2004/265

Rapport

Verzoeker klaagt over het door de staatssecretaris van Financiën in reactie op zijn klachtbrief van 1 juni 2002 bij brief van 6 september 2002 ingenomen standpunt dat de uitbetaling van de teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 aan zijn zoon op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Verzoekers klachtbrief was met name gericht op het niet verwerken door de Belastingdienst van de mededelingen die waren gesteld op en bij het door zijn zoon ingediende (papieren) zogenaamde T-biljet. Deze mededelingen houden (onder meer) in dat het rekeningnummer was gewijzigd waarop de eventuele teruggaaf kon worden gestort. De teruggaaf werd niettemin gestort op de oude rekening van verzoekers zoon.

Beoordeling

I. Algemeen

1. De zoon van verzoeker diende op 18 maart 2002 door middel van een (papieren) T-biljet bij de Belastingdienst/Centrale invoer, vestiging Almelo (hierna te noemen Belastingdienst/Ci; per 1 januari 2003: Belastingdienst/Centrale administratie/kantoor Almelo) een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 in.

2. Bij vraag 1f op het voorblad van het T-biljet naar het rekeningnummer waarop een eventuele teruggaaf door de Belastingdienst moest worden gestort, is door de zoon van verzoeker dan wel door verzoeker binnen de voor deze rubriek bestemde tien invulhokjes het tien-cijferige (mobiele) telefoonnummer van de zoon van verzoeker ingevuld. Door de zoon van verzoeker dan wel door verzoeker zijn tevens op het voorblad buiten de invulhokjes mededelingen geplaatst die (onder meer) betrekking hebben op vermelding van rekeningnummer Y als rekeningnummer voor teruggaaf. Voorts is rekening Y voor de teruggaaf 2001, alsmede voor eventuele teruggaven inkomstenbelasting voor de daarop volgende belastingjaren, vermeld in een van de bij de aangifte gevoegde bijlagen, te weten bijlage A. Het voorblad, het daarbij behorende (ingevulde) aangifteblad 1, alsmede twee bijlagen zijn aan de Belastingdienst/Ci geretourneerd.

3. De aangifte leidde tot een terug te geven bedrag van € 169. De betrokken aanslag van de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/ Rijnmond/kantoor Rotterdam) was gedagtekend 31 mei 2002. Op deze aanslag was niet het rekeningnummer voor teruggaaf vermeld. Het bedrag van de teruggaaf werd met valutadatum 22 mei 2002 gestort op rekening X dat in de administratie van de Belastingdienst - het zogenaamde Vastgirobestand - voorkwam als rekening voor uitbetaling van teruggaven inzake inkomstenbelasting van de zoon van verzoeker.

4. Bij brief van 1 juni 2002 diende verzoeker een klacht in bij het Ministerie van Financiën over de storting door de Belastingdienst van de teruggaaf op de niet gewenste rekening. In de kop van de brief verzoekt verzoeker deze brief als klacht te behandelen. De klachtbrief was met name gericht op het niet verwerken door de Belastingdienst van de mededelingen die waren geplaatst op en bij het T-biljet, waar onder de vermelding van rekeningnummer Y als het rekeningnummer waarop de eventuele teruggaaf kon worden gestort.

In de klachtbrief wijst verzoeker er op dat de betreffende bankinstelling de rekening waarop de teruggaaf is gestort wegens een negatief saldo vóór 22 mei 2002 heeft geblokkeerd. Tengevolge hiervan kan zijn zoon niet over deze rekening beschikken en derhalve in dit geval niet over de teruggaaf.

Voorts laat verzoeker in zijn klachtbrief weten dat via Schuldhulpverlening Rotterdam (Meldpunt Stedelijke Zorg) het dossier van zijn zoon eind 2001 begin 2002 is overgedragen aan de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam. De kredietbank zou volgens verzoeker in zijn klachtbrief op dat moment een saneringsvoorstel doen aan de hiervoor bedoelde bankinstelling. In aanmerking genomen het bovenstaande verzocht verzoeker het Ministerie van Financiën de teruggaaf (alsnog) op het gewenste rekeningnummer te storten.

5. De staatssecretaris van Financiën liet in reactie op verzoekers klacht bij brief van 6 september 2002 weten zich op het standpunt te stellen dat de uitbetaling van de teruggave op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat daarmee de Belastingdienst aan zijn betalingsverplichting jegens de zoon van verzoeker heeft voldaan.

De staatssecretaris deelde mee dat wijziging van een rekeningnummer kan worden doorgegeven door schriftelijke mededeling daarvan aan de competente ontvanger, alsmede door invulling van het nieuwe rekeningnummer in de daartoe bestemde kolom op het aangifteformulier. Volgens de staatssecretaris stond echter in dit geval op de daarvoor bestemde plaats bij de beantwoording van vraag 1f niet het door de zoon van verzoeker gewenste rekeningnummer Y in de daartoe bestemde kolom op het T-biljet.

Met behulp van pijltjes die naar een andere plaats op de betreffende bladzijde leiden, was door verzoekers zoon dan wel verzoeker het rekeningnummer Y aangegeven. Om die reden is volgens de staatssecretaris de wijziging tijdens de geautomatiseerde verwerking van het aangiftebiljet niet opgemerkt.

Voorts berichtte de staatssecretaris dat in de gebruiksaanwijzing bij het aangiftebiljet expliciet staat aangegeven dat binnen de vakjes moet worden geschreven en dat geen bijlagen moeten worden meegestuurd. Informatie die op andere dan de bestemde plaatsen is vermeld, wordt volgens de staatssecretaris tijdens de geautomatiseerde verwerking niet opgemerkt. De teruggave is derhalve overgemaakt op het ten name van de zoon van verzoeker staande rekeningnummer X. In aanmerking genomen het bovenstaande concludeerde de staatssecretaris geen aanleiding te zien in te grijpen in het gevoerde beleid.

II. Ten aanzien van verzoekers klacht

1. Verzoeker klaagt over het door de staatssecretaris van Financiën in reactie op zijn klachtbrief ingenomen standpunt dat de uitbetaling van de teruggaaf op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat daarmee de Belastingdienst aan zijn betalingsverplichting jegens zijn zoon heeft voldaan.

2. Gedurende het onderzoek van de Nationale ombudsman berichtte de staatssecretaris dat nader onderzoek had uitgewezen dat de verwerking van het betreffende T-biljet door middel van vertoetsing had plaatsgevonden. Vertoetsing is een handmatige verwerkingsmethode door middel van het "intoetsen" van in dit geval het T-biljet in het applicatiesyteeem KGS (Key Graffic System) van de Belastingdienst. Het betreffende T-biljet is volgens de staatssecretaris weliswaar gescand, echter niet met het doel gegevens uit het biljet te verwerken ten behoeve van het opleggen van een aanslag over 2001, maar met het oog op archivering. Voor de verkeerde informatieverstrekking (onder meer) in zijn brief van 6 september 2002 gericht aan verzoeker over de wijze van verwerking van het T-biljet, bood de staatssecretaris zijn excuses aan.

In dit geval leidt deze niet geautomatiseerde wijze van verwerking van het T-biljet er toe dat de staatssecretaris zijn eerdere standpunt over de verwijtbaarheid van het handelen van de Belastingdienst herziet. De informatie die de zoon van verzoeker dan wel verzoeker op het aangiftebiljet heeft vermeld over het te gebruiken rekeningnummer Y was van dien aard dat volgens de staatssecretaris bij een vertoetsing deze informatie, hoewel buiten de daartoe bestemde rubrieken opgeschreven, door de Belastingdienst/Ci opgemerkt had dienen te worden. Vervolgens zou het nieuw te gebruiken rekeningnummer moeten zijn doorgegeven aan de Belastingdienst/Centrale administratie als beheerder van het zogenoemde Vastgirobestand waarin de rekeningnummers van belastingplichtigen zijn geregistreerd, aldus de staatssecretaris.

Nader onderzoek heeft de staatssecretaris echter uitgewezen dat er geen wijziging in het Vastgirobestand heeft plaatsgevonden ten aanzien van het ten behoeve van de zoon van verzoeker te gebruiken rekeningnummer voor uitbetaling. De reden waarom het rekeningnummer niet werd gewijzigd kon volgens de staatssecretaris helaas niet worden vastgesteld.

In aanmerking genomen het bovenstaande komt de staatssecretaris thans tot de conclusie dat er sprake is van een geldig uitgesloten rekeningnummer. Op grond van het van toepassing zijnde Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M (zie Achtergrond, onder 2.) dient in dit geval de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf alsnog uit te betalen als de uitbetaling op de uitgesloten rekening de belastingplichtige niet daadwerkelijk ten goede is gekomen, aldus de staatssecretaris. Uit de hem ter beschikking gestelde informatie is de staatssecretaris echter niet gebleken dat de zoon van verzoeker niet zou zijn verrijkt ten gevolge van de gedane betaling. Derhalve kan de Belastingdienst de hem toekomende vordering ter zake van de verrijking verrekenen met de schuld die hij behoefde te voldoen, aldus de staatssecretaris.

Uit coulance overwegingen acht de staatssecretaris het echter redelijk dat in deze situatie de Belastingdienst alsnog het bedrag van de teruggaaf uitbetaalt op de rekening Y, mits het bedrag waarmee de zoon van verzoeker eventueel is verrijkt wordt terugbetaald, zonodig door middel van een betalingsregeling. De staatssecretaris gaf verzoeker in overweging contact op te nemen met de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam omtrent een eventueel over een te komen betalingsregeling.

3. Zoals hiervoor onder 2. door de staatssecretaris is erkend, is het niet juist dat de Belastingdienst/Ci bij de vertoetsing van het T-biljet de door verzoeker dan wel door zijn zoon op het biljet buiten de invulhokjes geplaatste mededelingen (onder meer) omtrent rekeningnummer Y voor teruggaaf niet heeft verwerkt. In zoverre heeft de Belastingdienst jegens de zoon van verzoeker gehandeld in strijd met het uit het zorgvuldigheidsvereiste voortvloeiende beginsel van administratieve nauwkeurigheid.

De mededeling van de staatssecretaris in zijn reactie van 6 september 2002 op verzoekers klachtbrief van 1 juni 2002, dat de uitbetaling van de teruggaaf aan verzoekers zoon op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, is dan ook niet correct.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

4. De staatssecretaris kan evenwel in zijn standpunt worden gevolgd dat de Belastingdienst niet gehouden is de teruggaaf opnieuw aan de zoon van verzoeker uit te betalen, aangezien de zoon is verrijkt door de storting op de rekening die op zijn naam staat.

De Belastingdienst heeft het bedrag gestort op een door de zoon van verzoeker rechtsgeldig uitgesloten rekening en heeft, nu de zoon van verzoeker de betaling niet wenste te accepteren, daarmee niet bevrijdend aan hem betaald. Rekening X waarop de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf heeft gestort, staat echter op de naam van de zoon van verzoeker. Onder de omstandigheden van het geval kon de staatssecretaris in redelijkheid het standpunt innemen dat het bedrag van de storting de zoon van verzoeker ten goede is gekomen. Daarvoor is van belang dat in dit geval op het moment van de storting door de Belastingdienst niet vast stond dat de schuldsanering daadwerkelijk zou plaatsvinden. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder I.3. in het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris is dan ook geen sprake.

Ook het feit dat rekening X ten tijde van de storting door de bank was geblokkeerd doet er niet aan af dat het bedrag van de storting de zoon van verzoeker daadwerkelijk ten goede is gekomen. De schuld aan de bank is immers ondanks die blokkering verminderd met het bedrag van de storting.

5. Nu de zoon van verzoeker door de storting op de uitgesloten rekening X is verrijkt en hij deze storting niet als voldoening van de schuld van de Belastingdienst aan hem heeft aanvaard, heeft de staatssecretaris juist en in overeenstemming met zijn Besluit van 16 maart 2001 gehandeld door het standpunt in te nemen dat de Belastingdienst op grond van het bepaalde in artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) een vordering toekomt wegens ongerechtvaardigde verrijking en, behoudens het hierna onder 6. overwogene, dat deze vordering diende te worden verrekend met de schuld die voortvloeit uit de verplichting het bedrag van de teruggaaf alsnog aan de zoon van verzoeker uit te betalen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Het Besluit van 16 maart 2001 van de staatssecretaris schrijft de Belastingdienst onder I.4 voor bij de belastingplichtige te informeren naar eventuele schade die het gevolg zou kunnen zijn van de hiervoor onder 5. bedoelde verrekening. Ingevolge dit voorschrift kan de Belastingdienst de onder 5. bedoelde verrekening ter beperking van zijn schadeplichtigheid achterwege laten. De staatssecretaris kan in dit geval in redelijkheid in zijn standpunt worden gevolgd dat hij de zoon van verzoeker niet heeft verzocht zijn eventuele schade in beeld te brengen die het gevolg is van de uitbetaling op de uitgesloten rekening, aangezien door verzoeker in zijn brief van 14 april 2003 (zie Bevindingen, D., onder 1.) is aangegeven dat het bedrag van de teruggaaf geen enkele invloed heeft gehad of zou kunnen hebben gehad op de uiteindelijk tot stand gekomen saneringsregeling. In aanmerking genomen deze reactie van verzoeker ligt het op de weg van verzoeker - indien hij stelt renteverlies te hebben geleden - een verzoek hiertoe bij de Belastingdienst in te dienen.

7. In aansluiting op het hiervoor onder 6. vermelde wordt in dit verband gewezen op de brieven van de staatssecretaris van 30 oktober en 24 december 2004 inzake de aanpassing van het Besluit van 16 maart 2001 (zie Achtergrond, onder 7). Hierin staat onder meer vermeld dat de staatssecretaris het Besluit in die zin wil aanpassen dat bijvoorbeeld in het geval van beperkte betalingscapaciteit de voorwaarde wordt gesteld dat de belastingplichtige maandelijks gedurende maximaal drie jaar het bedrag van zijn jaarlijks vast te stellen maximale betalingscapaciteit volgens de Leidraad Invordering 1990 betaalt, waarna geen invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen.

Overeenkomstig de genoemde aanpassing van het Besluit van 16 maart 2001 heeft de staatssecretaris in redelijkheid gehandeld door bij brief van 27 maart 2003 (zie Bevindingen, C., onder 2.) aan te bieden het bedrag van de teruggaaf alsnog uit te betalen op het door de zoon van verzoeker gewenste rekeningnummer, mits het bedrag waarmee hij is verrijkt, zonodig door middel van een betalingsregeling, wordt terugbetaald.

8. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Blijkens de 2 maart 2004 gedateerde rapportage inzake het onderzoek naar uitbetaling op ongewenste rekeningnummers (zie Bevindingen, onder E.) worden mededelingen die op een (papieren) aangiftebiljet, zoals een T-biljet, buiten de daarvoor bestemde, voorbedrukte rubrieken (invulhokjes) worden vermeld, niet bij de geautomatiseerde verwerking opgemerkt en leiden dus (per definitie) niet tot uitval.

Dat de Belastingdienst zich bij de geautomatiseerde verwerking van aangiftebiljetten beperkt tot het doorvoeren van mededelingen die zijn geplaatst binnen de invulhokjes is op zich begrijpelijk en aanvaardbaar. Het voert te ver om van de Belastingdienst te verwachten dat ieder aangiftebiljet bij geautomatiseerde verwerking nauwkeurig wordt bekeken op mededelingen buiten die invulhokjes.

9. In het T-biljet 2001, en de daarop volgende belastingjaren staat evenwel onder het "kopje" gebruiksaanwijzing vermeld dat wanneer door de belastingplichtige niet binnen de invulhokjes wordt geschreven, de Belastingdienst de aangifte "niet goed kan verwerken". Wat precies onder “niet goed verwerken” moet worden verstaan en wat de eventuele gevolgen daarvan voor de belastingplichtige kunnen zijn, wordt niet duidelijk gemaakt. De gebruikte terminologie kan inhouden dat hetgeen buiten de invulhokjes is geschreven wèl wordt verwerkt, maar niet direct centraal doch te zijner tijd in het kader van de afhandeling van de aangifte door de decentrale eenheden, hetgeen bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot een vertraging in de afwikkeling van die aangifte. Ook zou bedoeld kunnen zijn dat dergelijke gegevens als gevolg van de geautomatiseerde verwerking in het geheel niet kunnen worden verwerkt. Voor de belastingplichtige is van groot belang te weten waar hij aan toe is. Het is dan ook aan de Belastingdienst ervoor te zorgen dat de verstrekte informatie op dit punt en de eventuele consequenties van het buiten de invulhokjes plaatsen van mededelingen, op een volstrekt heldere wijze met de belastingplichtige wordt gecommuniceerd.

10. Hetzelfde geldt ten aanzien van het meesturen van (eigen) bijlagen bij de aangifte. Op het T-biljet 2001 en de daarop volgende belastingjaren, alsmede op de daarbij behorende Toelichtingen, wordt door de Belastingdienst (meermalen) verzocht geen (eigen) bijlagen met de aangifte mee te sturen. In de Toelichting bij het T-biljet 2003 is hieraan toegevoegd dat de Belastingdienst de (eigen) bijlagen van belastingplichtigen niet kan verwerken.

Bij het vaststellen van de voorlopige aanslagen inzake ingediende T-biljetten over de belastingjaren 2001, 2002, alsmede 2003 door het geautomatiseerde systeem worden de in de eventuele bijlagen vermelde en gescande gegevens niet meegenomen. Indien daar aanleiding voor is worden deze gegevens bij het vaststellen van de definitieve aanslagen wel in aanmerking genomen, aldus de staatssecretaris.

In de hiervoor onder II.7 genoemde rapportage inzake het onderzoek naar uitbetaling op ongewenste rekeningnummers is het voorstel gedaan de mogelijkheden te onderzoeken in de aangiftebiljetten de tekst (kort gezegd) - geen bijlagen mee te sturen - wat betreft de inhoud te verduidelijken.

De staatssecretaris heeft er in zijn besluit van 9 januari 2002, nr. CPP2002/49M (zie Achtergrond, onder 3.) op gewezen dat aan de aangifte geen andere toelichtingen en bijlagen mogen worden gevoegd dan die welke in het model zijn voorzien. Vanwege de centrale verwerking van alle voor de aangifte relevante gegevens zoals die op het daarvoor bestemde formulier worden ingevuld, is een aparte informatiestroom via de decentrale eenheden in dit systeem ongewenst. Er wordt daarom dan ook geen expliciete verwijzing naar deze mogelijkheid opgenomen in de aangiftebiljetten, aldus de staatssecretaris. Hij voegde daaraan toe dat het wel mogelijk is dat de belastingplichtige een eventuele toelichting op de aangifte afzonderlijk aan de bevoegde inspecteur toezendt. De staatssecretaris kan niet in zijn standpunt worden gevolgd. Juist wanneer op de aangiftebiljetten nadrukkelijk wordt aangegeven dat niets buiten de invulhokjes mag worden geplaatst en dat er geen (eigen) bijlagen mogen worden meegezonden, ligt het vanuit een oogpunt van klantvriendelijkheid en actieve informatieverstrekking in de rede dat de belastingplichtige er op wordt gewezen dat hij wanneer hij daartoe aanleiding ziet, de eenheid waartoe hij behoort, kan benaderen. De staatssecretaris wordt in overweging gegeven dit aspect te betrekken bij de nadere besluitvorming naar aanleiding van de rapportage van 2 maart 2004.

11. Volgens de staatssecretaris is verzoekers klachtbrief van 1 juni 2002 (zie Bevindingen, onder 4.) op zijn ministerie niet als klacht aangemerkt daar het in de ogen van de behandelaar is beschouwd als een technische aangelegenheid en niet zozeer gericht tegen een bepaalde gedraging van een bepaalde persoon of bestuursorgaan als zodanig. Gezien de aard van de brief en de casus kan de staatssecretaris zich hier in vinden.

De Nationale ombudsman deelt dit standpunt evenwel niet. In aanmerking genomen de kop van de brief van verzoeker waarin hij nadrukkelijk vraagt om zijn brief als klacht te behandelen, de verdere inhoud van deze brief waaruit blijkt dat hij klaagt over de storting op een door zijn zoon ongewenst rekeningnummer, de bevestiging dat het om een klacht gaat onder het kopje “onderwerp” zowel in de aan verzoeker gerichte ontvangstbevestiging als in de aan hem gerichte antwoordbrief van 6 september 2002, alsmede de in de antwoordbrief gekozen bewoordingen “u beklaagt zich over het feit dat”, valt in redelijkheid niet in te zien waarom de klacht niet als zodanig door de behandelaar zou moeten zijn aangemerkt en overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht inzake klachtbehandeling zou moeten zijn behandeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de staatssecretaris van Financiën is gegrond ten aanzien van het standpunt van de staatssecretaris in zijn brief van 6 september 2002 dat de uitbetaling van de teruggaaf aan verzoekers zoon op de juiste wijze heeft plaatsgevonden; ten aanzien van het standpunt van de staatssecretaris dat de Belastingdienst niet gehouden is de teruggaaf opnieuw uit te betalen, is de klacht niet gegrond.

De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen dat de staatssecretaris van Financiën aangeboden heeft het bedrag van de teruggaaf alsnog uit te betalen op het gewenste rekeningnummer, mits het bedrag waarmee de zoon van verzoeker is verrijkt, zonodig door middel van een betalingsregeling, wordt terugbetaald.

Onderzoek

Op 24 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 12 september 2002, van de heer H. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de staatssecretaris van Financiën.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Financiën verzocht op de klacht te reageren een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van de staatssecretaris van Financiën gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De zoon van verzoeker diende op 18 maart 2002 bij de Belastingdienst/Centrale invoer, vestiging Almelo (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Centrale administratie/kantoor Almelo) een (papieren) aangifte voor teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (een zogenaamd T-biljet) over het jaar 2001 in. Bij vraag 1f op het voorblad van het T-biljet naar het rekeningnummer waarop een eventuele teruggaaf door de Belastingdienst moest worden gestort, werd door de zoon van verzoeker dan wel door verzoeker binnen de voor deze rubriek bestemde (tien) invulhokjes het tien-cijferige (mobiele) telefoonummer van de zoon van verzoeker ingevuld. Op het voorblad werden door verzoeker dan wel door zijn zoon (onder meer) buiten de invulvakken mededelingen geplaatst. Dit voorblad, het daarbij behorende (ingevulde) aangifteblad 1, alsmede twee bijlagen A en B (volmachten) werden aan de Belastingdienst/Centrale invoer, vestiging Almelo geretourneerd.

Een kopie van het hiervoor genoemde voorblad luidt voor zover in dit geval van belang als volgt:

2.1

In de onder 1. vermelde bijlage A, gedagtekend 24 januari 2002, staat onder meer het volgende vermeld:

“ Machtiging

Ondergetekende, (de zoon van verzoeker; N.o.), (...), verleent machtiging aan de Belasting

dienst/Particulieren Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam; N.o.), (Rijksbelastingdienst) om een mogelijke teruggave inkomstenbelasting, gerekend over de jaren 2001 en verder, te betalen aan (verzoeker; N.o.), (...), door overmaking van dat bedrag op girorekeningnummer: Y ten name van (verzoeker; N.o.) e/o, en wel gedurende een termijn zolang die teruggaven zullen worden verleend c.q. tot het tijdstip dat deze machtiging weer door ondergetekende zal worden ingetrokken.

(…)

Toelichting:

De reden van deze machtiging is het feit dat wegens bijzondere omstandigheden de financiële zaken van de volmachtgever door de lasthebber worden waargenomen, en dat de inkomsten van de volmachtgever, (de zoon van verzoeker; N.o.), door de betreffende instanties eveneens op genoemde girorekening worden gestort. Hiervan worden door de lasthebber de benodigde reguliere betalingen gedaan.

Als bijlage gaat tevens hierbij de algemene volmacht door (de zoon van verzoeker;

N.o.) aan (verzoeker; N.o.)."

2.2.

De hiervoor onder 1. genoemde bijlage B, gedagtekend 8 februari 1999, luidt onder meer als volgt:

“ Volmacht

Ondergetekende, (de zoon van verzoeker; N.o.) (...), verklaart hierbij aan zijn vader, (verzoeker; N.o.), (…), volmacht te geven om hem in alle daarvoor in aanmerking komende zaken rechtens te vertegenwoordigen en namens hem op te treden. (Verzoeker; N.o.) verklaart hierbij deze volmacht tot het optreden en vertegenwoordigen van zijn zoon in alle daarvoor in aanmerking komende zaken te aanvaarden en uit te voeren daar waar dat verlangd zal worden.”

3. Met dagtekening 31 mei 2002 ontving de zoon van verzoeker een aanslag voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 met een door hem te ontvangen bedrag van € 169. Op deze aanslag was niet het rekeningnummer vermeld waarop de Belastingdienst de teruggaaf zou storten.

4. Bij brief van 1 juni 2002 wendde verzoeker zich tot het Ministerie van Financiën. Verzoeker schreef onder meer het volgende:

" S.V.P. deze brief als klacht behandelen

Betreft een klacht tegen de wijze van afhandeling door de Belastingdienst met betrekking tot de ingediende aangifte IB 2001 gedaan door mijn zoon, (...), sofi-nummer (...) c.q. storting op ongewenst girorekeningnummer.

(…)

Ondergetekende, (verzoeker; N.o.), optredend als gemachtigde van zijn zoon (…), brengt het volgende onder uw aandacht;

In verband met grote financiële problemen welke vorig jaar zijn ontstaan bij mijn hierboven genoemde zoon, en welke situatie begin september 2001 zijn negatieve hoogtepunt bereikte, heb ik sedertdien de financiële en administratieve zaken voor mijn zoon geregeld al waar ik nog steeds mee bezig ben, al is het thans in een rustiger vaarwater gekomen dan in het begin.

Via Schuldhulpverlening Rotterdam (Meldpunt Stedelijke Zorg) is zijn dossier (…) eind 2001 begin 2002 overgedragen aan de Gemeentelijke Kredietbank (Rotterdam; N.o.), die, zo werd mij meegedeeld door (…) het bureau Schuldhulpverlening, het dossier ter behandeling had overgenomen, en op hun beurt met de schuldeisers tot een betalingsregeling zou trachten te komen. Het thans door de GKB Rotterdam bereikte stadium is inmiddels zover dat er een saneringsvoorstel zal worden gedaan aan de grootste schuldeiser, de Postbank.

Aangezien hij zelf niet meer de beschikking heeft over zijn eigen girorekening (rekening X; N.o.), welke ook niet meer als zodanig functioneert, met als oorzaak dat deze slechts een negatief saldo laat zien t.b.v. de Postbank, is het thans (en al langer) zo geregeld dat ik met diverse instanties (zoals UWV/GAK-Eneco-de verhuurder etc. etc.) de schriftelijk vastgelegde afspraak heb gemaakt om de gelden waar mijn zoon uit hoofde van wettelijke voorschriften recht op heeft, zoals zijn WAO-uitkering, op onze girorekening Y te storten, waarvan door mij de reguliere betalingen worden gedaan. Het is in het begin vaak lastig om vooruit te bezien welke mogelijke toekomstige restituties plaats zullen gaan vinden, en dan die instanties te benaderen om bijtijds te zorgen dat te zijner tijd, wanneer er bedragen tot uitkering komen, die bedragen zullen worden gestort op ons eerder genoemd girorekeningnummer.

Zo ook bij een verwachte teruggaaf IB

Op 18-3-2002 werd door mijn zoon een door hem ondertekende aangifte Inkomstenbelasting 2001 gezonden naar Belastingdienst Almelo, (...). Als gevolg van de bovengenoemde omstandigheid werd door ons achter nummer 1f van het aangifteformulier (er is dus een speciaal hokje voor vrij gemaakt!!!!) vermeld dat het rekeningnummer waarop de teruggaaf IB 2001 kon (en moest) worden gestort moest zijn: (rekeningnummer; N.o.) Y, ten name van ondergetekende, met daarbij nog de aantekening dat er twee volmachten waren bijgevoegd waaruit het een en ander geheel duidelijk zou worden, namelijk een algemene volmacht () en een specifieke volmacht (…) bestemd door de Rijksbelastingdienst ter uitbetaling van het bedrag op girorekening nummer Y t.n.v. (verzoeker; N.o.) e.o.

Op de voorzijde van het aangifteformulier werd tevens vermeld (aangekruist) bij vakje 1 dat er bijlagen A en B (Volmachten) waren bijgevoegd. Naar mijn idee lieten deze aantekeningen onzerzijds dan ook niets aan duidelijkheid te wensen over. In beide volmachten was tevens het sofi-nummer van mijn zoon vermeld.

Wat schetst mijn niet geringe verbazing dat op 1-6-2002 een bericht werd ontvangen in de vorm van een voorlopige teruggaaf 2001 inkomstenbelasting etc. met de vermelding dat het terug te ontvangen bedrag inclusief heffingsrente bedroeg 169 euro, maar mijn verbazing gold meer het gelijktijdig door mijn zoon ontvangen afschrift inzake afrekening GIRO rekening, waarop tot mijn ontzetting was te zien dat het bedrag aan teruggaaf toch, ondanks mijn zeer duidelijke verzoek om een ander girorekeningnummer te gebruiken, op het niet meer door mijn zoon gebruikte girorekeningnummer bleek te zijn gestort. Ongelooflijk vond en vind ik dit, en ik vraag mij in alle oprechtheid af op welke manier men zich als burger moet wapenen tegen de onkunde die hier ten toon wordt gespreid, en tegen het falen van een overheid in de meest simpele gevallen, wanneer je als burger een duidelijk verzoek doet aan die overheid om iets naar behoren en zo goed mogelijk uitgevoerd te krijgen.

Als men als de burger daartoe alles doet wat in het vermogen ligt om datgene aan te dragen wat daarvoor noodzakelijk is, zoals de twee Volmachten, maar het desondanks toch fout gaat, dan vraag je je toch wel even af:" Wat rest er dan nog te doen"?

Makkelijker kan ik het als goedwillende en van de overheid afhankelijke burger toch ook niet maken? Men maakt het als overheid in dit soort gevallen alleen maar moeilijker en vreselijk onbegrijpelijk voor die burger. Ik kan u wel zeggen dat dit soort voorvallen een hoge stressfactor in zich hebben.

(…)

Ik verzoek u mij per omgaande uw reactie (tenminste een ontvangstbevestiging) op dit schrijven te doen toekomen en deel u tevens mee dat ik de intentie heb om afhankelijk van uw reactie mijn grieven en gerechtvaardigde "woede" ook kenbaar te maken aan de Nationale ombudsman, met als mogelijk verzoek om hier zijn mening over te willen geven, want zo kan het natuurlijk niet, dat mag duidelijk zijn, plus het feit dat ik het gebeurde daar belangrijk genoeg voor acht."

5. Bij brief van 8 juli 2002 van de staatssecretaris van Financiën werd de ontvangst van verzoekers hiervoor onder 4. opgenomen brief bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Onderwerp

Klacht t.n.v. (de zoon van verzoeker; N.o.) over afhandeling teruggave

inkomstenbelasting 2001.

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief. (…)

Met de behandeling van uw brief zal waarschijnlijk enige tijd zijn gemoeid. Indien uw brief niet binnen acht weken is beantwoord, zal ik u informeren over de stand van zaken."

6. Verzoeker verzocht bij brief van 10 augustus 2002 aan het Ministerie van Financiën hem mee te delen binnen welke termijn hij een reactie op zijn klachtbrief kon tegemoet zien.

7. De staatssecretaris van Financiën reageerde in zijn brief van 6 september 2002 met onder meer de volgende inhoud op verzoekers hiervoor onder 4. opgenomen brief:

"Onderwerp

klacht over de wijze van uitbetalen van een belastingteruggave t.n.v. (de zoon van verzoeker; N.o.)

(...)

Naar aanleiding van uw brief van 1 juni 2002, waarvan de behandeling helaas vertraging heeft opgelopen, deel ik u het volgende mee. (…)

U verzoekt als gemachtigde van uw zoon, (...), om de uitbetaling van diens voorlopige teruggave inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2001 ter grootte van € 169 te corrigeren.

U beklaagt zich over het feit dat, naar uw mening, de teruggave ten onrechte op het oude rekeningnummer van uw zoon is overgemaakt ondanks het feit dat u op het aangiftebiljet heeft aangegeven dat uitbetaling op een ander rekeningnummer diende plaats te vinden.

Over de gang van zaken heb ik informatie opgevraagd bij de ontvanger van de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam. Deze heeft mij gegevens uit de geautomatiseerde ontvangersadministratie toegezonden alsmede een afdruk van het gescande, door u ingevulde aangiftebiljet.

U geeft in uw brief aan dat u om u moverende redenen heeft verzocht om aan uw zoon toekomende gelden, waaronder een eventuele belastingteruggaaf, te storten op een op uw naam gesteld rekeningnummer. U geeft aan dat u dit verzoek kenbaar heeft gemaakt op de daarvoor bestemde plaats op het aangiftebiljet. Bovendien heeft u bij de aangifte twee volmachten gevoegd waar een en ander uit zou moeten blijken.

De belastingteruggave is met valutadatum 22 mei 2002 overgemaakt op het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer X. Ten tijde van de overmaking stond dit rekeningnummer op naam van uw zoon. Bovenstaand rekeningnummer is het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer dat dient te worden gebruikt voor uitbetaling van belastingteruggaven van uw zoon, (...). Als zodanig is dit rekeningnummer opgeslagen in het zogenoemde VASTGIRO-bestand. Wijziging van dit rekeningnummer kan worden doorgegeven door schriftelijke mededeling daarvan aan de competente ontvanger alsmede door invulling van het nieuwe rekeningnummer in de daartoe bestemde kolom op het aangifteformulier.

Ter beoordeling van uw stelling dat u deze wijziging op de daarvoor bestemde wijze heeft aangegeven heb ik het aangiftebiljet onderzocht.

Anders dan u vermeldt is echter op de daarvoor bestemde plaats bij de beantwoording van vraag 1f niet het door u gewenste rekeningnummer vermeld. Met behulp van pijltjes die naar een andere plaats op de betreffende bladzijde leiden heeft u het andere rekeningnummer aangegeven.

Om die reden is de wijziging tijdens de geautomatiseerde verwerking van het aangiftebiljet niet opgemerkt.

Ik deel uw mening niet dat hier sprake is van onkunde of falen van de Belastingdienst. De door u verzochte wijziging van het rekeningnummer heeft u niet in de daarvoor gereserveerde kolom vermeld. In de gebruiksaanwijzing bij het aangiftebiljet staat expliciet aangegeven dat u binnen de vakjes moet schrijven en dat u géén eigen bijlagen moet meesturen. Informatie die op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen is vermeld wordt tijdens de geautomatiseerde verwerking niet opgemerkt. De teruggave is overgemaakt op het ten name van uw zoon staande rekeningnummer. Daarmee heeft de Belastingdienst aan haar betalingsverplichting voldaan. Dat de Postbank, op grond van de rechtsverhouding die zij met haar klanten heeft, het bedrag van de teruggaaf vervolgens heeft aangewend ter vermindering van haar vordering op uw zoon doet daaraan niet af.

Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat de uitbetaling van de betreffende belastingteruggave op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Ik zie dan ook geen aanleiding in te grijpen in het gevoerde beleid."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht. In het verzoekschrift van 12 september 2002 staat tevens onder meer het volgende vermeld:

"Via Schuldhulpverlening Rotterdam (Meldpunt Stedelijke Zorg) is (het; N.o.) dossier (van mijn zoon; N.o.) eind 2001 begin 2002 overgedragen aan de Gemeentelijke Kredietbank, die, zo werd mij meegedeeld door het bureau Schuldhulpverlening, het dossier ter behandeling had overgenomen, en op hun beurt met de schuldeisers tot een betalingsregeling zou trachten te komen, hetgeen thans nog steeds in volle gang is.

(…)

Aangezien het in de lijn van de verwachting lag dat hij over het jaar 2001 een teruggave IB zou kunnen verwachten hebben wij op het moment van het invullen van het daarvoor bestemde aangiftebiljet dan ook aangegeven dat de storting van het eventueel terug te ontvangen bedrag aan geheven belasting kon worden gestort op het girorekeningnummer Y en wel op de gronden zoals hierboven vermeld. De aangifte werd helaas niet zodanig door ons ingevuld (de juiste gegevens in de daarvoor bestemde vakjes - en binnen de lijnen -) dat het scannen daarvan in verband met de doorgevoerde automatisering bij de Belastingdienst op een correcte wijze mogelijk was, met als gevolg dat het resultaat van de verwerking van de aangifte voor mijn zoon niet was zoals gewenst. Nu denk ik enigszins op de hoogte te zijn van de aanpak in die gevallen dat automatisch scannen bij de Dienst niet mogelijk is omdat er bijvoorbeeld (zoals ook in ons geval) bij de aangifte bijlagen zijn gevoegd e.d. Deze aangiften vallen dan in de categorie zogenaamde "onjuiste aangiftes".

Uit publicatie blijkt (o.a. Belastingbulletin, maart 2002, bladzijde 38) (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.) dat er naar mijn idee met deze aangiftes c.q. de bijlagen daarbij, apart wordt omgesprongen, in die zin dat deze aangiftes uiteindelijk op een correcte wijze worden afgehandeld, lees, dat fatsoenlijke scanning mogelijk wordt. Indien dit in ons geval ook op deze (voorgeschreven) wijze was gebeurd dan was alles verlopen zoals gewenst, en had ik ook niet bij de Belastingdienst aan de bel getrokken met een klacht mijnerzijds over de afhandeling en verwerking van de aangifte IB 2001 van mijn zoon (...).

De behandeling van mijn klacht resulteerde uiteindelijk in een voor ons negatief besluit van de Dienst met het door deze ingenomen standpunt dat alles (mede door onze eigen schuld in relatie met onze invultechniek) bij de Dienst correct was gegaan; en juist hiermee ben en blijf ik het pertinent oneens.

Ik vind het iets te gemakkelijk om op deze manier een standpunt in te nemen en de fout geheel bij de "onwetende" en niet altijd goed lezende belastingplichtige te leggen. Uiteraard is het zo dat onze invulling een snelle en door de Dienst gewenste afhandeling "onmogelijk" maakt, maar juist deze gevallen die dus afwijken en door het systeem als onjuist worden gezien, dienen met zorg en blijkbaar op een handmatige manier te worden "geholpen" waardoor toch een en ander voor de belastingplichtige goed zal verlopen.

De vermelding in de laatste brief de dato 6-9-2002 (…) ontvangen van het ministerie, dat "wijziging van dit rekeningnummer (het oude nummer van mijn zoon) kan worden doorgegeven door schriftelijke mededeling daarvan aan de competente ontvanger alsmede door invulling van het nieuwe rekeningnummer in de daartoe bestemde kolom op het aangifteformulier".

Dit nu lijkt mij ook zo'n punt, immers de bijlagen bij de aangifte IB 2001 c.q. de machtiging aan de Belastingdienst is naar mijn opvatting een schriftelijke mededeling aan de Belastingdienst, of is deze zienswijze afwijkend van de mededeling gedaan door het ministerie?"

C. Standpunt staatssecretaris van Financiën

1. In reactie op de klachtomschrijving en de daarbij behorende vragen door de Nationale ombudsman bij brief van 29 oktober 2002 voorgelegd aan de minister van Financiën liet zijn staatssecretaris bij brief van 10 december 2002 onder meer het volgende weten:

"(De aan de zoon van verzoeker toekomende belastingteruggaaf; N.o.) is met valutadatum 22 mei 2002 overgemaakt op het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer X ten name van (de zoon van verzoeker; N.o.).

Bovenstaand rekeningnummer is in het verleden door (verzoekers zoon; N.o.) aangedragen als rekening waarop toekomstige belastingteruggaven moeten worden overgemaakt en stond ten tijde van de overmaking van de betreffende teruggaaf over het jaar 2001 ook nog op zijn naam. Als zodanig is het rekeningnummer opgeslagen in het zogenoemde VASTGIRO-bestand. Wijziging van dit rekeningnummer kan plaatsvinden door schriftelijke mededeling daarvan aan de competente ontvanger evenals door invulling van het nieuwe rekeningnummer in de daartoe bestemde kolom op het aangifteformulier.

Aangezien niet op de voorgeschreven wijze om wijziging van het rekeningnummer is verzocht kan dit de Belastingdienst niet worden tegengeworpen en ben ik van mening dat de uitbetaling terecht en op de juiste wijze op het bekende rekeningnummer van de zoon van verzoeker heeft plaatsgevonden. De Belastingdienst heeft daarmee aan zijn betalingsverplichting voldaan.

(…)

Het T-biljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 met bijlagen is door de Belastingdienst/Centrale invoer, vestiging Almelo ontvangen en ook als zodanig gescand. Bij het vaststellen van de voorlopige aanslag door het geautomatiseerde systeem worden de in eventuele bijlagen vermelde en gescande gegevens niet meegenomen. Indien daar aanleiding voor is worden deze gegevens bij het vaststellen van de definitieve aanslag immers in aanmerking genomen. Slechts in het geval geautomatiseerde verwerking van het gescande aangiftebiljet niet mogelijk is wordt de aangifte uitgeworpen en dient handmatige verwerking plaats te vinden. Het niet vermelden van het rekeningnummer (zoals i.c.) is geen reden voor uitworp. De aangifte van de zoon van verzoeker heeft het geautomatiseerde proces doorlopen zodat zijn verzoek omtrent de wijze van uitbetaling niet is opgemerkt.

In dit kader verwijs ik nogmaals naar de gebruiksaanwijzing bij het aangiftebiljet waarin expliciet staat aangegeven dat men binnen de vakjes moet schrijven en dat geen eigen bijlagen moeten worden meegestuurd.

Met betrekking tot uw vraag over de wijze waarop de klachtbrief aan het ministerie van

Financiën is afgehandeld bericht ik u het volgende. De brief van 1 juni 2002 is op het ministerie niet als klacht aangemerkt daar het in de ogen van de behandelaar is beschouwd als een technische aangelegenheid en niet zozeer gericht tegen een bepaalde gedraging van een bepaalde persoon of het bestuursorgaan als zodanig. Gezien de aard van de brief en de casus kan ik mij hierin vinden.

Alles in overweging nemende zie ik in de klacht van verzoeker geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt te wijzigen."

2. In reactie op door de Nationale ombudsman bij brief van 17 februari 2003 aan de minister van Financiën nader gestelde vragen deelde zijn staatssecretaris bij brief van 27 maart 2003 onder meer het volgende mee:

“Zoals (aan de Nationale ombudsman naar aanleiding van vele door hem ontvangen klachten inzake stortingen op verkeerde rekeningen; N.o.) is toegezegd zal het Ministerie van Financiën onderzoek instellen naar de mogelijkheden die er zijn om het aantal uitbetalingen op een door belastingplichtige niet gewenste rekening terug te dringen. De door u in de brief van 17 februari jl. gestelde vragen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerkingsprocessen van de Belastingdienst zullen in dat onderzoek worden betrokken. Ik stel voor de onderzoeksrapportage te zijner tijd tevens te beschouwen als reactie op deze vragen.

Ten aanzien van de klacht van (verzoeker; N.o.) kan ik u nog het volgende mededelen. Nader onderzoek heeft opgeleverd dat, in tegenstelling tot hetgeen ik u daaromtrent eerder heb bericht, de verwerking van het T-aangiftebiljet in kwestie door middel van vertoetsing heeft plaatsgevonden. Het biljet is weliswaar gescand, echter niet met het doel gegevens uit de aangifte te verwerken maar met het oog op de archivering. Voor de verkeerde informatieverstrekking over de wijze van verwerking die het T-biljet van (verzoeker; N.o.) heeft ondergaan bied ik mijn excuses aan. In casu leidt dit gegeven er toe dat ik mijn eerdere standpunt over de verwijtbaarheid van handelen van de Belastingdienst herzie.

De informatie die (verzoeker dan wel zijn zoon; N.o.) op het T-biljet heeft vermeld over het te gebruiken rekeningnummer was van dien aard dat bij een vertoetsing deze informatie, hoewel buiten de daartoe bestemde rubrieken opgeschreven, door de Belastingdienst / Centrale Invoer opgemerkt had behoren te worden. Vervolgens zou het nieuw te gebruiken rekeningnummer moeten zijn doorgegeven aan de Belastingdienst / Centrale Administratie als beheerder van het zogenoemde "vastgiro-bestand" waarin de rekeningnummers van belastingplichtigen zijn geregistreerd.

Nader onderzoek heeft echter opgeleverd dat er geen wijziging in dit bestand heeft plaatsgevonden ten aanzien van het ten behoeve van de (zoon van verzoeker; N.o.) te gebruiken rekeningnummer voor uitbetaling. De reden waarom het rekeningnummer niet werd gewijzigd kan helaas niet worden vastgesteld.

Ik kom thans dan ook tot de conclusie dat er in deze situatie sprake is van uitbetaling op een geldig uitgesloten rekeningnummer. Op grond van het geldende beleid (besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M) (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) dient in dat geval de ontvanger van de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf alsnog uit te betalen als de betaling op de uitgesloten rekening de belastingplichtige niet daadwerkelijk ten goede is gekomen. Uit de mij ter beschikking gestelde informatie is echter niet gebleken dat belastingplichtige niet zou zijn verrijkt door de gedane betaling. Als gevolg daarvan kan de ontvanger de hem toekomende vordering terzake van de verrijking verrekenen met de schuld die hij bedoelde te voldoen.

Uit coulance overwegingen acht ik het echter redelijk dat in deze situatie de ontvanger alsnog een bedrag van € 169 uitbetaalt op het door (verzoeker; N.o.) aangegeven rekeningnummer mits het bedrag waarmee (de zoon van verzoeker; N.o.) eventueel is verrijkt wordt terugbetaald, zonodig door middel van een betalingsregeling. Ik adviseer de (zoon van verzoeker; N.o.), al dan niet bijgestaan door zijn vader, hiertoe in overleg te treden met de ontvanger van de Belastingdienst / Rijnmond / Kantoor Rotterdam."

3. In de hiervoor onder C.2. genoemde brief van de Nationale ombudsman van 17 februari 2003 was onder meer de volgende vraag opgenomen:

“In het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 januari 2002, CPP2002/49M (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) is bepaald dat het mogelijk is dat belastingplichtigen een eventuele toelichting op de aangifte afzonderlijk aan de bevoegde inspecteur zenden.

Wat is de reden dat deze mogelijkheid voor de belastingplichtigen niet op het T-biljet 2002 en/of de daarbij behorende toelichting is vermeld?”

In reactie op deze vraag liet de staatssecretaris van Financiën op 3 juli 2003 per e-mailbericht weten:

“Het is de bedoeling dat alle voor de aangifte relevante gegevens, zoals het rekeningnummer, op het daarvoor bestemde formulier worden ingevuld. Deze worden centraal verwerkt. Een aparte informatiestroom via de decentrale eenheden is in dit systeem ongewenst. Er wordt daarom ook geen expliciete verwijzing naar deze mogelijkheid opgenomen in de aangiftebiljetten. Het moet echter altijd mogelijk blijven om de inspecteur over bepaalde zaken te informeren waarvoor op het aangiftebiljet geen plaats is of die bij het invullen van de aangifte vergeten zijn. Daarvoor is de betreffende bepaling in CPP2002/49M opgenomen.

Ook moet worden gedacht aan het geval (en slechts voor dit geval is in de toelichting bij de niet T-biljetten een verwijzing opgenomen) dat het inkomen over een lopend jaar sterk afwijkt van het inkomen over het jaar daarvoor (waarvoor aangifte wordt gedaan). De mededeling daarvan kan echter niet op de aangifte worden gedaan maar moet, zoals ook op de toelichting is vermeld, apart aan de inspecteur worden gezonden. De inspecteur kan hiermee dan rekening houden bij de voorlopige aanslag over het jaar van aangifte. Deze situatie doet zich bij belastingplichtigen met een T-biljet echter niet voor.

Het is vervolgens ook nog mogelijk dat de belastingplichtige een toelichting op zijn aangifte stuurt omdat hij bijvoorbeeld een aftrekpost vergeten is op te nemen. Dat wordt dan gezien als een aanvulling op zijn aangifte”.

D. Reactie verzoeker

1. Naar aanleiding van de reacties bij brieven van 10 december 2002 en 27 maart 2003 van de staatssecretaris van Financiën liet verzoeker bij brief van 14 april 2003 onder meer het volgende weten:

"(Het; N.o.) lijkt (…) mij niet zinnig om te stellen dat de storting van de belastingteruggave als verrijking zou kunnen worden gezien, (mijn zoon; N.o.) kon er, gezien de inmiddels bij de opgelopen kredietschuld (van € 6.158,48; N.o.), conform de daartoe door de Postbank opgestelde regels, immers niet meer over beschikken.

(De Staatssecretaris; N.o.) adviseert aan het slot van de brief dat uit coulance overwegingen het bedrag ad euro 169,00 alsnog kan worden uitbetaald MITS het bedrag waarmee (mijn zoon; N.o.) EVENTUEEL is verrijkt wordt terugbetaald en adviseert daarbij maar in overleg te treden met de ontvanger.

Als ik de mening was toegedaan dat er sprake zou zijn geweest van een mogelijke verrijking etc. etc. dan had ik dat zeker gedaan.

De woorden mits en eventueel in deze zin bevallen mij in het geheel niet en worden dan ook geheel ten onrechte gebruikt gezien de plaats gehad hebbende situatie.

Sanering (door tussenkomst van de Gemeentelijke Kredietbank / Gemeente Rotterdam) van de schuld is inmiddels achter de rug en of de schuld destijds 200 euro meer of 150 euro minder zou zijn geweest, de saneringsovereenkomst was ten aanzien van de afbetaling van het saneringskrediet (een bepaald bedrag per maand) niet een andere geweest dan in het hier plaats gehad hebbende geval.

Het afbetalingsbedrag was, gezien de omstandigheden waarin mijn zoon destijds verkeerde, en nog steeds verkeert, toch steeds hetzelfde geweest.

Naar mijn opvatting was van verrijking pas sprake geweest als mijn zoon de mogelijkheid had gehad het bedrag van de storting ad 169,00 euro op (te) kunnen nemen, maar de mogelijkheid van opname was hem gezien de situatie waarin hij destijds verkeerde geheel maar dan ook geheel ontnomen van de zijde van de Postbank, en dat was dan ook geheel terecht.

In het normale geval dat mijn zoon nog op een correcte wijze de beschikking had gehad over zijn eigen girorekening en derhalve opnames had kunnen doen en die ook had gedaan, dan en alleen dan zou er sprake geweest zijn van een daadwerkelijk ten goede komen van een bedrag in geld aan mijn zoon cq. verrijking had in dat geval plaats gevonden.

Het standpunt in deze ingenomen door (de Staatssecretaris; N.o.) en verwoord in de laatste alinea van de brief van 27-3-2003 lijkt mij niet terzake doende aangezien ik mij op het standpunt stel dat in deze situatie, zoals ik hierboven heb omschreven, absoluut geen sprake is geweest van mogelijke verrijking in de ware zin van het woord.

Ik stel mij op het te verdedigen standpunt dat het ministerie op een niet verzocht girorekeningnummer een terugbetaling heeft verricht die rechtens op een ander nummer had moeten worden gestort.

Voor de goede orde van de zaak geef ik u hierbij tevens aan dat een soortgelijk geval, dus een storting van een bedrag op een niet verzocht girorekeningnummer, te weten de uitbetaling (op 30-4-2002) van de zogenaamde Zalmsnip door de Gemeente Rotterdam ad 45,38 euro die wegens dezelfde oorzaak en dus op dezelfde wijze heeft geleid tot een klacht bij in dit geval de Gemeentelijke Ombudsman, die tot nu toe, na veel geharrewar, inmiddels heeft geleid tot het volgende:

De Gemeentelijke Belastingdienst geeft de storting op een onjuist girorekening toe en zal terzake eerst een brief richten aan de Postbank met het verzoek het desbetreffende bedrag te restitueren zodat mijn zoon, als de bank positief reageert, alsnog de Zalmsnip uitgekeerd kan krijgen (en wel op het door ons destijds aangegeven girorekeningnummer Y);

Dit deel ik u slechts mee om hiermee mijn stelling te onderschrijven; trouwens deze gang van zaken is een normale procedure die mij ook destijds van de zijde van de Postbank werd meegedeeld, na telefonisch overleg met de Postbank naar aanleiding van deze foutieve stortingen; (Gemeente en Belastingdienst

Dit betekent in de praktijk van alle dag het volgende:

degene, in dit geval de Belastingdienst, die de foutieve storting heeft gedaan, zelf een en ander dient te herstellen, dus de Belastingdienst zal zelf een verzoek moeten richten aan de Postbank om restitutie van het gestorte bedrag ad euro 169,00 en na restitutie hiervan alsnog een storting te doen op het juiste en door ons verzochte girorekeningnummer Y.

Dit is een juiste en correcte gang van zaken;

maar hiermee wil ik bovenal aangeven dat ik de inhoud van de laatste twee alinea's mij een sterk gevoel geeft dat de Belastingdienst de zaak hiermee wil omdraaien richting belastingplichtige en de "morele" verplichting die zij naar mijn mening heeft van het zelf initiatief nemen richting Postbank om zo'n verzoek tot restitutie te doen, ver van haar afwerpt, om zodoende, door in feite niets te doen en stil te zitten de zaak voor (mijn zoon; N.o.) zeer negatief laat aflopen.

(…)

De stelling dat (eventuele) verrijking heeft plaats gevonden en daadwerkelijk ten goede is gekomen aan (mijn zoon: N.o.), in de juiste zin van die woorden, verwerp ik dan ook geheel, en zal uit diens hoofde dan ook niet in contact treden met de Ontvanger van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam, aangezien ik dit in deze zaak niet relevant acht."

2. Daarnaar gevraagd door de Nationale ombudsman bij brief van 23 april 2003 deelde verzoeker bij brief van 25 april 2003 mee dat in september/oktober 2001 de eerste contacten zijn geweest met Schuldhulpverlening Rotterdam (Meldpunt Stedelijke Zorg Rotterdam). Het zogenaamde saneringskrediet van de Gemeentelijke Kredietbank/Gemeente Rotterdam werd op 26 september 2002 door de zoon van verzoeker ondertekend.

E. Reactie staatssecretaris van financiën

Met een aanbiedingsbrief van 2 april 2004 stuurde de staatssecretaris van Financiën de Nationale ombudsman de hiervoor onder C.2. door hem reeds aangekondigde rapportage inzake het onderzoek naar uitbetaling op ongewenste rekeningnummers. Dit onderzoek werd uitgevoerd door een daartoe door het Ministerie van Financiën ingestelde projectgroep, samengesteld uit medewerkers van het ministerie en de Belastingdienst. Aan het onderzoek is vorm gegeven door het beantwoorden van geformuleerde vragen. De resultaten en de naar aanleiding daarvan ingegeven voorstellen staan in de 2 maart 2004 gedateerde rapportage vermeld. Over de voorstellen zal het management van de Belastingdienst op korte termijn beslissen, aldus de staatssecretaris in zijn aanbiedingsbrief. In de rapportage staat voor zover in dit geval van belang het volgende opgenomen:

"Vraag III:

Het gros van alle aangiftebiljetten voor teruggaaf wordt geautomatiseerd verwerkt. Daartoe worden de aangiftebiljetten gescand. Een onjuist ingevuld aangiftebiljet zou moeten leiden tot uitworp.

a. Welke procedure wordt gevolgd indien de oorzaak van de uitworp is gelegen in het op onjuiste wijze invullen van het rekeningnummer? Worden onjuist ingevulde biljetten ook daadwerkelijk uitgeworpen? Zo ja, wat gebeurt daar dan mee?

Algemeen De verwerking van de centraal ontvangen papieren aangifte inkomstenbelasting en de VT gebeurt door middel van optische herkenningstechnieken. Onjuistheden worden alleen opgemerkt als zij zich voordoen binnen de voorbedrukte rubrieken van het verzoek of het biljet die door de scan worden gelezen. Dat wil zeggen dat rekeningnummers die op het verzoek of biljet buiten de daarvoor bestemde rubrieken worden vermeld, niet worden opgemerkt en dus niet (per definitie) leiden tot uitval. Er is immers geen sprake van een geconstateerde fout. Het onjuist invullen van de rubriek voor het rekeningnummer houdt in deze werkwijze in: het invullen van de rubriek (gewijzigd) rekeningnummer met een rekeningnummer dat:

a. niet (optisch) leesbaar is;

b. de standaardcontroles niet doorstaat.

ad. a. De te lezen rubrieken worden aangeboden aan de scanprogrammatuur teneinde de ingevulde waarde te bepalen. Hierbij wordt de bepaalde mate van zekerheid meegewogen. De mate van gewenste zekerheid is instelbaar, en staat bijvoorbeeld voor de IB stromen op 100%.

Bij onvoldoende zekerheid van de herkende waarde wordt de rubriek aangeboden aan een medewerker B/CA (Belastingdienst/Centrale administratie; N.o.) /Informatieverwerking om (ter controle) te vertoetsen. De medewerker krijgt op het scherm de rubriek te zien van het biljet die vertoetst moet worden. Indien de herkende waarde en vertoetste waarde gelijk zijn, dan wordt het desbetreffende rekeningnummer geaccepteerd, anders wordt de rubriek aangeboden (…) voor een tweede toetsgang. De medewerker krijgt daarbij op het scherm de gehele image te zien. Bij verschil in herkende waarde en getoetste waarde van de eerste toetsgang en vertoetste waarde van de tweede toetsgang geldt het principe: bij twee gelijke waarden (herkend + vertoetst of vertoetst + vertoetst) wordt het desbetreffende rekeningnummer eveneens geaccepteerd.

Hierna bestaat zekerheid over de op het formulier aangegeven beweringen en wordt het gescande document gearchiveerd en worden de gegevens ter verdere verwerking aangeboden. (…)

ad. b. Op het nieuw ingevuld of te wijzigen rekeningnummer worden vervolgens de volgende standaardcontroles uitgevoerd:

• het rekeningnummer moet numeriek zijn en mag maximaal 9 posities (exclusief voorloopnullen) zijn;

• het rekeningnummer moet numeriek zijn en moet minimaal 6 posities (exclusief voorloopnullen) zijn;

• het rekeningnummer moet numeriek zijn en mag geen 8 posities (exclusief voorloopnullen) zijn;

• modulus 11 controle wordt uitgevoerd op rekeningnummers van meer dan 7 posities (banknummers) (exclusief voorloopnullen).

De “11 proef” wordt op bankrekeningnummers met meer dan 7 posities uitgevoerd. (exclusief voorloopnullen). Een gironummer is maximaal 7 posities (exclusief voorloopnullen) en kent derhalve geen modulus 11 controle. Banknummers kennen wel een modulus 11 controle. Deze controle houdt in dat een check plaats vindt of het bankrekeningnummer in kwestie een bestaand nummer is.

Indien een rekeningnummer met 10 cijfers wordt aangeboden, wordt dit nummer alleen aan de standaard controle onderworpen indien het eerste cijfer een 0 (nul) is. Indien het cijfer niet gelijk is aan 0 (nul), wordt het rekeningnummer afgekeurd, waarbij het uitvaltraject gelijk loopt met het uitvaltraject in de desbetreffende stroom.

Indien een ingevuld rekeningnummer niet door de standaard controle heen komt, gelden verschillende uitvaltrajecten.

(…)

Uitvaltraject papieren aangiften IB:

Indien het gewijzigde rekeningnummer niet voldoet aan de standaardcontroles dan wordt door middel van een signaal de B/CA/Betalingsverwerking geïnformeerd door middel van toezending van een Imagebestand met afgekeurde rekeningnummers. Dit geldt ook voor de rekeningnummers die korter zijn dan 6 posities. Binnen de B/CA/Betalingsverwerking kan dan (eventueel) herstel c.q. actie plaatsvinden.

Als geen rekeningnummer beschikbaar is voor de uitbetaling wordt door B/CA een vragenformulier verstuurd waarin belastingplichtige gevraagd wordt een bank- of girorekening te verstrekken.

(…)

b. Is het mogelijk de op de bijlage(n) vermelde informatie met betrekking tot het rekeningnummer voor teruggaaf te verwerken? Zo neen, is het dan mogelijk om in de toelichting op te nemen dat in de bijlagen opgenomen informatie niet wordt verwerkt?

Nee, dat is niet mogelijk. Dat wil zeggen dat (eigen) bijlagen niet centraal met behulp van de optische systemen kunnen worden verwerkt. In de toelichting bij de aangifte IB (in het algemene deel) is thans met betrekking tot de bijlagen de volgende tekst opgenomen:

“Geen bijlagen meesturen”

De Belastingdienst verwerkt uw aangifte geautomatiseerd. Hecht de aangiftebladen daarom niet aan elkaar of aan het voorblad. Stuur alleen bijlagen mee als daar in de aangifte om wordt gevraagd.”

Voorstel:

Onderzoek de mogelijkheden om de tekst, voor wat betreft zowel de plaatsing als de inhoud, te verduidelijken."

F. NADERE REACTIE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

De Nationale ombudsman verzocht de staatssecretaris van Financiën bij de aanbieding van het verslag van bevindingen bij brief van 2 juni 2004 aan te geven of de zoon van verzoeker overeenkomstig zijn Besluit van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M, onder I.4 reeds was verzocht dan wel nog zou worden verzocht zijn eventuele schade in beeld te brengen die het gevolg is van de uitbetaling op de uitgesloten rekening.

Voorts verzocht de Nationale ombudsman de staatssecretaris aan te geven of de Belastingdienst - indien daar volgens hem aanleiding voor is - bij de afhandeling van (papieren) T-biljetten 2003 - net als bij de T-biljetten in de daaraan voorafgaande jaren de (eigen) bijlagen in aanmerking neemt bij het opleggen van de definitieve aanslag.

Naar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen en de bovenvermelde verzoeken liet de staatssecretaris van Financiën op 17 juni 2004 telefonisch en per e-mailbericht de Nationale ombudsman onder meer weten dat (de zoon van) verzoeker vooralsnog niet was verzocht zijn eventuele schade in beeld te brengen die het gevolg is van de uitbetaling op de uitgesloten rekening. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat door de staatssecretaris het standpunt wordt ingenomen dat de zoon van verzoeker wel degelijk is verrijkt door de betaling op de uitgesloten rekening. Daarnaast gaf verzoeker (in zijn brief van 14 april 2003; N.o.) ook zelf aan dat het omstreden bedrag (€ 169) geen enkele invloed heeft gehad of zou kunnen hebben gehad op de uiteindelijk per 26 september 2002 tot stand gekomen saneringsregeling. Niet valt volgens de staatssecretaris in te zien waaruit een eventuele schade (behalve een rentederving) zou hebben kunnen ontstaan. Om die reden ook zal aan (de zoon van) verzoeker een dergelijke uitnodiging vooralsnog niet worden verzonden, aldus de staatssecretaris.

In reactie op het tweede hiervoor genoemde verzoek van de Nationale ombudsman deelde de staatssecretaris mee dat ten aanzien van de T-biljetten 2003 geldt dat bij het vaststellen van de voorlopige aanslag door het geautomatiseerde systeem de in de eventuele bijlagen vermelde en gescande gegevens niet worden meegenomen. Indien daar aanleiding voor is worden deze gegevens bij het vaststellen van de definitieve aanslag wel in aanmerking genomen, aldus de staatssecretaris.

Tot zover de bevindingen.

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:212

"1. Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.

2. Voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, blijft zij buiten beschouwing."

2. Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M, voor zover hier van belang

"Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

1. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluitend kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening") wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen."

3. Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 januari 2002, nr. CPP2002/49M, voor zover hier van belang

Toelichting

De modellen voor het uitnodigen tot het doen van aangifte worden met ingang van 1 januari 2001 niet meer vastgesteld bij ministeriële regeling. In het besluit van 27 december 2000 (Besluit van de staatssecretaris van Financiën, nr. RTB2000/3358M; N.o.) is aangegeven dat de in gebruik zijnde modellen en formulieren ook na 31 december 2000 worden gehanteerd. (…)

In geval de inspecteur de (vermoedelijke) belastingplichtige of inhoudingsplichtige uitnodigt tot het doen van aangifte dan wel een gestructureerde aanlevering van gegevens of informatie voorschrijft, maakt hij gebruik van het ter zake in de bijlage toepasselijke model of formulier (in de bijlage is het in deze zaak van belang zijnde T-biljet 2001 opgenomen; N.o.). Aan de aangifte mogen geen andere toelichtingen en bijlagen worden toegevoegd dan in het model zijn voorzien. Wel is het mogelijk dat belastingplichtige een eventuele toelichting op de aangifte afzonderlijk aan de bevoegde inspecteur toezendt.

In 2002 verwerkt de Belastingdienst een deel van de aangiften geautomatiseerd via centrale invoer. In dit geautomatiseerde proces kunnen slechts aangiften worden verwerkt die fysiek nagenoeg geheel overeenkomen met de modellen die door de Belastingdienst zijn vastgesteld. Het gebruik van hechtmiddelen als nietjes en paperclips dient daarbij achterwege te blijven. Om die reden komt met de inwerkingtreding van dit besluit de tegemoetkoming ten aanzien van door belastingplichtige zelf vervaardigde aangiftebiljetten inkomstenbelasting te vervallen."

4. Een kopie van een niet ingevuld (papieren) voorblad van een T-biljet 2001 voor zover hier van belang luidt als volgt:

5. Belastingbulletin, maart 2002, "Veel belastingplichtigen blijven trouw aan het papier", blz. 38, voor zover hier van belang

“ Bonnetjes

Hoewel het officieel niet meer nodig is, blijven klanten de Belastingdienst van allerhande al dan niet leesbare bonnetjes voorzien. `Je kunt je haast niet voorstellen wat mensen soms bedenken om die blauwe envelop te vullen, `lacht (een medewerker van de Belastingdienst/Centrale invoer; per 1 januari 2003: Belastingdienst/Centrale invoer; N.o.). `Die meegestuurde bonnetjes plakken we op A4'tjes, zodat we er zeker van zijn dat ze fatsoenlijk worden gescand. Over inhoudelijke zaken hoeven wij overigens geen contact op te nemen met belastingplichtigen, zoals de eenheden dat wel doen. Met belastingwetgeving houden we ons hier niet bezig. We zijn platgezegd gewoon een invoerfabriek'.”

6. Informatie omtrent aangiftebiljetten voor zover hier van belang

In het T-biljet 2001 en de daarop volgende belastingjaren wordt onder het kopje "gebruiksaanwijzing" in het aangiftebiljet vermeld dat als niet binnen de invulhokjes wordt geschreven, de Belastingdienst de aangifte niet goed kan verwerken.

Sinds het belastingjaar 2001 wijst de Belastingdienst particuliere belastingplichtigen er overeenkomstig het bepaalde in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 januari 2002, nr. CPP2002/49M (zie hiervoor Achtergrond, onder 3.) in (papieren) aangiftenbiljetten op dat alleen het voorblad alsmede de ingevulde aangiftebladen van de betreffende aangifte aan hem dienen te worden geretourneerd.

In de bij het T-biljet 2001 en het daarop volgende belastingjaar behorende Toelichting bericht de Belastingdienst dat deze aangifte geautomatiseerd wordt verwerkt. Derhalve verzoekt hij geen (eigen) bijlagen met de aangifte mee te sturen. In de Toelichting bij het T-biljet 2003 is hieraan toegevoegd dat de Belastingdienst de (eigen) bijlagen van belastingplichtigen niet kan verwerken.

Op het voorblad van de T-biljetten 2001, 2002 en 2003 staat vermeld dat het voorblad samen met de ingevulde aangiftebladen de aangifte vormt. Voorts laat de Belastingdienst op het voorblad, alsmede op de drie aangiftebladen weten dat alleen ingevulde aangiftebladen aan de Belastingdienst moeten worden geretourneerd.

7. Jaarverslag van de Nationale ombudsman 2003, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 825, nrs. 1-2, paragraaf 13A.2.5.5 Belastingteruggaaf

"Medewerkers van de Nationale ombudsman hebben voorts in het verslagjaar mondeling overleg gevoerd met medewerkers van het Ministerie van Financiën. Aanleiding vormde de naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet altijd bevredigende uitkomst voor belastingplichtige van de werkwijze van de Belastingdienst. De reden voor dit oordeel was gelegen in het volgende. In gevallen waarin de Belastingdienst aan zijn verplichting tot het uitbetalen van een belastingteruggaaf niet bevrijdend heeft voldaan, bijvoorbeeld omdat de Belastingdienst het door de rechthebbende opgegeven rekeningnummer over het hoofd heeft gezien, dient de Belastingdienst opnieuw te betalen. Indien de Belastingdienst in een dergelijk geval evenwel van mening is dat betrokkene door de oorspronkelijke betaling is verrijkt, bijvoorbeeld omdat deze is gedaan op een rekening die (mede) op zijn of haar naam stond, pleegt de ontvanger zijn verplichting om de teruggaaf alsnog bevrijdend te voldoen rauwelijks te verrekenen met de vordering die de ontvanger stelt te hebben uit de (ongerechtvaardigde) verrijking. Met name deze rauwelijkse verrekening kan leiden tot een onredelijke uitkomst. Dit kan zich voordoen in gevallen dat de storting heeft plaatsgevonden op een rekening met een negatief saldo of op een rekening waarover alleen de ex-partner nog de feitelijke beschikkingsmacht heeft.

De staatssecretaris heeft in een brief van 30 oktober 2003 aan de Nationale ombudsman de bereidheid uitgesproken het Besluit van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M, aan te passen in die zin dat de verrekening niet meer rauwelijks wordt toegepast, maar dat de ontvanger het voornemen daartoe eerst bij de betrokken belastingplichtige aankondigt en hem of haar in de gelegenheid stelt zijn bezwaren en andere van belang zijnde omstandigheden naar voren te brengen. Indien niettemin wordt geconcludeerd tot een vordering van de Belastingdienst uit ongerechtvaardigde verrijking kan - wanneer aan enige voorwaarden is voldaan - aan betrokkene een overeenkomst worden aangeboden tot terugbetaling van de verrijking in maximaal twaalf termijnen.

De Nationale ombudsman heeft in een brief van 24 november 2003 hierop instemmend gereageerd en daarbij nog de aandacht gevraagd voor een enkel punt. Het belangrijkste daarvan was de vraag hoe te handelen wanneer het op grond van de betalingscapaciteit van de betrokken belastingplichtige niet mogelijk moest worden geacht om het bedrag van de vordering terug te betalen in ten hoogste twaalf termijnen. De Nationale ombudsman merkte daarbij op dat het hem niet redelijk voorkwam om juist in die gevallen van beperkte betalingscapaciteit tot directe verrekening over te gaan.

In een brief van 24 december 2003 heeft de staatssecretaris laten weten de suggesties van de Nationale ombudsman te zullen overnemen. Ten aanzien van de hiervoor beschreven kwestie liet de staatssecretaris weten de regeling in die zin te willen aanpassen dat in de bedoelde gevallen van beperkte betalingscapaciteit de voorwaarde wordt gesteld dat de belastingplichtige maandelijks gedurende maximaal drie jaar het bedrag van zijn jaarlijks vast te stellen maximale betalingscapaciteit volgens de Leidraad invordering 1990 betaalt, waarna geen verdere invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen."

Instantie: Staatssecretaris van Financiën

Klacht:

In reactie op verzoekers klachtbrief standpunt ingenomen dat uitbetaling van teruggaaf aan verzoekers zoon op juiste wijze heeft plaatsgevonden;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Staatssecretaris van Financiën

Klacht:

Standpunt ingenomen dat Belastingdienst niet gehouden is teruggaaf opnieuw uit te betalen.

Oordeel:

Niet gegrond