Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland naar aanleiding van zijn meldingen, respectievelijk gesprekken met betrokken ambtenaren op 1 februari 2002, 6 maart 2002, 13 maart 2002, 20 maart 2002, 25 september 2002 (wat later 5 september 2002 bleek te zijn), 21 januari 2003 en 3 februari 2003 onvoldoende is opgetreden tegen de overlast die jongeren veroorzaken bij de seniorenflat waar verzoeker woont.
Verzoeker klaagt er voorts over dat een betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 28 oktober 2002 heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen ter zake vernieling van een luik in het voorportaal van zijn flat.
Verzoeker klaagt er ten slotte over dat een betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 4 november 2002 heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen ter zake de vernieling van een fiets.
Beoordeling
Algemeen
Verzoeker woont in een seniorenflat te Purmerend, alwaar hij naar zijn zeggen veel overlast ondervindt van jongeren die bij de flat rondhangen. Volgens verzoeker maken zij zich schuldig aan onder meer geluidsoverlast, vernielingen en het uiten van bedreigingen. Begin 2002 kaartte verzoeker dit probleem aan bij onder meer de burgemeester van Purmerend, de politie en de woningstichting.
Op 1 februari 2002 deed verzoeker aangifte bij politieambtenaar B. wegens een vernieling aan het flatgebouw. Vervolgens gaf verzoeker op 6 maart 2002 een band met door hem gemaakte video-opnamen aan politieambtenaar H., welke band hij op 13 maart met politieambtenaar D. bekeek. Op deze band zou te zien zijn dat de jongeren zich aan vernielingen hadden schuldig gemaakt. Deze videoband werd op 20 maart 2002 aan de bewoners van de seniorenflat getoond in de recreatiezaal van het flatgebouw, waarbij politieambtenaar B. aanwezig was.
Naar aanleiding van klachten van verzoeker vond er op 5 september 2002 een bijeenkomst plaats waarbij politieambtenaar X, de wijkwethouder, de wijkbeheerder, een vertegenwoordiging van het bewonerscomité, een vertegenwoordiging van de woningbouwvereniging en verzoeker aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst spraken zij over de overlast van de jeugd bij het seniorencomplex en werden er afspraken gemaakt.
Bij brief van 19 november 2002 deelde de burgemeester verzoeker mee dat de door verzoeker gemaakte video-opnamen niet als bewijsmateriaal konden dienen, omdat daarvoor tevoren toestemming moet worden gegeven door het Openbaar Ministerie. Wel had de politie naar aanleiding van deze beelden een onderzoek gestart, waarna het dossier naar het Openbaar Ministerie zou worden ingezonden, aldus de burgemeester.
Op 6 januari 2003 nam politieambtenaar Y van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland tijdens een verkiezingsbezoek van de lijsttrekker van de PvdA verzoekers megafoon in beslag omdat verzoeker met die megafoon overlast veroorzaakte en de openbare orde verstoorde. Verzoeker was het er niet mee eens dat hem zonder waarschuwing zijn megafoon werd afgenomen en vond dat hij op een onfatsoenlijke manier was aangesproken. Verzoeker diende een klacht in bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.
Op 21 januari 2003 vond er een bijeenkomst plaats, waarbij de loco-burgemeester, het unithoofd van de politie Purmerend en verzoeker aanwezig waren. Tijdens die bijeenkomst gaf verzoeker aan dat hij verschillende malen melding had gedaan van overlast, maar dat de politie hem niet serieus neemt en bovendien de jeugd veel te zacht aanpakt. Volgens de politieambtenaar was het zinloos om overlast achteraf te melden, omdat de politie dan niets meer kan doen, en is het dus beter om de melding te doen op het moment dat de overlast plaatsvindt, zodat de politie direct actie kan ondernemen. Tijdens dit gesprek wordt onder meer afgesproken dat de loco-burgemeester met het unithoofd zal overleggen of er surveillancemogelijkheden zijn.
Op 3 februari 2003 vond er een overleg plaats met de Wijkkerngroep Purmer-Noord, waarbij politieambtenaar X en verzoeker aanwezig waren.
Naar aanleiding van verzoekers klacht voerde politieambtenaar G., klachtbemiddelaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, op 10 februari 2003 een gesprek met verzoeker. Volgens G. ventileerde verzoeker tijdens dit gesprek veel niet ter zake doende grieven over het niet optreden door de politie tegen de overlast van de jeugd bij de flat waarin verzoeker woont. G. deelde verzoeker tijdens dit gesprek mee dat hij zich slechts bezig hield met het onderzoek naar de klacht dat verzoeker op 6 februari 2003 niet op een fatsoenlijke manier was aangesproken door politieambtenaar Y.
Klachtencoördinator T. berichtte verzoeker bij brief van 3 maart 2003 dat hij geen onrechtmatigheden had geconstateerd ten aanzien van het optreden van betrokken ambtenaar Y. In deze brief verwees T. verzoeker naar de commissie voor politieklachten voor verdere behandeling van zijn klacht, indien verzoeker zich niet met de zienswijze van T. kon verenigen.
Nadat verzoeker bij de commissie voor politieklachten een klacht had ingediend over onder meer het incident dat op 6 januari 2003 had plaatsgevonden (waarbij verzoekers megafoon in beslag was genomen) en over het niet optreden tegen de jongeren die bij zijn flat overlast veroorzaken, deelde de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 6 mei 2003 mee dat hij deze laatste klacht niet zag als een te behandelen klachtonderdeel. De korpsbeheerder achtte de klacht dat Y verzoeker geen waarschuwing had gegeven, alvorens de megafoon in beslag te nemen, gegrond.
I. Ten aanzien van het politieoptreden
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland naar aanleiding van zijn meldingen, respectievelijk gesprekken met betrokken ambtenaren op 1 februari 2002, 6 maart 2002, 13 maart 2002, 20 maart 2002, 5 september 2002, 21 januari 2003 en 3 februari 2003 onvoldoende is opgetreden tegen de overlast die jongeren veroorzaken bij de seniorenflat waar verzoeker woont.
2.1 De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman bij brief van 6 januari 2004 laten weten dat de politie veel aandacht heeft besteed aan de overlast van jongeren. Zo is er een groot aantal controles uitgevoerd in de wijk. Bovendien is er overleg geweest tussen de politie en de loco-burgemeester en is de politie aanwezig geweest op een bijeenkomst met meerdere partijen, waar afspraken zijn gemaakt over de inzet van en door deze partijen. Voorts heeft de politie verdachten aangehouden die overlast hebben veroorzaakt en zijn er gerichte surveillances gehouden, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.
2.2 In een bijgevoegde memo van klachtbemiddelaar G. van 25 november 2003 staat vermeld dat verzoeker twee keer persoonlijk contact heeft gehad met betrokken ambtenaar X, waarbij afspraken zijn gemaakt. Ook is ter sprake gekomen dat verzoeker de politie heel vaak telefonisch zou hebben gemeld dat er sprake was van overlast, maar dat X dat betwijfelde gezien het geringe aantal meldingen in het bedrijfsprocessensysteem (BPS). X heeft een onderzoek in laten stellen rond het seniorencomplex, waaruit bleek dat er in 2001 tien meldingen en geen aangiften waren gedaan, en in 2002 veertien meldingen en 2 aangiften.
Voorts waren er in negentien maanden tijd 211 meldingen vanuit de gehele lange XXX-straat (dus niet alleen vanuit het seniorencomplex) in BPS opgenomen, waarvan op 76 meldingen direct door de politie was gereageerd. Bovendien waren er diverse preventieve controles op verschillende soorten van overlast, aldus G.
3. Verzoeker heeft zijn standpunt bij brief van 8 februari 2004 aan de Nationale ombudsman gehandhaafd.
4.1 Betrokken wijkteamchef X heeft op 23 februari 2004 telefonisch verklaard dat de politie veel heeft gedaan naar aanleiding van de klachten over jeugdoverlast. Volgens X waren er meer klachten van verzoeker dan dat er daadwerkelijk sprake was van overlast, hetgeen hij heeft gebaseerd op de controles die de politie heeft uitgevoerd en de keren dat de politie uit eigen beweging in verzoekers buurt heeft gesurveilleerd.
Voorts heeft X verklaard dat er in de wijk waar verzoeker woont, twintig hangplekken zijn, die middels het "hangplek-adoptieplan" door een politieambtenaar worden geadopteerd. Deze politieambtenaar is verantwoordelijk voor de hangplek, en is daar veel aanwezig, aldus X. Gedurende de eerste vier maanden van het adoptieplan is de buurt waar verzoeker woont achttien keer door de politie bezocht, terwijl er zes meldingen van overlast waren. Daarnaast heeft de politie het "bikersteam", hetgeen inhoudt dat politieambtenaren al fietsend op bepaalde plaatsen surveilleren, aldus X.
X heeft verklaard dat hij noch via het adoptieplan, noch via het bikersteam heeft vernomen dat het ernstig mis is in de buurt waar verzoeker woont.
Tenslotte heeft X verklaard dat de politie altijd naar aanleiding van meldingen van verzoeker ter plaatse is gaan kijken.
4.2 Plaatsvervangend wijkteamchef Y heeft op 24 februari 2004 telefonisch verklaard dat verzoeker eigenlijk de enige is die klaagt over de jeugdoverlast. Daarnaast had Y de laatste twee maanden twee meldingen gekregen van de woningstichting over een schroeivlek op een belinstallatie, de beschadiging van een deurpost en het hinderlijk ophouden bij de ingang.
Y heeft verklaard dat als er een melding van overlast is, hij politieambtenaren aanstuurt om ter plaatse te gaan kijken en één en ander te rapporteren. Bovendien wordt er ook gesurveilleerd wanneer er geen meldingen zijn, aldus Y.
Y heeft aangegeven niet te weten of de bewoners overlast van jongeren ervaren, wanneer zij in hun woning aanwezig zijn. Verzoeker had een keer verteld dat hij via de intercom luistert of er jongeren buiten bij de flat aanwezig zijn, en wanneer dat het geval is, hij gaat kijken of er vernielingen zijn verricht dan wel er troep is achtergelaten, aldus Y.
Volgens Y heeft de politie naar aanleiding van verzoekers meldingen onderzoeken ingesteld naar de schade die door de jongeren zou zijn veroorzaakt, heeft de politie rond de hangplek gesurveilleerd en gecontroleerd en heeft de politie geïnventariseerd of er meldingen zijn die aanleiding geven om extra op te treden. De politie is telkenmale tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestaat voor een projectmatige aanpak, aldus Y.
4.3 Betrokken ambtenaar Z, die in het kader van het hangplek-adoptieplan verantwoordelijk is voor de hangplek bij het seniorencomplex waar verzoeker woont, heeft op 1 maart 2004 telefonisch verklaard dat hij de betreffende hangplek zo'n twee à driemaal per week bezoekt, maar dat hij er niet vaak iets aantreft. Z heeft voorts verklaard dat hij tevens "biker" is en dat hij regelmatig samen met zijn collega langs het seniorencomplex fietst, maar dat hij er meestal niemand aantreft. Ook wanneer de politie de betreffende hangplek naar aanleiding van een melding bezoekt, constateert de politie meestal niet veel overlast, hetgeen echter zou kunnen komen doordat de jongeren weggaan op het moment dat de politie arriveert, aldus Z .
Verder heeft Z verklaard dat hij niet de indruk heeft dat er sprake is van structurele overlast, maar dat het om incidenten gaat.
Beoordeling
5.1 Gelet op hetgeen de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren hebben verklaard, is vast komen te staan dat de politie verschillende activiteiten heeft ontplooid om de overlast op hangplekken tegen te gaan. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de gemeente, de woningstichting en verzoeker, waarbij de verschillende partijen afspraken met elkaar hebben gemaakt om de overlast terug te dringen. Daarnaast heeft de politie het hangplek-adoptieplan ontwikkeld, hetgeen inhoudt dat een politieambtenaar verantwoordelijk is voor de bewuste hangplek en deze regelmatig bezoekt. Bovendien heeft de politie de hangplek bij het seniorencomplex regelmatig bezocht door politieambtenaren uit het bikersteam, en heeft de politie adequaat gereageerd op overlastmeldingen van verzoeker, door naar aanleiding van die meldingen ter plaatse te gaan kijken.
5.2 De Nationale ombudsman heeft de indruk gekregen dat de overlast in werkelijkheid minder omvangrijk is dan verzoeker heeft geschetst. Verzoeker is nagenoeg de enige bewoner van het seniorencomplex die bij de politie over overlast heeft geklaagd. Tevens is het aantal meldingen dat de politie heeft gekregen over overlast in de omgeving van het seniorencomplex niet erg groot. Voorts hebben de betrokken politieambtenaren verklaard dat wanneer zij de betreffende hangplek bezoeken, zij nauwelijks overlast waarnemen.
De Nationale ombudsman oordeelt dat de politie voldoende is opgetreden tegen de overlast die de jongeren op de hangplek bij het seniorencomplex veroorzaken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
II. Ten aanzien van het opnemen van een aangifte terzake de vernieling van het voorportaal van zijn flat
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 28 oktober 2002 heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen ter zake vernieling van een luik in het voorportaal van zijn flat.
2. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman laten weten zich op dit punt van een oordeel te onthouden, omdat de betrokken ambtenaar heeft aangegeven niets af te weten van de betreffende aangifte en bovendien zelden zelf aangiften opneemt. Volgens de betrokken ambtenaar was het zeer onwaarschijnlijk dat verzoeker hem had verzocht om aangifte te kunnen doen, en had hij dit zich ongetwijfeld herinnerd, zeker omdat verzoeker bij hem bekend is, aldus de korpsbeheerder.
3. In zijn brief van 8 februari 2004 heeft verzoeker zijn standpunt gehandhaafd.
4. Betrokken ambtenaar X heeft op 23 februari 2004 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat het hem niet bekend is dat verzoeker ooit aangifte bij hem heeft willen doen.
Beoordeling
5. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een (onderdeel van een) klacht als de stellingen van verzoeker (op dat punt) lijnrecht tegenover de stellingen van het bestuursorgaan staan. Die situatie doet zich niet voor indien er sprake is van omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis kan worden toegekend dan aan de andere stelling.
In dit geval staan de stellingen lijnrecht tegenover elkaar. Volgens verzoeker heeft hij op 28 oktober 2002 aangifte willen doen bij politieambtenaar X, hetgeen X heeft ontkend.
Nu zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere stelling, onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel.
III. Ten aanzien van het opnemen van een aangifte ter zake de vernieling van een fiets
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat een betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 4 november 2002 heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen ter zake de vernieling van een fiets.
2. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de korpsbeheerder de Nationale ombudsman laten weten zich van een oordeel te onthouden, omdat de betrokken ambtenaar heeft aangegeven niets af te weten van een aangifte die verzoeker bij hem zou willen doen, en hij zelf ook zelden aangiften opneemt. De betrokken ambtenaar is met verzoeker bekend, en had het zich zeker herinnerd als verzoeker aangifte bij hem had willen doen, aldus de korpsbeheerder.
3. Bij brief van 8 februari 2004 aan de Nationale ombudsman heeft verzoeker zijn standpunt gehandhaafd.
4. Betrokken ambtenaar Y heeft op 24 februari 2004 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat verzoeker zich nooit persoonlijk bij hem heeft gemeld om aangifte te doen, en dat het ook zijn taak niet is om een aangifte op te nemen. Voorts heeft Y aangegeven dat hij nog in BPS heeft gecheckt of er iets voorkwam ten aanzien van verzoeker die aangifte wilde doen, maar hij heeft niets kunnen vinden.
Beoordeling
5. Ook in dit geval staan de stellingen lijnrecht tegenover elkaar. Volgens verzoeker heeft hij op 4 november 2002 aangifte willen doen bij betrokken ambtenaar Y, hetgeen volgens Y niet juist is. Nu zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere stelling, onthoudt de Nationale ombudsman zich ook op dit punt van een oordeel.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond ten aanzien van verzoekers klacht over het politieoptreden met betrekking tot de overlast. Ten aanzien van de klachten dat de politie heeft geweigerd twee aangiften op te nemen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel.
Onderzoek
Op 4 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Purmerend, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Verder zijn de betrokken ambtenaren X, Y en Z om inlichtingen verzocht.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en betrokken ambtenaar Z deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van betrokken ambtenaar Y gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzen.
Betrokken ambtenaar X gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 2 juli 2003, met bijlagen.
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 19 september 2003.
3. Standpunt van de korpsbeheerder van 6 januari 2004, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende memo's, rapportages, mutatierapporten en processen-verbaal.
4. Reactie van verzoeker van 8 februari 2004.
5. Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar X van 23 februari 2004.
6. Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar Y van 24 februari 2004.
7. Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar Z van 1 maart 2004.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.