

Toen P. een briefje in zijn postvak had aangetroffen dat verzoeker zich had gemeld op het politiebureau met het verzoek om hem te bellen, heeft hij telefonisch contact opgenomen met verzoeker en een afspraak gemaakt. Hij zou aan verzoeker hebben gevraagd of hij naar het politiebureau wilde komen. Toen verzoeker op het politiebureau verscheen, heeft P. eerst het nummer van het verzekeringsplaatje van verzoekers bromfiets genoteerd, aangezien hij dat was vergeten. Hij heeft verzoeker toen ook meegedeeld dat hij nu pas in de gelegenheid was om de bekeuringen uit te schrijven en op te sturen.

P. heeft in zijn verklaring tegenover A. tevens aangegeven dat de bromfiets van verzoeker krasschade vertoonde voordat hij deze controleerde. Hij dacht dat dit aan de rechter zijkant was. Volgens P. ging het om een forse schade. Verzoeker zou hebben gezegd dat verzoekster een ongeval had gehad of dat zij de bromfiets had laten vallen. Hierna heeft hij de bromfiets van verzoeker op de rollenbank geplaatst. Het vermogen van de bromfiets voldeed aan de toegestane norm. Omdat het zelfs de helft daarvan was, heeft P. nog aan verzoeker aangeboden om op een later tijdstip nogmaals het vermogen te testen, zodat hij het nog wat hoger kon instellen. Verzoeker zou dit hebben geweigerd, omdat hij dan bang was een proces-verbaal te krijgen. P. heeft verklaard dat hij de bromfiets op de voorgeschreven wijze op de rollenbank heeft geplaatst en deze zeer zeker niet heeft laten vallen. Hij heeft voorts aangegeven dat hij al minstens zestig maal de handelingen voor een controle op een rollenbank heeft uitgevoerd. Hij weet bijna zeker dat er geen schade aan de bromfiets van verzoeker is ontstaan doordat deze tegen het meetkastje is terechtgekomen. Hij heeft dat in ieder geval niet gemerkt. Verzoeker heeft P. niet aangesproken over de schade, die bij controle op de rollenbank zou zijn ontstaan.

Politieambtenaar S. heeft naar aanleiding van de klacht van verzoekers op 20 december 2002 een proces-verbaal opgemaakt. Hierin heeft hij onder meer vermeld dat hij tegen verzoekster zou hebben gezegd dat verzoeker moest zorgen dat de bromfiets weer aan de inrichtingseisen voldeed. Verzoeker moest zich om die reden met zijn bromfiets binnen een week melden aan het politiebureau om deze weer op de rollenbank te testen. S. hoorde dat politieambtenaar P. daarbij aan verzoekster aangaf dat verzoeker hiervoor telefonisch een afspraak kon maken en kon vragen naar hem. S. heeft P. nog aangesproken op het feit dat hij de beschikkingen beter direct had kunnen uitschrijven.

Ongeveer een week later had P. aan S. aangegeven dat verzoeker met zijn bromfiets aan het politiebureau was geweest en dat hij ook de gegevens van het verzekeringsplaatje en het verzekeringsbewijs had gecontroleerd.

Op 2 januari 2003 heeft politieambtenaar A. schriftelijk aan de chef van district Sittard gerapporteerd over de klacht van verzoekers. Hij heeft daarbij onder meer verklaard dat hij de schade aan de bromfiets van verzoeker en de meterkast van de gebruikte rollenbank heeft geïnspecteerd. De meterkast vertoonde op de plaats waar de achterzijde van de bromfietsen worden geplaatst een grote hoeveelheid veeg- en krassporen. Deze sporen verschilden in kleur, lengte, diepte en breedte en waren volgens A. zeer zeker niet veroorzaakt door een en hetzelfde voertuig. Bij de bromfiets van verzoeker heeft A. geconstateerd dat deze aan de rechter achterzijde kras- en lakschade vertoonde. A. constateerde dat, indien de bromfiets van verzoeker op de voorgeschreven wijze op de rollenbank zou worden geplaatst, de beschadigde zijde van de bromfiets van verzoeker ter hoogte kwam te staan van de beschadigde zijde van de meterkast van de rollenbank. De schade bevond zich daarbij op gelijke hoogte van de diverse sporen op de kast. Vanwege de grote hoeveelheid sporen op de meterkast was niet vast te stellen of de schadesporen aan de bromfiets overeenkwamen met sporen op de kast.

De korpsbeheerder heeft bij brief van 30 september 2003 op de klacht van verzoekers gereageerd. Hij heeft daarbij het advies van de klachtencommissie (zie hierna) overgenomen.

De commissie voor politieklachten van het regionale politiekorps Limburg-Zuid heeft de korpsbeheerder op 18 september 2003 geadviseerd omtrent de klacht van verzoekers. Zij heeft in dit advies onder meer overwogen dat de verklaring van verzoekster dat P. haar heeft gesommeerd verzoeker mee te delen met zijn bromfiets naar het politiebureau te komen, tegengesteld is aan die van P. dat hij haar slechts heeft verzocht om dat te doen. Nu er geen reden is om de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere, heeft de commissie geen oordeel gegeven over dit onderdeel van de klacht. Ditzelfde geldt voor het onderdeel dat P. met verzoekster een concrete afspraak zou hebben gemaakt ter controle van de bromfiets van verzoeker. Ten aanzien van het niet noteren van het nummer van het verzekeringsplaatje heeft de commissie opgemerkt dat het optreden van P. op dit punt niet professioneel kan worden genoemd. De commissie vindt het echter te ver gaan om dit optreden als niet behoorlijk aan te merken.

Ten slotte heeft de commissie ook geen oordeel gegeven over de klacht dat P. de bromfiets van verzoeker tijdens de controle van de rollenbank heeft laten vallen, waardoor er schade zou zijn ontstaan. P. heeft dit ontkend. De commissie heeft hierbij tevens in overweging genomen dat verzoeker P. niet direct op de schade heeft gewezen en zich hiervoor ook niet direct tot een leidinggevende heeft gewend. De verklaringen zijn tegengesteld, aldus de commissie, en er is geen reden om de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere.

I. Ten aanzien van het noteren van het nummer van het verzekeringsplaatje, het telefonisch contact opnemen met verzoekster en de niet nagekomen afspraak met verzoeker

Bevindingen

1. De korpsbeheerder heeft bij brief van 13 mei 2004 gereageerd op de klacht van verzoeker. Hij heeft aangegeven dat er over de geformuleerde klachtonderdelen geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen. Om die reden ziet hij geen reden om terug te komen op zijn eerdere besluit van 30 september 2003 om de overwegingen van de commissie van de politieklachten over te nemen. In zijn reactie heeft de korpsbeheerder tevens geantwoord op enkele vragen van de Nationale ombudsman. Hij heeft onder meer verklaard dat het verzoek van politieambtenaar P. aan verzoeker om met zijn bromfiets naar het politiebureau te komen is gebaseerd op de artikelen 159 en 160, vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 1.)

2. Ten aanzien van de afspraak met P. om op een bepaalde dag op het politiebureau te verschijnen op een moment dat P. geen dienst bleek te hebben, heeft verzoeker tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman opgemerkt dat hij niet meer precies weet hoe die afspraak met P. tot stand is gekomen. Hij weet nog dat hij voor niets op het politiebureau is gekomen en zijn telefoonnummer heeft achtergelaten, maar of verzoekster hem de afspraak heeft doorgegeven of dat hij deze persoonlijk met P. heeft gemaakt staat hem nu - na bijna twee jaar - niet meer bij.

3. In artikel 5.6.8 van het Voertuigreglement is vastgelegd dat bromfietsen bij voortduring moeten voldoen aan de door de constructie bepaalde snelheid (zie Achtergrond, onder 3.). Het Voertuigreglement is een besluit ter uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994).

4. In art. 160 WVW 1994 is aan opsporingsambtenaren een aantal bevoegdheden toegekend met het oog op de controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gestelde bepalingen (zie Achtergrond, onder 1.). Deze controlebevoegdheden kunnen worden uitgeoefend om na te gaan of de bestuurder mogelijk in strijd handelt met de verkeersvoorschriften. Van deze bevoegdheden kan gebruik worden gemaakt zonder dat er een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokken bestuurder een strafbaar feit heeft begaan. Deze controlemogelijkheden staan naast de bevoegdheden die het Wetboek van Strafvordering aan de politie toekent in het kader van de opsporing van strafbare feiten. De mogelijkheden van art. 160 WVW 1994 betreffen de controle op (onder andere) rij- en kentekenbewijs, de technische toestand van het voertuig en eventueel alcoholgebruik.

5. Met betrekking tot de controle op de technische toestand van het voertuig is in art. 160 lid 4 van de WVW 1994 bepaald dat opsporingsambtenaren bevoegd zijn zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig dat onderzocht dient te worden, is verplicht mee te werken aan dit onderzoek.

6. In de Aanwijzing voor het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van de bepalingen betreffende de maximumconstructiesnelheid voor brom- en snorfietsen van het openbaar ministerie is onder meer bepaald dat controle van bromfietsen in principe door middel van de rollenbank dient plaats te vinden (zie Achtergrond, onder 4.). Gelet op de tijdwinst kunnen dan extra controles worden uitgevoerd, waardoor de pakkans hoger wordt en bekeurde bestuurders er toe worden aangespoord om bij voortduring hun voertuig te laten voldoen aan de door de constructie bepaalde snelheid.

Beoordeling

7. De drie hiervoor vermelde klachtonderdelen hebben alle betrekking op de opdracht van politieambtenaar P. dan wel politieambtenaar S. aan verzoekster om verzoeker mee te delen dat hij zijn bromfiets op het politiebureau moest komen laten zien en op de latere telefonische mededeling van P. aan verzoeker zelf om dat te doen. Artikel 160, vierde lid van de WVW 1994 verplicht slechts de bestuurder van een voertuig om mee te werken aan een (technisch) onderzoek. Dit kan tevens inhouden dat een voertuig door de bestuurder naar een nabijgelegen plaats dient te worden vervoerd of dat de opsporingsambtenaren dit voertuig naar die plaats doet vervoeren.

Allereerst merkt de Nationale ombudsman op dat verzoeker ten tijde van het constateren van de overtreding(en) geen bestuurder was van zijn bromfiets. Hij kon derhalve niet worden verplicht tot medewerking aan een controle op de rollenbank. Daarnaast geldt dat het onderzoek, waarvoor verzoeker naar het politiebureau moest komen reeds was verricht op de dag waarop verzoekster de overtredingen had begaan. Daartoe bestond - behoudens bij een nieuwe verkeerscontrole, waarbij verzoeker als bestuurder kon worden aangemerkt - geen grond meer. Politieambtenaar P. had verzoeker om die reden niet op grond van artikel 160, vierde lid WVW 1994 mogen verplichten naar het politiebureau te komen. Om dezelfde reden is het niet behoorlijk dat hij verzoekster heeft geboden contact op te nemen met verzoeker om zijn komst naar het politiebureau te bewerkstelligen.

8. De Nationale ombudsman merkt in dit kader nog op dat de bromfiets van verzoeker op grond van de regelgeving bij voortduring diende te voldoen aan de voor die bromfiets geldende inrichtingseisen. Verzoekers bromfiets kon dan ook op ieder moment op dat punt worden gecontroleerd en verzoeker zou dan als bestuurder hebben moeten meewerken aan een dergelijke controle en het bijbehorende (technische) onderzoek. Blijkens de Aanwijzing voor het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van de bepalingen betreffende de maximumconstructiesnelheid voor brom- en snorfietsen van het Openbaar Ministerie is het beleid daarop ook toegespitst.

De hiervoor beschreven situatie deed zich echter in deze zaak niet voor, nu verzoeker naar aanleiding van het eerste onderzoek op de rollenbank werd verplicht om mee te werken aan een tweede onderzoek op die rollenbank, terwijl hij niet de bestuurder van de bromfiets was geweest.

9. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 7. is aangegeven acht de Nationale ombudsman het niet juist dat politieambtenaar P. in het weekend van 28 en 29 september 2002 telefonisch contact heeft opgenomen met verzoekster om verzoeker te verplichten naar het politiebureau te komen.

De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

10. Volgens verzoekster heeft P. telefonisch aan haar doorgegeven dat zij aan verzoeker moest meedelen dat hij op een bepaalde dag op het politiebureau moest verschijnen. P. heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij dat aan verzoekster heeft gezegd. Hij achtte dat niet waarschijnlijk, omdat verzoekster had aangegeven dat zij verzoeker niet meer zag. Hierna vond hij een bericht in zijn postvak dat verzoeker op het politiebureau was geweest. Verzoeker heeft in zijn verklaring bij de politie aangegeven dat hij op het door verzoekster doorgegeven tijdstip op het politiebureau is geweest en dat toen bleek dat P. geen dienst had. Vervolgens heeft hij zijn telefoonnummer achtergelaten. Tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman heeft verzoeker verklaard niet meer precies te weten hoe de afspraak nu tot stand is gekomen. Hij was in ieder geval voor niets op het politiebureau verschenen, omdat P. er niet was.

11. Enerzijds hebben verzoekster en verzoeker ongeveer gelijkluidende verklaringen afgelegd over de afspraak. Tussen hen bestond daarover kennelijk geen misverstand. Anderzijds acht de Nationale ombudsman het niet waarschijnlijk dat P. een afspraak aan verzoekster heeft doorgegeven op een dag dat hij niet aanwezig zou zijn. Hij had daarbij ook geen belang, aangezien hij de bromfiets van verzoeker nu juist wilde onderzoeken, dan wel het nummer van het verzekeringsplaatje wilde noteren. Op grond van het voorgaande is de Nationale ombudsman van oordeel dat onduidelijk is gebleven of P. de bewuste afspraak aan verzoekster heeft doorgegeven en zo ja, of deze vervolgens op een correcte wijze aan verzoeker is gemeld. Afgezien van het voorgaande zijn er geen andere feiten of omstandigheden naar voren gekomen om aan de verklaringen van verzoekster en verzoeker meer waarde te hechten dan aan de verklaring van P.

De Nationale ombudsman geeft om die reden geen oordeel over dit punt van de klacht. Het feit dat P. verzoeker niet kon verplichten naar het politiebureau te komen doet hieraan niet af.

12. Verzoeker kon - zoals gezegd - niet worden verplicht met zijn bromfiets op het politiebureau te verschijnen. De Nationale ombudsman is bovendien van oordeel dat P. verzoeker - al dan niet door tussenkomst van verzoekster - onder druk heeft gezet om dat wel te doen. Verzoekers komst naar het politiebureau is derhalve niet vrijwillig geweest.

Hieronder beoordeelt de Nationale ombudsman de klacht over het pas later noteren van het nummer van het verzekeringsplaatje echter los van zijn conclusies over de komst van verzoeker naar het politiebureau.

Door verzoekers komst was P. in de gelegenheid het nummer van het verzekeringsplaatje op te schrijven, nu hij dat op het moment dat hij verzoekster had bekeurd, was vergeten. De Nationale ombudsman is in beginsel van oordeel dat politieambtenaar P. ten behoeve van een volledige en zorgvuldige administratie het nummer van de verzekeringsplaat had dienen te vast te leggen op het moment dat hij aan verzoekster drie administratieve boetes aangekondigde. Het noteren van dit nummer was echter niet essentieel voor het uitschrijven van die boetes. Het nummer was immers voor de overtredingen, die door verzoekster waren begaan, niet van belang. Hoewel de Nationale ombudsman begrip heeft voor het feit dat verzoeker vindt dat P. zijn komst naar het politiebureau heeft gebruikt om alsnog de bekeuringen te kunnen uitschrijven, acht hij de werkwijze van P. niet onbehoorlijk, aangezien het noteren van het nummer van de verzekeringsplaat niet noodzakelijk was.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

II. Ten aanzien van de schade aan de bromfiets van verzoeker

Bevindingen

1. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie ten aanzien van dit klachtonderdeel ook aangegeven dat er geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen. Daarom ziet hij geen reden om terug te komen op zijn eerdere besluit van 30 september 2003 om de overwegingen van de commissie van de politieklachten over te nemen.

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder is nog een korte verklaring van voormalig politieambtenaar P. van 13 april 2004 gevoegd. P. geeft hierin aan dat hij de bromfiets van verzoeker aan de voorband heeft vastgemaakt op de rollenbank. Vervolgens is hij tijdens het uitvoeren van de test op de bromfiets gaan zitten. Hij woog toen ongeveer 88 kilo.

3. Verzoeker heeft in een korte schriftelijke reactie van 17 juni 2004 en op 20 juli 2004 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat politieambtenaar P. tijdens het testen niet op zijn bromfiets is gaan zitten, maar een beetje over het stuur heen hing. Voorts heeft hij op 20 juli 2004 aangegeven dat P. de bromfiets om die reden niet in balans kon houden, waardoor de achterkant ging slingeren. Vervolgens kwam de achterkant tegen het kastje op de rollenbank terecht en ontstond er schade. Toen P. dreigde met bromfiets en al om te vallen, heeft verzoeker de achterkant vastgepakt, waardoor dit kon worden voorkomen. Verzoeker heeft tegen P. gezegd dat hij uit moest kijken en voorzichtig moest zijn. Hij heeft P. niet aangesproken op de schade, omdat hij teveel met de gang van zaken bezig was geweest. Hij bedoelt daarmee dat hij het gevoel had dat hij door P. was gebruikt om alsnog de boetes voor verzoekster te kunnen versturen. Voorts heeft verzoeker ontkend dat de rechter onderzijkant van zijn bromfiets reeds beschadigd was. Daarnaast gaf hij aan dat het niet waar was dat hij gezegd heeft dat verzoekster deze zou hebben veroorzaakt. Voor zover hij weet heeft hij niet met P. over een lichte schade aan de linkerkant van zijn bromfiets gesproken.

4. De heer W. heeft op 20 juli 2004 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij de schade aan de bromfiets van verzoeker heeft gezien op de dag dat verzoeker terugkwam van het politiebureau. Hij had deze schade niet eerder gezien. Hij wist dat er destijds reeds een lichte schade aan de linkerkant van de bromfiets had gezeten. Verzoeker was erg boos van het politiebureau teruggekomen. Zijn bromfiets was voor hem namelijk een paradepaardje; hij sleutelde er altijd aan, aldus de heer W.

5. In de Regeling permanente eisen is in artikel 3.4.7 onder meer bepaald dat de zitplaats van een bromfiets tijdens het testen wordt belast met ten minste 75 kilogram (zie Achtergrond, onder 5.).

Beoordeling

6. Bij het meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid van de bromfiets van verzoeker waren alleen verzoeker en politieambtenaar P. aanwezig. Verzoeker heeft onder meer aangegeven dat P. twee klemmen rond het voorwiel heeft geplaatst, maar deze niet heeft vastgezet. Voorts is P. volgens verzoeker tijdens het meten niet op zijn bromfiets gaan zitten, waardoor deze is gaan slingeren en tegen het meetkastje van de rollenbak terechtkwam. Daardoor ontstond er krasschade aan de rechter onderzijkant van zijn bromfiets.

P. heeft verklaard dat hij de bromfiets met de voorband heeft vastgemaakt aan de rollenbank en tijdens het uitvoeren van de test op de bromfiets is gaan zitten. Hij heeft de test op de voorgeschreven wijze uitgevoerd.

7. Ten aanzien van de schade heeft P. bij de politie aangegeven dat de bromfiets van verzoeker reeds aan de rechterkant schade vertoonde, voordat hij begon met de test op de rollenbank. Verzoeker heeft dit ontkend. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan de bromfiets en de rollenbank door politieambtenaar A. dat, indien de bromfiets van verzoeker op de voorgeschreven wijze op de rollenbank zou worden geplaatst, de beschadigde zijde van de bromfiets van verzoeker ter hoogte kwam te staan van de beschadigde zijde van de meterkast van de rollenbank. De schade bevond zich daarbij op gelijke hoogte van de diverse sporen op de kast. Vanwege de grote hoeveelheid sporen op de meterkast was echter niet vast te stellen of de schadesporen aan de bromfiets overeenkwamen met de sporen op de kast.

8. Ten slotte is uit het onderzoek naar voren gekomen dat verzoeker niet tijdens of direct na de test de schade aan zijn bromfiets heeft geïnspecteerd, maar dit thuis heeft gedaan. Hij heeft P. dan ook niet ter plaatse op het veroorzaken van de schade aangesproken. De heer W. heeft nog verklaard dat hij aanwezig was op het moment dat verzoeker thuis kwam van de test op de rollenbank. De schade aan de rechterkant had hij niet eerder gezien; die was nieuw. Het was hem bekend dat er zich aan het spatbord aan de linkerkant een lichte schade bevond.

9. De verklaringen van P. en verzoeker omtrent de wijze waarop de test op de rollenbank heeft plaatsgevonden en de daarbij eventueel ontstane schade zijn tijdens het onderzoek tegenover elkaar blijven staan. Voorts is er geen reden om aan de verklaring van verzoeker op dit punt meer waarde te hechten dan aan de verklaring van P. Hoewel de Nationale ombudsman met name de plek van de schade een sterke aanwijzing vindt dat de schade is ontstaan tijdens het testen op die rollenbank, is hij toch van oordeel dat niet met zekerheid is vast te stellen of de schade aan de rechter onderzijkant van verzoekers bromfiets is ontstaan door onvoorzichtig gedrag van politieambtenaar P. tijdens het meten van de constructiesnelheid. Daarvoor vindt hij in de verklaringen van verzoeker en P. toch te weinig aanknopingspunten. De verklaring van de heer W. geeft weliswaar aan dat er (mogelijk nieuwe) schade was aan de rechter zijkant van de bromfiets, maar niet hoe deze is ontstaan. Op grond van het voorgaande geeft de Nationale ombudsman geen oordeel over dit punt van de klacht.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), is gegrond ten aanzien van het telefonisch contact opnemen met verzoekster en niet gegrond met betrekking tot het noteren van het nummer van het verzekeringsplaatje. Voor het overige wordt geen oordeel over de klacht gegeven.

Onderzoek

Op 5 november 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw J. en de heer B. respectievelijk te X en Y, ingediend door de heer W. te Neerbeek, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht) werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Maastricht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld en werden verzoeker en de heer W. kort telefonisch gehoord.

INFORMATIEOVERZICHT

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

Verzoekschrift van 5 december 2003.

De verklaring van politieambtenaar P., afgelegd tegenover politieambtenaar A. op 2 december 2002.

Het proces-verbaal van bevindingen van politieambtenaar S. van 20 december 2002.

Drie aankondigingen van beschikking van 24 september 2002 op naam van verzoekster.

De verklaring van verzoeker, afgelegd tegenover politieambtenaar A. op 4 december 2002.

De verklaring van verzoekster, afgelegd tegenover politieambtenaar A. op 4 december 2002.

De brief van de heer W. aan de officier van justitie te Maastricht van 22 oktober 2002.

De schriftelijke opname van de klacht, zoals deze door politieambtenaar A. in het bijzijn van de heer W. op 3 december 2002 op papier is gezet.

Een ongedateerd taxatierapport van de schade aan de bromfiets van verzoeker.

Een rapportage van politieambtenaar A. van 2 januari 2003.

De reactie van de korpsbeheerder op de klacht van verzoekers van 30 september 2003.

Het advies van de commissie voor de politieklachten van 18 september 2003.

Een verklaring van politieambtenaar P. van 13 april 2004, afgelegd tegenover politieambtenaar A.

De reactie van de korpsbeheerder op de klacht van verzoekers van 13 mei 2004.

De verklaring die verzoeker telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft afgelegd op 20 juli 2004.

Een notitie van een telefoongesprek tussen een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman en de heer W. op 20 juli 2004.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 135, eerste lid:

"1. Aan de bestuurder van een bromfiets op de weg dient door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie een certificaat te zijn afgegeven, waaruit blijkt dat die bestuurder beschikt over de voor het besturen van bromfietsen vereiste kennis, aan te tonen op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze."

Artikel 160:

"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:

(...)

d. het bromfietscertificaat of rijbewijs;

(...)

4. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren.

5. Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat.

6. De bestuurder van een voertuig, die door een der in artikel 159 bedoelde personen in overtreding wordt bevonden van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, is verplicht de hem door die persoon ter bescherming van bij het verkeer betrokken belangen gegeven bevelen op te volgen."

2. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Artikel 60, eerste lid:

"1. De bestuurder en de passagiers van bromfietsen, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen moeten een goed passende helm dragen, die door middel van een sluiting op deugdelijke wijze op het hoofd is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de wet."

3. Voertuigreglement

Besluit van 16 juni 1994, houdende uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5.6.8, eerste lid:

"1. Bromfietsen die zijn geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 45 km/h, moeten bij voortduring blijven voldoen aan deze door de constructie bepaalde maximum snelheid."

4. Aanwijzing voor het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van de bepalingen betreffende de maximumconstructiesnelheid voor brom- en snorfietsen, inwerkinggetreden op 1 januari 2002 en geldig tot 1 januari 2006:

"Opsporing:

1. De rollentestbank

(…)

Controle van brom- en snorfietsen dient in principe niet door technisch onderzoek, maar door het gebruik van de rollentestbank plaats te vinden. De tijdwinst die wordt geboekt door het niet meer uit hoeven voeren van een technisch onderzoek kan voor extra controles met de rollentestbank worden benut. Het onmiddellijk ter plaatse bekeuren en de kans om binnen korte tijd opnieuw gecontroleerd te worden moet de bestuurders van brom- en snorfietsen er toe aansporen om hun voertuig bij voortduring te laten voldoen aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid. Gegeven de grotere pakkans is het niet aangewezen iedere bromfiets en snorfiets in beslag te nemen indien niet is voldaan aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid.

5. Regeling permanente eisen

Artikel 3.4.7:

"1. Het vermogen wordt gemeten met behulp van een rollenbank die voldoet aan artikel 3.4.8.

2. De voorste zitplaats of de enkele zitplaats van de bromfiets, bedoeld in artikel 5.6.8, eerste lid, van het Voertuigreglement wordt belast met ten minste 75 kg; de zitplaats van de bromfiets, bedoeld in artikel 5.6.8 , tweede lid, van het Voertuigreglement wordt niet belast.

3. Bij in werking zijnde motor wordt bij die versnelling waarbij het grootste vermogen wordt afgegeven, de gastoevoer zover geopend, dat de rollenbank een maximale waarde aangeeft.

4. Bij de meting moet de bromfietsmotor voldoende worden gekoeld.

5. Indien de weerstand van de rollenbank wordt opgewekt door middel van een ventilator, mag de inlaatopening van deze ventilator niet naar de wind zijn gericht.

6. De band die op de rollen van de rollenbank wordt geplaatst om het vermogen te meten, moet op de juiste spanning zijn."

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Bij aanzeggen van drie bekeuringen niet gegevens van verzekeringsplaatje van bromfiets genoteerd;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Meerdere malen telefonisch contact met verzoekster gezocht met verzoek haar toenmalige vriend er toe te bewegen zich op bepaalde dag met bromfiets op politiebureau te melden;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Betreffende ambtenaar niet aanwezig toen verzoeker zich op genoemde dag op bureau meldde; schade aan bromfiets ontstaan tijdens testen van constructiesnelheid op rollenbank.

Oordeel:

Geen oordeel