2004/319

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een bij zijn staande houding c.q. het stilhouden van zijn voertuig op 17 oktober 2001 betrokken ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee:

- zich niet heeft gelegitimeerd tijdens de staande houding;

- hem onnodig lang met een zaklamp in zijn gezicht heeft geschenen, waardoor hij zich geïntimideerd voelde;

- een andere bij de staande houding betrokken ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee heeft belet aan hem diens naam door te geven, nadat hij daarom had gevraagd.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Op 17 oktober 2001 omstreeks 19.40 uur hielden twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee verzoeker op de openbare weg in de gemeente M. staande c.q. hielden zijn voertuig stil, en bekeurden hem voor het overtreden van de maximum snelheid.

Bij brief van 17 oktober 2001 deelde ambtenaar X, één van de bij verzoekers staandehouding betrokken ambtenaren, verzoeker mee dat de eerder uitgereikte bekeuring was komen te vervallen. Bij de brief waren - ter vervanging van de oude - twee Kennisgevingen van bekeuring gevoegd alsmede de aankondiging van een beschikking. Verzoeker werd naast het overtreden van de maximum snelheid tevens bekeurd voor het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. De aankondiging van de beschikking had betrekking op het niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven van het rijbewijs. De ambtenaar die de bijkomende bekeuring en de aankondiging van beschikking had opgesteld plaatste tweemaal zijn dienstnummer op zowel de Kennisgeving van bekeuring als de aankondiging van beschikking (eerst onder het kopje verbalisantnummer en vervolgens nogmaals onder het kopje ambtenaar). Ambtenaar X had op de door hem opgestelde Kennisgeving van bekeuring - zoals hij ook op het origineel had gedaan - onder kopje verbalisantnummer zijn dienstnummer geplaatst en onder het kopje ambtenaar zijn naam.

Naar aanleiding van zijn staandehouding diende verzoeker bij brief van 16 januari 2002 een klacht in bij de Koninklijke Marechaussee. Zijn klacht werd bij brief van 22 april 2003 afgehandeld.

2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop hij door ambtenaar X tijdens de staande houding is bejegend.

3. Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de klacht, merkt de Nationale ombudsman het volgende op.

Tijdens het onderzoek, nadat hem het standpunt van de minister en de verklaringen van de betrokken ambtenaren X en Y bekend waren geworden, deelde verzoeker mee dat Y naar zijn stellige overtuiging niet betrokken was geweest bij zijn staande houding. Hij had dit, zo deelde hij mee, kenbaar gemaakt aan de rechter die zijn zaak behandelde, maar dit had geen gevolgen gehad. Volgens hem had hij de naar zijn overtuiging wel bij de staande houding betrokken ambtenaar eind 2002, begin 2003 gezien en gesproken op een afstudeerfeest van cadetten van de Koninklijke Marechaussee. De betreffende ambtenaar was volgens verzoeker een net afgestudeerde cadet.

Verzoeker deelde verder mee dat hij eventueel de naam kon geven van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee die toentertijd eveneens net was afgestudeerd, die wellicht de naam kon verstrekken van de volgens hem wel betrokken ambtenaar. Nadat hij daar daadwerkelijk om was verzocht, deelde verzoeker echter mee dat hij het bezwaarlijk vond om de naam te verstrekken.

De minister deelde in reactie op verzoekers stelling mee daarin geen aanleiding te zien te veronderstellen dat een ander dan Y mede betrokken was geweest bij verzoekers staande houding. Tevens achtte de minister het niet ter zijner competentie nu de staande houding van verzoeker strafrechtelijk was getoetst.

Nu verzoeker zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en ook de rechter, nadat de stelling aan hem was voorgelegd, daaraan geen consequenties heeft verbonden, acht de Nationale ombudsman verzoekers stelling onvoldoende aannemelijk. Bij de beoordeling van verzoekers klacht zal verzoekers stelling dat ambtenaar Y, van wie het dienstnummer was vermeld op de kennisgeving van bekeuring, niet bij zijn staandehouding betrokken was geweest dan ook buiten beschouwing blijven.

II. Ten aanzien van de legitimatie

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat X zich niet heeft gelegitimeerd tijdens de staandehouding. Hij stelt dat hij X daarom heeft verzocht.

2. Ingevolge artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar legitimeert de ambtenaar zich met een legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

3. In reactie op de klacht verklaarde ambtenaar X dat verzoeker hem niet had gevraagd zich te legitimeren, maar hem had gevraagd naar zijn bevoegdheid verzoeker aan te houden, en naar zijn naam. X deelde mee verzoekers vragen te hebben beantwoord.

De verklaring van ambtenaar X wordt ondersteund door de verklaring van ambtenaar Y.

4. De Nationale ombudsman stelt vast dat de lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds X op dit punt haaks op elkaar staan. Voor het overige lopen de verklaringen niet uiteen. Aangezien er geen omstandigheden zijn die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere (ook de eensluidendheid van de verklaringen van de betrokken ambtenaren kan op zichzelf genomen niet als een dergelijke omstandigheid worden beschouwd), en de Nationale ombudsman van mening is dat nader onderzoek daarin thans geen verandering meer kan brengen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.

III. Ten aanzien van het gebruik van de zaklamp

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat X hem onnodig lang met een zaklamp in zijn gezicht heeft geschenen, waardoor hij zich geïntimideerd voelde.

2. Opsporingsambtenaren kunnen, in geval zij in redelijkheid kunnen aannemen dat sprake is van een zekere veiligheidsrisico, bij het benaderen in het donker van een inzittende van een auto een zaklamp gebruiken om vast te stellen waar de handen van de betrokkene zich bevinden en wat er binnen handbereik van de betrokkene ligt. Het gebruik daarvan dient proportioneel te zijn.

3. In reactie op de klacht verklaarde ambtenaar X dat hij gelet op het rijgedrag van verzoeker diens voertuig op 17 oktober 2001 in het belang van zijn eigen veiligheid had benaderd op een manier waarbij hij zijn zaklamp voortdurend gericht hield op verzoeker. Het was zijn bedoeling geweest om verzoeker bij deze wijze van benadering te verblinden zodat hij het voertuig redelijk veilig kon benaderen. Hij was pas gestopt met het in de auto schijnen op het moment dat hij het interieur en de handen van verzoeker had kunnen bekijken.

Ambtenaar Y verklaarde in reactie op de klacht dat als verzoeker stelde dat hij was beschenen door zaklampen, dit was gebeurd omdat hij en zijn collega X wilden zien waar zijn handen waren en wat hij naast hem in zijn voertuig had liggen.

De minister deelde in reactie op de klacht mee dat met betrekking tot het gebruik van een zaklamp bij een staande houding in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 geen regelgeving voorhanden is. Wel is het de standaardprocedure dat na zonsondergang een zaklamp wordt gebruikt tijdens een staande houding.

4. Op grond van het rijgedrag van verzoeker konden de betrokken ambtenaren in redelijkheid aannemen dat sprake was van een zeker veiligheidsrisico bij de benadering van verzoeker nadat zijn voertuig was stilgezet. Dat de betrokken ambtenaar bij de benadering met een zaklamp in de auto scheen, is dan ook te billijken. Dat aldus niet alleen werd getracht te zien wat verzoeker deed, maar ook in diens gezicht werd geschenen om hem te beletten eventuele gevaarlijke handelingen te verrichten, was in de gegeven omstandigheden niet disproportioneel.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Ten aanzien van identificeren door het dienstnummer van de betrokken ambtenaar

1. In de derde plaats klaagt verzoeker erover dat X zijn collega heeft belet aan hem zijn naam door te geven, nadat hij de collega daarom had gevraagd.

2. Op grond van artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewone opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 4.) legitimeert de ambtenaar zich bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

3. In reactie op de klacht deelde de minister mee dat ambtenaar X verzoeker naast zijn eigen naam ook de naam van zijn collega had meegedeeld.

Tevens deelde de minister mee dat een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee een Kennisgeving van bekeuring met zijn eigen naam dient te ondertekenen. Waarom ambtenaar Y op de aan verzoeker bij brief 17 oktober 2001 aangereikte Kennisgeving van bekeuring tweemaal zijn dienstnummer had geplaatst en niet zijn naam, kon de minister niet meer achterhalen, maar hij merkte hierbij op dat een ambtenaar aan de hand van zijn dienstnummer altijd te traceren is.

4. De Nationale ombudsman stelt vast dat de lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds de minister op dit punt haaks op elkaar staan. Aangezien er geen omstandigheden zijn die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere (ook de eensluidendheid van de verklaringen van de betrokken ambtenaren kan op zichzelf genomen niet als een dergelijke omstandigheid worden beschouwd), en de Nationale ombudsman van mening is dat nader onderzoek daarin thans geen verandering meer kan brengen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.

5. Wel merkt de Nationale ombudsman op dat, nu het niet vermelden van zijn naam op de Kennisgeving van bekeuring door Y blijkens de mededeling van de minister niet conform de normale handelwijze van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is, hij daarvoor geen verklaring kon geven en van een vergissing geen sprake lijkt nu Y ook op de aankondiging van beschikking tweemaal zijn dienstnummer plaatste, de handelwijze van Y in de onderhavige zaak bevreemding wekt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond ten aanzien van het gebruik van de zaklamp. Voor het overige onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 17 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werden de minister en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Defensie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 17 oktober 2001 omstreeks 19.40 uur hielden twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee verzoeker op de openbare weg in de gemeente M. staande c.q. hielden zijn voertuig stil, en bekeurden hem voor het overtreden van de maximum snelheid.

2. Bij brief van 17 oktober 2001 deelde X, één van de bij verzoekers staande houding betrokken ambtenaren, verzoeker mee dat de eerder uitgereikte Kennisgeving van bekeuring was komen te vervallen. Bij de brief waren - ter vervanging van de oude - twee Kennisgevingen van bekeuring gevoegd alsmede de aankondiging van een beschikking. Verzoeker werd naast het overtreden van de maximum snelheid tevens bekeurd voor het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. De aankondiging van de beschikking had betrekking op het niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven van het rijbewijs. De ambtenaar die de bijkomende bekeuring en de aankondiging van beschikking had opgesteld plaatste tweemaal zijn dienstnummer op zowel de Kennisgeving van bekeuring als de aankondiging van beschikking (eerst onder het kopje verbalisantnummer en vervolgens nogmaals onder het kopje ambtenaar). Ambtenaar X had op de door hem opgestelde Kennisgeving van bekeuring - zoals hij ook op het origineel had gedaan - onder kopje verbalisantnummer zijn dienstnummer geplaatst en onder het kopje ambtenaar zijn naam.

3. Naar aanleiding van zijn staande houding diende verzoeker bij brief van 16 januari 2002 een klacht in bij de Koninklijke Marechaussee. Zijn brief luidde onder meer als volgt:

“Betreft: klacht werkwijze (…) X.

(…)

Middels dit schrijven dien ik een officiële klacht in tegen bovengenoemde medewerker.

Op 17 oktober 2001 passeerde ik het voertuig van X daar hij reeds tientallen meters stapvoets door het dorp M. reed. Dit blijkbaar zeer tegen de zin van hem in want hij zette spoedig de achtervolging in. Na enkele kilometers van achtervolging zette hij de zwaailichtjes aan alsmede het “stop politie” teken. Ik zette mijn auto langs de kant. Weldra kwam hij naar mijn auto gelopen en scheen op een zeer intimiderende wijze met de zaklamp in mijn gezicht. Na hem tweemaal verzocht te hebben hier mee op te houden gaf hij hier gehoor aan. Ik vroeg hem of hij zich kon legitimeren en hij zei ja dat kan ik maar hij deed dit niet. Hij vroeg mij om mijn rijbewijs, dat ik echter niet bij me had. Hierop gaf ik hem mijn bankpasje alsmede mijn persoonlijke gegevens. Hij vertelde dat hij me aangehouden had, omdat ik 133 km per uur gereden zou hebben waar 80 km per uur toegestaan was. Ik zei hem dat dit niet mogelijk was, waarna hij mededeelde dat het na meetcorrectie 118 km per uur was. Na het uitschrijven van de bekeuring kwam hij uit zijn busje en kwam wederom op een zeer intimiderende wijze vlak voor me staan en deelde me mede dat hij mij een ongelooflijke grote asociale boerenlul vond. Ik deelde hem mede dat ik dit niet accepteerde en onze wegen scheidden zich.

Het werd nog gekker; enkele dagen later krijg ik een schrijven van X waarin medegedeeld wordt dat de bovengenoemde bekeuring was komen te vervallen en dat er drie nieuwe voor in de plaats waren gekomen. Net als de eerste bekeuring waren ook deze drie niet volledig of correct ingevuld.

Samenvattend: iemand die handelt namens de marechaussee dient zich conform op te stellen en te handelen. In mijn ogen heeft de handels en werkwijze van X in bovengenoemd verhaal duidelijk te kort geschoten en ik vraag me serieus af of X over de capaciteiten beschikt die nodig zijn om zijn functie naar behoren uit te voeren.”

4. Bij brief van 22 april 2003 deelde de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee verzoeker in reactie op zijn klacht onder meer het volgende mee:

“De lezing van de optredende ambtenaar en de begeleidende ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee luidt als volgt:

Op 17 oktober, omstreeks 19.40 uur, reden de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee in een als zodanig herkenbaar patrouillevoertuig, op de (…) te M. Vanwege wegwerkzaamheden was aldaar de snelheid beperkt tot maximaal 30 km/u. Er waren meerdere waarschuwingsborden geplaatst. Voor hen reed een groep fietsers, de patrouillewagen reed hier bijna stapvoets achteraan. Ter hoogte van de kruising (…), wilden twee fietsers, met uitgestoken linkerarm, oversteken. Tegelijkertijd werden de ambtenaren links ingehaald door een personenauto, (…), waarvan achteraf bleek dat u deze auto bestuurde. De twee fietsers konden nog net een aanrijding met u voorkomen. De verbalisanten zagen u vervolgens met hoge snelheid richting W. rijden.

Omdat u, volgens de verbalisanten, een zeer gevaarlijke situatie had gecreëerd voor de fietsers, mede vanwege uw te hoge snelheid, zette de patrouillewagen de achtervolging naar u in. Door middel van de stoptransparant hebben zij kenbaar gemaakt dat u moest stoppen. U gaf hieraan geen gehoor en reed met nog hogere snelheid bij hen vandaan. Hierop is de patrouillewagen, met gebruikmaking van optische signalen, u gevolgd. Hun snelheidsmeter gaf hierbij op rechte stukken een snelheid van meer dan 130 km/u aan. Op de (…) te W., bent u uiteindelijk gestopt.

Vervolgens bent u door X van de Koninklijke Marechaussee benaderd. U werd beschenen met een zaklamp. Dit is een standaardprocedure ten behoeve van hun eigen veiligheid. Zij willen kunnen zien waar de handen van de bestuurder zich bevinden en wat er naast hem in het voertuig ligt. U hebt X gevraagd of hij bevoegd was om u tot stoppen te bewegen. Ondanks bevestiging, bleef u een andere mening toegedaan. Ook heeft de wachtmeester op uw verzoek, u verteld wie hij was en waar hij werkzaam was. Aansluitend heeft u te kennen gegeven dat een en ander te lang duurde, u het allemaal maar onzin vond, u meende dat ze maar echte boeven moesten gaan vangen en dat u belangrijkere zaken te doen had, of woorden van gelijke strekking. Daar de wachtmeester uw gedrag als behoorlijk recalcitrant ervoer, heeft hij u inderdaad een “grote asociale boerenlul” genoemd. Deze opmerking vind ik ongepast en ik bied u hiervoor mijn welgemeende excuses aan. Ook met verbalisant is hieromtrent gesproken. Dit onderdeel van de klacht acht ik gegrond.

Omdat de feiten, en aldus ook de hierbij gemeten snelheid, waarvoor u de “Kennisgeving van Bekeuring/Beschikking” heeft ontvangen, gedragingen zijn volgens de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften, ben ik niet bevoegd daarover een oordeel uit te spreken.

Ter verdere behandeling van dat onderdeel van uw klacht is door mijn zorg een kopie van uw klacht gezonden aan het parket van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. Wenst u echter tegen deze beschikkingen beroep in te stellen dan dient u dit op de bij beschikkingen aangegeven wijze te doen.

Tenslotte deel ik u mede dat de onafhankelijke Klachtencommissie van uw klacht en de daarop betrekking hebbende stukken heeft kennis genomen en mij heeft geadviseerd de klacht op bovenomschreven wijze af te doen.”

5. Bij brief van 2 juli 2002 deelde het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch verzoeker in reactie op zijn beroep tegen de opgelegde administratieve sanctie in verband met het niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven van het rijbewijs mee dat de beschikking werd vernietigd.

6. Verzoeker werd op 8 juli 2002 bij mondeling vonnis vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt minister van Defensie

1. In reactie op de klacht deelde de minister van Defensie onder meer het volgende mee:

“Bij brief van 22 april 2003 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoeker zijn oordeel gegeven op de ingediende klacht. Dit oordeel heeft mijn instemming en wordt door mij onverkort gehandhaafd.

Ingevolge artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de Politie, de Koninklijke Marechaussee en de Buitengewoon Opsporingsambtenaar dient de ambtenaar zich desgevraagd te legitimeren. Wanneer de aangehoudene niet naar een legitimatie vraagt, is de ambtenaar niet verplicht deze te tonen. Uit de onderzoeksrapportage is gebleken dat de allereerste vraag van verzoeker was of de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee wel bevoegd was hem aan te houden. Hierop heeft de betrokken ambtenaar toegelicht dat hij als marechaussee bevoegd is aanhoudingen te verrichten in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. Verzoeker heeft vervolgens naar de naam van de ambtenaar gevraagd, maar heeft hem niet gevraagd zich te legitimeren. X heeft de vraag beantwoord door zijn naam en plaats van tewerkstelling aan verzoeker mee te delen.

Eerst in zijn brief aan de Nationale ombudsman (…) geeft verzoeker aan dat de betrokken ambtenaar zijn collega zou hebben belet zijn naam door te geven. Gelet hierop is aan dit klachtonderdeel in de klachtafhandeling door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee geen aandacht besteed. X heeft verzoeker evenwel naast zijn eigen naam ook de naam van zijn collega meegedeeld.

Regelgeving met betrekking tot het gebruik van een zaklamp bij een aanhouding in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 is niet voorhanden. Wel is het standaardprocedure dat na zonsondergang een zaklamp wordt gebruikt tijdens een aanhouding. Zoals in de brief van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee (…) reeds is uiteengezet, dient het gebruik van de zaklamp om vast te stellen waar de handen van de bestuurder zich bevinden en wat er binnen handbereik van de bestuurder ligt. Aangezien de ambtenaren de reactie van een aangehoudene nooit kunnen voorspellen, dienen de ambtenaren, ten behoeve van hun eigen veiligheid, de nodige voorzichtigheid in acht te nemen. Uitgangspunt bij het gebruik van een zaklamp tijdens een aanhouding is steeds dat de ambtenaren eventuele veiligheidsrisico's voor zover mogelijk, dienen uit te sluiten. Dat dit met zich meebrengt dat degene die is aangehouden op grond van een verkeersovertreding, enige hinder ondervindt van het zaklampgebruik, kan hierbij niet altijd worden uitgesloten.”

2. Als bijlage stuurde de minister een rapport met de verklaring van ambtenaar X mee. Ambtenaar X verklaarde onder meer als volgt:

"Op 17 oktober 2001, omstreeks 19.40 uur bevonden wij rapporteurs, belast met een taak als genoemd in artikel 6 van de politiewet, ons op de openbare (…) weg (…) te M. (…).

Op datum, tijd en plaats voormeld reden voor ons (…) een zestal jeugdige fietsers. Wij rapporteurs zagen dat ter plaatse vanwege wegwerkzaamheden een aantal extra verkeersmaatregelen van kracht waren zoals een snelheidsbeperking tot 30 km/u. Ook zagen wij rapporteurs dat er in verband met deze werkzaamheden meerdere waarschuwingsborden waren geplaatst.

Ik (…) haalde met een snelheid van ongeveer 15 km/u vier van de zes fietsers in. Ter hoogte van de kruising (…) gaven de twee voor ons rijdende fietsers middels een naar links uitgestoken arm aan dat zij wilden oversteken. Ik (…) verleende mede gelet op het feit dat de twee fietsers reeds voor mijn voertuig reden, voorrang aan deze fietsers. Op het moment dat de fietsers het linkergedeelte van de weg wilden oversteken, werden wij ingehaald door een personenauto (…). Wij rapporteurs zagen dat de overstekende fietsers ternauwernood een aanrijding met genoemde personenauto konden voorkomen.

Wij, rapporteurs zagen dat de bestuurder van genoemde personenauto vervolgens met hoge snelheid zijn weg in de richting van W. vervolgde.

Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften, stelden wij verbalisanten een onderzoek in.

Wij rapporteurs, hebben met ons dienstvoertuig de achtervolging ingezet (…). Door middel van de aan de voorzijde van ons dienstvoertuig bevestigde stoptransparant hebben wij de bestuurder van de personenauto kenbaar gemaakt dat hij moest stoppen. Bestuurder gaf hieraan geen gevolg en verhoogde zijn snelheid. Hierop hebben wij rapporteurs met gebruikmaking van optische signalen de bestuurder (…) gevolgd. Gedurende deze achtervolging was de stoptransparant aan de voorzijde van ons voertuig constant ontstoken. Ik (...) zag dat tijdens de achtervolging de snelheidsmeter van mijn dienstvoertuig 130 km/u aanwees. Dit komt volgens de voor ons dienstvoertuig opgemaakte ijkingstabel overeen met een werkelijke snelheid van 126 km/u, dit terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 80 km/u betreft. Hierbij zagen wij, verbalisanten, dat de afstand tot de door ons, achtervolgde personenauto dan weer kleiner dan weer groter werd. Op de (…) te W. bracht de bestuurder (…) zijn voertuig tot stilstand.

Wij rapporteurs hebben de bestuurder (verzoeker; N.o.) aangesproken (…).

In antwoord op het gestelde in de klacht op mijn werkwijze kan ik (…) in aanvulling op bovenstaande het volgende mededelen.

Klager stelt dat ik hem opzettelijk met mijn zaklamp in het gezicht heb geschenen. Ik kan hierop antwoorden dat ik gelet op het rijgedrag van klager, het voertuig van klager, in het belang van mijn eigen veiligheid heb benaderd op een manier waarbij ik mijn zaklamp voortdurend gericht hield op de bestuurder, in deze klager. Het is mijn bedoeling om de bestuurder of de inzittende bij deze wijze van benadering te verblinden zodat ik het voertuig redelijk veilig kan benaderen.

Ik ben pas gestopt met het in het voertuig schijnen op het moment dat ik het interieur en de handen van de bestuurder had kunnen bekijken.

Klager stelt dat hij mij gevraagd heeft om mij te legitimeren. Hierop kan ik antwoorden dat klager mij niet heeft gevraagd om mij te legitimeren maar of ik wel bevoegd was om hem een stopteken te geven. Klager was van mening dat ik als marechaussee geen bevoegdheid had in deze. Hierop heb ik hem medegedeeld dat ik van mening was dat ik wel bevoegd was. Klager gaf mij hierop te kennen dat de rechter dat wel zou uitmaken. Klager heeft mij wel naar de naam gevraagd. Hierop heb ik mijn naam en plaats van tewerkstelling aan klager medegedeeld.

Het rijgedrag en het gedrag van klager na staandehouding, heeft mij er toegebracht dat ik klager op zijn gedrag heb aangesproken op een wijze waarvan ik achteraf van mening ben dat dit niet de juiste wijze is geweest. Ik heb mijn mening over verdachte verwoord en hem medegedeeld dat ik hem een grote asociale boerenlul vond. Ik begrijp dat ik mijn mening beter niet of anders had moeten verwoorden. Het gedrag van klager na zijn staandehouding kan ik als volgt omschrijven. Klager was van mening dat wij geen bevoegdheid hadden om hem staande te houden en te verbaliseren. Klager gaf ook gelijk al aan dat we elkaar in de rechtszaal weer zouden ontmoeten. Klager stelde ook voortdurend dat hij het allemaal maar flauwekul vond en dat wij maar echte criminelen moesten gaan pakken. Tevens vond klager dat het allemaal veel te lang duurde en dat hij wel belangrijker zaken te doen had.

Op het verweer van klager dat de aan hem uitgereikte AvB's (Aankondigingen van beschikking; N.o.) niet correct waren ingevuld kan ik U mededelen dat ik aan klager een schrijven heb gestuurd waarin stond dat de aan hem uitgereikte AvB's waren komen te vervallen vanwege het feit dat er geen straat en plaats waren ingevuld.

Achteraf heb ik besloten om van het hele voorval afzonderlijk proces-verbaal op te maken. Hiervan heb ik, klager niet in kennisgesteld dit vanwege het feit dat de tenlastelegging bij hem bekend was gesteld door middel van de hem toegezonden AvB's. Het proces-verbaal is verzonden aan de Officier van Justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch.”

3. Als bijlage stuurde de minister een rapport met de verklaring van ambtenaar Y mee. Ambtenaar Y verklaarde onder meer als volgt:

“In antwoord op de klacht, welke is gericht tot X kan ik het volgende mededelen.

Dat de klager stelt dat hij werd beschenen door zaklampen, is dit gebeurd omdat ik en mijn collega X wilden zien waar zijn handen waren en wat hij naast hem in zijn voertuig had liggen. Dit voor onze eigen veiligheid. Ik (…) hoorde de klager vragen of wij wel bevoegd waren om hem aan de kant te zetten. Hierop hoorde ik (…), mijn collega X, de klager zeggen dat wij bevoegd waren om hem middels ons stoptransparant tot stoppen te bewegen. De klager was een andere mening toegedaan en ik (…) hoorde hem zeggen dat hij het wel door de rechter zou laten beslissen. Ik (…) heb gehoord dat de klager mijn collega, X, naar zijn naam heeft gevraagd. Hierop hoorde ik X zeggen wie hij was en waar hij voor werkte. Door het gedrag van de klager, welke zeer recalcitrant was hoorde ik (…) mijn collega X tegen de klager zeggen dat het door hem gepleegde rijgedrag absoluut niet kon. Hierop reageerde de klager, in mijn ogen nogal laagdunkend, ik hoorde hem meerderen malen zeggen dat wij niet bevoegd waren en dat wij maar echte boeven moesten gaan vangen. En of wij gewoon niks beters te doen hadden. Ook hoorde ik de klager zeggen of het niet wat sneller kon. Tevens zagen wij, rapporteurs, dat de klager geen rij- en kentekenbewijs bij zich had. Hier hadden wij naar gevraagd nadat hij was staande gehouden. Door het aanhoudende gezeur van de klager hierop hoorde ik X zeggen “dat hij de klager een asociale boerenlul vond”.

Ik begrijp dat mijn collega dit beter niet had kunnen zeggen, maar dat was al te laat.”

D. Reactie verzoeker

1. In reactie op het standpunt van de minister van Defensie deelde verzoeker onder meer mee dat hij van alle hem ten laste gelegde feiten was vrijgesproken (laatst in juli 2003). De zaak was voor hem in zoverre afgedaan, maar hij tekende aan dat de waarheid door ambtenaar X geweld was aangedaan. Volgens verzoeker hadden beide bij de staande houding betrokken ambtenaren hun naam niet gegeven.

Voorts verklaarde verzoeker dat ambtenaar Y op 17 oktober 2001 niet bij de staande houding aanwezig was geweest. Hij had dit ook ter zitting kenbaar gemaakt. Volgens hem had hij de wel betrokken ambtenaar eind 2002, begin 2001 gezien op een afstudeerfeest van cadetten van de Koninklijke Marechaussee. De betrokken ambtenaar was volgens hem een net afgestudeerde cadet.

Verzoeker deelde verder mee dat hij eventueel de naam kon geven van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee die toentertijd eveneens net was afgestudeerd, die wellicht de naam kon verstrekken van de volgens hem wel betrokken ambtenaar.

2. Daarnaar gevraagd deelde verzoeker mee dat hij het bezwaarlijk vond om de naam te verstrekken.

E. Reactie minister van defensie

Naar aanleiding van verzoekers reactie, en een aantal vragen deelde de minister van Defensie onder meer het volgende mee:

U verzoekt mij aan te geven of de reactie van (verzoeker; N.o.) naar mijn mening aanleiding vormt te veronderstellen dat wellicht toch een andere persoon (mede) bij de (staande)houding van verzoeker betrokken is geweest.

De reactie van verzoeker vormt geen aanleiding te veronderstellen dat een andere persoon (mede) bij de aanhouding van verzoeker is betrokken. In dit kader wijs ik u erop dat de aanhouding van verzoeker al strafrechtelijk is getoetst door de Kantonrechter te Eindhoven en dat het dus niet ter mijner competentie is om hierover verder uitspraak te doen. Verzoeker is op 8 juli 2003 door de rechter vrijgesproken. (…)

Voorts verzoekt u mij mee te delen om welke reden de heer X zijn naam heeft vermeld op de Kennisgevingen van bekeuring die aan verzoeker zijn uitgereikt, maar de andere betrokken ambtenaar heeft volstaan met vermelding van zijn dienstnummer.

Een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee hoort een kennisgeving van bekeuring met zijn eigen naam te ondertekenen. Waarom de betreffende ambtenaar dit niet heeft gedaan, kan ik niet meer achterhalen. Wel kan ik u meedelen, dat een ambtenaar aan de hand van zijn dienstnummer altijd te traceren is.”

Achtergrond

1. Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV)

Artikel 21:

“Buiten de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:

a. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 120 km per uur, op autowegen 100 km per uur en op andere wegen 80 km per uur.”

2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 2, eerste lid:

“Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten.”

Artikel 3, eerste en tweede lid:

“Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt."

3. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5

“Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.”

Artikel 12, eerste lid:

“Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die door de in artikel 159 bedoelde personen dan wel door andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen ter zake van het verkeer op de weg worden gegeven.

Artikel 13, eerste lid:

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers.”

4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewone opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 275):

Artikel 2

“De ambtenaar legitimeert zich met een legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

(…)

b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.”

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Zich niet gelegitimeerd tijdens staandehouding van verzoeker, andere betrokken ambtenaar belet aan hem diens naam door te geven;.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Verzoeker onnodig lang met zaklamp in gezicht geschenen waardoor hij zich geïntimideerd voelde.

Oordeel:

Niet gegrond