2004/370

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Openbaar Ministerie te Groningen onvoldoende voortvarend een nader onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de tussenbeschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 december 2002 in de aangespannen beklagprocedure ingevolge artikel 12 Wetboek van Strafvordering.

Beoordeling

Algemeen

Verzoeker had samen met enkele andere mensen aangifte gedaan van oplichting door een reisorganisatie. De officier van justitie seponeerde de aangifte, waartegen verzoeker op 5 maart 2002 een beklag ingevolge artikel 12 Wetboek van Strafvordering indiende. Bij tussenbeschikking van 2 december 2002 droeg het gerechtshof te Leeuwarden de advocaat-generaal op binnen twee maanden nader aanvullend onderzoek te doen plaatsvinden. Deze door het hof gevraagde informatie werd op 29 augustus 2003 door de advocaat-generaal verstrekt.

I. Bevindingen

1. Verzoeker klaagt erover dat het Openbaar Ministerie te Groningen onvoldoende voortvarend het nader onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de tussenbeschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 december 2002. Verzoeker is van mening dat gedupeerden van het reisbureau aan het lijntje worden gehouden en vindt het niet juist dat het Openbaar Ministerie zich niet aan de voorgeschreven termijn van twee maanden hield.

2. De minister van Justitie liet in reactie op de klacht weten dat verzoeker hierover reeds op 24 juni 2003 een klacht had ingediend bij het Openbaar Ministerie te Groningen. Hij schreef dat in het kader van die klacht, een officier van justitie verzoeker bij brief van 29 juli 2003 had uitgelegd waarom het niet altijd lukt om bepaalde informatie tijdig aan te leveren, ook niet wanneer het gerechtshof een termijn noemt. De officier van justitie had aan verzoeker geschreven dat hij zich kon voorstellen dat verzoeker van mening was dat er sprake was van een trage rechtsgang. Echter, zo liet hij weten, omdat er veel meer zaken zijn die moeten worden voorgelegd aan de rechter, zaken ook die vanwege hun aard een hogere prioriteit hebben of zaken die vanwege wettelijke termijnen moeten voorgaan, was in de zaak van verzoeker de termijn niet gehaald, ondanks het feit dat het hof om een reactie binnen twee maanden had verzocht. Hij verzekerde verzoeker dat er met voortvarendheid aan de zaak werd gewerkt. De minister leidde hieruit af dat aan verzoeker duidelijk was uitgelegd waarom er vertraging was opgetreden en dat, alhoewel het begrijpelijk was dat bij verzoeker die indruk was ontstaan, er geen sprake was van onvoldoende voortvarendheid van het onderzoek.

De minister merkte ten slotte op dat het gerechtshof zich niet had uitgesproken over het al dan niet voldoende voortvarende instellen van nader onderzoek en daar dus geen aanleiding voor had gevonden. Hij achtte de klacht niet gegrond.

II. Beoordeling

3. Indien een gerechtshof een advocaat-generaal om nader onderzoek verzoekt in verband met een bij dat gerechtshof ingediend beklag ingevolge artikel 12 Sv, mag vanuit een oogpunt van voortvarendheid worden verwacht dat op korte termijn aan dit verzoek wordt voldaan, zeker wanneer het gerechtshof hiervoor een termijn heeft gegeven.

Het vereiste van voortvarendheid is in het kader van de beklagprocedure van artikel 12 Sv met name van belang omdat tijdverloop het instellen van een effectieve strafvervolging, na een eventueel bevel daartoe van een gerechtshof, kan frustreren. Na verloop van tijd zal het immers doorgaans lastiger zijn bewijsmateriaal te verkrijgen, en voorts kan tijdverloop de kwaliteit daarvan negatief beïnvloeden. Het uitgangspunt dat eventuele vervolging plaatsheeft binnen 'een redelijke termijn' dient bovendien te worden gerespecteerd.

Een voortvarende behandeling van een informatieverzoek aan een advocaat-generaal bij een gerechtshof is tevens van belang met het oog op het door burgers te stellen vertrouwen in (het functioneren van) het Openbaar Ministerie.

4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het Openbaar Ministerie te Groningen onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas na ruim acht maanden, namelijk op 29 augustus 2003, de resultaten van het nader onderzoek te verstrekken aan het gerechtshof te Leeuwarden, terwijl was verzocht dit onderzoek binnen twee maanden te doen plaatsvinden. Dat verzoeker hierover op 29 juli 2003, na zijn klachtbrief van 24 juni 2003, werd geïnformeerd doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Openbaar Ministerie te Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 14 december 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Nieuw-Beijerland, met een klacht over een gedraging van het Openbaar Ministerie Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 14 december 2003 en brieven van 9 februari 2004, 15 februari 2004 en 28 februari 2004, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoeker en het Openbaar Ministerie Groningen.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 18 maart 2004.

3. Standpunt van de minister van Justitie van 17 juni 2004, met bijlagen, waaronder de klachtbrief van 24 juni 2003 en de reactie daarop van een officier van justitie op 29 juli 2003.

4. Reactie van verzoeker van 25 juli 2004.

Bevindingen

zie onder Beoordeling

Achtergrond

Instantie: Openbaar Ministerie Groningen

Klacht:

Onvoldoende voortvarend nader onderzoek ingesteld n.a.v. tussenbeschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden in de aangespannen beklagprocedure ingevolge art. 12 Wetboek van Strafvordering.

Oordeel:

Gegrond