Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Haarlem op 19 februari 2000 aan het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een machtiging heeft afgegeven voor het binnentreden van zijn woning op voornoemde datum.
Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland:
- vanaf 1999 onvoldoende actie heeft ondernomen naar aanleiding van zijn meldingen in verband met de overlast door zijn buren die hij reeds enige tijd ondervond;
- op 19 februari 2000 zonder zijn toestemming zijn woning heeft betreden;
- op 19 februari 2000 schade aan de voordeur van zijn woning heeft toegebracht toen er werd binnengetreden;
- hem op 19 februari 2000 heeft aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 4.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zeevang 1998;
- op 19 februari 2000 met onevenredig veel ambtenaren bij zijn aanhouding aanwezig was en;
- hem naar aanleiding van zijn aanhouding op 19 februari 2000 niet in de gelegenheid heeft gesteld om contact op te nemen met een advocaat. Mede gezien de omstandigheid dat hij na aankomst op het politiebureau op 19 februari 2000 te 22:15 uur is ingesloten en pas de volgende ochtend is verhoord, klaagt verzoeker hierover.
Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland:
- zijn bij brief van 21 februari 2000 ingediende klacht over het politieoptreden op onzorgvuldige wijze heeft behandeld omdat de korpsbeheerder hem niet heeft gehoord en;
- de schade aan de voordeur die verzoeker stelt te hebben geleden naar aanleiding van het politieoptreden op 19 februari 2000 niet heeft vergoed.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker had tot 19 februari 2000 al geruime tijd onenigheid met zijn buren. Op 19 februari 2000 hebben de buren telefonisch melding gemaakt van geluidsoverlast. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn ter plaatse gekomen en hebben een bromtoon komend vanuit de woning van verzoeker waargenomen. Verzoeker was niet thuis. De ambtenaren zijn vervolgens in de woning van verzoeker binnengetreden. Verzoeker is hierna thuis gekomen. De ambtenaren hebben verzoeker toen aangehouden. Verzoeker is overgebracht naar het politiebureau. De volgende dag zijn ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland met toestemming van verzoeker zijn woning binnengetreden en hebben vervolgens geluidsapparatuur in beslag genomen. De politierechter heeft verzoeker bij vonnis van 12 februari 2002 ter zake van vernieling en het veroorzaken van burengerucht gedurende de nachtrust veroordeeld tot twee voorwaardelijke geldboetes.
A. TEN AANZIEN VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
II. Ten aanzien van de officier van justitie
1. Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Haarlem op 19 februari 2000 aan het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een machtiging heeft afgegeven voor het binnentreden van zijn woning op voornoemde datum.
2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. De minister van Justitie heeft aangegeven dat in artikel 149a van de Gemeentewet (Gem.wet) (zie Achtergrond, onder 6.) is bepaald dat de (gemeente)raad bij verordening de bevoegdheid kan verlenen tot binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, indien het toezicht op de naleving of opsporing van een overtreding van een voorschrift van een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden. De minister van Justitie geeft verder aan dat gelet op de artikelen 4.1.5, 6.3 en 6.4 (zie Achtergrond; onder 1.1, 1.3 en 1.4) van de Algemene Plaatselijke Verordening Zeevang (APV Zeevang) en artikel 3 lid 1 sub b en lid 3 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) (zie Achtergrond; onder 3.2) de officier van justitie op rechtmatige gronden heeft besloten een machtiging tot binnentreden in de woning van verzoeker te geven aan het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.
3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Op 19 februari 2000 hebben de buren van verzoeker omstreeks 21.00 uur bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland melding gemaakt van geluidsoverlast. Vanuit verzoekers woning zou een luide bromtoon te horen zijn. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn ter plaatse gekomen en hebben vanuit de woning van de buurman en buiten de woning van verzoeker een luid gebrom waargenomen. De betrokken ambtenaren hebben vervolgens bij verzoeker aangebeld. Verzoeker was niet thuis. De hulpofficier van justitie was in verband met de afhandeling van een andere zaak buiten staat zijn medewerking te verlenen. Aan de dienstdoende officier van justitie R. van het arrondissementsparket te Haarlem is vervolgens om een machtiging tot binnentreden verzocht. De officier van justitie heeft toestemming verleend tot binnentreden. Gedurende het onderzoek is gebleken dat deze toestemming alleen mondeling is verleend en niet schriftelijk. Betrokken ambtenaren zijn verzoekers woning omstreeks 21:53 uur binnengetreden en hebben daarbij de 'ram' gebruikt om de deur te forceren. De ambtenaren hebben de woning vervolgens doorzocht.
4. De Nationale ombudsman stelt voorop dat in dit geval is binnengetreden op grond van bevoegdheid ter uitoefening van het Wetboek van Strafvordering. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland heeft gedurende het onderzoek aangegeven dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland de woning van verzoeker zijn binnengetreden ter inbeslagneming. Voorts heeft het arrondissementsparket te Haarlem bij brief van 22 september 2000 aan verzoeker aangegeven dat het de bedoeling was voor inbeslagneming vatbare zaken in beslag te nemen.
5. Artikel 12, eerste lid van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen is geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen (zie Achtergrond, onder 2.). Op grond van artikel 2, eerste lid Awbi is een schriftelijke machtiging vereist voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner (zie Achtergrond, onder 3.1). Volgens artikel 2, derde lid, Awbi (zie Achtergrond, onder 3.1 en 3.3) is deze schriftelijke machtiging niet vereist, wanneer ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
6. De officier van justitie heeft mondeling en niet schriftelijk toestemming verleend tot het binnentreden van verzoekers woning. Van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en goederen is echter niet gebleken. Er was alleen sprake van een luid gebrom in verzoekers woning. De Nationale ombudsman acht dit onvoldoende om te kunnen aannemen dat sprake was van bedoeld ernstig en onmiddellijk gevaar op grond waarvan een schriftelijke machtiging niet vereist zou zijn. Er was geen reden voor de officier van justitie om - met voorbijgaan aan het bepaalde in de Awbi inzake het vereiste van een schriftelijke machtiging - aan de politie opdracht te geven om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
B. TEN AANZIEN VAN HET KORPS
III. Ten aanzien van de burenruzie
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland vanaf 1999 onvoldoende actie heeft ondernomen naar aanleiding van zijn meldingen in verband met de overlast door zijn buren die hij reeds enige tijd ondervond.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.
De korpsbeheerder geeft aan dat er sprake was van een langdurige situatie van burenruzie, waarbij over en weer meldingen waren van overlast en waarbij diverse malen contact is geweest tussen het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, verzoeker en zijn buren. Pogingen tot bemiddeling strandden door het niet mee willen werken door verzoeker en zijn buren. De korpsbeheerder geeft verder aan dat diverse aanschrijvingen van de gemeente Zeevang ook geen resultaat hebben gehad. De korpsbeheerder geeft verder aan dat de zaak geen prioriteit (meer) heeft gehad omdat er sprake was van wederzijdse overlast en omdat verzoeker en zijn buren niet mee wilden werken aan bemiddeling. Derhalve acht de korpsbeheerder de klacht niet gegrond.
3. De Nationale ombudsman overweegt dat het accent van politieoptreden bij meldingen van geluidsoverlast zo veel mogelijk dient te liggen op het voorkomen van verdere overlast, bijvoorbeeld door middel van bemiddeling. Indien na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen sprake blijft van geluidsoverlast én van strafbare feiten, dient de politie repressief op te treden.
4. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Eind 1997 heeft verzoeker nieuwe buren gekregen. Verzoeker heeft bij brief van 8 januari 1999 bij de gemeente aangegeven dat er sprake was van overlast. Voorts heeft verzoeker in deze brief opgemerkt dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland geprobeerd heeft te bemiddelen. In de periode na 1999 hebben verzoeker en zijn buren bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland over en weer melding gemaakt van overlast. Uit de diverse mutaties blijkt dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland diverse malen na een melding van verzoeker en zijn buren ter plekke zijn geweest en het een en ander hebben geconstateerd. De overlast die verzoeker in de loop der tijd van zijn buren meent te hebben ondervonden, bestond onder andere uit rook van de barbecue van de buren, de wasmachine die gedurende de nachtrust draaide en het boren. Verzoekers buren hebben in de loop der tijd onder andere melding gemaakt van de hoogte van verzoekers coniferen, het geluid in verzoeker zijn tuin, het luide muziek afkomstig uit de autoradio als verzoeker zijn auto aan het wassen was en van het feit dat verzoeker weer aanklopt als de buurman een schroefje draait.
5. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn na verzoekers meldingen van overlast dikwijls ter plekke gekomen. Voorts hebben ambtenaren - tevergeefs - bemiddelingspogingen ondernomen. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland heeft hiermee zo veel mogelijk verdere overlast geprobeerd te voorkomen. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman treft de politie op dit punt geen verwijt.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
IV. Ten aanzien van het binnentreden
1. Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 19 februari 2000 zonder zijn toestemming zijn woning heeft betreden.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.
De korpsbeheerder geeft aan dat verzoeker niet aanwezig was. Er was sprake van een overlastsituatie. De overlast werd vanuit de woning van verzoeker veroorzaakt. De ambtenaren zijn de woning van verzoeker binnengetreden zonder zijn toestemming om de situatie tot rust te brengen. Ten slotte geeft de korpsbeheerder aan dat er met toestemming van de officier van justitie is binnengetreden.
3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Op 19 februari 2000 hebben de buren van verzoeker omstreeks 21:00 uur bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland melding gemaakt van geluidsoverlast. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn ter plaatse gekomen en hebben vanuit de woning van de buurman en buiten verzoekers woning een luid gebrom vernomen. Ambtenaren hebben vervolgens bij verzoeker aangebeld. Verzoeker was niet thuis. De korpsbeheerder heeft aangevoerd dat de dienstdoende officier van justitie R. vervolgens om een machtiging tot binnentreden is verzocht. De officier van justitie heeft, aldus de korpsbeheerder, toestemming verleend tot binnentreden tot inbeslagneming. Gedurende het onderzoek is gebleken dat het hier gaat om een machtiging tot binnentreden die mondeling en niet schriftelijk is verleend. De betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn verzoekers woning omstreeks 21:53 uur binnengetreden en hebben daarbij de 'ram' gebruikt om de deur te forceren. De betrokken ambtenaren hebben de woning vervolgens doorzocht maar hebben niets aangetroffen. Verzoeker is omstreeks 21:56 uur thuis gekomen. De ambtenaren waren toen nog in zijn woning. De bromtoon is toen gestopt. De ambtenaren hebben verzoeker vervolgens aangehouden.
4. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.
Op grond van artikel 2, eerste lid Awbi is een schriftelijke machtiging vereist voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Volgens artikel 2, derde lid, Awbi (zie Achtergrond, onder 3.1 en 3.3) is deze schriftelijke machtiging niet vereist, wanneer ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Binnentreden door politieambtenaren in een woning in het geval geen der bewoners zich aandient of de gelegenheid heeft zijn wil op dat punt te uiten, wordt naar vaste jurisprudentie aangemerkt als binnentreden tegen de wil van de bewoner.
5. In dit geval zijn politieambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland de woning van verzoeker binnengegaan, zonder de toestemming van verzoeker en bij zijn afwezigheid. De politieambtenaren beschikten niet over een schriftelijke machtiging tot het binnentreden van de woning tegen de wil van de bewoner, terwijl het binnentreden niet was vereist in verband met de veiligheid van personen of goederen (zie hiervoor, onder A.1.).
De politieambtenaren waren in deze situatie niet bevoegd om verzoekers woning binnen te treden.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
V. Ten aanzien van de schade aan de voordeur
1. Verder klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 19 februari 2000 schade aan de voordeur van zijn woning heeft toegebracht toen er werd binnengetreden.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.
Gelet op de verklaringen van de aanwezige ambtenaren en de door hen gemaakte foto's is de korpsbeheerder van mening dat de schade aan de deur minimaal is geweest. De korpsbeheerder geeft aan dat er geen sprake is van een vernielde deur, maar slechts van krasjes op de deur ter hoogte van het slot en een gedeeltelijk ontzette sluitkom veroorzaakt door het openbreken van het slot. Er was, aldus de korpsbeheerder, zeker geen sprake van disproportionele schade.
3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
De korpsbeheerder heeft verzoeker bij brief van 22 januari 2001 meegedeeld dat hij gelet op de foto's die zijn gemaakt bij het binnentreden van oordeel is dat er geen disproportionele schade is aangericht.
Technisch rechercheur E. heeft naar aanleiding van het binnentreden in verzoekers woning en op dezelfde dag van het binnentreden foto's gemaakt van de deur.
Verzoeker heeft gedurende het onderzoek foto's van de door verzoeker gestelde schade aan de Nationale ombudsman ter beschikking gesteld. De foto's zijn in het kader van hoor en wederhoor aan de korpsbeheerder voorgelegd.
In reactie op de foto's van verzoeker heeft de klachtbehandelaar Ge. opgemerkt dat het zeer aannemelijk is dat het om dezelfde deur gaat als de deur op de foto's van technisch rechercheur E. De klachtbehandelaar geeft verder aan dat de foto's van verzoeker vanuit een andere positie zijn genomen en een ander beeld van de schade tonen. De schade zoals getoond op de foto's van verzoeker heeft de klachtbehandelaar Ge. op eerdere door E. aan Ge. getoonde foto's niet waargenomen.
Verder heeft betrokken ambtenaar Sp. gedurende het onderzoek aangegeven dat de deur is opengemaakt met een zogenaamde 'ram'. De deur bleek beter tegen inbraak te zijn beveiligd dan aanvankelijk werd vermoed en daardoor moest er meer beschadigd worden.
4. Bij ontbreken van een schriftelijke machtiging daartoe was het niet geoorloofd de woning zonder toestemming van verzoeker te betreden (zie onder A.1. en B.IV.5.).
evenmin was sprake van de noodsituatie die zou kunnen leiden tot het maken van de wettelijke toegestane uitzondering op die regel. De Nationale ombudsman heeft hiervoor het binnentreden afgekeurd. Dat brengt met zich mee dat het veroorzaken van de schade aan de voordeur eveneens moet worden afgekeurd.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.
VI. Ten aanzien van de aanhouding
1. Verzoeker klaagt er ook over dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hem op 19 februari 2000 heeft aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 4.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zeevang 1998.
2. De Nationale ombudsman stelt in het kader van zijn bevoegdheid het volgende voorop (zie Achtergrond, onder 8.). Verzoeker is op 19 februari 2000 aangehouden op grond van het veroorzaken van geluidshinder op 19 februari 2000. Verzoeker heeft gedurende zijn aanhouding een verklaring afgelegd. Nadat verzoeker in vrijheid is gesteld, te weten op 24 februari 2000, heeft hij nog een verklaring afgelegd. Deze verklaring betrof de geluidsoverlast op 2, 3 en 4 februari 2000 en het vernielen van de autoband van de auto van zijn buurman. De officier van justitie heeft verzoeker gedag-vaard om op 12 februari 2002 te verschijnen voor de politierechter in het arrondissement Haarlem. De officier van justitie verweet verzoeker de vernieling van een auto(band) gepleegd op 31 januari 2000. Voorts werd verzoeker gedagvaard voor het veroorzaken van burengerucht in de periode van 2 februari 2000 tot en met 4 februari 2000. De politierechter heeft verzoeker bij vonnis van 12 februari 2002 tot twee voorwaardelijke boetes veroordeeld. Uit het voorgaande blijkt dat verzoeker niet voor een handeling die hij op 19 februari 2000 zou hebben gepleegd, te weten het veroorzaken van geluidshinder verboden bij artikel 4.1.5 van de APV Zeevang, is gedagvaard en veroordeeld. Verder blijkt uit het voorgaande dat verzoeker een verklaring heeft afgelegd nadat hij in vrijheid is gesteld. Derhalve ziet de Nationale ombudsman ruimte om een oordeel over dit klachtonderdeel te vellen.
3. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat verzoeker is aangehouden vanwege het veroorzaken van hinder door het maken van geluid via apparatuur.
4. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Op 19 februari 2000 omstreeks 21:00 uur kreeg het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een melding binnen van geluidsoverlast. De geluidsoverlast zou bestaan uit een bromtoon welke vermoedelijk uit de woning van verzoeker kwam. De ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn ter plaatse gegaan en hoorden buiten de woning van verzoeker als in de aangrenzende woning een bromtoon. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hebben waargenomen dat toen verzoeker rond 21:56 uur thuis kwam, de bromtoon stopte.
De betrokken ambtenaren hebben verzoeker in zijn woning aangehouden. Alhoewel in het proces-verbaal van aanhouding staat vermeld dat verzoeker op zijn erf is aangehouden, gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat verzoeker in zijn woning is aangehouden. In hetzelfde proces-verbaal van aanhouding staat immers vermeld dat op het moment dat verzoeker de woning via de voordeur betrad, het brommende geluid stopte. Vervolgens staat vermeld dat betrokken ambtenaar Sp. de directe omgeving van de voordeur heeft onderzocht. Betrokken ambtenaar zag bij de traptrede een schakelaar en haalde deze om. Vervolgens hoorde betrokken ambtenaar Sp. een bromtoon waarna verzoeker is aangehouden.
In het proces-verbaal van aanhouding staat vermeld dat verzoeker na zijn aanhouding op 19 februari 2000 om 22:25 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De aanhouding werd verricht ter zake van artikel 4.1.5 van de APV Zeevang, te weten het veroorzaken van geluidshinder.
5. Ingevolge artikel 53 Sv. (zie Achtergrond; onder 4.3) is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder bevoegd de verdachte aan te houden. Indien er sprake is van ontdekking op heterdaad kan een opsporingsambtenaar een verdachte met inachtneming van de bepalingen in de Awbi op elke plaats aanhouden. Hierbij verwijst de Nationale ombudsman naar het hetgeen onder A.I.4 en onder A.IV.4 is overwogen.
6. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.
Er was sprake van ontdekking op heterdaad. Immers hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zowel buiten de woning van verzoeker als in de aangrenzende woning een bromtoon gehoord. Het feit dat de woningen van verzoeker en zijn buren van het type 'twee onder één dak' zijn, is hierbij van belang. Verder is van belang dat de betrokken ambtenaren de bromtoon onafgebroken hebben waargenomen. Deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat er sprake is van ontdekking op heterdaad (zie Achtergrond, onder 9.). Echter deze vaststelling ontslaat de betrokken ambtenaren niet van de naleving van de bepalingen van de Awbi. Zoals eerder onder A.II 1 t/m 6 en onder A.IV.4 door de Nationale ombudsman is overwogen, hadden de betrokken ambtenaren geen schriftelijke machtiging bij zich om verzoekers woning binnen te treden zonder diens toestemming. Nu op basis van die onrechtmatigheid van het binnentreden de verdenking tegen verzoeker mede is ontstaan, acht de Nationale ombudsman de aanhouding tevens niet behoorlijk.
VII. Ten aanzien van het aantal ambtenaren aanwezig bij de aanhouding
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 19 februari 2000 met onevenredig veel ambtenaren bij zijn aanhouding aanwezig was.
2. De korpsbeheerder deelt mee dat het aanwezig zijn van een groot aantal ambtenaren werd veroorzaakt door het feit dat de Technische Recherche aanwezig was voor onderzoek naar het apparatuur. Tevens was iemand aanwezig om de foto's te maken. Deze personen waren, aldus de korpsbeheerder, niet aanwezig om verzoeker aan te houden, maar voor onderzoek.
3. Verzoeker stelt dat er bij zijn aanhouding ongeveer 8 politieambtenaren aanwezig waren dan wel een grote politiemacht.
Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Ten tijde van de aanhouding leefden verzoeker en zijn buren al enige tijd in onmin naast elkaar. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland was hiervan al gedurende ruime tijd op de hoogte. Na de melding van geluidsoverlast door verzoekers buren op 19 februari 2000 is de eerste eenheid bestaande uit betrokken ambtenaren Bu. en T. ter plaatse gegaan. Op hun verzoek is een tweede eenheid bestaande uit betrokken ambtenaren Sp. en B. ter plaatse gekomen. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verzoeker door de betrokken ambtenaren Bu., T., Sp. en B. is aangehouden. Van een onrustig verloop van de aanhouding is niet gebleken. Verder is gebleken dat er hoogstens een tweetal technisch rechercheurs aanwezig waren. Verzoeker is niet door de technische rechercheurs aangehouden.
4. De Nationale ombudsman overweegt dat niet gebleken is van een grote politiemacht. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Verder overweegt de Nationale ombudsman dat de aanwezigheid van twee eenheden niet disproportioneel kan worden geacht nu het
regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op de hoogte was van de onenigheid tussen verzoeker en zijn buren.
De Nationale ombudsman acht de gedraging behoorlijk.
VIII. Ten aanzien van het contact met een advocaat
1. Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hem naar aanleiding van zijn aanhouding op 19 februari 2000 niet in de gelegenheid heeft gesteld om contact op te nemen met een advocaat. Mede gezien de omstandigheid dat hij na aankomst op het politiebureau op 19 februari 2000 te 22:15 uur is ingesloten en pas de volgende ochtend is verhoord, klaagt verzoeker hierover.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder geeft aan dat verzoeker werd aangehouden en meegenomen voor verhoor in een zogenaamde zes-uurs-zaak, waarbij de uren tussen 24:00 uur en 9:00 uur niet worden meegeteld. De korpsbeheerder deelt verder mee dat verzoeker pas om 22:15 uur werd ingesloten en de nachtelijke uren buiten beschouwing worden gelaten. Verzoeker was derhalve binnen de zes uur weer vrij. In deze gevallen is het, aldus de korpsbeheerder, niet gebruikelijk een advocaat in te laten schakelen. Verzoeker kon na verhoor de volgende ochtend het bureau weer verlaten.
3. Gedurende het onderzoek is gebleken dat verzoeker op 19 februari 2000 om 21:58 is aangehouden en om 22:15 uur is ingesloten. De ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hebben verzoeker op 20 februari 2000 te 10:05 uur en 11:05 uur als verdachte gehoord. Verzoeker is niet in verzekering gesteld.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 61 Sv. (zie Achtergrond, onder 4.4) wordt een verdachte die noch in verzekering wordt gesteld noch voor de rechter-commissaris wordt geleid na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid gesteld. De verdachte mag in geen geval langer dan zes uur voor het verhoor worden vastgehouden. De tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens telt niet mee. Verder telt de tijd niet mee die nodig is om een verdachte na aanhouding over te brengen naar de plaats van verhoor.
Ingevolge artikel 6, lid 3, onder c, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (zie Achtergrond, onder 5.) en artikel 28 Sv. (zie Achtergrond, onder 4.1) heeft een verdachte recht op rechtsbijstand. Op grond van het bepaalde in artikel 40, tweede lid, Sv. (zie Achtergrond, onder 4.2) krijgt iedere verdachte die in verzekering is gesteld een raadsman dan wel raadsvrouw toegevoegd. Verzoeker is niet in verzekering gesteld en is binnen de zes uur in vrijheid gesteld. De politie was om die reden niet verplicht hem in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met een advocaat.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
C. TEN AANZIEN VAN DE KORPSBEHEERDER
IX. Ten aanzien van het horen
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder zijn bij brief van 21 februari 2000 ingediende klacht over het politieoptreden op onzorgvuldige wijze heeft behandeld omdat de korpsbeheerder hem niet heeft gehoord.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder geeft aan dat de klacht op 19 december 2000 door de commissie voor politieklachten is behandeld. De onderdelen die hierbij aan de orde zijn geweest, zijn het binnentreden bij afwezigheid van verzoeker en de schade. Het laatste punt werd niet door de klachtencommissie beoordeeld, maar aan de facilitaire dienst van de politie overgelaten. Verder geeft de korpsbeheerder aan dat de commissie over het al dan niet rechtmatig binnentreden geen aanleiding heeft gezien om verzoeker te horen, daar er inmiddels een transactievoorstel aan verzoeker was gedaan, hetgeen, aldus de korpsbeheerder, wees op rechtmatigheid bij het binnentreden.
3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
De officier van justitie heeft verzoeker op 20 juli 2000 een transactievoorstel gedaan. Verzoeker is bij brief van 9 augustus 2000 niet op dit voorstel ingegaan.
Op 19 december 2000 heeft de commissie voor politieklachten de klacht behandeld. De korpsbeheerder heeft zijn beslissing bij brief van 8 januari 2001 aan verzoeker meegedeeld. Verzoeker heeft als reactie op de beslissing van de korpsbeheerder bij brief van 11 januari 2001 kenbaar gemaakt dat het hem verbaast dat hij geen uitnodiging heeft ontvangen en niet in de gelegenheid is gesteld zijn zaak toe te lichten. De korpsbeheerder heeft vervolgens bij brief van 22 januari 2001 aan verzoeker opgemerkt dat hij geen aanleiding ziet om tot horen over te gaan. Aan dit standpunt van de korpsbeheerder ligt ten grondslag dat verzoeker een transactievoorstel heeft ontvangen en dat daarmee al blijkt dat verzoeker onrechtmatig heeft gehandeld en dat de politie rechtmatig heeft opgetreden. Verder heeft de korpsbeheerder aangegeven dat het klachtonderdeel over de schade een ander traject volgt, te weten afhandeling door de verzekeringsmakelaar van het korps.
Tot slot is gedurende het onderzoek niet gebleken dat verzoeker gedurende de klachtbehandeling op enigerlei wijze kenbaar heeft gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. De Nationale ombudsman overweegt dat uit de klachtenregeling van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland niet blijkt dat verzoeker gedurende de formele behandeling van zijn klacht had moeten worden gehoord. Echter uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de klachtbehandeling aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie en voor de waarheidsvinding. Zo moeten de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Van het horen van de klager kan slechts worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is, dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
5. Verzoeker heeft gedurende de klachtbehandeling op generlei wijze kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Verder merkt de Nationale ombudsman op dat de omstandigheid dat de officier van justitie aan verzoeker een transactievoorstel heeft gedaan, niet als argument kan worden gebruikt, nu verzoeker alvorens de klachtencommissie de klacht had behandeld, niet is ingegaan op het transactievoorstel. Het is niet juist dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
X. Ten aanzien van het vergoeden van de schade
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland de schade aan de voordeur die verzoeker stelt te hebben geleden naar aanleiding van het politieoptreden op 19 februari 2000 niet heeft vergoed.
2. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.
Een ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, technisch rechercheur E., heeft naar aanleiding van het binnentreden en op dezelfde dag van het binnentreden foto's gemaakt van de deur. Verzoeker heeft gedurende het onderzoek foto's van de door verzoeker gestelde schade aan de Nationale ombudsman ter beschikking gesteld. De foto's zijn in het kader van hoor en wederhoor aan de korpsbeheerder voorgelegd. In reactie op de foto's van verzoeker heeft de klachtbehandelaar Ge. opgemerkt dat het zeer aannemelijk is dat het om dezelfde deur gaat als de deur op de foto's van technisch rechercheur E. De klachtbehandelaar geeft verder aan dat de foto's van verzoeker vanuit een andere positie zijn genomen en een ander beeld van de schade tonen. De schade zoals getoond op de foto's van verzoeker heeft de klachtbehandelaar G op eerdere door E. aan Ge. getoonde foto's niet waargenomen. Betrokken ambtenaar Sp. heeft aangegeven dat de deur is opengemaakt met een zogenaamde 'ram'. De deur bleek beter tegen inbraak te zijn beveiligd dan aanvankelijk werd vermoed en daardoor moest er meer beschadigd worden. De klachtenbehandelaar Ge. heeft aangegeven dat de verzekeringsmaatschappij van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland het verzoek om schade in eerste instantie hebben afgewezen. De klachtbehandelaar Ge. heeft opgemerkt dat deze beoordeling mogelijk mede gestoeld was op de omschrijving van de schade naar aanleiding van de foto's van de technische recherche. Het inbraakwerende karakter van de deur was destijds echter niet mede beoordeeld.
3. Uitgaande van de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie Achtergrond; onder 7.) ziet de Nationale ombudsman in het voorgaande en met inachtneming van zijn oordeel dat het binnentreden als niet behoorlijk moet worden aangemerkt, aanleiding om de korpsbeheerder in overweging te geven zijn standpunt ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van verzoeker te heroverwegen.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het binnentreden, het toebrengen van schade en de aanhouding; op deze punten is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad) is gegrond.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland wordt in overweging gegeven een nieuwe beslissing te geven op het verzoek om schadevergoeding van verzoeker met inachtneming van het oordeel van de Nationale ombudsman dat het binnentreden in verzoekers woning als niet behoorlijk dient te worden beschouwd. Voorts wordt hem in overweging gegeven deze beslissing en de uiteindelijke vaststelling van de te vergoeden schade schriftelijk en gemotiveerd aan verzoeker mee te delen.
De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman bij brief van 9 augustus 2004 weten verzoekers schadeclaim - op basis van het oordeel van de Nationale ombudsman en het gehele dossier - nogmaals te laten beoordelen door de facilitaire afdeling van de politie.
Uiteindelijk is een bedrag van € 2.199,40 uitgekeerd aan verzoeker.
Onderzoek
Op 16 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Oosthuizen, met een klacht over een gedraging van de officier van justitie te Haarlem, het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister en de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
De minister van Justitie en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker werd op 19 februari 2000 aangehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. De ambtenaren stelden d.d. 19 april 2000 ter zake van deze aanhouding een proces-verbaal van bevindingen op. In dit proces-verbaal van bevindingen werd onder andere het volgende weergegeven:
"VOORGESCHIEDENIS
De T-laan 1 en 2 zijn gelegen in X (…). Deze beide woningen zijn zogeheten twee onder een kap woningen. Beide buren leven al geruime tijd in onmin met elkaar. Dit conflict ging onder andere over het barbecuegebruik van de bewoner van T-laan 2, (…) en zijn vriendin He. Hierover is in het verhoor van verdachte H. (verzoeker; N.o.) meer gerelateerd. Tevens zijn hiervan meerdere meldingen bij de regiopolitie Zaanstreek-Waterland gedaan.
(…)
GELUIDSOVERLAST
Op woensdag 2 februari 2000 te 04.09 uur, op donderdag 3 februari 2000 te 01.54 uur, 03.21 uur en 05.05 uur, op vrijdag 4 februari 2000 te 01.10 uur werd door de bewoner van perceel T-laan 2 te X gemeld dat er telkens 15 minuten lang geluidsoverlast veroorzaakt werd. Op vrijdag 4 februari 2000 te 02.51 uur werd door de bewoner van T-laan 2 telefonisch melding gedaan bij de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland van geluidsoverlast door middel van luide muziek. Te 02.53 uur waren de verbalisanten Ro. en P. ter plaatse. Zij hoorden buiten de woning luide muziek, welke kwam uit perceel T-laan 1. Tevens zagen zij dat de LED indicatoren van de stereo-apparatuur in de woonkamer van deze woning brandden. De verbalisanten hoorden dat deze muziek te 03.05 uur stopte. Verbalisant Ro. zag dat tevens de LED indicatoren doofden. Deze en overige bevindingen hebben zij gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen (…).
GELUIDSOVERLAST DOOR BROMTOON
Op zaterdag 19 februari 2000, omstreeks 21.00 uur, werd er telefonisch melding gedaan van geluidsoverlast door de bewoonster van T-laan 2. Het geluid zou een bromtoon betreffen, vermoedelijk uit de woning, gelegen T-laan 1 te Oosthuizen. De hoofdagent van politie Sp. en surveillant van politie B. zijn vervolgens naar de meldster gegaan. Zij hoorden in de woning een sterke bromtoon.
Door mij, verbalisant T., werd vervolgens telefonisch contact gezocht met inspecteur van politie Ra., welke op dat moment de inspecteur van dienst was en voor de gehele politieregio hulp officier van justitie. Deze deelde mij mede niet bij machte te zijn een machtiging tot binnentreden te maken, daar zijn aanwezigheid bij de afhandeling van een ander incident nodig was. Hierop heb ik, verbalisant T., telefonisch contact gezocht met inspecteur van politie St. Deze is plaatsvervangend wijkteamchef van het wijkteam Y, alwaar de geluidsoverlast plaatsvond. Op 29 februari omstreeks 21.20 uur had hij telefonisch contact met officier van justitie R. Deze gaf toestemming tot binnentreden ter opsporing van de geluidsoverlast (artikel 149a Gemeentewet, ivm 6.3 APV Y ivm 4.1.5 APV Y) (zie Achtergrond, onder respectievelijk 6. en 1.; N.o.). Hierbij behoefde inspecteur St. niet in persoon aanwezig te zijn. Vervolgens heeft St. telefonisch contact gehad met mij, verbalisant T. Hierop heb ik, op 29 februari 2000 te 21.53 uur, tezamen met de hoofdagenten van politie Bu. en Sp. en de surveillant van politie B. de woning betreden. Alvorens de woning te betreden werd door ons meerdere malen aangebeld. Wij zagen en hoorden dat hierop niet gereageerd werd. Hierop hebben wij de voordeur geopend en zijn binnengetreden ter opsporing. Vervolgens hebben wij vluchtig de woning doorzocht; echter niets aangetroffen. Zowel buiten de woning als in de woning werd door ons een hinderlijke bromtoon gehoord.
Een verslag van binnentreden is opgemaakt en verzonden aan de bewoner van de T-laan 1 te X. Hierin staat abusievelijk vermeld dat werd binnengetreden ter inbeslagname.
AANHOUDING
Op zaterdag 19 februari 2000, omstreeks 21.56 uur, zagen wij verbalisanten dat de bewoner, verdachte H., thuis kwam. Op het moment dat hij de woning betrad, stopte de bromtoon. Hierop werd verdachte H. te 21.58 uur aangehouden. Op grond van artikel 4.1.5 van de APV van de gemeente Y. Voor verdere gegevens betreffende de aanhouding, verwijs ik naar het opgemaakt proces-verbaal van aanhouding (…) (zie Bevindingen, onder A.3.; N.o.).
VERHOOR VERDACHTE
Op zondag 20 februari 2000, omstreeks 10.05 uur werd de verdachte gehoord ter zake van het veroorzaken van de bromtoon. Hij verklaarde dat hij een versterker en een speakerbox onder zijn woning geplaatst had, welke een bromtoon maakt. Tevens verklaarde hij dat hij dit gedaan had na jarenlange pesterijen van de buren. Verdachte H. verklaarde dat hij dit als laatste strohalm zag.
Op zondag 24 februari 2000, omstreeks 11.05 uur legde verdachte H. nog een verklaring af over de geluidsoverlast op 2, 3, en 4 februari 2000, de vernieling middels de tuinslang en het vernielen van de achterband van zijn buurman. Van beide verhoren is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt (…).
ONDERZOEK WONING
Op zondag 20 februari 2000, gaf verdachte H. schriftelijk toestemming om een onderzoek in zijn woning in te stellen, zonder zijn aanwezigheid. Dit onderzoek werd op zondag 20 februari, omstreeks 10:30 uur gedaan door de hoofdagent van politie J. en brigadier E. Zij troffen in (…) de woning aan de T-laan 1 een geluidsbox (…), welke in verbinding stond met een versterker."
2. In het verslag van binnentreden opgemaakt door het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stond onder meer het volgende vermeld:
"Op 19 februari 2000, omstreeks 21:53 uur, ben ik, ondergetekende, vergezeld van 3 opsporingsambtenaren,
(…)
krachtens een machtiging van R., (officier van justitie) welke machtiging op 19 februari 2000 werd afgegeven, op grond van de daarin vermelde wettelijke bepalingen, binnengetreden in de woning gelegen aan perceel T-laan 1 te X.
(…)
[X] bij afwezigheid van de bewoner en derhalve zonder toestemming.
(…)
[X] inbeslagneming van goederen.
(…)
Wijze van binnentreden: voordeur geforceerd en binnengetreden.
(…)
In de woning werd de vrijheid ontnomen van: H.
In de woning werden geen goederen inbeslaggenomen die vermeld zijn op de bijgevoegde lijst 'inbeslaggenomen goederen'. De woning werd om 21:58 uur verlaten."
3. Het op 19 februari 2000 opgemaakte proces-verbaal van aanhouding hield onder meer het volgende in:
"Op zaterdag 19 februari 2000, 21:58 uur, werd door ons (betrokken ambtenaren T., Bu., Sp. en B.; N.o.) op/in de T-laan 1, op diens erf, een persoon aangehouden, die opgaf te zijn: H.
De aanhouding werd verricht op grond van artikel
- Niet van toepassing
en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Op zaterdag 19 februari 2000, omstreeks 21.00 uur kreeg ik, eerste verbalisant, telefonisch de melding van een geluidsoverlast. Deze geluidsoverlast zou bestaan uit een bromtoon, welke vermoedelijk uit de woning gelegen T-laan 1, te X, gemeente Y, kwam.
Hierop heb ik, eerste verbalisant, overleg gevoerd met inspecteur van politie St. Deze had omstreeks 21.20 uur contact met officier van justitie R. Deze gaf toestemming tot het betreden, tegen de wil van de bewoner, van de woning aan de T-laan 1, te X.
Vervolgens zijn wij verbalisanten ter plaatse gegaan. Wij hoorden een bromtoon, zowel buiten de woning als in de aangrenzende woning. Hierop hebben wij aangebeld. Wij zagen dat er niemand in de woning was. Hierop hebben wij te 21.53 uur de woning betreden. Te 21.56 uur kwam de bewoner thuis. Op het moment dat hij de woning betrad via de voordeur, stopte het brommende geluid.
Ik, derde verbalisant, onderzocht de directe omgeving van de voordeur. Op een traptrede direct naast de voordeur zag ik een schakelaar gemonteerd zitten. Ik haalde deze schakelaar om en hoorde na ongeveer 2 seconden de bromtoon. Hierop is de verdachte door ons aangehouden op verdenking van (overtreding van; N.o.) artikel 4.1.5. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Y."
4. Bij mutatie van 19 februari 2000 gaf het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland onder meer het volgende weer:
"Na toestemming binnengetreden. Tijdens deze zoektocht naar zoemtoon kwam VE H. thuis. Op het moment dat VE de woning betrad, hield de zoemtoon op."
5. Op 20 februari 2000 werd verzoeker door ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland als verdachte gehoord. Verzoeker verklaarde onder meer het volgende:
"Wat gisteravond gebeurd is, is een consequentie van jarenlange treiterijen van mijn naaste buren. Ik woon in twee onder 1 kap woning. Ik woon er nu acht jaar. Ongeveer 3 jaar geleden heb ik nieuwe buren gekregen. Vanaf het begin is er geen contact geweest. De buren, een man genaamd Go. en een vrouw, zonderden zich van mij af en hadden zich ook niet voorgesteld. In de eerste week werd zonder overleg de coniferen die in onze erfafscheiding staan getopt. De coniferen waren ongeveer 2 meter hoog en werden door Go. teruggesnoeid naar ongeveer 1.70 meter hoog. In de gemeente Y is het toegestaan het groen tot 2.5 meter hoog te laten toppen. Ik ben toen de volgende dag naar Go. toegegaan om hem hierover aan te spreken. Hij erkende de coniferen getopt te hebben. Hij was het er niet mee eens dat ik bepaalde dat de coniferen op de hoogte bleven dat ze al 6 jaren waren. Ik snapte zijn redenering niet; er was geen overleg gepleegd.
Vervolgens waren de buren bezig de woning in te richten. Dit was ook vlak nadat ze in de woning waren getrokken. De buurman was toen bezig omstreeks 01.00 uur in de nacht met het ophangen van schilderijen. Toen het boren de volgende dag omstreeks hetzelfde tijdstip plaatsvond, heb ik hem toen aangesproken. Hij was toen ook bezig met boren in de nacht. Ik verzocht hem toen om het boren op een eerder tijdstip op de dag te doen. Ik verzocht tevens om omstreeks 22:00 uur hiermee dan te stoppen. Go. negeerde mijn verzoek en ging gewoon door met zijn werkzaamheden in de nacht. Ik kon er niet van slapen.
In diezelfde periode, zeg maar tussen het intrekken in zijn woning tot ongeveer anderhalve maand later ben ik nog een keer naar de buren gegaan. Het was toen omstreeks 24.00 uur. Ik wilde toen weer spreken over de overlast in de nachtelijke uren. Ik werd toen binnengelaten. Tot mijn stomme verbazing stond de koffie al ingeschonken op tafel. Mijn buurman vroeg mij toen waarover ik het wilde hebben. Dat was voor mij wel duidelijk. Hij wilde niet over de problemen waarvoor ik kwam spreken. We moesten het maar ergens anders over hebben. Ik heb toen de koffie gedronken en ben onverrichter zake weggegaan. Het was voor mij duidelijk geworden dat mijn buren geen contact wilden met mij en dat zij zelf wel zouden uitmaken wat ze wel en niet zouden doen en wanneer.
Ik heb het er toen niet bij laten zitten. Ik ben naar de gemeente Y gegaan en heb me laten informeren. Mijn klachten werden serieus genomen en er volgden aanschrijvingen naar Go. Ik heb toen vernomen dat de vrouw van hem, die een Engelse is, met deze brieven naar de gemeente terug is geweest. Zij kon de brieven niet lezen. Uit frustratie (…) maakten de buren veel herrie in de avond en nacht. Deze herrie bestond uit het slaan met de deuren. Ik heb een keer geteld. Het bleek dat zo'n 40 keer achtereen de deur open en dicht geslagen werd. Ik vond het pure pesterij. Ik wilde met de schrijvens van de gemeente bereiken, dat hij zich aan de regels zou gaan houden. Dit was dus niet zo.
Ik heb tevens de politie van de Y meerdere malen in kennis gesteld van de overlast en heb verzocht om hulp. Ik werd verzocht te bellen bij overlast. Er zijn agenten bij mij thuis geweest om de overlast van de buren te constateren, maar daar bleef het dan ook bij.
In de jaren die volgden is de irritatie en pesterij doorgegaan. De buren hebben de gewoonte om het gehele jaar door buiten te gaan barbecuen. De rook waait dan vaak mijn kant op. Ik heb er dan echt last van. Ik heb het vaker gemeld bij de politie. Ik heb er zelf ook wat van gezegd. Hierna is de barbecue naar achter in de tuin geplaatst. De achterbuurman heeft toen een hartig gesprek met hem gehad, waarna de barbecue weer naar de woningkant verplaatst werd. Ik had weer last. De hinder en overlast bestaat voornamelijk uit het feit dat wanneer ik mijn keukenraam open heb staan en de buren beginnen te barbecuen, de zwarte rook bij mij naar binnen trekt. Ook is het houtwerk van mijn woning zwart geblakerd en vet geworden in de loop van de tijd. Kortom een hinder waar niets aan gedaan werd en kennelijk kon worden door andere instanties. Ik heb sinds een half jaar hinder van de wasmachine van de buren. Het apparaat staat in de garage. Via de vloer dreunt het geluid ook mijn woning in. De buren hebben de gewoonte om de was tot 23.00 uur 's avonds te doen en op zondagmorgen om 04.30 uur al in werking te stellen. Ik lig op die tijdstippen dan te slapen en wordt wakker en daarna wakker gehouden door het gedreun.
Ik ben er in de loop van de tijd geestelijk op achteruit gegaan. Ik ben er als ik thuis ben altijd mee bezig. Ik vind gewoon geen rust meer in mijn eigen huis. Ik voelde mij machteloos. Verhuizen wil ook niet lukken. Ik ben afhankelijk van anderen. Dat gaat gewoon niet. Ik ben ten einde raad.
Ik heb met andere mensen gesproken over mijn burenrelatie. Zij adviseerden mij om andere maatregelen te nemen waardoor die buren dan ook hinder van mij zouden hebben. Zeg maar kwaad met kwaad bestrijden. Ik heb toen met een bonkend hart van tegenzin een versterker met een speaker geïnstalleerd in de kruipruimte van mijn woning. Ik heb toen een tijdschakelaar op de trap aangebracht. Ik heb dat zo'n twee weken geleden gedaan. Ik stelde de versterker zo in dat er een hard en constant zoemend geluid hoorbaar was. Ik heb de zoemer een paar keer ingesteld gehad. Dit was vorige week op een ochtend. Het was op een maandag, woensdag en donderdag. De installatie stond toen van 06.30 uur tot 07.30 uur te brommen. Ook gisteravond 20 februari 2000 heb ik de installatie ingesteld. Deze trad omstreeks 04.30 uur in werking en zou om 24.00 uur stoppen.
Ik kwam omstreeks 22.00 uur die dag thuis. Ik zag dat de politie in de woning was. Ik weet niet meer wat er allemaal gebeurd is. Ik weet ook niet meer wat er gezegd is. Ik was compleet overrompeld. In eerste instantie dacht ik dat er ingebroken was, want ik zag dat mijn voordeur was geforceerd. Buiten zag ik politiemensen in uniform staan en een aantal mensen in burger. Ik herkende deze niet. Op een gegeven moment werd ik gefouilleerd en meegenomen naar het bureau van politie te Purmerend. Ik weet nog dat er een hulpofficier bij mij is geweest. Ik kan alleen nog herinneren dat hij aan mij vroeg of ik wist waarom ik hier zat en dat ik niet tot antwoorden verplicht was. Verder kan ik mij niets meer herinneren; ik was te moe. Ik wist wel dat ik op het bureau de nacht moest doorbrengen. Alles is gewoon te veel voor mij geworden; ik mis gewoon een stukje van gisteren.
Ik weet dat ik geen eigen rechter had moeten spelen. Ik heb zo gehandeld omdat het mijn laatste strohalm was. Ik hoop maar dat het nu wat uithaalt. Ik ben verantwoordelijk voor wat ik gedaan heb, maar wat had ik anders moeten doen."
6. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde op 20 februari 2000 een journaal op. Dit journaal hield onder meer het volgende in:
"Tijdstip binnentreden 21.53 uur door T., Bu., Sp. , B.
Tijdstip aanhouding 21.58 uur. Verdachte H. kwam thuis en bij diens binnenkomst werd het stil. Aanhouding op grond van 4.1.5 APV Y.
(…)
23.10 uur slotenmaker ter plaatse. Deze dichtte de deur af, heeft onderste penslot vervangen."
7. Bij brief van 21 februari 2000 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Deze klacht hield onder meer het volgende in:
"Hierbij dien ik een officiële klacht in over het politieoptreden van het korps Y te X op zaterdag 19 februari 2000.
Zij zijn omstreeks 22.00 uur - zonder mijn toestemming - mijn woning T-laan 1 te X binnengedrongen.
Bovendien stel ik de politie bij deze aansprakelijk voor de directe schade die het gevolg is geweest van dit optreden (mijn voordeur is namelijk onherstelbaar beschadigd en moet vernieuwd worden), alsmede voor de lichamelijke en psychische schade welke ik en mijn familie momenteel ondervinden en eventueel in de toekomst nog zal ondervinden van dit in mijn ogen 'laffe' en 'onrechtmatige' optreden.
Bij mijn thuiskomst even over 10 uur 's-avonds bleek ik te worden opgewacht door een grote politiemacht (ongeveer 8 agenten zowel in burger als in uniform bleken zich in en om mijn woning op te houden), als waren zij op zoek naar één of andere grote criminele activiteit.
In eerste instantie dacht ik dat zij in mijn woning aanwezig waren, omdat er ingebroken was, mede gelet op de schade aan mijn voordeur.
Spoedig bleek echter, dat deze inval het gevolg was van klachten van mijn buurman over 'vermeende' geluidsoverlast, veroorzaakt door een geluidsinstallatie.
Als hier inderdaad al sprake van is geweest, is dit kennelijk niet geconstateerd aan de hand van geluidsmetingen, want dan zou blijken dat het wel meeviel en een inval als nu gebeurd wel erg overdreven is geweest.
Het was immers nog voor 10 uur 's-avonds, dat deze klachten door mijn buurman geuit waren en de geluidsapparatuur is dan ook niet in beslag genomen.
Volgens het verslag van binnentreden, welke ik op 21 februari 2000 heb ontvangen, is deze inval bovendien gedaan zonder een bevel tot huiszoeking van de officier van justitie, ook al staat er een standaardzinnetje op het formulier, dat dit wel is gebeurd. Dit zinnetje is echter net als vele andere standaardzinnetjes niet aangekruist. Ook op de bewuste avond is mij geen bevel tot huiszoeking getoond of aan mij afgegeven.
Voorts staat op genoemd verslag, dat de politie om 21.53 uur was gearriveerd en de woning om 21.58 weer heeft verlaten.
Dit is pertinent onwaar. Ik arriveerde zelf namelijk even na 22.00 uur en werd enige tijd binnen ondervraagd. Omdat ook de politiemensen kennelijk zo teleurgesteld waren, dat zij niet direct iets strafbaars hebben kunnen vinden, werd ik voor nader verhoor in een politieauto overgebracht naar het politiebureau in Purmerend, terwijl de politie nog steeds in mijn woning aanwezig was en ik niet heb kunnen nagaan wanneer zij de woning daadwerkelijk hebben verlaten.
Ik beschouw dit dan ook als een ernstige aantasting van mijn privacy.
Toen bleek, dat de dienst - van degene die het verhoor zou moeten afnemen - er op zat, werd ik tegen mijn zin in een cel opgesloten, alwaar ik de nacht moest doorbrengen. Het verhoor zou pas de volgende morgen plaatsvinden.
Ik mocht geen contact opnemen met mijn familie of een advocaat.
Overigens is vooral de politie zelf (mede) schuldig aan de ruzie, die met mijn buurman is ontstaan.
Ruim twee jaar ondervind ik al overlast van genoemde buurman, die het presteert om het gehele jaar door op meerdere dagen 's-avonds laat te barbecuen in de achtertuin, waardoor ik in de rook en stank zit, waar ik als carapatiënt absoluut niet tegen kan. Verder slaat hij 's avonds laat of 's morgens vroeg expres gedurende lange tijd met de deur of loopt stampend de trap op en neer, waardoor ik niet kan slapen. Diverse keren heb ik hiervan aangifte gedaan bij de politie.
Ik heb op het bureau foto's getoond van de barbecue. En al zijn ze wel een paar keer gaan kijken, nimmer werd er tegen mijn buurman opgetreden.
Ook werd er vaak tegen mij gezegd wanneer ik belde, dat er op dat moment onvoldoende mensen aanwezig waren om zich met dergelijke klachten bezig te houden. Het is dan zeer vreemd nu mijn buurman heeft geklaagd over overlast er wel zo'n grote politiemacht op de been gebracht kon worden en ik in plaats van slachtoffer tot dader ben gebombardeerd.
Ook verbaast het mij, als de politie al eerder op de hoogte was van de klachten over geluidsoverlast, zij nimmer hierover contact met mij hebben opgenomen c.q. mij hiervoor hebben gewaarschuwd.
Ook bij de gemeente (met name bij de burgemeester en de afdeling algemene en juridische zaken) waren mijn klachten reeds lange tijd bekend (…).
Tweemaal heeft de politie een afschrift ontvangen van een brief van de gemeente aan de buurman en zijn Amerikaanse vriendin over de overlast die zij al ruim twee jaar veroorzaken.
Zowel mijn vader, die op het gemeentehuis in X werkzaam is, als de juridische medewerkster van de gemeente Y (…), hebben diverse malen gevraagd, of de politie in het kader van hun preventieve en 'zogenaamde' wijkgerichte taak, niet iets konden doen aan deze overlast c.q. het getreiter van mijn buurman, echter zonder resultaat.
Ik moest wel blijven bellen als ik overlast ondervond en/of zelf noteren wanneer dit gebeurde; dat was het enige wat ik kon doen volgens de politie.
Wel kreeg ik op een keer een tip van een politieagent om als er weer sprake was van overlast van rook en stank als gevolg van het barbecuen ik de tuinslag er maar op moest zetten, onder het motto 'waar rook is, is vuur' en dat moet in verband met brandgevaar bestreden worden.
Dit heb ik inderdaad éénmaal in de praktijk gebracht en het bleek nog te werken ook. Ik blijf er echter bij dat niet alleen mijn 'gefrustreerde' buurman, maar ook de politie er schuldig aan is, dat ik reeds ruim twee jaar lang in de stress leef en in verband met diverse lichamelijke en psychische klachten regelmatig de huisarts en de fysiotherapeut heb moeten bezoeken en dat de zaak nu zo is geëscaleerd. Zoals gezegd werd ik zondagmorgen, 20 februari 2000, pas verhoord. Toen bleek ook dat de politie nogmaals mijn woning wilde betreden. Het gekke is, dat nu wel gevraagd werd of ik hiervoor toestemming wilde verlenen. Deze heb ik - hoewel met tegenzin - uiteindelijk gegeven. Even later kreeg ik tijdens het verhoor de vraag, of mijn vriend waarmee ik die morgen zou gaan motorrijden en voor de deur stond, in mijn woning mocht.
Natuurlijk mocht hij dat. Kennelijk hebben zij ook aan hem enkele vragen gesteld. Uiteindelijk hebben zij na lang aandringen en intimideren op mijn aanwijzing hetgeen gevonden waarnaar ze op zoek waren.
Dit materiaal bleek echter ook volkomen oninteressant voor ze te zijn, zodat het ook niet in beslag werd genomen.
Ik wil nogmaals beklemtonen, dat ik een ernstige aantasting van mijn privacy vind, omdat ik zelf niet heb kunnen constateren wat ze allemaal in mijn woning hebben uitgevoerd c.q. eventueel wel hebben meegenomen.
Gelet op de gehele gang van zaken heb ik mijn rechtsbijstandsverzekering de opdracht gegeven deze zaak tot op de bodem uit te zoeken en de politie aansprakelijk te stellen voor alle directe en indirecte schade van nu en in de toekomst en een schadevergoeding c.q. smartengeld te eisen vanwege de gevolgen van deze traumatische ervaring voor mij en mijn familie.
Ook zal ik mijn rechtsbijstand verzoeken een opgave met namen en adressen van alle bij de inval betrokken politiefunctionarissen op te vragen - zowel van leidinggevenden als uitvoerenden - zodat zij, indien ik in de toekomst blijvende psychische schade mocht houden, eventueel persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden.
Want ook mijn omgeving zal er immers van uitgaan - nu er zo'n grote politiemacht een inval in mijn woning heeft gedaan - dat ik één van de grootste criminelen uit X ben.
Inmiddels heb ik op maandag, 21 februari 2000 om 16.30 uur een gesprek gehad met de heer V. van het bureau slachtofferhulp van de regiopolitie, die ook grote vraagtekens zette bij het optreden van de politie.
Ik heb hier vooral steun bij gezocht, omdat ik mij er niet bij kan neerleggen, dat ik door de politie in plaats van als slachtoffer, als dader ben behandeld, terwijl ik voorts vooral door de schuld van de politie nu echt een 'slachtoffer' van onze huidige maatschappij en haar 'zogenaamde' beschermers ben geworden.
Tot slot hoop ik, dat de politie nu eindelijk ook eens beseft hoe ernstig de zaak de afgelopen twee jaar voor mij persoonlijk is geworden en ik de afgelopen twee weken niet zomaar tot tegenmaatregelen ben gekomen, omdat dit eigenlijk geheel niet in mijn aard ligt en bovendien mijn klachten over overlast voortaan steeds serieus neemt. Voorkomen is immers beter dan genezen.
Ook verwacht ik een zelfde handelswijze van de politie tegen mijn buurman, mocht ik weer geconfronteerd worden met zijn overlast en ik hierover mijn beklag doe. Want gezien zijn klachten bij de politie, vond hij het kennelijk ook niet zo prettig om overlast van de buren te hebben.
Ik hoop in ieder geval, dat ik van nu af aan - met medewerking van de politie - weer net zo prettig in mijn woning en omgeving kan functioneren c.q. leven als voor twee jaar terug.
Al heb ik hier nog steeds mijn grote twijfels over, omdat de buurman - ook nu de politie bij mij heeft opgetreden en hij zelf heeft aangegeven, dat er een oplossing moet komen - tot op de dag van vandaag gewoon doorgaat met stiekem treiteren.
Ook houdt hij het voortdurend in de gaten of ik dan wel alleen thuis ben, want zodra er anderen bij mij op visite zijn, doet hij niets."
8A. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 24 augustus 1998 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"Op melding gegaan naar T-laan 1 te X van nummer 2. Dit zou een bekend probleem zijn en er zou ook al het e.e.a door de collega's van X bemiddeld zijn. Ter plaatse verhaal aangehoord en de barbecue geroken. Echter geen maatregelen kunnen nemen daar het niet verboden is om een barbecue in werking te hebben. Toen wij ter plaatse stonden, kwam de burgemeester langs. Ook die bevestigde ons dat het niet verboden is. Wij hebben het advies gegeven om zelf de buren hierop aan te spreken. Dat heeft volgens BE1 (verzoeker; N.o.) geen zin omdat die mensen niet voor dit soort zaken openstaan. BE1 gaat deze week naar de wijkpost om het probleem te bespreken met de wijkagent."
8B. Bij brief van 8 januari 1999 schreef verzoeker het college van burgemeesters en wethouders onder meer het volgende:
"Vanaf oktober 1992 tot eind 1997 ben ik tevreden eigenaar/bewoner van de woning T-laan 1 te X geweest. Sinds eind 1997 wordt mijn woongenot echter drastisch aangetast. Op dat moment werd de woning T-laan 2 namelijk verkocht aan mevrouw He. uit Amerika, die deze woning vervolgens samen met haar Hollandse vriend (de heer Go.) is gaan bewonen.
(…)
Met name de heer Go. veroorzaakt veelvuldig overlast. Van het 's nachts ongevraagd met een elektrische heggenschaar snoeien van mijn coniferenhaag, tot het bijna dagelijks 's avonds laat en 's nachts buiten barbecuen aan toe.
Vooral door deze eigenaardige gewoontes is het voor mij onmogelijk geworden met open ramen te slapen c.q. deze open te hebben.
Trouwens zelfs als de ramen dicht zijn, dringt de stank en rook mijn huis binnen. De ramen aan de binnenkant en de verf van mijn woning vertonen inmiddels een vette aanslag. In eerste instantie heb ik de heer Go. een aantal keren hierop aangesproken, echter zonder resultaat.
Vervolgens heb ik diverse keren - alsmede mijn achterbuurman - aangifte gedaan bij de politie van deze overlast.
Zij hebben ook getracht te bemiddelen, maar vooral de heer Go. weigert elke vorm van medewerking.
Volgens zeggen kan de politie hierdoor verder weinig meer voor mij doen. Omdat het mij toch sterk leek, dat ik deze overlast van mijn buren zonder meer maar zou moeten accepteren, heb ik nadere informatie in laten winnen bij uw afdeling Algemene Zaken. Volgens artikel 7.3.2. van de model-bouwverordening schijnt het wel degelijk verboden te zijn dergelijke overlast te veroorzaken.
Ik verzoek u derhalve de bewoners van T-laan 2 op grond van dit artikel aan te schrijven."
8C. Bij brief van 26 januari 1999 deelde de Gemeente Y onder meer het volgende aan verzoekers buren mee:
"Bij ons college zijn klachten ontvangen met betrekking tot het door u veroorzaken van overlast. Navraag bij de politie heeft uitgewezen dat deze klachten ook daar bekend zijn.
De overlast zou worden veroorzaakt door activiteiten als snoeiwerkzaamheden en het 's avonds laat en 's nachts barbecuen. Op grond van artikel 7.3.2. van de gemeentelijke bouwverordening (…) is het verboden om
'in, op of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm stof of vocht wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt'
Wij verzoeken u uw activiteiten zodanig te plannen c.q. uit te voeren, dat er geen hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt. De politie wordt verzocht eventuele nieuwe klachten door te geven aan ons college."
8D. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 20 januari 1999 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"Zijn volgens BE collega's ter plaatse geweest en hebben stankoverlast waargenomen. Wordt doorgegeven aan gemeente Y."
8E. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 2 juni 1999 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"H. klaagde weer over barbecue Go. Bij komst ter plaatse was bbq al uit en weg.
H.'s verhaal aangehoord en brief van gemeente gelezen waarin alleen stond dat aan de buren het verzoek was gedaan de overlast te verminderen.
'Probleem' is dat er geen verbod op bbq-en bestaat. Go. vindt dit natuurlijk geen probleem. Hij is opgegroeid met 4 à 5 keer per week bbq-en en wil dit zo frequent gaan bbq-en en doet hij in ieder geval geen vis meer erop. Go. heeft overigens ook wel wat opmerkingen over het gedrag van de buurman: de coniferen gaan te hoog, regelmatig teveel geluid in de tuin, autoradio luid aan bij autowassen, gezeur als er eens een schroefje wordt geboord.
Go. overweegt overigens al verhuizen om van het gezeur af te zijn. H. hoopt nog op een oplossing van de gemeente. Door rapp zal gemeente nog worden benaderd in deze. Vooralsnog terughoudend zijn met actie."
8F. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 30 augustus 1999 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"Belde BE weer naar het bureau X met hetzelfde probleem: de bbq van de buren op nummer 2.
Hij werd er nu eigenlijk een beetje ziek van dat er door politie en gemeente niets aan dit probleem gedaan wordt. Uitgelegd dat het voor ons ook maar tot een bepaalde hoogte gaat en dat de gemeente er ook niet zomaar voor kan optreden. Uiteraard wil BE dit niet graag horen. Rapp heeft gebeld met Ma. van de gemeente Y. Zij handelt o.a. de APV waarin dit geregeld zou moeten zijn. BE H. heeft zelf gezegd een aantal maanden niet meer te hebben gebeld naar de politie. Volgens Ma. kan er dan van de gemeentekant ook weinig aan gedaan worden. Kortom: nog steeds hetzelfde probleem als voorheen.
Conclusie: Gaarne bij constateren van duidelijke overlast muteren, zodat de gemeente hier een eind aan kan maken."
8G. Bij brief van 2 november 1999 deelde de gemeente Y onder meer het volgende aan verzoekers buren mee:
"Bij ons college zijn, evenals vorig jaar, klachten binnengekomen met betrekking tot overlast welke door u veroorzaakt wordt. Navraag bij de politie leerde dat de klachten daar eveneens bekend zijn.
De overlast wordt veroorzaakt door het 's avonds laat en 's nachts barbecueën.
Op grond van artikel 7.3.2. aanhef en onder b van de gemeentelijke bouwverordening is het verboden om:
'(…) in, op of aan een bouwwerk, op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen te plaatsen te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor of voor de omgeving hinderlijke of schadelijk wijze stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid (…)'
Wij verzoeken u uw activiteiten zodanig te plannen en uit te voeren, dat geen hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt. Aan de politie wordt verzocht eventuele nieuwe klachten door te geven aan ons college."
8H. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 1 april 2000 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"BE H. belde naar het bureau Purmerend om te melden dat de BBQ van de buren wederom opgesteld werd. Hij wenste actie en dan in de vorm van constateren.
TP gegaan. Daar bleek de BBQ nog niet ontstoken. Melder gesproken en de surveillance vervolgd."
8I. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelde ten aanzien van de burenruzie een mutatie d.d. 8 november 2000 op. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"Vandaag 8 november 2000 belde een medewerker van de rechtsbijstandverzekering van dhr H. Hij informeerde naar de mogelijkheden om een gesprek tussen de beide buren te arrangeren. Verteld dat dit reeds voorgesteld was en dat hierop door de buren van H. afwijzend gereageerd was. Tevens verteld dat 'dwingen' in dit soort zaken niet kon."
9. Bij rapportage van 10 november 2000 schreef Ge., inspecteur bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland onder meer het volgende:
"Ik had inmiddels contact gehad met de collega E. van de Technische Recherche, die destijds foto's gemaakt had. Op de foto's is de schade aan de deur en het kozijn goed waar te nemen en is ogenschijnlijk (zeer) gering, althans wordt het beeld van disproportioneel binnentreden beslist niet bevestigd. Zichtbaar is schade aan het metalen deurslot, de deurstijl en mogelijk enkele krasjes in de deur ter hoogte van de schade aan de deurstijl. Volgens de kopie van de (…) rekening heeft de heer H. zijn voordeur geheel laten vernieuwen, inclusief sluitwerk, beslag en dergelijke. Gezien het feit dat de schade ten gevolge van het binnentreden beslist niet disproportioneel geacht kan worden en het binnentreden in opdracht van de officier van justitie volkomen rechtmatig geschiedde, lijkt het schadeclaim ten onrechte ingediend te zijn."
10. Het arrondissementsparket te Haarlem deelde bij brief van 22 september 2000 onder andere het volgende aan verzoeker mee:
"Op het aangeboden transactievoorstel werd als pleegdatum 1 februari 2000 aangegeven. Dit is inderdaad onjuist. De pleegdatum met betrekking tot de vernieling moet zijn 12 februari 2000. De door u veroorzaakte geluidsoverlast/burengerucht vond plaats over een langere periode liggende tussen 2 en 19 februari 2000.
De politie mocht uw woning betreden daar er sprake was van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. Het was overigens de bedoeling om voor in beslagneming vatbare zaken in beslag te nemen. Dit gebeurde niet omdat direct na het betreden van uw woning u thuis kwam en de politie overging tot uw aanhouding. In beslagneming is overigens geen vereiste voor het betreden van een woning.
Nu het betreden van uw woning alsmede de aanhouding op verdenking van overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening rechtmatig blijken, zie ik geen reden af te zien van strafvervolging.
Indien u niet ingaat op mijn transactievoorstel (…) zal ik u dagvaarden om voor de politierechter te verschijnen."
11. Verzoeker ging niet in op het transactievoorstel van de officier van justitie en deelde dit bij brief van 9 augustus 2000 aan de officier van justitie mee.
12. De korpsbeheerder deelde verzoeker bij brief van 8 januari 2001 onder meer het volgende mee:
"Uw klacht over het optreden van de politie is behandeld in de vergadering van de commissie voor politieklachten op 19 december jl. De commissie heeft mij, op basis van uw klacht en de rapportages van de politie geadviseerd en mijn antwoord is conform dit advies.
Uw klacht bevat twee elementen, het disproportioneel handelen door de politie, het niet voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en het veroorzaken van schade aan uw woning.
Voor wat betreft het eerste onderdeel heeft de rechter reeds uitgesproken dat de politie correct heeft gehandeld, niet disproportioneel, en heeft voldaan aan de beginselen van subsidiariteit. Daarom onthoud ik mij hieromtrent van een oordeel.
Voor wat betreft de schade aan uw voordeur is de zaak in behandeling gegeven aan de afdeling Facilitaire ondersteuning en verzekeringen bij de politie. De claim voor de schade zal via deze afdeling separaat worden afgedaan."
13. Verzoeker schreef het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland bij brief van 11 januari 2001 onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 8 januari jl. deel ik u het volgende mee. U geeft in genoemd schrijven aan dat mijn klacht bestaat uit twee elementen te weten het disproportioneel handelen van de politie, het niet voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en het veroorzaken van schade aan mijn woning.
Wat het eerste betreft, beweert u dat de rechter zich reeds heeft uitgesproken dat de politie correct heeft gehandeld. Daarom onthoudt u zich van een oordeel. Ik bestrijd dit echter omdat de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan. De zaak is nog niet behandeld door de rechter.
Voorts verbaast het mij, dat ik van tevoren geen uitnodiging heb ontvangen omtrent de behandeling van mijn klacht in de vergadering van 19 december j.l. en niet in de gelegenheid ben gesteld met behulp van juridische bijstand en eventueel in aanwezigheid van getuigen mijn zaak toe te lichten."
14. Bij brief van 22 januari 2001 deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende aan verzoeker mee:
"U stelt dat uw zaak nog niet is behandeld door de rechter. Dit is formeel correct. De zaak moet nog voor de rechter komen. Aan u is echter op 20 juli 2000 een schikking aangeboden waarop u niet bent ingegaan. Om deze reden moet nu formeel de rechtszaak nog worden gehouden. Uit het feit dat deze schikking u is aangeboden, blijkt dat u ten onrechte heeft gehandeld en dat de politie hierom volledig terecht heeft opgetreden. Gelet op de foto's die door de politie zijn gemaakt bij het binnentreden, ben ik van oordeel dat geen disproportionele schade is aangericht.(…)
Voor wat betreft het niet horen over de zaak, zie ik in deze zaak geen aanleiding om tot horen over te gaan. Voor het ene onderdeel was reeds door justitie een uitspraak gedaan (de eerder genoemde schikking) en wordt voor het andere deel een afzonderlijk traject gevolgd (de schade afhandeling)."
15. Bij brief van 24 januari 2001 schreef de verzekeringsmakelaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland onder meer het volgende aan verzoeker:
"(U geeft; N.o.) aan dat de politie slechts een vermoeden had dat er geluid uit uw woning kwam. Bij het binnentreden van uw woning werd dit volgens u door hen niet geconstateerd. Ook zou de toestemming, voor het binnentreden van uw woning bij uw afwezigheid, pas achteraf geregeld zijn. Op grond van deze argumenten meent u dat het door ons ingenomen standpunt geen stand houdt.
Ingaande op het door u gestelde, wijzen wij u op het feit, dat voor een beroep op een rechtvaardigingsgrond, slechts is vereist dat er voor de politie een redelijk vermoeden bestaat dat er in de betreffende woning een strafbaar feit wordt gepleegd. Het enkele feit dat het niet tot een bewezenverklaring is gekomen van het strafbare feit waarvan de verdenking was gerezen, is onvoldoende grondslag om te stellen dat de verdenking, die de rechtvaardiging voor het optreden van politie en justitie vormde, niet meer bestaat en dat de rechtvaardiging komt te vervallen. Uw argument dat de politie slechts een vermoeden had dat het geluid uit uw woning kwam, kan op grond van het hiervoor omschrevene, geen aanleiding zijn om ons standpunt ten aanzien hiervan te herzien. Overigens is ons op basis van de verklaring van de politie gebleken dat u ter zake van dit feit bent aangehouden en veroordeeld. Dit zou volgens de politie hebben geleid tot intrekking van de klacht jegens de politie. Uw argument dat de politie e.e.a. achteraf, en op aanwijzing van uzelf, zou hebben vastgesteld doet naar onze mening verder ook niet ter zake.
Voor wat betreft uw argument ten aanzien van de toestemming tot het binnentreden van uw woning wijzen wij u op het feit dat het door u hieromtrent verklaarde niet overeenkomt met de verklaringen van de politie. Aangezien u, als eisende partij, de door u aangevoerde feiten en omstandigheden dient te bewijzen, verzoeken wij u aan te tonen dat er inderdaad geen toestemming werd verleend. Mocht het overigens al zo zijn dat er geen schriftelijke toestemming werd verleend - wat wij op basis van de ons ten dienste staande gegevens betwisten - dan menen wij, dat gezien de situatie die door de politie werd aangetroffen, in deze ook kon worden volstaan met een mondelinge toestemming. In de verklaringen van de politie wordt telkens gesproken over geluidsoverlast. Hiervan uitgaande gaan wij ervan uit dat de bromtoon die vanuit uw woning kwam de orde op een dusdanige wijze verstoorde dat het noodzakelijk was dat de situatie zo snel mogelijk werd opgelost. Ons inziens kan het al dan niet voldaan hebben aan de geldende procedures niet leiden tot aansprakelijkheid van de politie. Er kan naar onze mening eveneens geen discussie bestaan over het al dan niet sprake zijn van geluidsoverlast. Dat hiervan sprake is geweest, blijkt naar onze mening voldoende uit het feit dat er bij de politie een melding is binnengekomen. Ook op grond van het feit dat de politie het noodzakelijk achtte de woning te betreden kan naar onze mening worden opgemaakt dat het geluid de openbare orde verstoorde.
Ten aanzien van de veroorzaakte schade wijzen wij u op het feit dat wij van de politie een aantal foto's hebben gekregen. Als toelichting bij deze foto's geeft de politie aan dat de schade aan de deur en het kozijn ogenschijnlijk (zeer) gering is, althans wordt het beeld van disproportioneel geweld beslist niet bevestigd. Zichtbaar is schade aan het metalen deurslot, de deurstijl en mogelijk enkele krasjes in de deur ter hoogte van de schade aan de deurstijl. Nu de politie het vermeende disproportioneel handelen betwist, zal u, als de eisende partij, uw argumenten hieromtrent met bewijzen dienen te staven. Dit overeenkomstig het gestelde in artikel 177 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Na het lezen van uw brief, en een afweging te hebben gemaakt van de daarin genoemde feiten, menen wij geen aanleiding te zien om ons eerder ingenomen standpunt te wijzigen."
16. De officier van justitie dagvaardde verzoeker om op 12 februari 2002 ter terechtzitting van de politierechter te Haarlem te verschijnen. Op de dagvaarding stonden twee strafbare feiten. Deze strafbare feiten werden onder meer als volgt omschreven:
"1. hij op of omstreeks 31 januari 2000 (…) opzettelijk en wederrechtelijk een auto(band) (…) heeft vernield; (…)
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met 4 februari 2000 (…) voor de nachtrust bestemde tijd, rumoer of burengerucht heeft verwekt, door toen en daar een geluidsbox (waaruit een brommend geluid kwam) (luid) aan te zetten en/of te houden."
17. Op 12 februari 2002 veroordeelde de politierechter verzoeker tot een tweetal voorwaardelijke geldboetes. De mededeling van de voorwaardelijke veroordeling hield onder meer het volgende in:
KWALIFICATIE:
T.a.v. feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een andere toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 2:
Rumoer of burengerucht verwekken waardoor de nachtrust kan worden verstoord, meermalen gepleegd
GEPLEEGD:
T.a.v. feit 1:
Op 31 januari 2000 te X
T.a.v. feit 2:
2 februari 2000 tot en met 4 februari 2000 te X
BESLISSING:
T.a.v. feit 1:
Geldboete van EUR 100 subsidiair 4 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. feit 2:
Geldboete van EUR 90 subsidiair 4 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. feit 1:
Toewijzing van de civiele vordering van EUR 8,85
Wijst de door de benadeelde partij, He., rekeningnummer (…), gedane vordering tot schadevergoeding als volgt toe.
Veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen voormeld bedrag."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.
C. Standpunt korpsbeheerder
Bij brief van 24 september 2002 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de klacht:
"De klacht van de heer H. is op 19 december 2000 door de commissie voor politieklachten behandeld. De onderdelen die hierbij aan de orde zijn geweest, zijn het binnentreden bij afwezigheid van de heer H. en de schade. Het laatste punt werd niet door de klachtencommissie beoordeeld, maar aan de facilitaire dienst van de politie overgelaten. De commissie heeft dit onderdeel mee laten wegen bij de vraag of sprake was van disproportioneel handelen door het veroorzaken van extreme schade. Gelet op de door de politie bij de actie ter plaatse genomen foto's bleek de schade volgens de commissie geen aanleiding te geven deze als disproportioneel te beschouwen. (…) Over het al dan niet rechtmatig binnentreden heeft de commissie geen aanleiding gezien klager te horen, daar er inmiddels een schikkingvoorstel aan klager was voorgelegd, hetgeen wees op rechtmatigheid bij het binnentreden. De klacht over disproportioneel optreden acht ik dan ook niet gegrond.
De overige punten die (…) worden vermeld, maakten destijds geen onderdeel uit van de behandelde klacht.
Ik ga hierna op deze klachtonderdelen in (…)
- Het onvoldoende actie ondernemen door de politie naar aanleiding van meldingen van burenoverlast.
Er was sprake van een langdurige situatie van burenruzie, waarbij over en weer meldingen waren van overlast en waarbij diverse malen contact is geweest tussen politie en klagers. Hiervan zijn mutaties gemaakt (…). Pogingen tot bemiddeling strandden door het niet mee willen werken door partijen. Diverse aanschrijvingen van de gemeente Y hebben ook geen resultaat gehad. Daar er sprake was van wederzijdse overlast en partijen niet mee wilden werken aan bemiddeling heeft deze zaak geen prioriteit (meer) gehad bij de politie. Dit onderdeel van de klacht acht ik niet gegrond.
- Het zonder toestemming van klager binnentreden van de woning van klager.
Daar klager niet aanwezig was en er sprake was van een overlastsituatie veroorzaakt vanuit de woning van klager werd binnengetreden zonder toestemming van klager om de situatie tot rust te brengen. Dit onderdeel van de klacht acht ik dan ook niet gegrond.
- Het toebrengen van schade aan de deur van de woning van klager.
Gelet op de verklaringen van de aanwezige ambtenaren en de door hen gemaakte foto's ben ik van mening dat de schade aan de deur minimaal was. Er was zeker geen sprake van een vernielde deur, maar slechts van sluitkom veroorzaakt door het openbreken van het slot. Er was zeker geen sprake van disproportionele schade. Ook dit onderdeel van de klacht acht ik niet gegrond.
- Het aanhouden op verdenking van overtreding van artikel 4.1.5. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Y 1998.
Dit artikel betreft het veroorzaken van hinder door het maken van geluid via apparatuur. (…) Daar er hier sprake was van overtreding van dit artikel door klager, werd klager terecht aangehouden. Dit onderdeel van de klacht acht ik dan ook niet gegrond.
- Het aanwezig zijn met onevenredig veel ambtenaren bij de aanhouding.
Het aanwezig zijn van een groot aantal ambtenaren werd veroorzaakt door het feit dat de Technische Recherche aanwezig was voor onderzoek naar de apparatuur. Tevens was iemand aanwezig om de foto's te maken. Deze personen waren dus niet aanwezig om (verzoeker; N.o.) aan te houden, maar voor onderzoek.
- Het niet in de gelegenheid stellen contact op te nemen met een advocaat.
Klager werd aangehouden en meegenomen voor verhoor in een zogenoemde zes uurs zaak (waarbij de uren tussen 24.00 en 9.00 uur niet meegeteld worden). In deze gevallen is het niet gebruikelijk een advocaat in te laten schakelen. Klager kon na verhoor de volgende ochtend het bureau weer verlaten. Daar hij pas om 22.15 uur werd ingesloten en de nachtelijke uren buiten beschouwing worden gelaten, was hij binnen deze zes uur weer vrij.
Ook dit onderdeel van de klacht acht ik niet gegrond."
D. Standpunt minister van justitie
1. Bij opening van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman de minister van Justitie onder andere verzocht om een kopie van de machtiging tot binnentreden. Bij brief van 19 november 2002 schreef de minister van Justitie onder meer het volgende:
"De klacht luidt - voorzover deze mijn verantwoordelijkheid raakt - dat de officier van justitie te Haarlem op 19 februari 2000 aan het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een machtiging heeft afgegeven voor het binnentreden van de woning van verzoeker op voornoemde datum. Naar aanleiding daarvan heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik (…) thans het volgende.
Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegd kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Haarlem, van 22 oktober 2002, met bijlagen. Mede op basis van dit ambtsbericht is het College van procureurs-generaal van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden geacht. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Ter toelichting wil ik daarbij het volgende opmerken.
In het genoemde artikel 149a van de Gemeentewet is bepaald dat de (gemeente)raad bij verordening de bevoegdheid kan verlenen tot binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, indien het toezicht op de naleving van een overtreding van een voorschrift van een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden. Gelet op de artikelen 4.1.5, 6.3 en 6.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Y (…) en artikel 3 lid 1 sub b en lid 3 van de Algemene wet binnentreden heeft de officier van justitie op rechtmatige gronden besloten dat een machtiging tot binnentreden in de woning van verzoeker aan het politiekorps Zaanstreek-Waterland kon worden afgegeven."
2. Bij ambtsbericht d.d. 22 oktober 2002 deelde de fungerende hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Haarlem onder meer het volgende mee:
"De heer Go. en de heer H. zijn buren en leven al geruime tijd met elkaar in onmin. Begin februari 2000 is de politie al meermalen ter plaatse geweest omdat de heer H. op tijdstippen voor de nachtrust bestemd geluidsoverlast door middel van stereoapparatuur veroorzaakt. Op 19 februari doet de heer Go. telefonisch melding van geluidsoverlast.
Als de politie ter plaatse komt, horen ze in het huis van de heer Go. een luid gebrom. Het geluid komt uit het huis van de heer H. De politie belt meermalen bij de heer H. aan. Omdat niet wordt open gedaan, gaat de politie ervan uit dat de heer H. niet thuis is. Vervolgens hebben de verbalisanten de hulpofficier van justitie verzocht een machtiging tot binnentreden af te geven. De hulpofficier kon op dat moment echter, in verband met de afhandeling van een ander incident, geen machtiging afgeven.
Daarop hebben de verbalisanten, door tussenkomst van de wijkteamchef van het gebied waar de geluidsoverlast plaatsvond, de toestemming tot binnentreden ter opsporing van de geluidsoverlast gevraagd aan de dienstdoende officier van justitie. Officier van justitie R. heeft vervolgens de machtiging tot binnentreden afgegeven.
Op grond van artikel 149a van de gemeentewet kon de officier van justitie toestemming tot binnentreden ter opsporing van de geluidsoverlast geven.
Gelet op het bovenstaande acht ik de klacht van de heer H. ongegrond."
E. Reactie betrokken ambtenaren
1. Betrokken ambtenaar Bu. verklaarde bij brief van 11 oktober 2002 onder meer het volgende:
"In de periode die betrekking heeft op de klacht was ik werkzaam als hoofdagent in de Basis Politie Zorg (BPZ) met als standplaats het politiebureau te Middenbeemster. In verband met wijkgebonden werken lagen mijn wijkgebonden werkzaamheden in de gemeente Beemster. Bemiddeling zoals bijvoorbeeld tussen H. en zijn buren vielen niet onder wijkgebonden werken in de wijk Beemster. Die verantwoordelijkheid lag bij de collegae met de standplaats X, wijk Y. Met betrekking tot de voorgeschiedenis tot het conflict kan ik daarom weinig zeggen.
De incidenten afhandeling, ook wel noodhulp genoemd, wordt gezamenlijk uitgevoerd. Zoals ook op zaterdag 19 februari 2002. Toen deed ik met de agent T. dienst in de noodhulp. T. had als standplaats X en wist van de zaak van H. af. Dit is dan ook de reden waarom hij het voortouw heeft genomen met betrekking tot de afhandeling, waaronder ook het opmaken van het proces-verbaal.
Na overleg te hebben gehad met de hulpofficier van justitie, St., gaf de officier van justitie, R., toestemming tot het betreden, tegen de wil van de bewoner, van de woning van H. Kennelijk was er voldoende grond om deze toestemming te verlenen.
Ik ben mij ervan bewust dat het binnentreden van een woning, tegen de wil van de bewoner, een vergaande bevoegdheid is, die een aantasting is op het privé-leven van de bewoner. Het is dan ook een bevoegdheid die ik altijd met de grootste zorg uitvoer. Ik bedoel daarmee dat ik eerst onderzoek op welke manier de woning kan worden betreden zonder dat daardoor schade ontstaat of kan worden beperkt. In het geval van dit binnentreden was het mijns inziens de beste keuze om de voordeur te forceren. Dit forceren vond plaats op een rustige wijze en zodanig dat de schade beperkt bleef. Hierna hebben wij een slotenmaker verzocht om een nieuw slot te plaatsen. Ondanks de beschadiging aan de deur was het mogelijk af te sluiten. Ik denk dan ook dat we erin zijn geslaagd de schade beperkt te houden.
Op verzoek kwam een tweede eenheid ter plaatse. Dit waren de hoofdagent Sp. en de surveillant B. Twee koppels ambtenaren moeten mijns inziens minimaal aanwezig zijn bij een dergelijk onderzoek. Dit om de veiligheid van de ambtenaren te waarborgen bij een mogelijke confrontatie met personen die het onderzoek willen verijdelen.
Na te zijn aangehouden werd H. ingesloten in het politiebureau te Purmerend. Ik kan mij niet herinneren hoe de insluiting heeft plaatsgevonden en of H. juridische bijstand heeft verzocht. Het is mij bekend dat als iemand al een advocaat heeft deze in kennis wordt gesteld, als daarom wordt verzocht. Indien iemand geen advocaat heeft dan wordt hem een advocaat toegewezen, nadat hij in verzekering is gesteld. Mij is niet bekend of H. een advocaat had. H. werd in elk geval niet in verzekering gesteld zodat hij geen advocaat kreeg toegewezen."
2. Betrokken ambtenaar St. verklaarde bij brief van 15 november 2002 onder meer het volgende:
"Mijn betrokkenheid bij het feit waarover klager spreekt, wordt verwoord in het proces-verbaal (…), opgemaakt door (betrokken ambtenaar Tr.; N.o.). Hierin wordt vermeld dat ik als vervangend wijkteamchef van het wijkteam Y was benaderd. Nadat mij telefonisch het probleem was geschetst, werd door mij, eveneens telefonisch, contact gezocht met de dienstdoende piket officier van justitie, verbonden aan het arrondissement te Haarlem, R.
Door vermelde officier van justitie werd aangegeven te handelen zoals nader vermeld in het betreffende proces-verbaal.
In het betreffende proces-verbaal is abusievelijk vermeld, dat deze handelingen en de toestemming van de officier van justitie werden verricht en gegeven op 29 februari 2000.
Deze datum dient te zijn 19 februari 2000.
(…)
Terecht kan worden opgemerkt, dat in dit proces-verbaal het hanteren van data geen schoonheidspijs verdient."
F. Reactie verzoeker
Bij brief van 15 december 2002 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Wat mij vooral is opgevallen uit de ontvangen informatie is dat de politie kennelijk over een uitgebreider dossier beschikt, dan het dossier dat tijdens de zitting van de rechtbank is behandeld.
Ik vraag mij af wat hier de reden van is. Is dit misschien gedaan om tegenover u aan te tonen, dat zij - in tegenstelling tot de werkelijkheid - er alles aan hebben gedaan, om het probleem serieus op te lossen?
Wat dat betreft wil ik nogmaals verwijzen naar mijn schrijven van 21 maart 2001 en dat van 13 juli 2002 (…).
Hierin heb ik onder meer aangegeven, dat de schade aanzienlijk groter was bij de inval op 19 februari 2002, dan - na het indienen van mijn klacht bij de politie - wederom thans wordt gebagatelliseerd. Voor de duidelijkheid, doe ik u hierbij de door mij gemaakte foto's van de volgende ochtend toekomen.
Zowel aannemer K., als de medewerker van mijn verzekeringsmaatschappij (…), die meteen de volgende morgen de schade hebben opgenomen, hebben daar ook duidelijk een andere indruk van gekregen. De hardhouten deur was over een lengte van 80 cm ter hoogte van de deurknop geheel gespleten en provisorisch met een aantal schroeven weer aan elkaar gezet.
Ik verzoek u hen wat dit betreft te benaderen.
Bovendien hebben de twee agenten van het korps Y (de heren K. en T.) tijdens het gesprek op het bureau te X op 21 februari 2001 zich ook duidelijk heel anders uitgelaten en niet zoals in het schrijven van 11 oktober 2002 staat vermeld 'er in zijn geslaagd de schade beperkt te houden'. Het was volgens hen wel degelijk een beetje uit de hand gelopen.
Zij hebben pertinent gezegd, dat ik de schade kon laten repareren. Omdat de deur volgens de aannemer (…) niet meer afdoende gerepareerd kon worden, is de deur in z'n geheel vervangen. Door de verzekering van de politie is zelfs geen poging gedaan om aan te geven, dat zij desnoods bereid waren een deel van de schade te vergoeden.
Overigens zijn de foto's van de politie van zodanige slechte kwaliteit, dat de schade voor een neutraal persoon ook nauwelijks is waar te nemen.
Voorts staat in de brief van 24 september 2002, dat pogingen van de politie tot bemiddeling strandden door het niet willen meewerken door partijen.
Dit is pertinent onjuist, omdat juist ik vanaf het begin de politie heb gevraagd en ook de burgemeester te bemiddelen.
Maar nee pas nadat het kalf verdronken was, kon er echt bemiddeld worden. Preventief hebben zij nooit iets ondernomen.
(…)
Frappant vind ik het verder, dat mijn buurman tegenover de politie (volgens zijn aangiften) veelvuldig heeft voorgedaan, alsof juist ik degene was die vaak overlast veroorzaakte. En dat de politie daar vervolgens wel geloof aan hechtte en aan mijn aangiftes c.q. meldingen niet, stoort mij bijzonder. Aangiftes zijn volgens mij zeer overtrokken en mijn aangiftes c.q. meldingen ontbreken, bijvoorbeeld van de onverklaarbare schade aan mijn auto c.q. bus. Wat de overlast van muziek betreft, zijn er ook nooit metingen verricht, waaruit blijkt dat mijn muziek inderdaad te hard was.
Er staat verder een opmerking in het rapport van 10 juni 1998, dat mijn buurman veelvuldig met mij heeft gesproken over mijn harde muziek en het klussen vroeg in de morgen enz. en dat ik zelfs racistische opmerkingen zou hebben gemaakt over zijn Amerikaanse vrouw.
Wederom pertinent onwaar.
Met die man was namelijk niet te praten. Dat hebben zelfs de agenten later tijdens het bemiddelingsgesprek, waarbij een aantal duidelijke afspraken werden gemaakt, ervaren. Overigens als gunstige bijkomstigheid kan ik u meedelen, dat de buren per 1 december jl de woning T-Laan 2 tot mijn grote opluchting wegens verkoop hebben verlaten.
Eindelijk kan ik na 2 ½ jaar weer rustig thuis slapen, in plaats van bij mijn ouders. De laatste nacht kon de heer Go. het overigens niet nalaten om rond 12.00 uur met een moker nog even de tussenmuur te bewerken.
Jammer voor hem, had hij de buitendeur open laten staan en zijn partner op de uitkijk stond, waardoor ook mijn buurman van T-laan 3 onverwacht getuige was van deze uitspatting.
En er zijn hier zo veel van geweest. De heer Go. schrok hier zo van, dat hij onmiddellijk in zijn auto sprong en met gierende banden en luid toeterend de straat verliet.
Laatstgenoemde buurman deelde mij mee, ook nu pas te begrijpen, wat ik al die jaren had meegemaakt en was eventueel bereid als getuige op te treden.
Ik heb namelijk ook hiervan melding gemaakt bij de politie."
G. Reactie korpsbeheerder
1. Bij brief van 20 maart 2003 reageerde de korpsbeheerder op de brief van verzoeker d.d. 15 december 2002 onder meer als volgt:
"Naar aanleiding van de foto's die de heer H. (…) heeft toegestuurd, heeft de heer Ge. nogmaals met de heer Sp., een van de destijds aanwezige agenten, gesproken en hiervan een verklaring opgemaakt. (...) Ik verwijs u dan ook naar deze verklaring.
Ik ben overigens nog steeds van mening dat terecht bij de heer H. werd binnengetreden. Hiertoe was een last van justitie. Als de heer H. dan ook nogmaals een schadeclaim wil indienen, verwijs ik hem hiervoor naar Justitie Haarlem."
2. Bij proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 17 maart 2003 deelde Ge. onder meer het volgende mee:
"Hierbij verklaar ik, Ge., inspecteur van politie te Zaanstreek-Waterland, het volgende:
Naar aanleiding van de door H. (…) ingediende klacht over disproportioneel politieoptreden in verband met het op 19 februari 2000 binnentreden in zijn woning, T-laan 1 te X, heb ik, klachtbehandelaar, destijds in opdracht van de korpschef deze klacht onderzocht en daaromtrent een rapportage opgemaakt.
(…)
Na overleg met de advocaat van klager werd de klacht van de heer H. door de klachtencommissie van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland eind 2000 behandeld, waarna de korpsbeheerder de dato 8 januari 2001 aan de heer H. mededeelde dat de twee elementen van zijn klacht, te weten disproportioneel optreden en een schadeclaim, afzonderlijk beoordeeld werden.
Betreffende het disproportioneel optreden stelde de korpsbeheerder dat Justitie het politieoptreden als correct heeft beoordeeld en hij zich derhalve van een oordeel hieromtrent onthoudt. Het schadeaspect van de klacht was in behandeling gegeven bij de afdeling Facilitaire Ondersteuning van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland en zou separaat worden behandeld.
Op 15 januari 2001 deelde de secretaris van de klachtencommissie mij mede dat de heer H. twee transactievoorstellen van Justitie had ontvangen maar niet 'veroordeeld' was.
De korpsbeheerder repliceerde bij schrijven d.d. 22 januari 2001 dat hierin toch het oordeel van Justitie was vervat en verwees voor de schadeclaim zoals eerder vermeld.
Aan de hand van de foto's die na het binnentreden door de technische rechercheur E. gemaakt waren, leek de schade aan de deur erg mee te vallen en deze betreffende rechercheur vond de schade aan de deur of de deurstijl niet disproportioneel, zoals hij mij begin november 2000 desgevraagd mededeelde. Enkele door hem gemaakte foto's werden destijds bij het dossier gevoegd en daarop was te zien dat het slot en de deurstijl beschadigd waren. In het verslag van binnentreden d.d. 20 februari 2000 staat vermeld dat werd binnengetreden met machtiging van de Officier van Justitie te Haarlem door het forceren van de voordeur waardoor braakschade was ontstaan. Nadere omschrijving van de schade werd niet aangegeven.
Na het zien van de foto's die de heer H. bij zijn brief aan de Nationale ombudsman (…) had gevoegd, is het zeer aannemelijk dat het om dezelfde deur gaat als de eerdergenoemde foto's. De foto's van de heer H. zijn echter vanuit een andere positie genomen en tonen een ander beeld van de schade. De schade getoond door de foto's van de heer H. heb ik, Ge., op eerdere door de heer E. aan mij getoonde foto's niet waargenomen.
Op maandag 17 maart 2003 omstreeks 13.30 uur sprak ik telefonisch met de mij bekende verbalisant Sp., die destijds nauw bij de zaak betrokken was. Nadat ik hem de reden van dit gesprek had medegedeeld, vertelde hij mij dat hij zich één en ander nog redelijk goed kon herinneren. Na verkregen opdracht van de Officier van Justitie tot binnentreden hebben twee collegae de deur open gemaakt met een zogenaamde 'ram'.
Zij zijn volgens Sp. beslist niet disproportioneel te werk gegaan maar de deur bleek beter tegen inbraak te zijn beveiligd dan aanvankelijk werd vermoed en daardoor moest er helaas meer beschadigd worden. Ook de nadien ter plaatse gekomen aannemer beoordeelde de schade als 'behoorlijk'. Of de deur gerepareerd had kunnen worden of dat de deur en deurstijl vervangen zouden moeten worden, kon Sp. als niet deskundige niet beoordelen.
De door de heer H. ingediende schadeclaim ad ƒ 3.427,28 is door de verzekeringsmaatschappij van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland niet gehonoreerd vanwege het feit dat van disproportioneel optreden niet gebleken was.
Ik, Ge., merk hierbij op dat deze beoordeling mogelijk mede gestoeld was op de omschrijving van de schade naar aanleiding van de eerstbedoelde foto's van de technische recherche. Het inbraakwerende karakter van de betreffende deur was voor zover mij bekend destijds echter niet mede beoordeeld.
In ogenschouw genomen dat met uitzondering van de uiteenlopende beelden van de foto's geen afwijkende feiten naar voren gekomen zijn is mij, Ge., niet kunnen blijken dat sprake zou kunnen zijn van disproportioneel politieoptreden bij het binnentreden in de woning van de heer H. op 19 februari 2000."
H. Nadere reactie verzoeker
Bij brief van 1 april 2003 reageerde verzoeker onder meer als volgt:
"Uit het proces-verbaal blijkt namelijk overduidelijk dat het om dezelfde deur gaat en dezelfde schade.
Alleen interpreteert de politie de zaak nu zodanig, dat mijn foto's vanuit een andere positie zijn gemaakt. Mijn vraag is in de eerste plaats, wat is hier mis mee.
Als de politie namelijk van mening is, dat zij in dergelijke situaties alleen foto's moet maken van eenvoudige krasjes, in plaats van de echte (totale) schade, dan behoef ik hier toch niet de dupe van te worden.
Nogmaals er is hier nog steeds sprake van dezelfde deur en dezelfde schade. Het betrof namelijk helaas geen Bruijnzeeldeur, maar een hardhouten deur, waarvan een deel door het optreden van de politie volledig door midden was gebroken.
Er staat in de brief van de klachtenbemiddelaar ook letterlijk 'het inbraakwerende karakter van de betreffende deur was voor zover mij bekend destijds echter niet mede beoordeeld'.
Ook had de politie de mogelijkheid, door bijvoorbeeld een ruit in te slaan, veel minder schade te maken.
Voorts mis ik de getuigenverklaringen van de aannemer (…) en de verzekeringsexpert van de (…), die de schade destijds de volgende dag al ook hebben geconstateerd.
Verder wordt door de heer Sp. medegedeeld, dat het forceren van de deur middels een raminbraak is geschied.
Dit is in tegenspraak met de mededeling - tijdens het gesprek op het bureau op 20 februari 2001 - van de heren Ku. en T., in aanwezigheid van mijn vader.
Zij vertelden toen namelijk, dat het forceren van de deur uiteindelijk met een koevoet had plaatsgevonden. De politie had de zaak verkeerd ingeschat, het was een beetje uit de hand gelopen; ik kon de schade laten herstellen en de rekening indienen, enz.
Ik wil hierbij nogmaals herhalen, dat het om twee aparte zaken gaat.
De veroordeling, die ik (al dan niet terecht) wegens vermeende overlast heb gehad en de proportionele schade die de politie bij het binnentreden van mijn woning (zonder mijn toestemming) heeft gemaakt.
Voordat ik een officiële klacht indien, probeert de politie zich ineens aan alle kanten te verschonen en in te dekken.
Buitengewoon verwonderlijk, bovendien zeer verwerpelijk.
Het is kennelijk voor de politieambtenaren moeilijk om te erkennen dat ook zij fouten hebben gemaakt, waarvoor zij zelf de verantwoording dienen te dragen."
I. Nadere vraag aan minister van justitie
Op 14 oktober 2003 merkte een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch aan een medewerkster van het Parket-Generaal op dat de Nationale ombudsman bij opening van het onderzoek naar de klacht van verzoeker verzocht heeft om een kopie van de machtiging tot binnentreden. Deze kopie was niet als bijlage bij de reactie van de minister van Justitie d.d. 19 november 2002 verstuurd.
Op 27 oktober 2003 deelde een medewerkster van het Parket-Generaal aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat er toentertijd geen afschrift van de machtiging tot binnentreden naar de Nationale ombudsman is verstuurd omdat het een mondelinge machtiging betreft en geen schriftelijke machtiging.
Achtergrond
1. Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Y:
1.1 Artikel 4.1.5., eerste lid:
"Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op en zodanige wijze dat voor een onwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt."
1.2 Artikel 6.1:
"Overtreding van de artikelen in deze verordening en de krachtens de artikelen in deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak."
1.3 Artikel 6.3, eerste lid:
"De opsporing van de in artikel 6.1 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die de aanwijzing zijn vermeld."
1.4 Artikel 6.4:
"1. Personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en opsporingsambtenaren, die voorzover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
2. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner."
2. Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet:
"Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen."
3. Algemene wet op het binnentreden (Awbi):
3.1 Artikel 2:
"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."
3.2 Artikel 3:
"1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:
a. de advocaat-generaal bij het gerechtshof;
b. de officier van justitie;
c. de hulpofficier van justitie.
2. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.
3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist."
3.3 Artikel 13:
"Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 1 en 2 van deze wet in de praktijk."
3.4 In de Memorie van Toelichting bij de Awbi staat ten aanzien van artikel 2, derde lid het volgende vermeld:
"Voor de in het wetsontwerp neergelegde regeling geldt, zoals ook voor andere wettelijke bepalingen, dat een daarvan afwijkende wijze van handelen onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Te denken valt aan situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt. Dan is onmiddellijk optreden geboden. Als voorbeeld kan worden genoemd de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zal kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is voor het binnentreden alsdan niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Dan is onmiddellijk optreden kennelijk in het belang van de bewoner noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bij voorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming én zonder machtiging gerechtvaardigd. Dit binnentreden is daarom rechtmatig, omdat hetzij belangen van hogere orde dan de belangen tot bescherming waarvan het huisrecht strekt, hetzij de belangen van de bewoner zelf op het spel staan. Artikel 2, derde lid, voorziet in de bevoegdheid om in die uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging zonder toestemming in de woning binnen te treden."
4. Wetboek van Strafvordering:
4.1 Artikel 28:
"1. De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van den Derden Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2. Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zooveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman of met zijne raadslieden in verbinding te stellen."
4.2 Artikel 40, eerste en tweede lid:
"1. Het bureau rechtsbijstandvoorziening kan ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.
2. Is een krachtens het voorgaande lid aangewezen advocaat beschikbaar voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte, dan treedt hij, voor de duur van de inverzekeringstelling, als diens raadsman op. De officier van justitie of een hulpofficier licht de advocaat onverwijld omtrent de inverzekeringstelling in."
4.3 Artikel 53, eerste lid :
"In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden."
4.4 Artikel 61, eerste en derde lid:
"1. Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord.
(…)
3. Voor de berekening van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen wordt de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet meegerekend."
5. Artikel 6, derde lid, onder c van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden:
"Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen"
6. Artikel 149a Gemeentewet:
"Indien het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van een voorschrift van een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner, kan de raad deze bevoegdheid bij verordening verlenen."
7. Schadevergoeding:
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.
8. Artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman:
"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."
9. Het arrest HR 17 mei 1949, NJ 1949, 553 waarin de Hoge Raad oordeelde dat er in een geval waarin een verdachte dertig uur nadat hij het feit had begaan werd aangehouden, nog sprake kon zijn van een geval van ontdekking op heterdaad wegens het:
"vrijwel onafgebroken treffen van de onmiddellijke nodige maatregelen ten dienste van het tot klaarheid brengen van het op heterdaad ontdekte feit."