Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Twente geen (verder) onderzoek heeft ingesteld naar haar aangifte van 24 juni 2002 wegens diefstal van haar aanhangwagen.
Voorts klaagt verzoekster erover dat:
- een met name genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Twente haar onheus heeft bejegend. Verzoekster klaagt er hierbij in het bijzonder over dat deze politieambtenaar zou hebben gezegd: "Met jou valt niet te praten";
- een met naam genoemde wijkagent van het regionale politiekorps Twente een onenigheid met buren over het parkeren van auto's heeft laten escaleren.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoekster leeft sinds enige jaren in onmin met enkele buurtbewoners, waarvan één in het bijzonder. De problemen die hierbij ontstaan zijn met name parkeerproblemen. Wanneer zich een dergelijk probleem voordoet, melden verzoekster of haar buurtbewoners dit meestal direct bij de politie.
II. Ten aanzien van het niet verrichten van onderzoek door het regionale politiekorps Twente naar aanleiding van de aangifte van verzoekster van diefstal van haar aanhangwagen
1. Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Twente geen (verder) onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar aangifte van 24 juni 2002 wegens diefstal van haar aanhangwagen.
2.1. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij verricht naar aanleiding van een aangifte. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren. Daarbij is van belang dat de mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren niet onbeperkt zijn. De wijze waarop de politie het onderzoek naar een strafbaar feit verricht, wordt dan ook mede bepaald door de prioriteiten die de politie heeft gesteld. Die prioriteitstelling dient weloverwogen te gebeuren.
2.2. Wanneer de politie een melding krijgt van een voorval in het kader van een burengeschil dan dient het accent van het politieoptreden zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening.
3.1. Vast staat dat de heer X, een buurtbewoner van verzoekster, op 22 juni 2002 contact heeft opgenomen met het regionale politiekorps Twente. X deelde mee dat verzoekster een aanhangwagen bij hem in de straat had geparkeerd en dat hij geen zin had om het hele weekend "tegen de rotzooi aan te kijken". Naar aanleiding van deze melding heeft de politie contact opgenomen met verzoekster. Zij legde uit dat de aanhangwagen niet bij X voor de deur stond, maar bij haar vriendin L., met wie zij dit had afgesproken. Vervolgens deed verzoekster op 24 juni 2002 's middags aangifte van diefstal van haar aanhangwagen. Diezelfde avond belde de schoonzus van verzoekster naar de politie om te melden dat zij de aanhangwagen van verzoekster had gevonden. Volgens verzoekster wilde één van haar buurtbewoners, H., enige tijd later een videoband aanbieden aan betrokken politieambtenaar V., waarop tevens X zou staan terwijl hij de aanhangwagen van verzoekster verplaatste. V. kan zich echter niet herinneren dat verzoekster deze videoband in verband bracht met de dader. V. kan zich slechts herinneren dat verzoekster op enig moment heeft gesproken over deze videoband en dat hij haar heeft gevraagd de band beschikbaar te houden (zie Bevindingen, onder A.2.1., 2.2., 2.3., B.2. en C.2.).
3.2. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoekster een maand na haar aangifte een afloopbericht heeft ontvangen. De korpsbeheerder heeft in zijn nadere reactie meegedeeld dat dit bericht per abuis automatisch naar verzoekster is gestuurd, maar dat dit eigenlijk niet had moeten worden verstuurd, nu verzoekster op 24 juni 2002 reeds was meegedeeld dat de zaak voor de politie was afgedaan, omdat haar aanhangwagen weer was teruggevonden.
4. De korpsbeheerder is van mening (zie Bevindingen, onder C.2.) dat normaal gesproken onderzoek zou zijn gedaan naar de diefstal van de aanhangwagen van verzoekster, maar nu deze op de dag van de aangifte was teruggevonden, kennelijk geen sprake was van het daadwerkelijk wederrechtelijk toeëigenen. De korpsbeheerder acht het, gezien de problemen in de buurt waar verzoekster woont bovendien aannemelijk dat de aanhangwagen is verplaatst. Tenslotte is de korpsbeheerder van mening dat nu betrokken ambtenaar V. aandacht had geschonken aan de diefstal in zijn contacten met verzoekster en de heer X in de dagen na de diefstal, er wel onderzoek naar de diefstal van de aanhangwagen van verzoekster heeft plaatsgevonden. Dat van nader onderzoek werd afgezien, acht de korpsbeheerder gezien de voorgeschiedenis in de buurt, begrijpelijk.
5. Naar aanleiding van het feit dat de aanhangwagen van verzoekster op de dag dat zij aangifte had gedaan, was teruggevonden, de voorgeschiedenis van de gedragingen van verzoekster en haar buurtbewoners en de gesprekken die wijkagent V. op de dagen na de aangifte van verzoekster heeft gevoerd met X en verzoekster; heeft het regionale politiekorps Twente geconcludeerd dat het bij de diefstal van de aanhangwagen van verzoekster ging om een pesterij van buurtbewoners. Nu bij buurtgeschillen het accent van de politie dient te liggen op preventie en hulpverlening, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het regionale politiekorps Twente juist heeft gehandeld door een gesprek aan te gaan met de desbetreffende buurtbewoners in plaats van het onderzoek naar de mogelijke verdachte van het wegzetten van de aanhangwagen van verzoekster, voort te zetten.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Ten aanzien van de opmerking "met jou valt niet te praten" van een met naam genoemde politieambtenaar
1. Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Twente haar op 23 augustus 2002 onheus heeft bejegend, door tegen haar te zeggen: "Met jou valt niet te praten".
2. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren in hun optreden naar burgers toe een zakelijke en objectieve houding aannemen. Ook in hun taalgebruik dienen politieambtenaren de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan.
3. Uit het onderzoek is komen vast te staan (zie Bevindingen, onder A.3.1.) dat de betrokken politieambtenaren Y en R. op 23 augustus 2002 na een melding van X ter plaatse kwamen, omdat verzoekster met haar auto de auto van X zou hebben geblokkeerd. R. vroeg verzoekster haar auto weg te zetten. Toen zij dit na enige discussie wilde doen, was er in haar auto een stinkend goedje gegooid. Verzoekster weigerde vervolgens haar auto weg te zetten, waarop de betrokken ambtenaren de auto met de hand in een parkeerhaven hebben gereden. Het afhandelen van de melding heeft ruim anderhalf uur geduurd.
4.1. Tijdens het interne onderzoek door het regionale politiekorps Twente heeft betrokken politieambtenaar Y R. gehoord met betrekking tot het voorval op 23 augustus 2002 (zie Bevindingen, onder A.5.). Tijdens dit gesprek kwam volgens Y naar voren dat er in de zaak van verzoekster geen bemiddeling meer mogelijk was. Y concludeerde voorts dat niet aannemelijk is geworden dat R. verzoekster onheus heeft bejegend, maar dat het vooral te maken heeft met verzoeksters eigen gevoel en interpretatie en dat zij gefixeerd blijft op haar eigen "verhaal".
4.2. De korpsbeheerder is van mening (zie Bevindingen, onder C.2.) dat niet is gebleken dat R. de opmerking "met jou valt niet te praten" heeft gemaakt en dat een en ander waarschijnlijk heeft te maken met de interpretatie van verzoekster. Wanneer een dergelijke uitspraak wel was gedaan, was dit volgens de korpsbeheerder gezien het gebleken gedrag en de houding van verzoekster op 23 augustus 2002, niet direct onheus en kwalijk geweest.
4.3. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is R. telefonisch gehoord (zie Bevindingen, onder E.). R. verklaarde hierbij dat verzoekster haar auto niet wilde wegzetten en dat zij van hem wegliep toen hij haar dit vroeg. Hij heeft haar meerdere malen geprobeerd terug te roepen. Na anderhalf uur heeft R. samen met zijn collega de auto van verzoekster weggezet. R. heeft voorts verklaard dat hij zich niet kan herinneren een uitspraak als "met jou valt niet te praten" te hebben gedaan, maar hij kan zich gezien de situatie wel voorstellen dat hij een dergelijke opmerking heeft gemaakt.
4.4. Verzoekster heeft aangegeven (zie Bevindingen, onder A.4. en B.2.) dat zij op 23 augustus 2002 iets wilde afgeven via de achteringang van de woning nummer 40 en dat zij daarom haar auto had neergezet op het tussenpad. Volgens verzoekster wilde zij na enige discussie haar auto verwijderen, maar kwam ze er toen achter dat er een smerig goedje in haar auto was gegooid. De betrokken ambtenaren R. en V. hebben uiteindelijk haar auto verwijderd. Volgens verzoekster is zij die avond allesbehalve vriendelijk geweest. Tevens deelde verzoekster mee dat R. tegen haar heeft gezegd dat er geen gesprek met haar mogelijk was, gezien het feit dat de situatie bekend was. Bij een gesprek dat zij op 23 december 2002 naar aanleiding hiervan had met R., zei R. dat hij een dergelijke uitspraak niet heeft gedaan, aldus verzoekster.
5. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat de heer X niet weg kon rijden met zijn auto, nu uit het onderzoek is gebleken dat de auto van verzoekster midden in het gangpad tussen de huizen stond. Voorts is vast komen te staan dat er vervolgens een discussie ontstond tussen betrokken politieambtenaar R. en verzoekster over het feit dat verzoekster haar auto moest wegzetten en dat het afhandelen van de melding ruim anderhalf uur heeft geduurd. Uit het onderzoek is niet met zekerheid komen vast te staan dat betrokken politieambtenaar R. de opmerking "met jou valt niet te praten" heeft gemaakt. R. kan zich niet herinneren dat hij deze opmerking heeft gemaakt, maar kan zich gezien de situatie wel voorstellen dat hij een dergelijke opmerking heeft gemaakt. Op basis van deze verklaring acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat R. een dergelijke opmerking heeft gemaakt. Deze opmerking geeft echter geen reden tot afkeur. De Nationale ombudsman kan hieruit niet afleiden dat dit een negatieve opmerking zou inhouden ten aanzien van verzoeksters persoon, doch moet worden bezien in de gegeven omstandigheden. De Nationale ombudsman is van oordeel dat deze opmerking de toets der kritiek kan doorstaan.
De Nationale ombudsman acht de gedraging op dit punt behoorlijk.
IV. Ten aanzien van het door een betrokken politieambtenaar laten escaleren van een onenigheid met buren over een parkeerprobleem
1. Verzoekster klaagt erover dat betrokken politieambtenaar V. van het regionale politiekorps Twente een onenigheid met buren over het parkeren van auto's heeft laten escaleren.
2. Voorop dient te worden gesteld dat het accent van politieoptreden in geval van conflicten als de onderhavige zoveel mogelijk dient te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.
Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.
3.1. Uit het onderzoek is vast komen te staan dat het regionale politiekorps Twente regelmatig repressief en bemiddelend heeft opgetreden bij de (parkeer)problemen in de buurt van verzoekster.
3.2. Betrokken politieambtenaar V. kwam op 26 februari 2003 na een melding van H. ter plaatse, omdat er weer parkeerproblemen waren (zie Bevindingen, onder A.6.1.). V. heeft tegen K. gezegd voortaan rekening te houden met parkeren. V. was van mening dat de auto van K. niet zodanig stond dat verzoekster haar auto niet meer kon verplaatsen. Hierna kreeg V. een melding binnen van K. dat verzoekster bij het verplaatsen van haar auto tegen een woning en de auto van K. was gereden.
3.3. Verzoekster ontkent dit laatste (zie Bevindingen, onder D.) en stelt dat zij doordat de auto van K. in de weg stond, te weinig ruimte had om de oprit op te rijden. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij haar auto bij een eerdere melding van parkeerproblemen wel moest verplaatsen (de Nationale ombudsman gaat er hierbij van uit dat verzoekster doelt op de gebeurtenis van 23 augustus 2002), terwijl K. dit nu niet hoefde te doen.
4. De korpsbeheerder is van mening (zie Bevindingen, onder C.2.) dat niet is gebleken dat V. de situatie heeft laten escaleren, maar dat hij in alle redelijkheid in de ontstane situatie heeft bemiddeld.
5.1. De informatie die in dit onderzoek naar voren is gekomen, voert de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de politie naar redelijk inzicht de aan verzoeksters meldingen en die van haar buurtbewoners ten grondslag liggende gebeurtenissen niet als op zichzelf staande incidenten kon beschouwen, maar deze kon plaatsen in het licht van de onenigheden waarvan reeds enige jaren tussen verzoekster en enkele van haar buurtbewoners sprake is. De politie heeft herhaaldelijk getracht door bemiddeling tot een oplossing te komen of een escalatie van het conflict te voorkomen.
Daarnaast heeft de politie op een gegeven moment stadswachten ingeschakeld om waarschuwend op te treden tegen de parkeerproblemen in de buurt.
5.2. Niet is gebleken van een tekort aan activiteit en aan onpartijdigheid van de politie. Integendeel, de politie heeft gedaan wat in het algemeen in een geval van burenruzie van haar mag worden verwacht. Het voortduren van de conflictsituatie kon de politie in geen enkel opzicht worden verweten.
De Nationale ombudsman acht de gedraging op dit punt behoorlijk.
6. Voorts merkt de Nationale ombudsman het volgende op.
Verzoekster heeft gedurende het onderzoek niet aangegeven waaruit de escalatie van het conflict met haar buren bestond. In een mutatie (zie Bevindingen, onder C.3.) is vastgelegd dat zij dreigde met haar auto tegen die van K. aan te rijden, maar verzoekster ontkent dat zij dit daadwerkelijk heeft gedaan. Wel is vast komen te staan dat het conflict ook na 26 februari 2003 heeft voortgeduurd.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 14 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Z, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.
Uit de door verzoekster overlegde stukken bleek dat verzoekster niet alle onderdelen van haar klacht reeds bij het regionale politiekorps Twente had ingediend. De Nationale ombudsman deelde verzoekster mee dat zij in verband met het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, eerst de termijn moest afwachten die geldt voor de afhandeling van klachten. De Nationale ombudsman stelde op dat moment dan ook nog geen onderzoek in naar haar klacht. Toen de korpsleiding van het regionale politiekorps Twente bij brief van 3 mei 2003 meedeelde dat de klacht van verzoekster niet als klachtwaardig werd geacht en derhalve niet als klacht zou worden behandeld, wendde verzoekster zich bij brief van 13 mei 2003 opnieuw tot de Nationale ombudsman, met het verzoek een onderzoek in te stellen naar haar klacht.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Alleen betrokken politieambtenaar V. maakte van deze gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld en werd betrokken politieambtenaar R. telefonisch gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoekster berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekster leeft al enige jaren in onmin met enkele buurtbewoners, waarvan één buurtbewoner in het bijzonder. Er doen zich regelmatig problemen voor in de buurt, meestal wordt de politie dan gebeld om het op te lossen.
2.1. Op 22 juni 2002 kwam bij rapporteurs S. en R2 een melding binnen die zij als volgt in een mutatie hebben vastgelegd:
"…Belde X naar het bureau en deelde mee dat M. (verzoekster; N.o.) een aanhangwagen bij hem in de straat had geparkeerd. Volgens X stond deze voor zijn woning. X was hiervan niet gecharmeerd en hij was niet van plan het gehele weekeinde tegen de rotzooi aan te kijken. Telefonisch contact opgenomen met de eigenaresse van de aanhangwagen M. Zij deelde mede dat haar aanhangwagen voor de woning van L. stond. Met haar had zij overleg gepleegd…"
2.2. Op 24 juni 2002 deed verzoekster aangifte van diefstal van haar aanhangwagen. In het proces-verbaal van aangifte dat op 24 juni 2002 door betrokken politieambtenaar A. werd opgenomen, staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik doe aangifte van diefstal van mijn aanhangwagen. Ik kan hierover het volgende verklaren: op zaterdag 22 juni 2002, omstreeks 14.00 uur had ik mijn aanhangwagen aan de M-straat voor het perceel 40 op de parkeerplaats geplaatst met toestemming van de bewoonster van dat huis. Ik had hem met een hangslot op slot gedaan. Op zondag 23 juni 2002, omstreeks 00.15 uur had ik nog mijn aanhanger op bovengenoemde locatie gezien. Dezelfde dag, omstreeks 08.30 uur, werd ik gebeld door de bewoonster, L. Zij meldde dat de aanhanger niet meer aanwezig was. (…)
De aanhangwagen is mijn eigendom."
2.3. Op de dag dat verzoekster aangifte van diefstal deed, werd haar aanhangwagen teruggevonden. Dit werd op 24 juni 2002 onder meer als volgt vastgelegd in een mutatie door betrokken politieambtenaar A.:
"(…) 20.30 uur
Werd door M.'s schoonzus B. medegedeeld dat zij bij de dienstingang van het VTO aan de V-straat de aanhangwagen van M. had aangetroffen. Zelf kreeg ze geen contact met M.
Later met haar gebeld en haar gezegd daar de aanhangwagen maar op te halen, temeer daar het waarschijnlijk gaat om onenigheid in de buurt. Deze ergerde zich aan de plaats waar de aanhangwagen stond. Uiteraard wist M. wie verantwoordelijk was voor deze daad en zou zij die X wel eens aanspreken. Haar toegezegd dat deze zaak voor ons gezien de perikelen in de buurt als afgedaan wordt beschouwd.
(…)
Afdeling secretariaat aangifte opleggen en geen afloopbericht versturen."
2.4. Naar aanleiding van meerdere meldingen maakte betrokken politieambtenaar V. op 26 juni 2002 de volgende mutatie op:
"…De afgelopen dagen meermalen contact gehad met X en M.
Beiden doen van alles om het elkaar zo onaangenaam mogelijk te maken.
M. parkeerde eerst haar aanhanger bij X voor de deur. Vervolgens was de aanhangwagen weggezet door onbekenden.
(…)
In de loop van de tijd zijn de pesterijen steeds erger geworden en ik verwacht dat het binnen afzienbare tijd echt uit de hand gaat lopen.
Tot nu toe is het steeds gelukt de zaak en de gemoederen te sussen maar dat blijft niet goed gaan…"
2.5. Een maand nadat ze aangifte had gedaan, ontving verzoekster een (ongedateerd) afloopbericht, ondertekend door betrokken politieambtenaar A. In dit bericht staat onder meer het volgende:
"Op 24 juni 2002 te 14.03 uur deed u aangifte bij ons van diefstal overige voertuigen.
Met deze brief informeren wij u over de stand van zaken.
De informatie uit uw aangifte is onderzocht en vergeleken met vergelijkbare aangiftes die bij ons binnenkwamen. Dit leidde niet tot de aanhouding van de dader(s).
Toch blijft uw informatie, die wij zorgvuldig bewaren, voor ons zinvol. Zodra er door aanvullende informatie nieuwe aanknopingspunten voor een verder onderzoek zijn, betrekken wij uw aangifte daarbij.
Leidt dat tot het insturen van een proces-verbaal naar de officier van justitie, dan krijgt u van ons daar automatisch bericht van.
De informatie verkregen uit uw en andere aangiftes kan leiden tot een verhoogde frequentie van surveillances of andere vormen van toezicht."
3.1. Op 23 augustus 2002 kwam er opnieuw een melding binnen bij het regionale politiekorps Twente betreffende verzoekster. Uit de mutatie die op 23 augustus 2002 door betrokken politieambtenaren R. en V. is opgemaakt, blijkt dat de betrokken politie-eenheid om 16.04 uur ter plaatse aanwezig was en om 17.50 uur haar weg vervolgde. Voorts blijkt onder meer het volgende uit de mutatie:
"Er zou een auto de oprit blokkeren, volgens melder (X) van de bekende M.
Ter plaatse bleek de auto van M. inderdaad de auto van de melder te blokkeren, deze kon niet voor of achteruit. Vervolgens vervoegd bij M., die verbleef op perceel nummer 40. Onder protest en dreiging van een mpv (een bekeuring voor fout parkeren; N.o.) ging zij haar auto wegzetten. Toen ik echter wachtte in de dienstauto of zij dit ook daadwerkelijk deed, kwam zij rennend terug en schreeuwde dat ik eens moest kijken wat die idioot van een X nu in haar auto had gegooid. Vervolgens liep zij kwaad weg. Op de voorstoelen van de auto was een blubberig/vochtig, zeer onwelriekend goedje gegooid. Na korte tijd kwam M. terug en deelde mij kwaad mede haar auto niet weg te zullen zetten, zolang de dader de auto niet zou schoonmaken. Echter X zei van niets te weten en er waren uiteraard geen getuigen.
Na veel geduldige pogingen M. ertoe te bewegen haar auto weg te zetten, die op niets uitliepen, gebeld met S2. In overleg met hem besloten M. voor de keus te stellen de auto weg te zetten, daar deze anders, voor haar kosten, zou worden afgesleept. Hierop besloot zij de auto te gaan wegzetten, ze zou hem echter bij X, midden voor de deur gaan zetten.
Toen zij uiteindelijk weer ter plaatse kwam, werd zij echter weer zo kwaad dat zij zich bedacht. Hierop hebben wij de auto van zijn plaats geduwd en aan de straat gestald, waarop M. in de auto stapte en deze bij X voor de deur zette.
Na een gesprek met V., besloot M. maandag aangifte te gaan doen van vernieling en de boel verder te laten rusten."
3.2. Op 26 augustus 2002 deed verzoekster naar aanleiding van de gebeurtenis op 23 augustus 2002 aangifte van vernieling van haar auto. In het proces-verbaal van aangifte, dat is opgemaakt door de betrokken politieambtenaar A2, staat onder meer het volgende:
"Ik doe hierbij aangifte van vernieling van mijn personenauto. (…)
Op vrijdag 23 augustus 2002, omstreeks 15.20 uur had ik mijn auto geparkeerd in het gangpad aan de openbare weg de M-straat te Z tussen de woningen nummer 46 en 48. Achter de woning 44-46 stond de auto geparkeerd van de mij bekende heer X. Ik had door mijn manier van parkeren het uitrijden van de heer X enigszins bemoeilijkt. Ik vond dit geen probleem want ik moest er maar even wezen. Nadat ik mijn auto had geparkeerd en afgesloten ben ik bij perceel 40 aan de bel gegaan en heb mij gemeld. Ik moest daar namelijk een bermmaaier afleveren. Samen met de bewoonster van perceel 40, mevrouw L., ben ik via de achterzijde van haar woning en de tuinpoort naar mijn auto gelopen. Vervolgens heb ik de bermmaaier die ik moest afleveren uit mijn auto gehaald. Op dat moment mankeerde er niets aan mijn auto. Ik heb de auto weer slotvast afgesloten en ben samen met mevrouw L. teruggelopen naar haar woning.
(…) Vervolgens deelde mevrouw L. mij mede dat zij problemen verwachtte met haar buurman, de eerder genoemde heer X, omdat mijn auto het uitrijden van X iets belemmerde.
Even daarna kwam er een politieman en vroeg of ik mijn auto misschien wilde wegzetten omdat ik de auto geparkeerd had op de parkeerplaats en de uitrit van de heer X. Ik ging vervolgens na enige discussie, naar mijn auto om deze te verplaatsen. Toen ik bij mijn auto kwam, bemerkte ik dat beide voorportieren ontsloten waren. Later heb ik gemerkt dat het slot van het linker voorportier is verbroken. Er zit mogelijk iets in. Mijn autosleutel kan niet meer in het slot gestoken worden. Hierdoor is het slot onbruikbaar gemaakt. Toen ik in de auto keek, zag en rook ik, dat op de voorstoelen van mijn auto een vreselijk stinkende en blubberige substantie was gegooid, volgens mij hondenpoep. De voorstoelen en het overige interieur van mijn auto zijn hierdoor onbruikbaar geworden.
Ik verdenk de heer X ervan deze vernieling van mijn auto te hebben gepleegd.
(…)
Ik wil nog verklaren dat de onderlinge verhoudingen tussen de heer X en mij al geruime tijd zeer slecht zijn. De heer X wil niet hebben dat ik bij hem in de straat kom. Hij is van mening dat hij daar in de straat de baas is. (…) Hij beschuldigt mij van het feit dat ik opzettelijk, zelf de hondenpoep in mijn auto heb gegooid teneinde hem daarvan te kunnen beschuldigen."
3.3. Op 14 oktober 2002 stuurde de teamchef S2 een sepotbeslissing naar verzoekster. Hierin staat onder meer het volgende:
"Op 23 augustus 2002 hebt u bij de politie aangifte gedaan in verband met een ten nadele van u gepleegd strafbaar feit. De politie heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek ingesteld en op basis daarvan proces-verbaal opgemaakt.
Na overleg met het Openbaar Ministerie is besloten geen strafvervolging in te stellen.
De reden daarvoor is dat er onvoldoende opsporingsindicatie aanwezig is."
3.4. Op verzoek van verzoekster had betrokken politieambtenaar V. een gesprek met haar. V. schrijft hierover onder meer het volgende in een mutatie van 22 oktober 2002:
"Zij is ontevreden over het feit dat de zaak over het in haar auto gooien van hondenpoep niet anders is opgepakt.
(…)
Zij heeft nog steeds een hekel aan X en dat zal ook wel zo blijven. Deze zaken zullen niet op een eenvoudige manier op te lossen zijn. Door het maatschappelijk werk is getracht haar in een praatgroep te krijgen bij Q. Helaas is er een lange wachtlijst. Hoe langer zij daarop moet wachten hoe slechter de situatie wordt."
4. Op 23 december 2002 stuurde verzoekster een brief naar het regionale politiekorps Twente. Zij schrijft hierin onder meer het volgende:
"Op 23 augustus 2002 ongeveer 15.40 uur kwam ik in contact met een agent genaamd R.
Deze 'man' kende ik absoluut niet.
Ik moest mijn auto weer eens van de uitrit en de parkeerplaats van de heer X halen.
Desbetreffende R. wist mij ook (op het trottoir) te vertellen dat aangezien de situatie bekend was er geen gesprek mogelijk was. Er was met mij niet te praten.
Tot aan 11 december wist ik nog steeds niet wie hij was. Ik was tot dat moment in de veronderstelling dat hij geen deel uitmaakte van de afdeling Z.
Ik heb mij al die tijd bij vlagen af zitten te vragen hoe hij erbij kwam om mij dit op straat te zeggen.
Op 12 december heb ik om een afspraak met hem gevraagd; omdat ik het gezegde van hem absoluut niet kon plaatsen. Van Q krijg ik ook constant als advies om te praten. Vanmiddag (23-12-2002) had ik desbetreffende afspraak. Ik heb hem netjes gevraagd hoe hij bij het gegeven kwam dat men met mij geen gesprek voeren kon, dat er met mij niet te praten viel. En dat midden op straat.
Het resultaat: hij zegt dat hij dat niet gedaan heeft. Politiezaken werden niet op straat behandeld. Einde verhaal dus en ik kom er als leugenaar vanaf, zo voelt dat tenminste.
Ooit vertelde de heer S2 mij (juli 2002) dat als er een probleem was in verband met het gedrag van een agent, ik maar een klacht moest indienen bij de korpschef. Bij deze dus.
Als R. nu uit had gelegd wat hij bedoelde en hoe hij erbij kwam om mij te zeggen dat er met mij niet te praten viel, dan heb ik er vrede mee.
Nu kom ik er als 'leugenaar' af.
Dat vind ik niet leuk.
Hij was degene die iets zei wat absoluut incorrect was. Het was mijn goed recht om te weten hoe en wat. Ik loop namelijk al vanaf maart te praten met iemand van Slachtofferhulp en sinds kort met iemand van Q.
(…)
Helaas meent nu een agent dat hij mij mag veroordelen en als je dan wilt weten hoe hij er aan komt weet hij van niets. Nu vind ik in elk geval dat ik het recht heb om een klacht in te dienen wegens zeer incorrect gedrag en zeker als men wel op de hoogte is van de situatie.
Een agent hoort onpartijdig te zijn en niet iemand al op voorhand te veroordelen."
5. Naar aanleiding van de klachtbrief van verzoekster, stelde betrokken politieambtenaar Y onderzoek in. In een memo die hij op 10 januari 2003 heeft opgesteld, schrijft hij onder meer het volgende:
"Ik hoorde op 9 januari 2003 R. Hij verklaarde, dat hij bij het ter plaatse komen (op 23 augustus 2002; N.o.) geconfronteerd werd met een situatie waarbij klaagster geen medewerking wilde verlenen aan het verzoek om haar auto, die onjuist geparkeerd stond, te verplaatsen. De situatie was dusdanig, dat geen gesprek gevoerd kon worden. In het contact met klaagster heeft hij, zeker gelet op de gespannen situatie, zeker geen dergelijke uitspraak gedaan.
Is er ter plaatse al iets van die strekking gezegd, dan is dat in een collegiaal onderling overleg geweest. De uitkomst hiervan: geen oplossing door overleg, kon niet gepraat worden. Een bemiddeling zou niet lukken en dus werd gekozen voor de oplossing wegzetten of verbaliseren. Uiteindelijk is om de situatie niet meer te laten escaleren afgezien van het verbaliseren van klaagster. De auto is door de medewerkers verzet met behulp van sleutels, die door klaagster naar hen waren toegegooid.
Betrokken medewerker heeft nadien getracht dit in een gesprek uit te leggen, maar bij dit gesprek is klaagster ook weggelopen.
Op vrijdag 10 januari 2003 heb ik na uitnodiging op het afdelingsbureau een gesprek gevoerd met klaagster.
Ik heb klaagster uitgelegd wat de bedoeling van het gesprek was. Vervolgens heb ik haar in de gelegenheid gesteld haar verhaal te doen.
In dit gesprek werd mij snel duidelijk, dat bij klaagster veel frustraties aanwezig zijn ten opzichte van een voormalige buurtbewoner. Ook leeft bij de klaagster het beeld, dat de politie de problemen ten nadele van haar probeert op te lossen. Ook de aanleiding van de zaak waarover klaagster schrijft, heeft met deze problematiek te maken, namelijk een parkeerprobleem.
Ik zag dat klaagster zich elke keer opwond. Zij werd zichtbaar kwaad als zij over de verschillende situaties vertelde of als ik om verduidelijking vroeg. Het lukte mij een aantal keren om het gesprek weer in een rustig patroon terug te brengen. Zij vertelde dat het juist was dat zij de bewuste dag erg boos was. Ik heb klaagster proberen duidelijk te maken, dat bij problemen van de politie bemiddeling verwacht mag worden. Dit betekent voor betrokkenen echter ook de bereidheid om te komen tot afspraken/compromissen. Is deze basis niet aanwezig dan blijven problemen een gevolg. Zijn strafbare feiten en/of escalatie een gevolg dan zal de politie als ordehandhaver optreden. Op enig moment werd klaagster zo boos dat zij opstond en bruusk vertrok. Ik was zelfs niet meer in de gelegenheid het gesprek af te ronden. Ook eventuele vervolgstappen nemen lukte niet meer.
Conclusie:
Ik heb geen grond gevonden om aan te nemen dat door betrokken collega klaagster onjuist zou zijn bejegend. Het betreft een langslepende problematiek. Bemiddeling is geen reële optie meer. De eigen verantwoordelijkheid wordt niet onder- en erkend. Er is geen bereidheid om tot een oplossing te komen op basis van redelijkheid en de bereidheid tot compromissen.
Politieoptreden zal gericht zijn en blijven op voorkomen van: escalatie en beperking overlast voor derden.
Naar mijn mening heeft de uitleg van de bejegening door klaagster te maken met haar gevoel en interpretatie. Ik heb getracht haar duidelijk te maken dat ik daar begrip voor had. Ik had niet het idee, dat zij daar open voor stond. Zij was en bleef zeer gefixeerd op haar eigen 'verhaal'. Ik ben dus niet in staat geweest dit weg te nemen."
6.1. Naar aanleiding van een melding van buurtbewoner H. op 26 februari 2003 ging betrokken politieambtenaar V. bij hem langs. Hij maakte naar aanleiding van dit voorval de volgende mutatie op:
"…Op verzoek gegaan naar H. M. was bij hem op bezoek en had haar auto bij H. op de oprit gezet. Het op die plek zetten was al moeilijk geweest omdat de auto van K. iets voor de oprit stond. De auto van K. stond inderdaad ongeveer 30 centimeter voor de oprit, maar mijns inziens zeker niet bekeuringswaardig omdat er volgens mij nog ruimte genoeg was om de oprit weer te verlaten. M. dacht daar anders over.
Wel bij K. geweest om te vragen meer rekening te houden met het parkeren zodat het niet extra moeilijk gemaakt werd. Mevrouw K. gaf aan dat zij gehoord had dat M. gezegd had dat zij haar auto in het vervolg wel achteruit zou laten lopen tegen de foutief geparkeerde auto. Mevrouw K. was hierover zeer verbolgen.
Verder gaf zij aan dat er te weinig parkeerplaatsen waren voor het aantal auto's zodat er wel eens geschipperd werd met de plaatsen. Ook degenen die bij H. op bezoek kwamen parkeerden voor de inrit. Vervolgens gaf zij aan meer rekening te gaan houden met de inrit.
Aangezien ik de auto niet direct heb laten wegzetten was M. boos op mij.
Over het algemeen gaven de heer en mevrouw K. aan van H., in tegenstelling van wat zij hadden verwacht, in het geheel geen last te hebben maar dat M. regelmatig dwars zat in de buurt…"
6.2. Op 28 februari 2003 kwam betrokken politieambtenaar V. nogmaals naar de buurt van verzoekster, na een melding van K. V. schrijft onder meer het volgende in zijn mutatie:
"Werd mij verzocht contact op te nemen met mevrouw K. Zij gaf door dat M. op de 26e (februari 2003; N.o.) om 18.30 uur eerst haar auto van de oprit had gereden maar daarna met veel 'geweld' de oprit weer bestormd had met de auto. Hierbij reed zij tegen de muur van H.'s woning. Bij het weer verlaten van de oprit reed zij, volgens K., opzettelijk tegen de auto van K. Aangezien M. tegen de trekhaak van de auto van K. reed ontstond er geen schade voor K.
Mede door dit voorval heeft M. voor de buurt nu wel geheel afgedaan. M. is haar gevoelens duidelijk niet meer de baas en ergert zich aan alles en iedereen. Met name als het niet gaat zoals zij verplicht denkt te kunnen stellen.
Aangezien er geen schade is voor K. blijft het bij deze mutatie. M. wordt hierop natuurlijk wel aangesproken."
6.3. Betrokken politieambtenaar V. legde op 6 maart 2003 voorts het volgende vast in een mutatie:
"…Op verzoek van de meldster (= verzoekster; N.o.) het verzoek aan de collega's van Z om het parkeren op de S-straat te Z eens te bekijken.
In het verleden hebben de stadswachten al waarschuwend opgetreden met als gevolg dat het veertien dagen beter ging. De meldster geeft nu weer aan dat er steeds weer verkeerd geparkeerd wordt.
Graag even de aandacht hiervoor..."
6.4. Op 24 maart 2003 deed zich een conflict voor tussen verzoekster en haar buren over de coniferenhaag die tussen de woningen staat. Uit een mutatie die vervolgens op 25 maart 2003 is opgemaakt door betrokken politieambtenaar V., blijkt onder meer het volgende:
"Later contact gehad met B4 van de Stichting Woningbelangen Z. (…)
Verder bleek de verstandhouding met de buren volgens hen om te huilen.
M. heeft briefjes onder de ruitenwissers gelegd van personenauto's die verkeerd geparkeerd stonden en heeft ons gevraagd verbaliserend op te treden tegen foutparkeerders (eerst werd dit gedaan met waarschuwingen en later toen het weer slechter werd, werd ook repressief opgetreden). De verbalen waren wel terecht.
Dit had als gevolg dat degenen die een bekeuring hebben gehad M. nu toch als de veroorzaker van problemen zien.
Voorheen werd dat onderling en in overleg geregeld. Sinds de komst van M. is het nog nooit zo onrustig geweest in de buurt.
In de afgelopen tijd meerdere gesprekken gehad met M. Ongeacht wat haar gezegd wordt doet zij toch haar eigen eigenwijze zin. Hieraan is bijna niets te veranderen. Door haar gedrag haalt zij een hele hoop trammelant aan. Ook dat is haar al meerdere keren duidelijk gemaakt maar schijnbaar vindt zij dat niet belangrijk."
7. Op 10 april 2003 kwam verzoekster aan het politiebureau om informatie te vragen over de diefstal van haar aanhangwagen. Betrokken politieambtenaar Y nam op 10 april 2003 onder meer het volgende op in een mutatie:
"Komt vanmorgen aan het bureau mevrouw M. Zij oogde en deed behoorlijk opgewonden. Zij wilde info over haar zaak met betrekking tot de diefstal van de aanhangwagen. Het betreft een diefstal op 24 juni vorig jaar. De aanhangwagen was een paar dagen later weer terug. Zij had van TIPS (B2) gehoord, dat de zaak opgelost was en dat zij van S2 een brief moest krijgen met daarin alle gegevens van de dader. Zij wilde die brief nu eindelijk een keer ontvangen. Haar toegezegd, dat ik een en ander voor haar zou bekijken en haar terug zou bellen.
Uit het bedrijfsprocessensysteem bleek, dat het een onopgeloste zaak betrof en dus geen dader bekend was. Navraag bij B2 leerde, dat zij M. ook regelmatig aan de lijn had gehad en zaken had uitgelegd. Ten aanzien van de diefstal van de aanhangwagen had zij nooit iets gezegd over een bekende dader. Wel in een andere zaak en de gegevens zou M. ook in het bezit moeten hebben.
Vervolgens contact opgenomen met M. en haar de stand van zaken medegedeeld (onopgeloste zaak en zij krijgt geen brief). Haar conclusie justitie had gelogen. Zij wist toch wel wat er gezegd is. Zij wilde het nu 'hoger' op zoeken.
Wij wachten af."
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster wordt samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht onder de punten A.2.2, A.3.2. en A.4.
2. Voorts stuurde verzoekster op 14 april 2003 een brief naar de Nationale ombudsman. In deze brief schrijft verzoekster onder meer het volgende:
"1) (…)
Op 22 juni 2002 plaatste ik mijn aanhanger met toestemming van L. (bewoner M-straat 40) bij haar voor op de openbare parkeerplaats. Hierop lag een beetje ijzerwerk bestemd voor H. (bewoner M-straat 41). Om ongeveer 21.00 uur word ik op mijn werk gebeld door de heer R2 - politieafdeling Oldenzaal. Hij wou graag weten wat de bedoeling was van de aanhanger, want de hele buurt klaagde erover.
Nadat ik hem verteld had dat deze buurt alleen maar bestond uit de heer X heb ik hem uitgelegd wat de reden was dat de aanhanger nog aan de M-straat stond. Na dit telefoontje heb ik contact opgenomen met L., om te horen of men haar nog benaderd had.
Dit was niet het geval.
Zij had twee keer de politie bij de aanhanger gezien, maar men was niet bij haar geweest.
Zondag stond op onze voicemail dat de aanhanger weg was. Maandag heb ik contact gehad met L. om te horen hoe en wat. Ik heb het politiebureau gebeld om te horen of zij misschien iets wisten. Men wist er niets van en gaf aan dat ik maar aangifte van diefstal moest doen. Dit is dus gebeurd.
's Avonds krijg ik een telefoontje van E. (politie Z) dat ik de aanhanger weg kon halen van de parkeerplaats van S.
Hoi, hoi, de aanhanger is er weer, maar de vraag blijft staan hoe hij daar is gekomen. Na een maand krijg ik van de verbalisant een afloopbericht aangifte.
Omdat deze mij niet aanstond heb ik hier zeer vriendelijk op gereageerd.
Naar aanleiding van mijn reactie heeft S2 (teamchef afdeling Z) contact met mij opgenomen. Conclusie: foutje, bedankt.
(…)
Er gaat enige tijd overheen toen in mijn bijzijn aan de wijkagent een videoband wordt aangeboden waarop heel duidelijk zichtbaar was dat X mijn aanhanger meenam.
V. heeft deze geweigerd, het was niet nodig.
Ik heb echter een brief waarin staat dat men aanvullende informatie kan doorgeven (zie Bevindingen, onder A.2.5.; N.o.). Geeft men dit rechtstreeks door aan de wijkagent dan weigert hij.
VREEMD.
(…)
2) (…)
Op 23 augustus (2002; N.o.) zet ik mijn auto op het tussenpad van de M-straat 46 en 48. Dit omdat er iets afgegeven moest worden via de achteringang van nummer 40. Het is een bekend gegeven dat men gebruik mag maken van tussenpaden om te laden en lossen.
De heer X was het er niet mee eens en heeft de politie gebeld.
Volgens de agent (R.) moest ik direct mijn auto daar verwijderen want ik stond geparkeerd op de uitrit en de parkeerplaats van de heer X.
Na enige discussie wil ik mijn auto verwijderen. Ik kwam echter tot de ontdekking dat er iemand zo vriendelijk was geweest om mijn auto te vernielen.
Ik heb de wijkagent in laten schakelen.
Ik ben die avond alles behalve vriendelijk geweest. Gezien hetgeen wat er voor is gevallen ook logisch.
R. en V. hebben mijn auto uit het pad verwijderd.
Ik kon op maandag 26 augustus aangifte komen doen van vernieling van de auto.
(…)
Na mijn aangifte is er diverse keren contact geweest met het Twents Informatiepunt Slachtofferzaken (TIPS) omdat ik er absoluut niet van weerhoorde.
(…)
Op 12 december kwam ik erachter dat R. een medewerker van afdeling Z was.
Op 23 augustus deed hij een uitspraak waarvan ik wou weten hoe hij erbij kwam om zoiets op straat tegen mij te zeggen.
Voordat ik erachter was dat mijn auto vernield was, zei hij: "de situatie is bekend, een gesprek is onmogelijk, er valt met jou niet te praten."
Ik kon dit absoluut niet plaatsen, R. was voor mij een onbekende.
Ik had nog niet eerder met hem te doen gehad en privé ken ik hem ook niet. Omdat ik wou weten wat hij bedoelde heb ik een afspraak gemaakt om hem ernaar te vragen.
Op 23 december wist hij mij te vertellen dat hij het niet had gezegd. Politiezaken werden niet op straat besproken.
Hij zette mij dus voor leugenaar.
Hier heb ik een klacht over ingediend bij de korpschef.
Het ging mij erom dat men een uitspraak over mij doet, op straat, en als je hem erop aanspreekt heeft hij ineens niets gezegd.
Het is dat L. intussen overleden is, want anders had ik haar erbij gehaald. Zij heeft deze opmerking namelijk ook gehoord. Wij hebben het er vaker met elkaar over gehad dat het niet waar was wat hij gezegd had en dat we het niet plaatsen konden.
Ik heb een gesprek gehad met de heer Y omtrent mijn klacht wat betreft de ontkenning van de heer R. Hij had een gesprek gehad met de heer R. Deze had hem verteld dat de toevoeging - met jou valt niet te praten - van mijzelf afkomstig was.
Gezien de situatie zou er misschien wel wat gezegd wezen wat ik helemaal verkeerd uitgelegd had; indien er iets verkeerds gezegd was dan was dat niet de bedoeling geweest.
Ik heb aangegeven dat ik niet begrijp waarom hij mij dat zelf niet heeft verteld op 23 december. Waarom heeft hij niet aangegeven dat hij even niet wist waar ik het over had.
Waarom direct iets ontkennen.
Het was al bekend dat men onderling gesprekken over inwoners voert.
Iemand die op de hoogte is van de situatie weet dat ik regelmatig contact heb in verband met de gedragingen van de heer X.
Men weet ook dat ik altijd geprobeerd heb om open te staan voor een oplossing. De wijkagent was nog steeds bezig met bedenken hoe hij ons aan een tafel kon krijgen voor een oplossing.
Tijdens dit gesprek heeft Y een aantal keren toe moeten geven dat hij van bepaalde zaken niet op de hoogte was.
Hij was nog niet zo lang werkzaam in Z. Het was correct geweest om mij de auto weg te laten halen, want ik stond verkeerd geparkeerd.
Er stond nog een auto. Als ik fout sta dan staat die andere ook fout.
Tussenpaden zijn naar mijn weten nog steeds geen eigendom van bewoners met een tussenwoning. Uitritten tussen twee blokken zijn naar mijn mening vrij toegankelijk voor iedereen die even iets uit wil laden.
Dat er toevallig een situatie is waar X het niet mee eens is, kan ik ook niets aan doen. Dat men al in een eerdere situatie mij mijn auto heeft laten wegzetten van een openbare parkeerplaats, was ook niet bij hem bekend.
Dit was ook omdat X verkeerde informatie heeft verschaft. Het was algemeen bekend dat X van mening is dat hij daar een alleenrecht op heeft.
Tijdens dit gesprek heb ik goed begrepen dat men goed zijn best deed om mij het idee te geven dat ik ongelijk had.
Ik weet nu nog steeds niet hoe R. aan zijn opmerking komt. Gezien hetgeen erna gebeurde vind ik dit niet leuk. In mijn ogen absoluut niet het voorbeeld van onpartijdigheid en onbevooroordeeldheid.(…)
Volgende situatie.
H. is verhuisd naar de S-straat. Helaas is de buurt niet blij met zijn komst.
(…)
Op een gegeven moment (ongeveer drie weken geleden) hebben wij de politie gebeld om de auto van de overkant te laten verzetten.
Weer had men de uitrit niet vrijgelaten.
Van hem kreeg ik te horen dat hij had afgesproken dat men na het eten deze auto zou verzetten.
Goed. Eerst wat anders gedaan.
's Avonds was de auto uiteraard niet verzet en is er gezeur geweest.
Volgens de overkant had ik de auto van hen geraakt enz. (…)
V. vertelde dat hij van mening was dat ik er gemakkelijk langs kon en dat hij het niet bezwaarlijk vond indien deze auto pas een dag later was weggezet.
(…)
Gezien het gegeven dat ik in eerdere situaties op stel en sprong een auto moest verzetten omdat deze verkeerd geparkeerd stond, neem ik hem dit zeer kwalijk.
V. had na kunnen gaan dat er gezeur zou komen.
V. was op de hoogte van het gegeven dat de overburen opzettelijk aan het negeren zijn.
Waarom dan een situatie uitlokken. Waarom mag een ander wel de auto laten staan welke verkeerd geparkeerd staat en moet ik de mijne direct verplaatsen.
Door deze incorrecte houding creëerde hij een situatie die wel moest misgaan. Hij heeft een situatie uitgelokt waar ik niet blij mee ben. (…)
Zijn baas verkondigt zelf: het gaat er niet om of men er last van heeft, het gaat erom dat de auto verkeerd geparkeerd staat."
3. Verzoekster diende vervolgens die onderdelen van haar klacht die zij nog niet had ingediend, in bij het regionale politiekorps Twente. Het korps wees klachtbehandeling met betrekking tot deze onderdelen van de klacht af. Verzoekster wendde zich bij brief van 15 juni 2003 opnieuw tot de Nationale ombudsman. Verzoekster herhaalde in deze brief hetgeen zij in haar brief van 14 april 2003 heeft geschreven.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Twente
1. De korpsbeheerder reageerde per brief van 14 oktober 2003 op de klacht van verzoekster. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een rapportage, opgemaakt door betrokken politieambtenaar H2. De korpsbeheerder sluit zich aan bij hetgeen H2 in zijn rapportage schrijft.
2. H2 heeft op 13 oktober 2003 onder meer het volgende gerapporteerd:
"Algemene opmerking
Verzoekster deed de laatste jaren veelvuldig een beroep op de politie in verband met allerlei problemen die zij in haar huidige en vorige woonomgeving ondervond. Met name de wijkagent V. heeft daarbij zeer veel bemoeienis met verzoekster gehad.
Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Twente geen (verder) onderzoek heeft ingesteld naar haar aangifte van 24 juni 2002 wegens diefstal van haar aanhangwagen.
Uit het door de politie Twente gebruikte Bedrijfsprocessensysteem (BPS) bleek dat op zaterdag 22 juni 2002, omstreeks 21.07 uur, de heer X, wonende te Z, M-straat 40, telefonisch contact heeft opgenomen met de politie in Z (zie Bevindingen, onder A.2.1.; N.o.) (…). De behandelende politiefunctionaris had vervolgens telefonisch contact opgenomen met verzoekster (…).
Op maandag 24 juni 2002, omstreeks 14.03 uur, had verzoekster aangifte gedaan van diefstal van haar aanhangwagen (zie Bevindingen, onder A.2.2.; N.o.) (…).
Op 26 juni 2002, omstreeks 15.58 uur had de wijkagent V. in een mutatie in het BPS vastgelegd dat hij de dagen daarvoor meerdere malen contact had gehad met verzoekster en de heer X (zie Bevindingen, onder A.2.4.; N.o.) (…).
In haar klacht, zoals deze werd ingediend bij de Nationale ombudsman, deelde verzoekster mee dat haar aanhangwagen die bewuste nacht was verplaatst en nadat zij aangifte had gedaan van diefstal zij door de politie was gebeld met de mededeling dat de aanhangwagen terecht was. Er zou na enige tijd de wijkagent een videoband zijn aangeboden waarop te zien was dat de heer X 'er met verzoeksters aanhangwagen tussenuit was gegaan'. In het bijzijn van verzoekster zou de wijkagent deze videoband hebben geweigerd. Samenvattend was verzoekster van mening dat er van de politie geen respons was gekomen op de gegevens die eventueel zouden kunnen leiden tot de oplossing van de diefstal.
De wijkagent V. daarnaar gevraagd, wist zich te herinneren dat verzoekster op enig moment, nadat de aanhangwagen al reeds terecht was, iets had gezegd over een videoband. Hij kon zich niet herinneren dat daarbij een relatie met een dader werd gelegd. Hij had verzoekster gevraagd om deze videoband ter beschikking te stellen, echter zij was daar nooit op teruggekomen. De wijkagent had hier verder ook geen aandacht meer aan geschonken, mede omdat verzoekster 'wel vaker wat roept'.
Naar mijn mening zou er normaal gesproken een onderzoek kunnen plaatsvinden naar aanleiding van de aangifte van diefstal van de aanhangwagen. Nu de aanhangwagen echter de dag van de aangifte reeds werd aangetroffen op een openbare parkeerplaats kon worden aangenomen dat deze wel was weggenomen maar dat er kennelijk geen sprake was van het daadwerkelijk wederrechtelijk toeëigenen van deze aanhangwagen. Gezien de gehele voorgeschiedenis is het zeker niet onaannemelijk dat de aanhangwagen door een of meer bewoners uit de M-straat is verplaatst. Dat het oogmerk niet was gericht op het wederrechtelijk toeëigenen van deze aanhangwagen is naar mijn mening - gezien de omstandigheden - duidelijk. Zoals uit de betreffende mutatie bleek had de wijkagent hier nadien nog wel aandacht aan geschonken in zijn contacten met verzoekster en met de heer X. Verzoekster stelde naar mijn mening ten onrechte dat de politie geen (verder) onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van haar aangifte ter zake de diefstal van haar aanhangwagen. Afgezien van het feit dat hier kennelijk geen sprake was van diefstal maar van het verplaatsen van de aanhangwagen valt het gezien de voorgeschiedenis alleszins te billijken dat er van een nader onderzoek werd afgezien.
Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Twente haar onheus heeft bejegend. Verzoekster klaagt er hierbij in het bijzonder over dat deze politieambtenaar zou hebben gezegd: "Met jou valt niet te praten".
Uit het BPS bleek dat de heer X op 23 augustus 2002 naar de politie had gebeld met de mededeling dat de geparkeerde auto van verzoekster zijn oprit zou blokkeren (zie Bevindingen, onder A.3.1.; N.o.) (…).
Volgens verzoekster had de politiefunctionaris R. tijdens dit politieoptreden op straat tegen haar gezegd dat 'er met haar niet te praten viel'. Verzoekster vroeg zich af 'hoe de politiefunctionaris erbij kwam om haar dit op straat te zeggen'.
Op 23 december 2002 had zij hierover met deze politiefunctionaris gesproken die daarbij tegenover haar ontkende dit te hebben gezegd. Verzoekster ervoer dit echter als zeer incorrect gedrag en had daarover op 24 december 2002 een klacht ingediend bij de korpschef. Naar aanleiding van deze klacht, die ter bemiddeling was verzonden aan de afdelingschef, had er op 9 januari 2003 een gesprek plaatsgevonden tussen de afdelingschef en de betrokken politiefunctionaris. Deze deelde de afdelingschef mee niet een dergelijke uitspraak te hebben gedaan tegenover verzoekster. De politiefunctionaris had dit overigens ook in het gesprek met verzoekster op 23 december 2002 tegen haar gezegd. Zij was daarna kwaad weggelopen.
Op 10 januari 2003 had de afdelingschef gesproken met verzoekster (zie Bevindingen, onder A.5.; N.o.).
Uit de klacht, zoals deze werd ingediend bij de Nationale ombudsman, bleek dat verzoekster inmiddels ook zelf begreep en stelde dat 'gezien de situatie er misschien wel wat gezegd was wat zij helemaal verkeerd uitgelegd had; indien er iets verkeerds gezegd was dan was dat niet de bedoeling geweest'.
Naar mijn mening valt hieruit te concluderen dat niet is gebleken dat de betrokken politiefunctionaris de gewraakte opmerking ook daadwerkelijk in het openbaar tegenover verzoekster had gemaakt. Een en ander heeft zeer waarschijnlijk meer te maken met de wijze van interpretatie van verzoekster. Dit laat overigens onverlet dat een dergelijke uitlating van een politiefunctionaris, al zou deze al zijn gemaakt - gezien het gebleken gedrag en de recalcitrante houding van verzoekster op 23 augustus 2002 - niet direct als een onheuse en kwalijke bejegening gekwalificeerd hoeft te worden.
Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde wijkagent van het regionale politiekorps Twente een onenigheid met buren over het parkeren van auto's heeft laten escaleren.
Uit het BPS bleek dat de wijkagent V. op 26 februari 2003 had bemiddeld bij een parkeerprobleem in de Sc-straat te Z (zie Bevindingen, onder A.6.1.; N.o.) (…).
Op 28 februari 2003 had mevrouw K. contact opgenomen met de wijkagent (…). (zie Bevindingen, onder A.6.2.; N.o.).
Uit de klacht, zoals deze werd ingediend bij de Nationale ombudsman, bleek dat verzoekster het de wijkagent zeer kwalijk nam dat zij bij eerdere situaties 'op stel en sprong' de auto moest wegzetten en dat hij in dit geval anders handelde. De wijkagent 'had na kunnen gaan dat er gezeur zou komen en had de situatie uitgelokt'. Door zijn incorrecte houding creëerde hij een situatie die wel moest misgaan.
Naar aanleiding van deze klacht had de wijkagent een rapport opgemaakt (zie Bevindingen, onder C.3.; N.o.).
Naar mijn mening blijkt nergens uit dat de wijkagent de situatie heeft laten escaleren. Juist verzoeksters onredelijke gedrag had voor een escalatie kunnen zorgen, echter uit de bijgevoegde mutatie blijkt voldoende dat de wijkagent in alle redelijkheid in de ontstane situatie heeft bemiddeld. De wijkagent kan geenszins verantwoordelijk worden gehouden voor het kennelijk onberekenbare gedrag van verzoekster.
Het geheel overziende ben ik van mening dat er bij de beoordeling van de klachten van verzoekster door de Nationale ombudsman nadrukkelijk rekening gehouden zou moeten worden met de psychische gesteldheid van verzoekster. De politie heeft zeer veel bemoeienissen met verzoekster die in haar voormalige en huidige woonomgeving en zelfs in de woonomgeving van de heer H. problemen heeft. De meeste problemen zijn weliswaar van civielrechtelijke aard maar desondanks heeft de wijkagent ter voorkoming van verdere escalatie vele malen hierin bemiddelend opgetreden. De aspecten waarover verzoekster nu bij de Nationale ombudsman klaagt kunnen naar mijn mening dan ook niet los gezien worden van de voortdurende problematiek in zijn totale omvang waarmee de politie steeds geconfronteerd wordt."
3. Bij de rapportage van betrokken politieambtenaar H2 is een rapportage van betrokken ambtenaar V. gevoegd. V. heeft deze rapportage opgemaakt op 3 september 2003 en ziet op de gebeurtenissen rond 26 februari 2003:
"…Op 26 februari 2003 omstreeks 17.00 uur werd ik gevraagd te gaan naar het adres S-straat 199 omdat daar een personenauto voor de oprit stond. Genoemd adres is bij mij bekend en ik weet dat dit pand bewoond wordt door de mij bekende H.
Ter plaatse bleek dat een kennis van H. genaamd M. haar auto op de oprit van H. had gezet en dat de auto van de overburen maximaal 30 centimeter voor de inrit was gezet.
Ik werd daar ook aangesproken door de mij bekende M. Zij was van mening dat ik een bekeuring moest uitschrijven voor het voor de oprit plaatsen van die auto en dat tevens die auto zo snel mogelijk verplaatst moest worden zodat zij weer weg kon.
Ik heb vervolgens gesproken met de eigenaars van de personenauto welke voor een klein deel voor de oprit stond. Afgesproken werd met de heer en mevrouw K. dat zij in het vervolg de auto daar niet meer voor de inrit zouden parkeren.
Aangezien ik van mening was en ben dat de auto van K. op dat moment geen belemmering was voor M. om de oprit met haar auto te verlaten, de auto van K. niet laten verplaatsen en om dezelfde reden ben ik ook niet repressief opgetreden tegen K.
M. was het met mijn optreden niet eens. Zij gaf zelfs aan de auto achteruit te willen laten lopen tegen de auto van K. aan.
Haar dit afgeraden en haar nogmaals verteld dat gezien de ruimte die er over was om met haar auto de oprit te verlaten meer dan voldoende was om dit zonder schade te doen.
Later hoorde ik van mevrouw K. dat M. dezelfde dag met haar auto de inrit had verlaten om even later terug te keren en met 'geweld' de oprit weer was ingereden. Hierbij was zij met de voorzijde tegen de woning gereden en toen zij weer achterwaarts de oprit had verlaten was zij tegen de trekhaak van de personenauto van K. gereden. Aangezien er geen schade was aan de auto van K. het hierbij gelaten.
Later nog gesproken met M. Zij is van mening dat ik er de schuld van ben dat dit voorval zo is afgelopen.
Helaas voor haar ben ik van mening dat zij zichzelf niet in de hand heeft als zij haar zin niet krijgt.
Van bovenvermeld voorval zijn twee mutaties opgemaakt (zie Bevindingen, onder A.6.1. en A.6.2.; N.o.).
Toevoeging:
M. heeft in de straat waar zij woont, de S-straat te Z, met vele bewoners problemen, onder andere over het parkeergedrag.
Tevens heeft zij met enkele bewoners van haar vorige woonadres, de M-straat te Z nog steeds problemen op meerdere gebieden. In de Sc-straat komt zij regelmatig op bezoek bij H. Met de meeste buren heeft zij daar nog steeds problemen. De meeste problemen zijn van civielrechtelijke aard.
M. staat onder behandeling bij een arts van Q (…) in verband met meerdere psychische problemen…"
D. Reactie verzoekster
De Nationale ombudsman ontving de reactie van verzoekster op de reactie van de korpsbeheerder op 4 november 2003. In deze reactie schrijft verzoekster onder meer:
"Met betrekking tot de aanhanger.
(…)
V. heeft aangegeven dat de zaak als afgedaan beschouwd zou worden, want de aanhanger was er weer.
Een maand later ontvang ik een schrijven van de politie dat mijn aanhanger nog steeds zoek was. In dit schrijven stond ook dat de politie zich beschikbaar zou houden omtrent aanwijzingen met betrekking tot eventuele oplossing van deze diefstal.
In mijn bijzijn wordt enige tijd later aan de heer V. een videoband aangeboden. Deze heb ik hem niet aangeboden doch de heer H. (…) V. heeft deze geweigerd en is er bij mij zeer zeker niet op terug gekomen. (…) V. heeft NOOIT gevraagd om deze videoband ter beschikking te stellen.
De politie stuurt mij een brief waarin zij beschikbaar zijn voor informatie. Als je ze dan bewijsmateriaal aanbiedt dan weigeren zij.
Er is nooit een correctie op de brief geweest en volgens de politie staat mijn aanhanger nog steeds als gestolen te boek. Ondanks dat men weet wat de situatie is en ondanks dat men weet dat ik deze 'diefstal' opgehelderd wil zien, doet men hier niets aan.
Ik ben het er dus absoluut niet mee eens dat men nu als conclusie trekt dat mijn klacht ongegrond is.
Met betrekking tot het vernielen van mijn auto.
In eerste instantie was alleen de heer R. aanwezig.
Als hij eerlijk is dan moet hij toegeven dat hij wel degelijk de uitspraak heeft gedaan: de situatie is bekend, een gesprek is onmogelijk, met jou valt niet te praten. L. was hiervan getuige. (…) Ik vind het zeer logisch dat ik kwaad reageer als ik tot de ontdekking kom dat mijn auto vernield is.
De heer R. plaatste zijn opmerking echter al voordat ik hier achter was en nog voordat de heer V. aanwezig was. (…)
In het gesprek dat ik heb gehad met de heer Y ten aan zien van de heer R. is mij slechts één ding duidelijk geworden. Namelijk dat de heer Y absoluut niet openstond voor enig commentaar dat ik had. (…)
Ik weet zeker wel wat er tegen mij is gezegd door R. en wat de houding is geweest van de heer Y. R. heeft absoluut niet getracht om dit in een gesprek uit te leggen. Zijn reactie op mijn vraag was: dit heb ik niet gezegd. Na deze opmerking ben ik weggelopen omdat ik hier absoluut geen mogelijkheden zag voor een verder gesprek. In het gesprek met de heer Y heb ik niet de indruk gekregen dat hij openstond voor mijn verhaal en dat hij voor mij begrip kon opbrengen. (…) Ik begrijp nu nog steeds niet waar R. het (vandaan haalt; N.o.) om te stellen dat er met mij niet te praten valt.
De eerste alinea van de conclusie welke gesteld wordt naar aanleiding van mijn gesprek met de heer Y is incorrect. Vanaf het begin af aan dat er problemen kwamen met de heer X heb ik al aangegeven dat ik op zoek was naar een oplossing. Nu moet ik lezen dat bemiddeling geen reële optie meer is, ik mijn verantwoordelijkheid niet erken en er geen bereidheid is bij mij om tot een oplossing te komen.
(…)
Noch de politie, noch de Stichting Woningbelangen Z heeft ooit geprobeerd om een oplossing voor de situatie welke ontstaan was tussen de heer X en mij aan te reiken. Nu is er een situatie welke niet normaal meer is en dan krijg ik te horen dat er met mij niet te praten valt. En dat van een agent welke ik niet kende.
Sorry, dit vind ik niet leuk en al helemaal niet als meneer later verkondigt: dat heb ik niet gezegd.
Ik weet zeer zeker dat mijn gedragingen niet altijd even lief, leuk en aardig zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat ik ten aanzien van de heer X (niet; N.o.) altijd zoveel mogelijk begrip heb proberen te tonen, ondanks dat ik niet altijd even vriendelijk was met mijn opmerkingen. (…)
Dan V.
Zoals al langer bij hem bekend was er een onprettige verhouding tussen de bewoners van de Sc-straat en de heer H. en mij. De auto van de familie K. stond zeer zeker weten meer dan 30 centimeter voor de uitrit van H. Het ging sowieso om een afstand van drie trottoirtegels (zonder de schuine band mee te tellen) en dit is meer dan 30 centimeter welke V. stelt.
(…)
Diverse keren stond de auto van K. voor de uitrit (van H.; N.o.). V. was zeer goed op de hoogte van dit gegeven. Weer eens werd hij gebeld hiervoor. (Dit was op 23 augustus 2002; N.o.) Ik heb zeer duidelijk aangegeven dat ik weg moest om wat op te halen en dat ik er niet achterwaarts in kon rijden. De bocht was niet te doen, doordat de auto van K. weer eens de uitrit versperde. Het ging niet om 30 centimeter, maar om veel meer.
Dat V. niets aan deze situatie deed neem ik hem zeer kwalijk. Voor de flauwekul van X moest ik al eens eerder mijn auto van een openbare parkeerplaats halen. V. was hier ook van op de hoogte. Indien het zo zou zijn dat ik met geweld de oprit weer bestormd had, tegen de muur was gereden en opzettelijk tegen de auto van K. aan was gereden dan had er schade moeten zijn.
Ik weet zeer zeker dat toen ik terug kwam van het ophalen van deurtjes ik achterwaarts de oprit op moest. Omdat ik heel goed moest kijken in verband met een laag hekwerk en een verkeerd geparkeerde auto kon ik sowieso niet met geweld de oprit bestormen. Er is een compleet vertekend beeld weergegeven.
(…)
Het is incorrect van V. om te stellen dat ik mijzelf niet in de hand heb als ik mijn zin niet krijg. Ik begrijp niet wat hij met deze opmerking bedoelt. V. weet zeer goed in welke situatie ik mij bevind. V. wil zelf geen rekening met mij houden."
E. verklaring betrokken politieambtenaar R.
Betrokken ambtenaar R. verklaarde op 17 november 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"…Op 23 augustus 2002 kwam ik na de melding van de heer X aanvankelijk alleen ter plaatse. Mijn collega V. is in principe de wijkagent, maar ik had die dag nooddienst en we hebben de regel dat degene die nooddienst heeft als eerste ter plaatse gaat en de motoragent alleen de weg op gaat. V. is motoragent en was op dat moment nog op de weg waardoor hij later arriveerde.
Toen ik ter plaatse kwam stond de auto van verzoekster op de oprit van de heer X, waardoor deze niet met zijn auto weg kon rijden. De woning van de heer X staat in een rijtje woningen. Naast de woning van X staat nog een woning en daarnaast is een gangpad. Daar kan een auto doorheen rijden en zo kom je aan de achterkant van de woningen terecht. De heer X parkeert zijn auto altijd achter het huis. Verzoeksters auto stond aan de achterkant van het gangpad, in het midden, waardoor het onmogelijk was voor de heer X om zijn auto te verplaatsen.
Verzoekster was op bezoek bij een vriendin, die een paar huizen verder dan de woning van X woonde. Ik ben daar naartoe gegaan. Er was op dat moment nog niks met de auto van verzoekster aan de hand. Ik heb verzoekster gevraagd of zij haar auto wilde verplaatsen. Dit wilde zij aanvankelijk niet. Toen ik haar zei dat ik haar anders een bekeuring zou geven voor fout parkeren, liep ze met me mee naar haar auto. Ze ontdekte toen dat haar auto was besmeurd met een onwelriekend goedje. Het was geen hondenpoep, maar leek meer op compost.
Ik heb gelezen dat verzoekster er onder meer over klaagt dat wij geen onderzoek hebben gedaan naar de herkomst van het goedje in haar auto. Dit hebben wij wel gedaan. Ik ben voor 90% zeker dat de heer X het niet in haar auto heeft gegooid, omdat ik de meerderheid van de tijd bij hem ben geweest, behalve toen ik verzoekster ging halen bij haar vriendin. De heer X heeft wel een compostbak in de tuin staan. Hier hebben wij in gekeken, maar het zag er niet uit alsof er pas geleden iets uit deze bak was gehaald. Ook de omstanders hadden niks gezien. Vervolgens hebben we nog gekeken of er iets uit de aangrenzende tuinen was gehaald, maar dit was ook niet het geval. We konden dus niet vaststellen waar het goedje vandaan kwam.
Verzoekster was boos en wilde vervolgens haar auto niet meer weghalen. Ik zou dat ook niet hebben gewild als mijn auto zo vies was. X wilde echter weg met zijn auto, dus de auto van verzoekster moest wel weg, anders kon hij er niet uit. Verzoekster weigerde haar auto weg te zetten. Ze liep vervolgens weg. Ze ging niet terug naar haar vriendin of naar huis, maar liep het dorp in.
Ik heb haar meerdere malen teruggeroepen, maar dit deed ze niet. Ze is eventjes teruggekomen, maar liep daarna weer mopperend weg.
Na anderhalf uur - hetgeen wij lang genoeg vonden voor een dergelijke melding - hebben wij besloten om de auto van verzoekster van de oprit af te duwen. We hebben de auto keurig in een parkeervak gezet en afgesloten.
Op het moment dat ik net bij de auto van verzoekster was gearriveerd, was deze overigens volgens mij niet afgesloten. Het was een vrij warme dag. Ik weet niet meer of de ramen open waren, maar ik heb in ieder geval geen braaksporen gezien nadat verzoekster het goedje in haar auto had ontdekt.
Ik snap overigens niet waarom verzoekster haar auto nu juist op deze plek had neergezet. Er was op dat moment meer dan genoeg parkeerruimte en ze had haar auto ook dichter bij het huis van haar vriendin kunnen neerzetten. Toen ik verzoekster hiernaar vroeg, heeft zij mij hier geen antwoord op kunnen geven.
U zegt mij dat verzoekster vooral klaagt over het feit dat ik tegen haar gezegd zou hebben 'Met jou valt niet te praten'. Ik ben hier heel eerlijk over wanneer ik zeg dat ik mij niet kan herinneren dat ik dit letterlijk heb gezegd. Verzoekster kwam begin dit jaar bij ons aan het bureau en wilde met mij praten. Tijdens dit gesprek zei ze dat ik deze uitspraak in het dorp zou hebben rondgebazuind. Ik heb tegen haar gezegd dat ik dat absoluut niet heb gedaan. Zei zij toen: "OK, dan zijn we klaar" en ze verliet mokkend het politiebureau.
Nogmaals: ik kan me niet herinneren dat ik dit letterlijk heb gezegd. Sowieso heb ik dit niet in het algemeen gezegd over verzoekster. Ik kan me achteraf gezien wel voorstellen dat ik een dergelijke opmerking gezien de situatie wel heb gemaakt. Er viel op dat moment immers moeilijk met haar te praten, omdat zij steeds wegliep; ook nadat ik meerdere keren achter haar aan was gelopen en haar had teruggeroepen.
Iets dergelijks zou ik nooit in zijn algemeen hebben gezegd, want ik heb wel vaker met verzoekster te maken en dan valt op een hele redelijke manier met haar te praten…"
F. Nadere reactie verzoekster
Per brief van 23 januari 2004 reageerde verzoekster op de aan haar opgestuurde verklaring van betrokken ambtenaar R. Verzoekster schrijft onder meer het volgende:
"De oprit waar ik mijn auto had geplaatst was niet de oprit van X. De woning van X heeft geen oprit. Tevens parkeert X zijn auto niet achter het huis. Hij kan helemaal niet met zijn auto achter zijn woning komen.
(…) staan er aan de linkerkant van de woning van X twee leegstaande woningen en dan komt er een tussenpad. Op dit tussenpad stond mijn auto en wel zo dat de heer X, welke zijn auto achter een leegstaande woning had geplaatst, er volgens mij wel langs kon.
L., waar ik op dat moment wezen moest woont pal naast X aan de rechterzijde.
Via het pad waar mijn auto stond beland je bij haar achter de woning.
R. is helemaal niet met mij meegelopen naar mijn auto. R. is helemaal niet bij nummer 40 aan de deur geweest. Hij is bij nummer 38 aan de bel geweest (een leegstaande woning).
Het was wel degelijk hondenpoep wat in mijn auto is gegooid.
Ik heb mijn auto in bijzijn van mevrouw L. afgesloten.
Ik had een (voor mij goede) reden om mijn auto in dat pad en op die plek neer te zetten.
R. heeft mij hier helemaal niet naar gevraagd.
Hij stelde dat ik de auto op de uitrit en de parkeerplaats van X had gezet. Omdat dit niet juist was heb ik hierop gereageerd.
Op 23 december 2002 heb ik met de heer R. gesproken. Niet 'begin dit jaar'. Ik heb hem ernaar gevraagd hoe hij erbij kwam om op straat de uitspraak te doen, niet dat hij deze uitspraak in het dorp zou hebben rondgebazuind. Voordat hij betreffende opmerking plaatste hebben wij aaneengesloten met elkaar gesproken. Ik ben niet weggelopen en ook is de heer R. niet meerdere keren achter mij aangelopen en heeft hij mij ook niet teruggeroepen.
Voor 23 augustus 2002 heb ik nooit enig contact gehad met de heer R. De laatste zin klopt dus ook niet."
G. nadere Reactie korpsbeheerder
Naar aanleiding van de reactie van verzoekster, reageerde de korpsbeheerder per brief van 5 januari 2004 op nadere vragen die de Nationale ombudsman per brieven van 11 en 20 november 2003 stelde. De korpsbeheerder stuurde bij zijn reactie een rapportage, welke op 23 december 2003 was opgemaakt door H2. De korpsbeheerder onderschrijft hetgeen in deze rapportage is verwoord. De rapportage van H2 houdt onder meer het volgende in:
"Het is evenwel te betreuren dat bij verzoekster kennelijk de indruk ontstaat dat de politie in haar reactie bewust een onjuist beeld van verzoekster tracht te creëren. Dit is niet aan de orde. Wel dient verzoekster zich goed te realiseren dat de kerntaken van de politie op een ander vlak liggen dan het bij voortduring interveniëren in kwesties zoals waarover gesproken wordt. Het zou dan ook goed zijn indien verzoekster haar verwachtingspatroon van de politie en die van de wijkagent in het bijzonder zou bijstellen.
De Nationale ombudsman verzoekt om een reactie van de korpsbeheerder op de volgende twee vragen.
Nadat verzoekster op 24 juni 2002 aangifte deed van diefstal van haar aanhangwagen, heeft zij hiervan een afloopbericht ontvangen van afdelingschef B5. Op welke datum is dit bericht naar verzoekster gestuurd?
De normale gang van zaken was dat een dergelijk afloopbericht gelijktijdig met de aangifte werd afgedrukt en bewaard bij het afdelingssecretariaat. Na een periode van vier weken werd het afloopbericht naar de aangever/aangeefster verzonden, tenzij er daadwerkelijk aanhoudingen etc. waren verricht.
Inmiddels wordt dit niet meer door de politie gedaan, maar indien nodig door TIPS (Twents Informatiepunt Slachtoffers) zijnde een samenwerkingsverband (één loket) van de politie Twente en het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de informatievoorziening van slachtoffers. Voorts krijgen aangevers tegenwoordig een zogenaamde aangiftemap waarin ook de nodige informatie is weergegeven.
Omdat verzoekster op 24 juni 2002 aangifte had gedaan werd haar - overigens per abuis - waarschijnlijk eind juli 2002 een afloopbericht toegezonden. Een exacte datum hiervan is niet bekend. Ook verzoekster maakt overigens in haar klacht gewag van het feit dat zij na ongeveer een maand een afloopbericht had ontvangen en naar aanleiding daarvan contact had gehad met de teamchef S2. Verzoeksters eigen conclusie was: 'foutje, bedankt'.
Verzoekster had ook geen afloopbericht moeten ontvangen omdat men haar reeds op 24 juni 2002 had meegedeeld dat de zaak voor de politie was afgedaan. In de mutatie daaromtrent werd aan het afdelingsecretariaat doorgegeven dat de aangifte kon worden opgelegd en dat er geen afloopbericht moest worden verstuurd. Gezien verzoeksters eigen reactie was haar dit inmiddels ook bekend.
In uw reactie van 14 oktober 2003 op de klacht van verzoekster geeft u aan dat er van nader onderzoek naar bovengenoemde aangifte van verzoekster werd afgezien. Is verzoekster hiervan op de hoogte gesteld?
Uit bijgaande mutatie (zie Bevindingen, onder A.2.3.; N.o.) (…) blijkt dat de politiefunctionaris E. verzoekster reeds op 24 juni 2002 heeft meegedeeld dat 'deze zaak voor ons, gezien de perikelen in de buurt als afgedaan wordt beschouwd'."
H. Nadere reactie verzoekster
Per brief van 14 februari 2004 reageerde verzoekster op de nadere reactie van de korpsbeheerder van 5 januari 2004. Verzoekster schrijft in haar brief onder meer het volgende:
"Eerst naar aanleiding van de diefstal van de aanhanger:
Ik mis hetgeen wat nadien is gebeurd:
- er komt bewijsmateriaal boven water
- mutatie de heer Y op 10 april 2003 16.37 uur (zie Bevindingen, onder A.7.; N.o.)
* onopgeloste zaak…
Op 10 april 2003 staat de aanhangwagen nog steeds als gestolen te boek.
WAAROM????
Ik ben van mening dat, als men zelf de zaak niet goed op papier heeft, men niet moet klagen als hier een reactie op komt.
Dan wil ik even reageren op het gedeelte algemene opmerking: "Het is evenwel…t/m zou bijstellen" (zie Bevindingen, onder G.; N.o.).
Een van de belangrijkste punten vergeet de rapporteur. In alle zaken heb ik betrokken personen de gelegenheid gegeven om te reageren en zo tot een oplossing te komen. Helaas hielp dit niet.
Zoals bekend ben ik hogerop gegaan.
Hierop heb ik de ontdekking gedaan dat de politie incorrectheden op papier heeft staan.
Ik heb gebruik gemaakt van het recht om dit kenbaar te maken.
Indien de politie dit niet had gedaan, was er een groot probleem opgelost.
Zoals bekend heb ik inzage ontvangen in het politiedossier van mij.
Het resultaat is dat ik heb ontdekt dat er nog veel meer onwaarheden op papier staan.
Ik heb altijd een goed contact gehad met de politie en de wijkagent. Het is ook een goede zaak als je blijft praten met elkaar, ook al verschil je duidelijk van mening.
De politie is degene die mij voor leugenaar neerzet. De politie is degene die mij niet objectief behandelt. De politie is tevens degene die incorrecte mutaties maakt.
En dan heb ik het nog niet eens over de persoonlijke veroordelingen.
Tevens wil ik de rapporteur er even op attenderen dat ook ik wel wat beters te doen heb. Mijn verwachting van de politie is sowieso een objectieve en onpartijdige behandeling. Gezien mijn persoonlijke beleving met een aantal agenten gebeurt dit absoluut niet, met alle gevolgen van dien."
I. nadere reactie korpsbeheerder
Per op 19 april 2004 door H2 opgemaakt rapport, reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de brief van verzoekster van 14 februari 2004:
"Wat betreft verzoekster opmerkingen inzake de diefstal van de aanhangwagen.
Verzoekster stelde in haar reactie 'er komt bewijsmateriaal boven water'. Hierbij doelde zij kennelijk op een videoband die zij naar eigen zeggen zou hebben aangeboden aan de wijkagent. Reeds in de rapportage behorende bij de brief van de korpsbeheerder van 14 oktober 2003 (zie Bevindingen, onder C.1. en C.2.; N.o.) werd aandacht geschonken aan dit aspect. De wijkagent heeft nimmer een videoband van verzoekster ontvangen.
Uit de door verzoekster bedoelde mutatie van 10 april 2003 (zie Bevindingen, onder A.7.; N.o.) van de afdelingschef Y blijkt, conform de werkelijkheid, dat de diefstal van de aanhangwagen een onopgeloste zaak was en dat er dus geen dader bekend was. Met een bekende dader zou de zaak immers opgelost zijn.
De conclusie van verzoekster dat haar aanhangwagen op 10 april 2003 'nog steeds als gestolen te boek' zou staan is onjuist. De aanhangwagen heeft nimmer landelijk als gestolen gesignaleerd gestaan, immers dezelfde dag dat verzoekster aangifte deed van diefstal, werd de aanhangwagen al reeds weer aangetroffen. Dit laat echter onverlet dat de aanhangwagen in het betreffende proces van de aangifte en de afhandeling in het Bedrijfsprocessensysteem nog steeds vermeld werd. Dat is ook de gebruikelijke gang van zaken.
Wat betreft verzoeksters opmerkingen inzake incorrectheden en onwaarheden.
Verzoekster stelde in haar reactie dat zij tot de ontdekking was gekomen dat 'de politie incorrectheden op papier had staan'. Ook had zij ontdekt 'dat er nog veel meer onwaarheden op papier staan'. Verzoekster komt waarschijnlijk tot deze uitspraken omdat zij inzage heeft gehad in het Bedrijfsprocessensysteem inzake op haar betrekking hebbende processen.
Als reactie hierop zou ik willen verwijzen naar een uitspraak van de Nationale ombudsman in het openbaar rapport nummer 99/268. Het ging daarbij om een vergelijkbare grief van een verzoeker. De Nationale ombudsman was van mening dat indien de politie meldingen ontving en noteerde, daarmee niet vast stond dat de inhoud van de melding juist en volledig was. Indien de vastgestelde informatie niet (geheel) juist was, kon dat de politie in beginsel niet worden verweten. Uiteraard diende de politie geen informatie vast te leggen waarvan het direct duidelijk was dat deze niet op waarheid berustte."