Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Amstelveen (hierna: de Belastingdienst) weigert het bedrag ad € 45.240 dat het gevolg is van de vermindering van een drietal voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting 2000, verhoogd met interest te storten op een bankrekening op haar naam. Verzoekster klaagt er met name over dat de Belastingdienst het standpunt inneemt dat de schuld aan verzoekster bevrijdend is voldaan door de storting op of omstreeks 14 augustus 2002 van het bedrag op een rekening die op naam staat van een derde, namelijk een voormalige deelneming van verzoekster die reeds op 1 maart 1998 is vervreemd.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoekster heeft met dagtekening 10 augustus 2002 een drietal kennisgevingen van de Belastingdienst/Ondernemingen Amstelveen (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Holland-Midden; hierna: de Belastingdienst) ontvangen waaruit bleek dat zij recht had op teruggaven vennootschapsbelasting tot een totaal bedrag van € 42.669.
2. De Belastingdienst heeft het bedrag van de teruggaven, verhoogd met een rentevergoeding tot € 45.240, kort na 10 augustus 2002 gestort op de rekening die in zijn bestand voorkwam als rekening waarop teruggaven aan verzoekster konden worden gestort. Deze rekening stond op naam van een voormalige dochtervennootschap van verzoekster, welke enkele jaren vóór de storting van de teruggaven door verzoekster was vervreemd.
3. Op het verzoek van verzoekster om het bedrag van de teruggaven en de rente alsnog te storten op een rekening op haar naam heeft de Belastingdienst in zijn brief van 23 april 2003 het standpunt ingenomen dat hij met de eerste storting bevrijdend heeft betaald.
II. Ten aanzien van verzoeksters klacht
1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen dat hij met de storting op de rekening van de voormalige deelneming van verzoekster bevrijdend aan zijn schuld heeft voldaan en dat de Belastingdienst weigert het bedrag alsnog te storten op de door haar gewenste rekening.
Verzoekster stelt dat de Belastingdienst wist of had moeten weten dat het voor het storten van de teruggaven gebruikte rekeningnummer niet juist (meer) was. Zij wijst er daartoe op dat het juiste rekeningnummer door de Belastingdienst al werd vermeld op stukken ten behoeve van betalingen door verzoekster. Daaruit volgt, aldus verzoekster, dat de Belastingdienst van de wijziging op de hoogte was. Voor de situatie dat ervan moet worden uitgegaan dat de Belastingdienst niet op de hoogte was van de wijziging van het rekeningnummer stelt verzoekster dat de Belastingdienst niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
2. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat hij bevrijdend heeft betaald.
De Belastingdienst wijst er daartoe op dat het rekeningnummer waarop de teruggaven vennootschapsbelasting betaald zijn al vanaf 1988 voor teruggaven aan verzoekster wordt gebruikt en dat hem geen bericht heeft bereikt dat dit nummer daarvoor niet meer mocht worden gebruikt. De vermelding van het juiste rekeningnummer ten behoeve van betalingen door verzoekster betekent niet, aldus de Belastingdienst, dat hij ervan op de hoogte was dat dit nummer ook voor teruggaven moest worden gebruikt. In het bestand van de Belastingdienst kunnen ten behoeve van betalingen en ten behoeve van teruggaven verschillende nummers worden geregistreerd.
3. De Belastingdienst kan in zijn standpunt niet worden gevolgd. Daarvoor is het volgende van belang.
Nu de Belastingdienst stelt ten tijde van de storting van de teruggaven niet op de hoogte te zijn geweest van het gewijzigde rekeningnummer, kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de gedane storting bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de rekening waarop de storting heeft plaatsgevonden ten tijde van die storting op verzoeksters naam stond of dat de houder van die rekening tot de teruggaven gerechtigd was. Dit betekent dat ter zake op de Belastingdienst een onderzoeksplicht rust. Deze onderzoeksplicht is gebaseerd op artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond).
4. Op aangiftebiljetten voor de vennootschapsbelasting wordt door de Belastingdienst niet, zoals wel gebeurt op aangiftebiljetten inkomstenbelasting, het rekeningnummer afgedrukt dat bij de Belastingdienst geregistreerd staat voor het doen van teruggaven. Ook wordt op het aangiftebiljet vennootschapsbelasting niet aan de belastingplichtige de gelegenheid geboden om zelf een rekeningnummer op te geven ten behoeve van een eventuele teruggaaf. Evenmin wordt hem op enig ander moment gevraagd op welke rekening een teruggaaf kan worden gestort. Door het bedrag van de teruggaven vennootschapsbelasting zonder nader onderzoek te storten op de rekening die in zijn bestand voorkomt, geeft de Belastingdienst onvoldoende invulling aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Het aan deze handelwijze verbonden risico dat de storting de rechthebbende niet ten goede komt, behoort dientengevolge voor rekening te komen van de Belastingdienst. Het is daarom in strijd met het recht dat de Belastingdienst zich tegenover verzoekster op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn schuld aan haar bevrijdend heeft betaald met de storting op de rekening van de voormalige deelneming van verzoekster.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
5. Gelet op het oordeel onder 4. kunnen de overige door betrokkenen naar voren gebrachte argumenten onbesproken blijven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Amstelveen (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Holland-Midden), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.
Met instemming is kennis genomen van:
het feit dat de staatssecretaris van Financiën het bedrag van de teruggaven vennootschapsbelasting 2000 en de daarop toegekende rentevergoeding alsnog heeft doen uitbetalen aan verzoekster.
het voornemen van de staatssecretaris van Financiën om te (doen) onderzoeken of het mogelijk is een met het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting vergelijkbare vermelding van het rekeningnummer voor een teruggave op te nemen in het aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting.
Onderzoek
Op 6 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedagtekend 2 oktober 2003, van V. BV te Hoofddorp, ingediend door mevrouw mr. A.W. Morot, advocaat te Hoofddorp, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/
Ondernemingen Amstelveen (per 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/
Holland-Midden).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Holland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Ook de minister van Financiën werd in de gelegenheid gesteld op de klacht te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister van Financiën en de Belastingdienst deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Met dagtekening 10 augustus 2002 ontving verzoekster, V BV, van de Belastingdienst/
Ondernemingen Amstelveen (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/
Holland-Midden, hierna: de Belastingdienst) een drietal kennisgevingen van ambtshalve vermindering van voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting 2000. Het terug te geven bedrag was in totaal € 42.669.
2. Met dagtekening 14 augustus 2002 ontving verzoekster bericht dat het bedrag van de teruggaven, inclusief een rentevergoeding van € 2.571 zou worden bijgeschreven op girorekening (111; N.o.).
3. In een brief van 19 augustus 2002 schreef verzoeksters belastingadviseur de Belastingdienst het volgende:
“…(De) bedragen zijn overgemaakt naar bankrekeningnummer (111; N.o.). Deze bankrekening behoort echter niet tot de vennootschap. Derhalve verzoek ik u vriendelijk de teruggaaf alsnog over te maken naar bankrekeningnummer (222; N.o.). Tevens verzoek ik u deze gegevens voorzover dit al niet is gebeurd, in uw administratie te wijzigen.
Volledigheidshalve meld ik u dat de heer V. mij informeerde dat het bankrekeningnummer, waarnaar de gelden zijn overgemaakt, toebehoort aan (VE BV; N.o.), een voormalige deelneming die in 1999 is verkocht, Deze vennootschap zou inmiddels in slechte financiële omstandigheden verkeren…”
4. De Belastingdienst reageerde in een brief van 30 september 2002 met het volgende:
“…De door u genoemde bedragen werden overgemaakt op girorekening (111; N.o.).
Blijkens mijn administratie werd vorenstaand girorekening door uw cliënt gebezigd.
Van een wijziging was mij niets bekend.
Inmiddels werd de administratie te Apeldoorn verzocht het bankrekeningnummer te wijzigen.
In een situatie zoals hierboven weergegeven beperkt de fiscus zich tot een onderzoek en het aanschrijven van de (rechts)persoon welke de teruggaven ontving, in dit geval (VE BV; N.o.).
VE BV deelde mij schriftelijk mee niet aan mijn verzoek om terugbetaling te kunnen voldoen.
Ik adviseer u zich nu rechtstreeks te wenden tot VE BV…”
5. In een brief van 25 oktober 2002 schreef verzoeksters belastingadviseur de Belastingdienst het volgende:
“…Op 27 augustus 1998 heeft (…) de toenmalige adviseur van cliënte de wijziging van het bankrekeningnummer schriftelijk doorgegeven aan de Belastingdienst Centrale Administratie onder vermelding van het girorekeningnummer (333; N.o.). Een kopie van de desbetreffende brief treft u ingesloten.
Daarom verzoek ik u nogmaals vriendelijk de teruggaaf alsnog over te maken naar bankrekeningnummer (222; N.o.)…”
6. De Belastingdienst; schreef in een brief van 9 december 2002 verzoeksters belastingadviseur het volgende:
“…Door de Belastingdienst/Centrale betalingsadministratie te Apeldoorn werd een nader onderzoek ingesteld.
Uit het onderzoek is gebleken, dat de kennisgeving van 27 augustus 1998 niet werd ontvangen.
Verder is gebleken dat op 25 februari 1999 een teruggaaf omzetbelasting ad € 3.195,97 werd uitbetaald op postrekening (111; N.o.).
Ook na deze uitbetaling werd geen reactie vernomen.
Gezien het vorenstaande bestaat er voor mij geen aanleiding het standpunt, verwoord in mijn brief van 30 september 2002 te herzien en tot tweede uitbetaling over te gaan…”
7. In een brief van 7 april 2003 wendde verzoekster gemachtigde zich tot de Belastingdienst met het volgende:
“…Voorgeschiedenis
Op 25 april 1998 ontvangt cliënte een Mededeling Vennootschapsbelasting 1998 dat zij nog een bedrag van NLG 6.750,- moet betalen (…). Op de aangehechte acceptgiro kunt u zien dat het rekeningnummer (222; N.o.) staat voorgedrukt. Dit bankrekeningnummer (is) in ieder geval sinds 25 april 1998 bekend bij de Belastingdienst.
De toenmalige belastingadviseur van cliënte (…) heeft op 27 augustus 1998 een brief naar de CBA gestuurd (…). In deze brief staat dat in het vervolg restituties/verminderingen dienen te worden overgeschreven op rekeningnummer (333; N.o.), ten name van de heer V.
Op 13 oktober 1999 en op 10 november 1999 heeft cliënte de Vennootschapsbelasting 1998 betaald vanaf rekeningnummer (222; N.o.).(…). Het ging hier om bedragen van NLG 69.794,-- (13 oktober 1999) en NLG 69.750,-- (10 november 1999).
Op 25 augustus 2000 ontvangt cliënte een Mededeling Vennootschapsbelasting 2000 dat zij een bedrag van € 167,90 moet betalen (…). Op de aangehechte acceptgiro kunt u zien dat het rekeningnummer (222; N.o.) wederom staat voorgedrukt, hetgeen opnieuw aantoont dat dit rekeningnummer van cliënte al langer bekend is bij de Belastingdienst dan tot nu toe door de Belastingdienst wordt gesteld.
Op 10 augustus 2002 heeft cliënte drie kennisgevingen van ambtshalve verrekening/teruggave Vennootschapsbelasting over het jaar 2000 ontvangen (…).
(…)
In totaal krijgt cliënte een bedrag terug van € 42.669,--.
Vervolgens heeft cliënte drie Mededelingen Vennootschapsbelasting gedateerd 14 augustus 2002 ontvangen (…). Bij de drie bovengenoemde bedragen is de rente voor de periode 1 januari 2001 tot en met 10 augustus 2002 opgeteld. In totaal krijgt cliënte, inclusief rente, een teruggave van € 45.240,--. Uit deze mededelingen blijkt dat de drie teruggaven worden overgeschreven op girorekeningnummer (111; N.o.). Dit girorekeningnummer is van VE B.V., een voormalige deelneming van cliënte die op 1 maart 1998 is overgenomen door C Holding B.V.
Op 19 augustus 2002 stuurt de belastingadviseur van cliënte (…) een brief aan mevrouw S. van de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen, met de mededeling dat bovengenoemde bedragen naar het verkeerde rekeningnummer zijn overgemaakt (…). Zoals gezegd is de Mededeling van de Belastingdienst Ondernemingen van 14 augustus 2002. Cliënte heeft deze Mededeling op 15 augustus 2002 ontvangen en die op dezelfde dag naar haar belastingadviseur gestuurd. De (belastingadviseur; N.o.) heeft vervolgens de eerstvolgende werkdag, op maandag 19 augustus 2002, actie ondernomen door diezelfde dag een brief te sturen naar mevrouw S. met het verzoek de teruggave over te maken naar de juiste bankrekening, nummer (222; N.o.) ten name van (verzoekster; N.o.) Cliënte heeft dus zo snel als zij kon actie ondernomen om te voorkomen dat de teruggave naar het verkeerde rekeningnummer zou worden overgemaakt.
Helaas had de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen op 19 augustus 2002 de teruggaven reeds naar de verkeerde rekening overgemaakt.
Op 30 september 2002 ontvangt de (belastingadviseur; N.o.) een brief van de heer K. (…) waaruit blijkt dat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat hem van een wijziging niets bekend is en dat de fiscus zich in dergelijke gevallen beperkt tot een onderzoek en het aanschrijven van de rechtspersoon die de teruggaven ontving, in dit geval VE B. V. Blijkens de mededeling van de heer K. heeft VE B. V. hier negatief op gereageerd.
In een brief van 25 oktober 2002 heeft (de belastingadviseur; N.o.) mevrouw S. opnieuw verzocht over te gaan tot betaling van het totaalbedrag ad € 45.240,-- op bankrekeningnummer (222; N.o.) (…). Verder heeft (de belastingadviseur; N.o.) bij zijn brief een kopie van de brief van 27 augustus 1998 als bijlage meegezonden.
De (belastingadviseur; N.o.) heeft vervolgens op 5 november 2002 telefonisch contact gehad met de heer K. die hem heeft medegedeeld dat de CBA intern zal onderzoeken wat er destijds met de brief van 27 augustus 1998 is gebeurd.
Uit een brief van 4 december 2002 van (…) de nieuwe belastingadviseurs van cliënte, blijkt dat zij opnieuw telefonisch contact met de heer K. hebben gehad (…). In dat gesprek heeft de heer K. aangegeven dat de CBA te Apeldoorn de situatie zal onderzoeken, maar dat cliënte niet hoeft te verwachten dat er op korte termijn een reactie zal komen. De heer K. heeft de zaak vervolgens aan u voorgelegd om uw toestemming te verkrijgen om over te kunnen gaan tot de voorlopige uitbetaling van € 45.240,--.
Vervolgens ontvingen (de nieuwe belastingadviseurs; N.o.) een brief van 9 december 2002 van de heer K. (…). Inmiddels had de CBA laten weten dat zij de brief van 27 augustus 1998 nooit heeft ontvangen. Uit het interne onderzoek van de CBA is verder gebleken dat op 25 februari 1999 een teruggave Omzetbelasting ad € 3.195,97 is uitbetaald op girorekening (111; N.o.) en dat de Belastingdienst naar aanleiding van deze betaling geen reactie heeft vernomen van cliënte.
U ontvangt hierbij een kopie van de brief van (de nieuwe belastingadviseurs; N.o.) van 23 december 2002 aan de heer V., bestuurder van cliënte (…). In deze brief bevestigt (de nieuwe belastingadviseur; N.o.) (…) dat de brief van 27 augustus 1998 aangaande de wijziging van het rekeningnummer naar de Belastingdienst is verzonden.
Ten slotte heeft u tijdens onze telefonische bespreking eind februari 2003 het eerder bekende standpunt van de Belastingdienst herhaald en mij medegedeeld dat de Belastingdienst zich nog steeds op het standpunt stelt dat hij bevrijdend heeft betaald. Tot zover de samenvatting van de gebeurtenissen tot nu toe.
Niet bevrijdend betaald
Vaststaat dat de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen de voor cliënte bestemde belastingteruggave niet aan haar heeft betaald omdat de belastingteruggave is gedaan op de girorekening van een derde, VE B. V. te Rotterdam, een voormalige deelneming van cliënte. Ook staat vast dat cliënte door de betaling aan de derde onbevoegde ontvanger niet is gebaat.
Cliënte betwist nogmaals uitdrukkelijk dat de Belastingdienst bevrijdend heeft betaald en wel om de volgende redenen.
De Belastingdienst heeft alleen bevrijdend betaald als hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat het girorekeningnummer ten tijde van de betaling bij cliënte in gebruik was. Dit betekent dat op het moment van betaling de Belastingdienst te goeder trouw moet zijn geweest zoals bedoeld in artikel 3:11 BW. De Belastingdienst is alleen te goeder trouw indien hij niet beter wist dan dat het girorekeningnummer op het moment van betaling nog bij cliënte in gebruik was (subjectieve criterium) en hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten (objectieve criterium).
Aangaande het subjectieve criterium stelt cliënte zich uitdrukkelijk op het volgende standpunt: de Belastingdienst wist dat het rekeningnummer op het moment van betaling van de teruggave was gewijzigd. Dit blijkt onder meer uit het voorgedrukte bankrekeningnummer op de Mededeling Vennootschapsbelasting van 25 april 1998 (…) en uit de brief van 27 augustus 1998 (…). Dat deze wijziging juist in die periode heeft plaatsgevonden is logisch, aangezien op 1 maart van datzelfde jaar (1998) VE is overgenomen door (C Holding B.V; N.o.).
Onderzoeksplicht Belastingdienst
Gesteld dat de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen om één of andere reden niet wist dat het rekeningnummer van cliënte was gewijzigd, dan rust op de Belastingdienst als overheidsinstantie op grond van het objectieve criterium een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht gaat in ieder geval zo ver dat de Belastingdienst, bij toezending van de Aangifteformulieren Vennootschapsbelasting 2000, cliënte er op had moeten wijzen dat in zijn administratie als rekeningnummer geschikt voor teruggave aan verzoeker het foutieve girorekeningnummer (111; N.o.) stond geregistreerd. Cliënte had daarbij in de gelegenheid moeten worden gesteld om haar persoonsgegevens inclusief het rekeningnummer voor teruggave op te geven c.q. te verbeteren indien deze niet of niet juist zijn vermeld. Hiertoe is cliënte niet in de gelegenheid gesteld.
Als bijlage (…) ontvangt u een kopie van de Aangifte Vennootschapsbelasting 2000. Op deze aangifte kunt u zien dat er geen rekeningnummer is vermeld waar een eventuele teruggave op moet worden overgemaakt en dat er ook geen ruimte aanwezig is waar cliënte haar rekeningnummer kan vermelden. Cliënte wordt alleen in de gelegenheid gesteld eventuele naam en adreswijzigingen op het aangifteformulier te vermelden.
Belastingplichtigen worden, zeker in geval van onduidelijkheid/onbekendheid, middels een aparte brief in de gelegenheid gesteld een rekeningnummer aan de Belastingdienst door te geven waar een eventuele teruggave naar kan worden overgemaakt. Cliënte heeft deze brief nooit ontvangen. Het eerstvolgende bericht dat cliënte, na haar Aangifte Vennootschapsbelasting 2000, van de Belastingdienst ontving waren de drie Mededelingen teruggave Vennootschapsbelasting 2000 van 10 augustus 2002.
Controle rekeningnummers bij de Postbank
In een uitspraak van 10 december 1998, heeft de Nationale Ombudsman het volgende bepaald. Bij uitbetaling van een teruggave op een girorekening kan de Belastingdienst op twee manieren bij de Postbank controle van naam en girorekeningnummer laten uitvoeren. Allereerst kan er een opdrachtcontrole worden uitgevoerd. Dit houdt in dat alvorens tot uitvoering van een betalingsopdracht wordt overgegaan er een naam/nummer vergelijking plaatsvindt. Bij een foutmelding wordt de opdracht teruggezonden. Daarnaast kan op elk moment kosteloos en zonder dat er sprake is van een betalingsopdracht, een bestandscontrole plaatsvinden. Ook bij deze controle vindt een naam/nummer vergelijking plaats.
De CBA heeft bij de betaling van de teruggaven nagelaten een controle uit te voeren. Als de CBA aan haar onderzoeksplicht (had) voldaan, dan was de Belastingdienst er meteen achtergekomen dat het girorekeningnummer (111; N.o.) op naam van VE B.V. staat. Dat is een andere rechtspersoon dan cliënte, die recht heeft op de teruggaven.
In een rapport van 30 november 1993 heeft de Nationale Ombudsman het volgende overwogen. Verzoekster brengt in die procedure naar voren dat zij herhaaldelijk telefonisch contact met de Belastingdienst heeft gehad om haar gewijzigde bankrekeningnummer door te geven. De Nationale Ombudsman achtte aannemelijk dat verzoekster had gebeld ondanks het feit dat de betrokken ambtenaar niet zeker meer wist of hij verzoekster daadwerkelijk had gesproken.
De heer V. de bestuurder van cliënte, heeft op 27 augustus 1998 tweemaal contact gehad met een medewerkster van de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen, mevrouw G., om de wijziging van zijn rekeningnummer door te geven. Mevrouw G. deelde de heer V. mede dat de wijziging schriftelijk moest worden doorgegeven. De heer V. heeft toen conform dat verzoek de brief van 27 augustus 1998 naar mevrouw G. gefaxed. Meteen na het faxen heeft de heer V. met mevrouw G. gebeld met de vraag of zij deze brief had ontvangen. Mevrouw G. deelde de heer V. mede dat het duidelijk was en dat het rekeningnummer zou worden gewijzigd.
Aangezien het gewijzigde rekeningnummer al in augustus 1998 door cliënte is doorgegeven, nota bene op de wijze die door mevrouw G. werd voorgeschreven, valt het de Belastingdienst Ondernemingen Amstelveen/de CBA te verwijten dat de mutatie van het bankrekeningnummer niet is doorgegeven aan de CBA, met het gevolg dat de teruggave Vennootschapsbelasting over 2000 (op het onjuiste rekeningnummer is gestort).
Op de Belastingdienst, een overheidsorgaan, rust een extra zware onderzoeksplicht. Als er al onduidelijkheid is omtrent de vraag op welke bankrekeningnummer de belastingteruggaven Vennootschapsbelasting 2000 moeten worden overgemaakt, dan had de Belastingdienst zich actief moeten opstellen en cliënte in de gelegenheid stellen kenbaar te maken op welke bankrekening de teruggaven moeten worden overgemaakt. Dit heeft de Belastingdienst nagelaten.
Ten slotte nog het volgende aangaande de brief van de heer K. van 9 december 2002. In deze brief stelt de heer K. dat cliënte op 25 februari 1999 een teruggave Omzetbelasting heeft gekregen van € 3.195,97 op girorekening (111; N.o.), op welke teruggave cliënte niet heeft gereageerd. Het is op zich juist dat cliënte niet heeft gereageerd. De reden hiervoor is dat de teruggave van de Omzetbelasting betrekking had op het jaar 1998. In dat jaar was VE B.V. nog een dochter/deelneming van cliënte. Zoals inmiddels bekend is, is VE B.V. op 1 maart 1998 door een andere rechtspersoon overgenomen. Omdat (verzoekster; N.o.) geen BTW afdraagt, was de teruggave Omzetbelasting ondubbelzinnig bedoeld voor VE B.V., die wel Omzetbelasting betaalt. Om deze reden heeft de teruggave Omzetbelasting indertijd aan de juiste rechtspersoon en dus op de juiste rekening plaatsgevonden. Na de overname van VE B.V. (1 maart 1998) zult u ook geen betalingen c.q. teruggaven van Omzetbelasting door of aan cliënte vinden.
Op grond van het bovenstaande verzoek en zonodig sommeer ik u het bedrag van € 45.240,-- alsnog binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief over te hebben gemaakt op bankrekeningnummer (222; N.o.). Indien betaling binnen deze termijn niet heeft plaatsgevonden, heb ik opdracht van cliënte om rechtsmaatregelen te treffen, waarbij cliënte naast de hoofdsommen aanspraak zal maken op de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2002…”
8. In een brief van 23 april 2003 reageerde de Belastingdienst op verzoeksters brief van 7 april 2003 met het volgende:
“…Sedert 1 januari 1994 staat het rekeningnummer (222; N.o.) vermeld in het (vastgiro) bestand van de Centrale Betalingsadministratie in Apeldoorn. Dit nummer is specifiek gehanteerd voor het doen van betalingen van verschuldigde bedragen voor alle middelen. Daarnaast is het rekeningnummer (111; N.o.) sedert 1 januari 1992 in gebruik voor het terug ontvangen van bedragen. Nadrukkelijk dient te worden vermeld, dat deze rekeningnummers en het gebruik daarvan zijn vastgelegd door uw cliënt. Uw constatering dat het rekeningnummer (222; N.o.) bij de Belastingdienst bekend moest worden geacht is op zich juist. Aangezien het hier echter om een te betalen bedrag ging, is dit bankrekeningnummer conform de gegevens in het (vastgiro)bestand op de mededeling Vennootschapsbelasting met als tijdvak het jaar 2000 vermeld.
Ten aanzien van de door u genoemde brief van 27 augustus 1998, waarin de wijziging van het rekeningnummer voor teruggaven/verminderingen wordt vermeld, deel ik u het volgende mee.
Mevrouw G. kan zich het door u aangehaalde gesprek niet herinneren. Zij heeft blijkens uw mededelingen hieromtrent aangegeven, dat de wijziging van het rekeningnummer schriftelijk moest geschieden. Dit is conform het interne beleid van de Belastingdienst ter zake.
Blijkens onderzoek bij de Centrale Betalingsadministratie en de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Amstelveen is de door u bedoelde brief niet ontvangen. Dit is kennelijk veroorzaakt door de wijze waarop deze is geadresseerd. Er staat namelijk geen toezendadres op de brief vermeld. Aangenomen moet echter worden, dat bedoelde brief naar Apeldoorn is gefaxt. In de brief staat het faxnummer van de Centrale Betalingsadministratie te Apeldoorn vermeld.
Uit onderzoek bij deze dienst is van de ontvangst van een dergelijke fax niet gebleken.
Er staat op de brief van 27 augustus 1998 overigens een verzenddatum en ontvangstdatum vermeld, die geruime tijd liggen na het moment van de dagtekening van de brief.
Eerst op grond van uw brief van 19 augustus 2002 is het rekeningnummer gewijzigd. De terug te geven bedragen vennootschapsbelasting 2000 waren op dat moment al uitbetaald op het voorheen gebruikte girorekeningnummer (111; N.o.). Dit nummer werd op verzoek van uw cliënt voor terug te geven bedragen gehanteerd.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst de terug te geven bedragen vennootschapsbelasting over het jaar 2000 ten bedrage van 45240 euro dan ook bevrijdend betaald op girorekening (111; N.o.)…”
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht, alsmede naar de brief van 7 april 2003, opgenomen bij A. Feiten, onder 7.
C. Standpunt Belastingdienst/Holland-Midden
1. Bij het verzoek op de klacht te reageren stelde de Nationale ombudsman de Belastingdienst de volgende vragen:
“…1. Op grond waarvan, wanneer en waarom is het rekeningnummer waarop de teruggaven zijn gestort in het bestand van de Belastingdienst opgenomen?
2. Is dit rekeningnummer ooit gebruikt voor een teruggaaf aan verzoekster (dus niet: aan de deelneming)? Zo ja, wanneer en voor welke teruggaaf?
3. Wat is in het bestand van de Belastingdienst de tenaamstelling van de rekening waarop de teruggaaf is gestort?
4. Indien deze tenaamstelling afwijkt van de naam van verzoekster, waarom is dan toch dit rekeningnummer gebruikt?
5. Heeft de Belastingdienst ter gelegenheid van de nu in geding zijnde teruggaven onderzocht of het rekeningnummer toebehoorde aan verzoekster dan wel voor een teruggaaf aan verzoekster gebruikt kon worden, en zo ja, hoe?
6. Waarom zijn de teruggaven niet gestort op het rekeningnummer dat werd voorbedrukt op de acceptgiro's die aan verzoekster zijn gezonden?
7. Op welke naam was de teruggaafbeschikking omzetbelasting ten bedrage van € 3.195,97 gesteld, die op 25 februari 1999 op hetzelfde rekeningnummer is gestort als de teruggaven vennootschapsbelasting nu zijn gestort? Onderschrijft u hetgeen verzoekster in haar verzoekschrift opmerkt over deze teruggaaf?
2. In een brief van 26 januari 2004 reageerde de Belastingdienst als volgt op verzoeksters klacht en de vragen van de Nationale ombudsman:
“…Uw vragen:
Rekeningnummers waarvan belastingschuldigen betalen en rekeningnummers waarop teruggaven kunnen worden teruggestort worden door de Belastingdienst bijgehouden in het zogenaamde "Vastgirobestand". Dit bestand wordt onderhouden door de Centrale Administratie (CA) te Apeldoorn. Blijkens mededeling door de CA is rekeningnummer (111; N.o.) ingevoerd op 1-1-1988 om de teruggaven van (verzoekster; N.o.) op over te schrijven. Het is vaste gewoonte bij de CA om uitsluitend op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige deze gegevens op te nemen. De onderliggende stukken zijn volgens de CA echter niet meer voorhanden, omdat deze inmiddels zijn vernietigd.
Ja, op rekeningnummer (111; N.o.) zijn aan (verzoekster; N.o.) de volgende teruggaven uitbetaald:
Uitbetaaldatum
Bedrag
Soort
23021996
€ 6.828,48
OB december 1995
11111996
€ 2.998,13
OB september 1996
15051997
€ 3.579,42
OB maart 1997
10091997
€ 9.217,18
OB juli 1997
19081998
€ 4.172,96
Vpb 1997 V70
19081998
€ 4.172,96
Vpb 1997 V71
19081998
€ 9.642,83
Vpb 1998 V80
25021999
€ 3.195,97
OB 1997+1998
Daarna zijn op 9 augustus 2002 de 3 litigieuze betaling(en) op deze rekening uitbetaald.
De CA ging er van uit dat rekening (111; N.o.) op naam stond van (verzoekster; N.o.). Echter onderliggende stukken zijn niet meer aanwezig.
De CA was zich niet bewust dat rekeningnummer (111; N.o.) op naam stond van VE B.V. en niet op naam van (verzoekster; N.o.).
Nee.
Het vastgiro-bestand maakt onderscheid tussen te ontvangen en terug te betalen bedragen. De te ontvangen bedragen worden bij de Belastingdienst sedert 01-01-1994 verondersteld te worden betaald vanaf rekeningnummer (222; N.o.), de terug te geven bedragen worden sedert 01-01-1988 uitbetaald op rekeningnummer (111; N.o.). Als zodanig zijn deze nummers dan ook vastgelegd in het vastgirobestand. Onderliggende bescheiden waaruit blijkt dat (verzoekster; N.o.) dit toentertijd zo heeft opgegeven zijn niet meer voorhanden.
De teruggaaf van € 3.195,97 d.d. 25 februari 1999 stond op naam van (verzoekster; N.o.). Door (verzoekster; N.o.) zijn tot en met de maand mei 1998 afdrachten voor de omzetbelasting gedaan. Daarna niet meer. Aangezien er geen sprake was van een fiscale eenheid omzetbelasting, is het op zich zelf vreemd dat (verzoekster; N.o.) aangifte doet voor de omzetbelasting en niet VE BV. Maar hiervan uit gaande is op zich zelf wel de redenatie van klaagster te volgen dat de omzetbelastingactiviteiten plaatsvinden in VE BV.
Samenvattend zijn de volgende feiten van belang.
De teruggaven ten name van (verzoekster; N.o.) worden sedert 1988 betaald op rekeningnummer (111; N.o.).
Op 9 augustus 2002 worden de 3 teruggaven vennootschapsbelasting 2000 totaal groot € 42.669,00 vermeerderd met € 2.571,00 invorderingsrente is totaal € 45.240,00 uitbetaald op rekeningnummer (111; N.o.). (…)
Rekeningnummer (111; N.o.) staat op 9 augustus 2002 ten name van VE B.V.
Door de Postbank is geen naam- en nummercontrole uitgevoerd.
De (…) door klaagster overgelegde brief van 27 augustus 1998 is bij de Belastingdienst niet bekend.
Conclusie:
Klaagster kan niet aantonen dat voornoemde brief van 27 augustus 1998 daadwerkelijk is verzonden. De brief is niet aangetekend verzonden en ook een faxverslag kan niet worden overgelegd. Gezien het grote financiële belang wat (verzoekster; N.o.) had bij een juist bankrekeningnummer had van deze vennootschap verwacht mogen worden dat zij zekerheid had gezocht met de bekendheid van het juiste bankrekeningnummer bij de belastingdienst door de brief aan te tekenen en/of het faxverslag te bewaren. Nu zij dit niet heeft gedaan dient het risico van het niet ontvangen van deze brief door de Belastingdienst voor rekening van (verzoekster; N.o.) te komen.
Mijn conclusie is dan ook dat door mij terecht het standpunt van de bevrijdende betaling is ingenomen…”
d. Standpunt minister van Financiën
1. Bij het verzoek aan de minister van Financiën op de klacht te reageren, werden hem de volgende vragen gesteld:
“…1. Op het door verzoekster als bijlage bij het verzoekschrift overgelegde afschrift van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting is niet het in de administratie van de Belastingdienst voorkomende rekeningnummer voor teruggaven vermeld. Op het biljet is evenmin ruimte geboden voor het vermelden van een (gewijzigd) rekeningnummer voor teruggaven.
Is dit voor aangiftebiljetten vennootschapsbelasting (ook nu nog) de gangbare situatie?
2. Indien van toepassing: waarom wordt op aangiftebiljetten vennootschapsbelasting niet, zoals wel gebeurt op aangiftebiljetten inkomstenbelasting, het bij 1. bedoelde rekeningnummer vermeld en wordt geen ruimte geboden voor het vermelden van een ander rekeningnummer?
3. Hoe verhoudt het niet afdrukken op het aangiftebiljet van het rekeningnummer en het daarop niet bieden van gelegenheid voor het opgeven van een ander rekeningnummer zich tot de door verzoekster in het verzoekschrift aangehaalde en in diverse rapporten van de Nationale ombudsman vastgestelde onderzoeksplicht van de Belastingdienst, die is gebaseerd op artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek?
4. Op de vraag van de Nationale ombudsman of de Belastingdienst heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht (vraag 5) antwoordt de Belastingdienst: “nee”.
Is de handelwijze van de Belastingdienst naar uw oordeel juist geweest?
Zo ja, waarom?
Zo neen, hoe had de Belastingdienst naar uw oordeel invulling moeten geven aan de op hem rustende onderzoeksplicht?”
2. In een brief van 3 mei 2003 reageerde de staatssecretaris van Financiën op de klacht en op de gestelde vragen met het volgende:
“…
Op (de) aangiftebiljetten voor de vennootschapsbelasting, staat het bij de Belastingdienst geregistreerde rekeningnummer niet voorgedrukt. Op het biljet is evenmin ruimte voor het vermelden van een (gewijzigd) rekeningnummer voor teruggaven.
Slechts een klein deel (ongeveer 5%) van de aangiften vennootschapsbelasting leidt uiteindelijk tot een terug te geven bedrag. Van de zijde van de adviseurs noch van de desbetreffende belastingplichtigen zijn signalen ontvangen dat aan de vermelding van het rekeningnummer op het aangiftebiljet en/of de mogelijkheid dit via de aangifte te wijzigen behoefte was.
Voor een beroep op bevrijdende betaling is nodig dat de Belastingdienst op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij betaalde aan verzoekster. Dat wil in dit geval zeggen dat de Belastingdienst niet wist dat het rekeningnummer waarop verzoekster de aan haar toe komende teruggaven uitbetaald wilde zien was gewijzigd en dat in de gegeven omstandigheden ook niet behoorde te weten. Nu de Belastingdienst heeft aangegeven de brief van 27 augustus 1998 van de toenmalige adviseur van verzoekster niet te hebben ontvangen, ga ik ervan uit dat in dit geval aan het eerste (subjectieve) criterium voor de goede trouw is voldaan. De vraag die dan nog beantwoord moet worden is dan of de Belastingdienst voldoende invulling heeft gegeven aan de op grond van het tweede (subjectieve) criterium op hem rustende onderzoeksplicht. Vast staat dat op de aan verzoekster toegezonden acceptgirokaarten het banknummer is vermeld waarop verzoekster het bedrag van de haar toekomende teruggaven gestort had willen zien. Dat was echter al vanaf 1 januari 1994 het geval en derhalve voor de Belastingdienst op zich nog geen reden om te twijfelen aan de status van het tot februari 1999 voor teruggaven van verzoeksters gebruikte bankrekeningnummer en daarnaar een onderzoek te doen.
Aan verzoekster is echter, door het ontbreken van de vermelding daarvan op het aangifteformulier, niet de mogelijkheid geboden het door de Belastingdienst voor teruggaven gebruikte rekeningnummer te corrigeren. Nu sinds de laatste uitbetaling van een aan verzoekster toekomende teruggave (…) een periode van ruim twee jaar is verstreken, behoort het risico van een onjuiste storting niet voor risico van verzoekster te komen.
Ik zal de Belastingdienst opdracht geven het bedrag van € 45.240 alsnog over te maken op het door verzoekster aangegeven rekeningnummer. Ik zal daarnaast onderzoeken of het mogelijk is een met het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting vergelijkbare vermelding op te nemen in het aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting…”
e. reactie verzoekster
Op 18 juni 2004 liet verzoekster telefonisch weten dat het bedrag van de teruggaven vennootschapsbelasting 2000 en de daarop toegekende rentevergoeding alsnog aan haar waren uitbetaald.
Achtergrond
Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:11
“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.”