2004/277

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden het bedrag van de aan haar toekomende teruggaaf inkomstenbelasting 2002 niet heeft gestort op de door haar op de aangifte inkomstenbelasting 2002 genoemde rekening.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster deed op of omstreeks 28 januari 2004 elektronisch aangifte inkomstenbelasting 2002. Op de uitnodiging tot het doen van deze aangifte was door de Belastingdienst het rekeningnummer B afgedrukt dat bij hem bekend was voor een eventuele teruggaaf inzake de inkomstenbelasting. Verzoekster vulde bij de daarvoor op de aangifte opgenomen rubriek "ander of onbekend rekeningnummer" echter rekeningnummer A in waarop zij deze teruggaaf wenste te ontvangen.

2. De Belastingdienst ging voorbij aan het door verzoekster in haar aangifte vermelde rekeningnummer A en stortte op 5 maart 2004 het bedrag van de teruggaaf ter grootte van € 3.129 op rekeningnummer B. Ook deze rekening staat op naam van verzoekster.

II. Ten aanzien van verzoeksters klacht

1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Belastingdienst) het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2002 niet heeft gestort op de door haar op de aangifte inkomstenbelasting 2002 aangegeven rekening A. Rekening B waarop de Belastingdienst de teruggaaf stortte was volgens verzoekster door de bank geblokkeerd. Het saldo van die rekening was op het moment van de storting ongeveer € 10.000 negatief, aldus verzoekster.

Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de storting op de geblokkeerde rekening haar niet ter beschikking is gekomen en dat zij daardoor derhalve niet is verrijkt. Volgens verzoekster is deze rekening door haar bankinstelling overgedragen aan een incasso-organisatie en maakt zij deel uit van een verzoek tot schuldsanering bij de Gemeentelijke Kredietbank Leeuwarden. Voorts wijst verzoekster er op dat de haar toekomende voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2003 door de Belastingdienst op of omstreeks 22 december 2003 wél is gestort op de door haar gewenste rekening.

Ten gevolge van de fout van de Belastingdienst stelt verzoekster in financiële problemen te zijn gekomen. Zij gaf aan dat zij en haar echtgenoot per 1 april 2004 een nieuw huis toegewezen hadden gekregen. Voor de dubbele huur, de stoffering en overige zaken stelt verzoekster het bedrag van de teruggave hard nodig te hebben.

2. Door de Belastingdienst is erkend dat het bedrag van de teruggaaf is gestort op een rechtsgeldig door verzoekster uitgesloten rekening. De Belastingdienst stelt zich echter op het standpunt niet gehouden te zijn de teruggaaf opnieuw aan verzoekster uit te betalen, aangezien verzoekster door de storting op de rekening die op haar naam stond is verrijkt. Volgens de Belastingdienst kan het bedrag van de belastingverbintenis worden voldaan door verrekening met het bedrag van de verrijking.

De Belastingdienst grondt deze beslissing onder meer op de informatie van de Gemeentelijke Kredietbank Leeuwarden dat verzoekster op 19 januari 2004 een verzoek tot schuldsanering had ingediend. Dit verzoek verkeert in het "intakestadium", aldus de Belastingdienst. Of tot schuldsanering wordt overgegaan heeft de Gemeentelijke Kredietbank volgens de Belastingdienst afhankelijk gesteld van een aantal door verzoekster nog te verrichten activiteiten. In aanmerking genomen het bovenstaande is de Belastingdienst van oordeel dat de teruggaaf niet is toegevloeid aan een rekening waarover vóór de datum van de storting van de teruggaaf (5 maart 2004) met de Gemeentelijke Kredietbank saneringsafspraken waren gemaakt.

De Belastingdienst stelt dat hij uitsluitend gehouden is het bedrag van de teruggaaf nogmaals aan verzoekster uit te betalen indien zij dat bedrag - eventueel door middel van een betalingsregeling van (gelijke) maandelijkse termijnen en een looptijd van ten hoogste twee jaren - aan hem terugbetaalt.

3. Vaststaat dat de Belastingdienst ten onrechte is voorbijgegaan aan de vermelding door verzoekster op haar aangifte van het rekeningnummer waarop zij de teruggaaf wenste te ontvangen.

Van de Belastingdienst mag worden verwacht dat hij adequaat reageert op de vermelding op een aangifte van een rekeningnummer. Op de aangifte wordt immers de ruimte geboden voor het opgeven van een ander rekeningnummer juist om ongewenste situaties als die waarin verzoekster nu door toedoen van de Belastingdienst is terechtgekomen, te voorkomen.

In zoverre heeft de Belastingdienst jegens verzoekster gehandeld in strijd met het uit het zorgvuldigheidsvereiste voortvloeiende beginsel van administratieve nauwkeurigheid.

De onderzochte gedraging is derhalve niet behoorlijk.

4. Overigens kan de Belastingdienst in zijn standpunt worden gevolgd dat hij niet gehouden is de teruggaaf opnieuw aan verzoekster uit te betalen, aangezien zij door de storting op de rekening die op haar naam staat is verrijkt.

De Belastingdienst heeft het bedrag gestort op een door verzoekster rechtsgeldig uitgesloten rekening en heeft, nu verzoekster de betaling niet wenste te accepteren, daarmee niet bevrijdend aan verzoekster betaald. Rekening B waarop de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf heeft gestort, staat echter op verzoeksters naam. Onder de omstandigheden van het geval kon de Belastingdienst in redelijkheid het standpunt innemen dat het bedrag van de storting verzoekster ten goede is gekomen. Daarvoor is van belang dat in dit geval op het moment van de storting door de Belastingdienst niet vast stond dat de schuldsanering daadwerkelijk zou plaatsvinden. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder I.3. in het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën (zie Achtergrond, onder 2.) is dan ook geen sprake.

Ook het feit dat rekening B ten tijde van de storting door de bank was geblokkeerd doet er niet aan af dat het bedrag van de storting verzoekster daadwerkelijk ten goede is gekomen. De schuld aan de bank is immers ondanks die blokkering verminderd met het bedrag van de storting.

5. Aan het hiervoor onder 4. overwogene doet niet af dat de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2003 op of omstreeks 22 december 2003 wél op het door verzoekster gewenste rekeningnummer A is gestort. Bij dit oordeel is mede van belang dat juist bij - structureel of regulier inkomstenkarakter hebbende - voorlopige teruggaven rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de ontvanger van de voorlopige teruggave een ander is dan de gerechtigde die het verzoek heeft ingediend. Derhalve houdt de Belastingdienst in zijn zogenaamde Vastgirobestand een aparte rubriek aan voor rekeningnummers inzake voorlopige teruggaven. Deze nummers worden door hem niet automatisch gebruikt voor teruggaven inkomstenbelasting.

6. Nu verzoekster door de storting op de uitgesloten rekening B is verrijkt en verzoekster deze storting niet als voldoening van de schuld van de Belastingdienst aan haar heeft aanvaard, heeft de Belastingdienst juist en in overeenstemming met het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën gehandeld door het standpunt in te nemen dat hem op grond van het bepaalde in artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) een vordering toekomt wegens ongerechtvaardigde verrijking en, behoudens het hierna onder 7. overwogene, dat deze vordering diende te worden verrekend met de schuld die voortvloeit uit de verplichting het bedrag van de teruggaaf alsnog aan verzoekster uit te betalen.

7. Het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën schrijft de Belastingdienst onder I.4 voor bij de belastingplichtige te informeren naar eventuele schade die het gevolg zou kunnen zijn van de hiervoor onder 6. bedoelde verrekening. Ingevolge dit voorschrift kan de Belastingdienst de onder 6. bedoelde verrekening ter beperking van zijn schadeplichtigheid achterwege laten. In dit geval dient tevens rekening te worden gehouden met hetgeen in hoofdstuk 13A.2.5.5 Belastingteruggaaf in het Jaarverslag 2003 van de Nationale ombudsman inzake de aanpassing van het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën (zie Achtergrond, onder 3.) is opgenomen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.

De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen dat de Belastingdienst/ Noord de betreffende bankinstelling en de incasso-organisatie waaraan verzoeksters rekening B was overgedragen, heeft verzocht de teruggaaf naar hem terug te storten, alsmede dat hij overeenkomstig het hiervoor bepaalde onder Beoordeling, onder 7. verzoekster heeft verzocht haar eventuele schade in beeld te brengen die het gevolg is van de uitbetaling op de uitgesloten rekening.

Tevens heeft de Nationale ombudsman er met instemming kennis van genomen dat de Belastingdienst/Noord naar aanleiding van de reactie van de incasso-organisatie dat zij niet tot terugstorting zou overgaan, zich jegens verzoekster bereid verklaarde het bedrag van de teruggaaf nogmaals aan haar uit te betalen indien zij dat bedrag - eventueel door middel van een betalingsregeling van (gelijke) maandelijkse termijnen en een looptijd van ten hoogste twee jaren - aan hem terugbetaalt.

Onderzoek

Op 18 maart 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd

17 maart 2004, van mevrouw W. te Sneek, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoekster en de Belastingdienst/Noord gaven aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster deed op of omstreeks 28 januari 2004 elektronisch aangifte inkomstenbelasting 2002. Op de uitnodiging tot het doen van deze aangifte was door de Belastingdienst het rekeningnummer B afgedrukt dat bij hem bekend was voor een eventuele teruggaaf inzake de inkomstenbelasting.

Verzoekster vulde bij de daarvoor op de aangifte opgenomen rubriek "ander of onbekend rekeningnummer" echter rekeningnummer A in waarop zij de teruggaaf inkomstenbelasting 2002 wenste te ontvangen.

2. Op 5 maart 2004 stortte de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, met voorbijgaan aan de vermelding door verzoekster op haar aangifte van rekeningnummer A, het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2002 (gedagtekend 16 maart 2004) ad € 3.129 op het oude bij hem bekende nummer B.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht. In haar verzoekschrift van 17 maart 2004 merkte verzoekster onder meer nog het volgende op:

"De rekening waar het bedrag nu naar overgemaakt is, staat weliswaar op mijn naam, maar is door de ABN AMRO bank overgedragen aan incasso-organisatie (…), wegens een langdurige roodstand. Er wordt namelijk door de Gemeentelijke Kredietbank te Leeuwarden aan een schuldsanering gewerkt, waar deze rekening een onderdeel vanuit maakt. Ik kan dus onder geen beding beschikken over bovengenoemde rekening of het geld dat de Belastingdienst daarop gestort heeft.

Aangezien ik deze week een nieuw huis heb toegewezen gekregen door de woningbouwvereniging in Sneek heb ik het belastinggeld hard nodig voor de dubbele huur (van te verlaten woning en te bewonen woning), de stoffering en allerhande zaken die daarbij komen kijken. (…)

U kunt zich ongetwijfeld voorstellen dat het feit dat de financiële middelen voor de verhuizing nu dreigen te verdwijnen ernstige gevolgen hebben, terwijl de oorzaak ligt bij een fout van de Belastingdienst. Helaas is deze dienst (…) niet van plan de fout die hij gemaakt heeft recht te trekken. (…) Uit de (kopie van de aangifte inkomstenbelasting 2002; N.o.) kunt u opmaken dat ik wel degelijk het juiste rekeningnummer heb doorgegeven en (uit de kopie van de 22 december 2003 gedagtekende aanslag voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2003; N.o.) dat de Belastingdienst (op of omstreeks deze datum de voorlopige teruggaaf over 2003; N.o.) wel degelijk op het juiste rekeningnummer heeft gestort …"

C. Standpunt Belastingdienst/Noord

1. Bij faxbericht van 19 maart 2004 stelde de Nationale ombudsman de Belastingdienst/Noord de volgende vragen:

"1. Heeft de Belastingdienst de teruggaaf reeds op de niet door verzoekster gewenste rekening gestort?

2. Stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat het op de uitgesloten rekening gestorte bedrag ter beschikking is gekomen van verzoekster en zij daardoor derhalve is verrijkt? Ik verzoek u in uw reactie hierop te laten meewegen dat volgens verzoekster de door haar uitgesloten rekening door de betreffende bankstelling is overgedragen aan een incasso-organisatie en dat deze rekening deel uitmaakt van een verzoek tot schuldsanering bij de Gemeentelijke Kredietbank Leeuwarden.

3. Zo ja, is er aanleiding de vordering tot verrijking te matigen op grond van de in artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) in dat kader geformuleerde criteria?

4. Heeft de Belastingdienst, indien hij stelt bevoegd te zijn tot verrekening over te gaan, verzoekster in de gelegenheid gesteld een overeenkomst met hem te sluiten die ziet op de terugbetaling van het bedrag van de verrijking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar bestaat deze regeling uit?"

2. In reactie op de klachtomschrijving en de daarbij behorende vragen liet de Belastingdienst/Noord bij brief van 1 april 2004 de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"… Op haar aangiftebiljet 2002 heeft (verzoekster; N.o.) aangegeven het bedrag van de teruggave te willen ontvangen op rekeningnummer A. Het bedrag (€ 3.024 belasting en € 105 heffingsrente) is op 5 maart 2004 echter overgemaakt op rekeningnummer B.

Over deze storting heeft klaagster één maal telefonisch contact gehad met de heer. van de Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden, (…). Dit telefoongesprek is van korte duur geweest. Nadat de heer T. had uitgelegd dat er, voor zover hij op dat moment kon beoordelen, in principe door de Belastingdienst bevrijdend was betaald heeft klaagster onmiddellijk aangegeven het hogerop te zoeken, met de onderhavige klacht als gevolg.

Na het gesprek heeft de heer T. op 18 maart jl. een fax verzonden naar de bank met de vraag hem te informeren op welke naam de rekening met nummer B staat, teneinde te controleren of er daadwerkelijk sprake is van bevrijdende betaling door de Belastingdienst. Op deze fax is tot op heden niet gereageerd door de bank.

Van het gegeven als genoemd in de klachtformulering dat sprake is van een schuldsanering door de Gemeentelijke Kredietbank te Leeuwarden was de heer T. niet op de hoogte.

Op grond van bovenstaande concludeer ik dat de zaak in Leeuwarden nog in behandeling is. Uw specifieke vragen zijn daarom op dit moment nog niet te beantwoorden.

Op uw advies heb ik op 29 maart jl. contact opgenomen met (…) van het Ministerie.

Deze deelde mij mee dat het voornemen van de Staatssecretaris van Financiën om zijn besluit van 16 maart 2001, nr. RTB 2001/1081 M (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) aan te passen nog niet heeft geleid tot een aangepast besluit. Of en op welke termijn dit nieuwe aangepaste besluit het licht zou zien kon hij niet aangeven.

Indien blijkt dat klaagster gerechtigd is tot de bankrekening met nummer B en de bank niet bereid is het gestorte bedrag terug te storten ben ik van mening dat op grond van het geldende beleid en de informatie waarover ik nu beschik geen reden bestaat het bedrag nogmaals uit te betalen. Of er dan tot een regeling kan worden gekomen is in eerste instantie aan de heer T. Het stadium van het maken van eventuele afspraken/regelingen is, zoals hierboven vermeld, echter nog niet bereikt…”

3. Naar aanleiding van telefonisch contact op 2 april 2004 met de Nationale ombudsman deelde de Belastingdienst/Noord in een nadere reactie bij brief van 6 april 2004 onder meer het volgende mee:

"(…) is de uitbetaling geschied op een rechtsgeldig uitgesloten rekening.

Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de uitgesloten rekening op naam staat van verzoekster. De vraag of de verzoekster door de uitbetaling op de uitgesloten rekening is verrijkt in die zin dat het bedrag van de teruggaaf aan verzoekster ten goede is gekomen moet vooralsnog positief worden beantwoord.

Uit telefonisch contact met de GKB (Gemeentelijke Kredietbank; N.o.) Friesland is gebleken dat verzoekster op 19 januari 2004 een verzoek tot schuldsanering heeft gedaan. Dit verzoek verkeert momenteel in het "intakestadium". Of overgegaan wordt tot schuldsanering is door de GKB afhankelijk gesteld van een aantal door verzoekster nog te verrichten activiteiten. Het is dus niet zo dat het bedrag van de teruggaaf is toegevloeid aan een rekening waarover tevoren met de GKB saneringsafspraken zijn gemaakt. In die zin gaat de parallel met HR 20-02-1997 (Staat/Meijer) niet op.

De vragen 1 en 2 in uw brief van 19 maart 2004 zijn hiermee beantwoord.

Vraag 3 moet ontkennend worden beantwoord. Nu van een verzoek om schadevergoeding nog geen sprake was en het belopen van schade ook overigens niet aannemelijk is, is er geen aanleiding de vordering tot verrijking te matigen.

Ook vraag 4 moet ontkennend worden beantwoord. Immers, het verzoek is nog in behandeling."

4. Vervolgens verzocht de Nationale ombudsman bij brief van 8 april 2004 de Belastingdienst/Noord te reageren op de volgende vragen:

"1. Welke (onderzoeks)activiteiten dient de Belastingdienst nog te verrichten om tot een definitief oordeel over deze klacht te komen? Wat is (zijn) de reden(en) hiervoor?

Binnen welke termijn kan de Nationale ombudsman de definitieve reactie tegemoet zien?

2. Wat is de reden dat de Belastingdienst in dit geval niet conform het bepaalde onder I.4. van het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) bij verzoekster heeft geïnformeerd naar de eventuele schade die het gevolg zou kunnen zijn van een verrekening?"

Voorts wees de Nationale ombudsman de Belastingdienst/Noord in deze brief op hetgeen in hoofdstuk 13A.2.5.5 Belastingteruggaaf in het Jaarverslag 2003 van de Nationale ombudsman inzake de aanpassing van het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris van Financiën (zie Achtergrond, onder 3.) is opgenomen. Ten slotte liet de Nationale ombudsman weten dat de minister van Financiën hem op 7 april 2004 telefonisch daarnaar gevraagd had meegedeeld dat het genoemde besluit op korte termijn zal worden aangepast overeenkomstig het bepaalde in de brieven van 30 oktober en 24 december 2003 van de staatssecretaris van Financiën.

5. De Belastingdienst/Noord berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 15 april 2004 onder meer het volgende:

"…De weigering van de uitbetaling is slechts mogelijk als het bedrag waarmee verzoekster is verrijkt wordt terugbetaald. Het verzoek om nogmaals uit te betalen is telefonisch gedaan. De behandelend medewerker heeft de toon van verzoekster als uiterst onplezierig ervaren. Het blokkeerde naar zijn oordeel een goede informatieuitwisseling. Zo werd aanvankelijk het beeld geschetst van de uitbetaling op het rekeningnummer van een derde (een zogenaamd “TOR” verzoek). Uit informatie bij de bank waaronder het rekeningnummer ressorteert bleek echter, dat het rekeningnummer ten name van verzoekster staat. Verzoekster heeft telefonisch gesteld dat de bank niet bereid is tot terugbetaling over te gaan. Zij heeft daarbij niet aangegeven of en welke pogingen zij heeft ondernomen om terugbetaling te realiseren. Wel werd duidelijk dat geen alternatieve mogelijkheden voor terugbetaling mogelijk waren. Het feit dat het bedrag van de uitbetaling is gestort op een rekening met een negatief saldo betekent niet per definitie dat niet aan terugbetaling meegewerkt wordt. De behandelend medewerker neemt zich voor tot besluitvorming over te gaan nadat de bank gereageerd heeft op zijn (nog te verzenden) verzoek het bedrag van de teruggaaf terug te storten. Tegelijkertijd zal aan verzoekster worden verzocht de eventuele schade in beeld te brengen die het gevolg is van de uitbetaling op de uitgesloten rekening. Telefonisch is daar wel naar gevraagd. Verzoekster gaf aan dat zij het te verwachten bedrag van de teruggaaf al had “uitgegeven” bij de aanschaf van inboedelzaken en dat daarom het bedrag van de schade tenminste gelijk is aan het bedrag van de teruggaaf.

Gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden stelt de Belastingdienst zich op het voorlopige standpunt dat:

1e: verzoekster de uitbetaling op de bankrekening geldig heeft uitgesloten;

2e: dat zij tot het bedrag van de uitbetaling is verrijkt;

3e: dat de telefonisch beschreven schade niet aan de Belastingdienst is toe te rekenen.

4e: dat het bedrag van de belastingverbintenis kan worden voldaan door verrekening met het bedrag van de verrijking.

Indien uit de nog te verstekken informatie van verzoekster blijkt dat de onder 3e bedoelde uitgaven niet op korte termijn op alternatieve wijze kunnen worden gefinancierd dan zal worden bezien of er aanleiding is verrekening van het bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking geheel of gedeeltelijk achterwege te laten al dan niet op basis van een terugbetalingsregeling…”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde op 6 april 2004 de Nationale ombudsman telefonisch mee dat zij persisteerde bij haar standpunt niet door de storting van de teruggaaf te zijn verrijkt, aangezien zij stelt er niet over te hebben kunnen beschikken. Voorts liet zij weten dat ten tijde van de storting van de teruggaaf op 5 maart 2004 het negatieve saldo op de geblokkeerde rekening ongeveer € 10.000 bedroeg. Ten slotte berichtte verzoekster dat zij en haar echtgenoot per 1 april 2004 hun nieuwe huis hebben betrokken.

E. NADERE REACTIE VERZOEKSTER

Naar aanleiding van het haar toegezonden verslag van bevindingen liet verzoekster de Nationale ombudsman op 1 juni 2004 telefonisch weten dat in tegenstelling tot hetgeen door de Belastingdienst/Noord onder C.5. is verklaard, zij hem niet aanvankelijk telefonisch het beeld heeft geschetst dat de uitbetaling was gedaan op een rekeningnummer van een derde. Volgens verzoekster kan haar moeder dit bevestigen, aangezien de laatstgenoemde tijdens het eerste door verzoekster met de heer T. van de Belastingdienst/Noord gehouden telefoongesprek op 15 maart 2004 aanwezig was.

Verzoekster benadrukte nogmaals dat zij de storting van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2002 niet stilzwijgend heeft geaccepteerd, dat deze haar niet daadwerkelijk ten goede is gekomen, alsmede dat de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2003 door de Belastingdienst wel op het door haar gewenste rekeningnummer is gestort. Voorts stelde verzoekster dat zij reeds vanaf mei 2003 contact heeft met de Gemeentelijke Kredietbank Friesland.

In aansluiting op het bovenstaande deelde verzoekster de Nationale ombudsman op

2 juni 2004 telefonisch mee dat in tegenstelling tot hetgeen de Belastingdienst onder C.2. liet weten, zij tweemaal telefonisch contact heeft gehad met de heer T. Verzoekster stelde op 15 maart 2004 telefonisch contact met hem te hebben gehad over de volgens haar onjuiste storting. Een dag later heeft verzoekster een kopie van haar aangiftebiljet 2002 in een ter attentie van de heer T. gestelde envelop in de brievenbus van de Belastingdienst gestopt. Vervolgens liet de heer T. volgens verzoekster haar op 16 maart 2004 telefonisch weten dat zij door de storting van de teruggaaf was verrijkt.

Ten slotte berichtte verzoekster de Nationale ombudsman tevens op 2 juni 2004 per fax onder meer dat de Belastingdienst/Noord haar verzoek om schadevergoeding inzake de onjuiste storting bij brief van 24 mei 2004 had afgewezen.

F. NADERE REACTIE belastingdienst/noord

De Nationale ombudsman verzocht de Belastingdienst/Noord bij aanbieding van het verslag van bevindingen bij brief van 27 mei 2004 hem de stand van zaken door te geven met betrekking tot het door hem gerichte verzoek aan ABN AMRO Bank NV inzake de eventuele terugstorting van de teruggaaf, alsmede de acties van de Belastingdienst/ Noord naar verzoekster toe in verband met eventuele door haar geleden schade als gevolg van de storting.

Naar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen en de bovenvermelde verzoeken faxte de Belastingdienst/Noord de Nationale ombudsman op 17 juni 2004 een brief van 19 mei 2004 van de incasso-organisatie waaraan ABN AMRO Bank NV verzoeksters rekening B had overgedragen. In deze brief is afwijzend gereageerd op het verzoek om terugstorting van het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2002.

Voorts faxte de Belastingdienst/Noord de Nationale ombudsman zijn bij brief van 28 april 2004 aan verzoekster gerichte verzoek hem te berichten wat de eventuele schade is die zij heeft geleden nu zij volgens hem niet vrij over het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2002 heeft kunnen beschikken. De Nationale ombudsman ontving van de Belastingdienst/Noord tevens verzoeksters brief van 29 april 2004 inhoudende haar reactie op het hiervoor vermelde verzoek, alsmede de reactie van de Belastingdienst/Noord bij brief van 24 mei 2004 hierop. In de laatstgenoemde brief laat de Belastingdienst weten zich op het standpunt te stellen dat de door verzoekster opgevoerde bedragen niet als schade worden aangemerkt, aangezien deze niet in een dusdanig verband staan met de onjuiste betaling van de teruggaaf dat in redelijkheid kan worden gesteld dat zij daarvan het gevolg zijn. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

De Belastingdienst/Noord stelde zich in deze brief op het standpunt dat hij uitsluitend gehouden is het bedrag van de teruggaaf nogmaals aan verzoekster uit te betalen indien zij dat bedrag - eventueel door middel van een betalingsregeling - aan hem terugbetaalt. Daarbij zou hij willen streven naar terugbetaling in (gelijke) maandelijkse termijnen en een looptijd van ten hoogste twee jaren. Voorts blijkt uit deze brief dat ABN AMRO Bank NV zich bij brief 3 mei 2004 wel bereid verklaarde de belastingteruggaaf terug te storten. Echter zoals hiervoor reeds vermeld, stemde de incasso-organisatie hier niet mee in hetgeen er toe leidde dat ABN AMRO Bank NV deze toezegging niet nakwam.

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:212:

“1. Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste ven een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.

2. Voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, blijft zij buiten beschouwing.”

2. Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/ 1081M

"Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening") wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen.

(…)

III. Vergoeding van rente en schade

Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan renteschade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4."

3. Jaarverslag van de Nationale ombudsman 2003, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 825, nrs. 1-2, paragraaf 13A.2.5.5 Belastingteruggaaf

“Medewerkers van de Nationale ombudsman hebben (…) in het verslagjaar mondeling overleg gevoerd met medewerkers van het Ministerie van Financiën. Aanleiding vormde de naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet altijd bevredigende uitkomst voor belastingplichtige van de werkwijze van de Belastingdienst. De reden voor dit oordeel was gelegen in het volgende. In gevallen waarin de Belastingdienst aan zijn verplichting tot het uitbetalen van een belastingteruggaaf niet bevrijdend heeft voldaan, bijvoorbeeld omdat de Belastingdienst het door de rechthebbende opgegeven rekeningnummer over het hoofd heeft gezien, dient de Belastingdienst opnieuw te betalen. Indien de Belastingdienst in een dergelijk geval evenwel van mening is dat betrokkene door de oorspronkelijke betaling is verrijkt, bijvoorbeeld omdat deze is gedaan op een rekening die (mede) op zijn of haar naam stond, pleegt de ontvanger zijn verplichting om de teruggaaf alsnog bevrijdend te voldoen rauwelijks te verrekenen met de vordering die de ontvanger stelt te hebben uit de (ongerechtvaardigde) verrijking. Met name deze rauwelijkse verrekening kan leiden tot een onredelijke uitkomst. Dit kan zich voordoen in gevallen dat de storting heeft plaatsgevonden op een rekening met een negatief saldo of op een rekening waarover alleen de ex-partner nog de feitelijke beschikkingsmacht heeft.

De staatssecretaris heeft in een brief van 30 oktober 2003 aan de Nationale ombudsman de bereidheid uitgesproken het Besluit van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M, aan te passen in die zin dat de verrekening niet meer rauwelijks wordt toegepast, maar dat de ontvanger het voornemen daartoe eerst bij de betrokken belastingplichtige aankondigt en hem of haar in de gelegenheid stelt zijn bezwaren en andere van belang zijnde omstandigheden naar voren te brengen. Indien niettemin wordt geconcludeerd tot een vordering van de Belastingdienst uit ongerechtvaardigde verrijking kan - wanneer aan enige voorwaarden is voldaan - aan betrokkene een overeenkomst worden aangeboden tot terugbetaling van de verrijking in maximaal twaalf termijnen.

De Nationale ombudsman heeft in een brief van 24 november 2003 hierop instemmend gereageerd en daarbij nog de aandacht gevraagd voor een enkel punt. Het belangrijkste daarvan was de vraag hoe te handelen wanneer het op grond van de betalingscapaciteit van de betrokken belastingplichtige niet mogelijk moest worden geacht om het bedrag van de vordering terug te betalen in ten hoogste twaalf termijnen. De Nationale ombudsman merkte daarbij op dat het hem niet redelijk voorkwam om juist in die gevallen van beperkte betalingscapaciteit tot directe verrekening over te gaan.

In een brief van 24 december 2003 heeft de staatssecretaris laten weten de suggesties van de Nationale ombudsman te zullen overnemen. Ten aanzien van de hiervoor beschreven kwestie liet de staatssecretaris weten de regeling in die zin te willen aanpassen dat in de bedoelde gevallen van beperkte betalingscapaciteit de voorwaarde wordt gesteld dat de belastingplichtige maandelijks gedurende maximaal drie jaar het bedrag van zijn jaarlijks vast te stellen maximale betalingscapaciteit volgens de Leidraad invordering 1990 betaalt, waarna geen verdere invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen.”

Instantie: Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden

Klacht:

Bedrag van de aan verzoekster toekomende teruggaaf inkomstenbelasting 2002 niet gestort op de door haar vermelde rekening.

Oordeel:

Gegrond