2004/239

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Utrecht (hierna: UWV) op een onzorgvuldige wijze tot het deskundigenoordeel van 25 april 2003 is gekomen. Zij klaagt er met name over dat er onvoldoende onderzoek ter voorbereiding van het deskundigenoordeel is gedaan en dat het oordeel onvoldoende is gemotiveerd.

Daarnaast klaagt verzoekster erover dat zij niet is gehoord in het kader van haar bij het UWV ingediende klacht, terwijl zij had aangegeven te willen worden gehoord.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de totstandkoming van het deskundigenoordeel

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kantoor Utrecht (hierna: UWV), onvoldoende onderzoek heeft gedaan ter voorbereiding van het deskundigenoordeel van 25 april 2003 en dat dit onderzoek onvoldoende is gemotiveerd. Volgens haar heeft het UWV slechts de informatie van de werkgever als relevant aangemerkt en heeft de arbeidsdeskundige verzoeksters aanbod om bewijsstukken naar haar toe te sturen, waaruit blijkt dat de werkgever niet de waarheid spreekt, geweigerd.

2. In reactie op de klacht gaf het UWV aan dat de vraag of de werkgever aanstuurde op ontslag door het UWV niet relevant werd geacht. De vraag voor het UWV was alleen of de werkgever voldoende reïntegratie-activiteiten had ontwikkeld. Het UWV beantwoordde deze vraag bevestigend, nu de werkgever zich had laten leiden door de adviezen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV en de bedrijfsarts, en vervolgens een in dat opzicht passend reïntegratie-aanbod had gedaan.

3. Van belang wat betreft de beoordeling van de vraag of de werkgever voldoende reïntegratie-activiteiten had ontwikkeld, was met name de inhoud van het gesprek van 4 februari 2003. Verzoekster heeft namelijk niet gesteld dat vóór die periode onvoldoende inspanningen zijn geleverd door de werkgever. Uit de stukken blijkt dat de werkgever en verzoekster verschillen van mening over de inhoud van het gesprek van 4 februari 2003. Volgens de werkgever was in dit gesprek gepraat over de mogelijkheden tot reïntegratie, in de zin van een aanbod aan verzoekster om een deel van haar oude functie te gaan vervullen, volgens verzoekster was er alleen gesproken over ontslag. Het UWV heeft voldoende onderzoek naar de inhoud van dit gesprek gedaan, door zowel de werkgever als verzoekster naar de inhoud van dit gesprek te vragen en de stukken over dit gesprek te bestuderen.

In de uitnodigingsbrief voor het betreffende gesprek gaf de werkgever aan te willen spreken over de situatie dat het UWV verzoekster voor twintig uur per week geschikt achtte voor passende werkzaamheden. Het UWV kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de werkgever mocht uitgaan van het op dat moment bekende standpunt van de verzekeringsarts van het UWV, hoewel dit standpunt achteraf onjuist bleek te zijn. Verzoekster heeft aangegeven (zie Bevindingen onder D.), dat zij in het betreffende gesprek had gezegd dat zij op dat moment vanwege haar toegenomen lichamelijke klachten in het geheel niet in staat was om te werken. Uit het bovenstaande komt het beeld naar voren dat de werkgever op 4 februari 2003 wilde spreken over reïntegratie op basis van de aan hem verstrekte medische gegevens en dat verzoekster deze medische gegevens (achteraf terecht) bestreed. Hierdoor ontstond tijdens het gesprek een impasse, waarna volgens verzoekster de mogelijkheid van ontslag is besproken. Dat de werkgever kennelijk ook (al eerder) overwoog om tot een ontslag(regeling) met verzoekster te komen, doet niet af aan de mening van het UWV dat de werkgever zich objectief gezien voldoende had ingespannen voor reïntegratie, hoe bedreigend het kennelijke voornemen tot ontslag ook overkwam op verzoekster. Het UWV behoefde daarom niet over alle informatie rond een eventueel ontslagvoornemen voor verzoekster te beschikken.

4. Overigens stelt de betreffende arbeidsdeskundige dat zij op het aanbod van verzoekster om stukken over het aansturen op ontslag toe te sturen, had gereageerd door de relevantie daarvan te betwijfelen, maar dat zij niet had geweigerd om deze stukken in ontvangst te nemen. Nu verzoekster noch bij haar verzoek om herziening, noch bij haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman repte van een weigering om stukken in ontvangst te nemen, maar dit pas noemde in reactie op het standpunt van de UWV, wordt de stelling van de arbeidsdeskundige aannemelijk geacht. Dit geldt te meer nu verzoekster in haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman aangaf dat het UWV haar aanbod om stukken te leveren onnodig en irrelevant achtte.

5. Door bij het deskundigenoordeel de conclusie van de arbeidsdeskundige over de reïntegratie-activiteiten van de werkgever te vermelden, zij het dat deze conclusie summier was, heeft het UWV het deskundigenoordeel voldoende gemotiveerd. Het zou wel beter zijn geweest, indien het UWV daarbij ook had vermeld waarom het UWV het niet relevant achtte, of de werkgever het voornemen tot ontslag had. Dit is echter onvoldoende reden om te oordelen dat de motivering niet correct was.

6. Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat inzake het deskundigenoordeel voldoende onderzoek door het UWV is verricht en dat het oordeel ook voldoende, zij het summier, was gemotiveerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van het horen in het kader van de klachtafwikkeling

1. Verder klaagt verzoekster erover dat het UWV haar niet heeft gehoord in het kader van haar bij het UWV ingediende klacht, terwijl zij had aangegeven dit te willen.

2. In reactie op de klacht gaf het UWV aan dat verzoekster telefonisch was gehoord in het kader van haar verzoek om een deskundigenoordeel.

3. Vast staat dat verzoekster niet is gehoord over haar klacht, die op 17 juli 2003 was doorgestuurd door de Nationale ombudsman in het kader van de interne klachtbehandeling door het UWV. Dit terwijl het UWV in zijn ontvangstbevestiging van 29 juli 2003 aan verzoekster meedeelde dat zij had laten weten gebruik te willen maken van de mogelijkheid om haar klacht mondeling toe te lichten. Uiterlijk binnen twee weken zou zij een uitnodiging voor dit gesprek ontvangen.

4. Het UWV heeft aldus geen toepassing gegeven aan de hoorplicht zoals die op grond van het bepaalde in artikel 9:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij klachtbehandeling door bestuursorganen geldt (zie Achtergrond). Op grond van het eerste lid van dat artikel stelt het bestuursorgaan de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid te worden gehoord. Het UWV heeft in zijn reactie op de klacht alleen aangevoerd dat verzoekster al telefonisch was gehoord in het kader van haar verzoek om een deskundigenoordeel. Dit horen vond echter niet in het kader van haar op 17 juli 2003 doorgestuurde klacht plaats, zodat de verplichting om te horen bleef gelden. Verzoekster had immers aangegeven daar prijs op te stellen. Verder heeft het UWV niet aangevoerd dat er sprake zou zijn van een kennelijk ongegronde klacht. Het is derhalve niet juist dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord in het kader van haar klacht.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Gouda, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, is gegrond wat betreft het niet horen van verzoekster, en niet gegrond wat betreft de totstandkoming van het deskundigenoordeel.

Onderzoek

Op 11 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 10 juli 2003, van mevrouw D. te Leersum met een klacht over een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Utrecht (hierna: UWV).

Omdat de eerder door verzoekster bij het UWV ingediende klacht niet leek te zijn behandeld volgens de wettelijke voorschriften voor klachtbehandeling, werd haar klacht op 17 juli 2003 doorgestuurd naar het UWV met het verzoek om dat alsnog te doen. Vervolgens wendde verzoekster zich op 7 september 2003 opnieuw tot de Nationale ombudsman met een klacht over een gedraging van het UWV, naar aanleiding van de reactie op de op 17 juli 2003 doorgestuurde klacht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het UWV een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Middels het formulier “Aanvraag deskundigenoordeel” vroeg verzoekster op 31 maart 2003 aan het UWV om een deskundigenoordeel. In het formulier gaf zij aan dat zij een verschil van mening had met haar werkgever over de door de werkgever ondernomen acties om haar weer te kunnen laten werken. Verder gaf zij aan dat de werkgever wilde dat zij vrijwillig ontslag nam. Verzoekster was van mening dat zij te zijner tijd weer volledig haar werk zou kunnen vervullen, wanneer goede afspraken zouden worden gemaakt over een gefaseerde reïntegratie, rekening houdend met haar medische klachten, voor wat betreft arbeidstijden en belasting.

2. Bij brief van 25 april 2003 berichtte het UWV verzoekster dat het UWV op grond van de resultaten van het onderzoek van oordeel was dat haar werkgever ten behoeve van haar voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen had verricht. Als toelichting op het deskundigenoordeel werd de conclusie van de arbeidsdeskundige vermeld:

“…De werkgever heeft verzekerde op een adequate wijze gereïntegreerd gedurende het eerste jaar door haar passende werkzaamheden te laten verrichten op arbeidstherapeutische basis. In het gesprek d.d. 5 februari 2003 heeft de werkgever verzekerde een voorstel voor passende werkzaamheden gedaan, dat naadloos aansluit op de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid d.d. 13 november 2002…”

3. Bij brief van 30 april 2003 verzocht verzoekster het UWV om een herziening van het deskundigenoordeel van 25 april 2003. Ter motivering van haar verzoek voerde zij het volgende aan:

"…

De 'Toelichting op het deskundigenoordeel UWV van 22 april 2003 over reïntegratieinspanningen van de werkgever' (…) is erg summier en de conclusie onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast vind ik niets terug over de door mij tijdens het telefonisch onderzoek aan de deskundige doorgegeven werkelijke feiten en omstandigheden. Onder meer heb ik aangegeven dat ik tijdens de wachttijdperiode meerdere malen onheus ben bejegend door (de werkgever; N.o.), ik over bewijsstukken beschik dat (de werkgever; N.o.) in deze periode een advocaat heeft ingeschakeld om mijn ontslag voor te bereiden, in tegenstelling tot het gestelde in het Sociaal Medisch beleidskader vanwege mijn werkgever nooit een ziekenbezoek heeft plaatsgehad en (de werkgever; N.o.) mij weigert uit te betalen. Niet op 5 februari '03, maar op 4 februari '03 heb ik op verzoek van mijn werkgever een gesprek gevoerd over mijn toekomst bij (de werkgever; N.o.). Hoewel in de uitnodigingsbrief voor het gesprek werd gesuggereerd dat zou worden gesproken over mijn reïntegratie, ging het gesprek alleen over het indienen van een vrijwillig ontslag met een nader te onderhandelen afkoopsom. Ik heb aangegeven dat ontslag nemen voor mij niet aan de orde is, maar dat ik wil reïntegreren.

Omdat ik aanneem dat het onderhavige deskundigenonderzoek mede is gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige d.d. 26 januari '03, meen ik u hiermee tevens te moeten wijzen op het feit dat deze rapportage is doorspekt met fouten en derhalve verkeerde conclusies zijn getrokken en een verkeerd beeld van mijn persoon is geschetst. In de rapportage is onder meer foute informatie opgenomen ten aanzien van het aantal werkuren per week conform de arbeidsovereenkomst met (de werkgever; N.o.), dagloonberekening, mijn opleidingsniveau en arbeidsverleden, het medisch behandelingstraject en het reïntegratietraject…"

4. Bij brief van 7 mei 2003 berichtte het UWV verzoekster dat het UWV geen aanleiding zag om op haar verzoek van 30 april 2003 in te gaan. Er was hier geen sprake van een ander soort deskundigenoordeel noch van nieuwe feiten en omstandigheden.

5. Op 10 juli 2003 diende verzoekster een klacht in bij de Nationale ombudsman over de wijze waarop het deskundigenoordeel tot stand was gekomen. De Nationale ombudsman legde deze klacht op 17 juli 2003 aan het UWV voor, met het verzoek om de klacht alsnog volgens de wettelijke voorschriften voor klachtbehandeling te behandelen.

6. Het UWV stuurde verzoekster op 29 juli 2003 een ontvangstbevestiging van haar klacht en deelde haar mee dat verzoekster had laten weten dat zij gebruik wilde maken van de mogelijkheid om haar klacht mondeling toe te lichten. Uiterlijk binnen twee weken zou zij een uitnodiging voor dit gesprek ontvangen.

7. Bij brief van 28 augustus 2003 deelde het UWV verzoekster mee dat het UWV het eens was met de mening van de staf-arbeidsdeskundige dat de betreffende arbeidsdeskundige zorgvuldig en procedureel juist had gehandeld. Verder stuurde het UWV verzoekster 2003 een afschrift van de brief van 19 augustus 2003 aan de Nationale ombudsman. Hierin werd het volgende vermeld:

"…Kenmerkend voor een deskundigen oordeel is, dat de deskundige, in dit geval de arbeidsdeskundige, op basis van ingewonnen informatie bij de partijen die een meningsverschil hebben met elkaar, zelf een oordeel geeft.

Met andere woorden de arbeidsdeskundige probeert de gegevens van beide partijen op waarde te schatten, waarna zij haar mening geeft.

Omdat het in dit soort gevallen altijd een oordeel is over een meningsverschil zal vaak één van de partijen niet gelukkig zijn met de mening van de betreffende arbeidsdeskundige.

Naar aanleiding van uw klacht is door mij beoordeeld of de arbeidsdeskundige op een juiste en zorgvuldige wijze tot haar oordeel heeft kunnen komen, of de voorgeschreven procedure gevolgd is en of bij de afweging van de verschillende meningen hier voldoende zorgvuldig gehandeld is.

De arbeidsdeskundige heeft een (telefonisch) gesprek gehad met (verzoekster; N.o.), er is overleg geweest met de werkgever en door de arbeidsdeskundige is kennis genomen van alle correspondentie die door de werkgever is gevoerd met (verzoekster; N.o.).

Kern van het geschil is dat zowel de bedrijfsarts (Arbo-dienst) als de verzekeringsarts (UWV) van mening zijn dat (verzoekster; N.o.) 20 uur per week kan werken, rekening houdend met een aantal fysieke beperkingen en dat (verzoekster; N.o.) zich daartoe niet in staat voelt.

Volgens de arbeidsdeskundige die het deskundigen oordeel heeft afgegeven, is door de werkgever, uitgaande van de toelaatbare belastbaarheid zoals aangegeven door de bedrijfsarts resp. verzekeringsarts, in voldoende mate meegewerkt bij het zoeken naar oplossingen.

Helaas is voor geen van beide partijen een acceptabele oplossing gevonden. De afhandeling van het meningsverschil inzake het wel of niet aanwezig zijn van reïntegratie mogelijkheden is verder geen zaak voor de arbeidsdeskundige, deze mag en kan zich hierover niet uitlaten.

De arbeidsdeskundige is op een zorgvuldige en procedureel juiste wijze tot haar oordeel gekomen…"

8. Op 7 september 2003 richtte verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman, omdat zij zich niet kon vinden in de klachtafdoening door het UWV. De Nationale ombudsman legde de klacht vervolgens op 22 september 2003 ter reactie aan het UWV voor.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1. Naast een reactie op de klacht had de Nationale ombudsman het UWV verzocht op de volgende vragen te reageren:

“1. In de brief van 19-8-2003 van de staf-arbeidsdeskundige staat dat de kern van het geschil, waarvoor het deskundigenoordeel is aangevraagd, is dat de bedrijfsarts en de verzekeringsarts verzoekster geschikt achten om twintig uur per week te werken, terwijl verzoekster zich daartoe niet in staat acht. In het door verzoekster meegestuurde aanvraagformulier deskundigenoordeel geeft verzoekster echter aan dat zij van mening is dat haar werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen verricht, omdat de werkgever wil dat verzoekster vrijwillig ontslag neemt. Dit terwijl verzoekster stelt dat zij open staat voor gefaseerde reïntegratie. Waarom is niet hetgeen dat door de aanvrager van het deskundigenoordeel naar voren werd gebracht als geschilpunt, gezien als het punt waarover geoordeeld moet worden?

2. In de motivering van het deskundigenoordeel zijn niet de meningen van verzoekster en de werkgever tegenover elkaar gezet, noch wordt aangegeven waarom de mening van de werkgever meer aannemelijk wordt geacht. Waarom is dat niet gebeurd en bent u bereid dit alsnog te doen?

3. Graag ontvang ik meer informatie over het voorstel van de werkgever aan verzoekster van 5 februari 2003. Staat dat voorstel op schrift? Zo nee, van wie heeft u informatie hierover ontvangen?

4. Wat is de inhoud van het telefoongesprek dat de arbeidsdeskundige met verzoekster heeft gevoerd, n.a.v. haar aanvraag voor een deskundigenoordeel?

5. Wat is de inhoud van het overleg dat de arbeidsdeskundige met de werkgever heeft gevoerd, n.a.v. verzoeksters aanvraag voor een deskundigenoordeel?

6. Waarom is verzoekster niet gehoord, ondanks haar verzoek daartoe?”

2. In reactie op de klacht en de door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde het UWV op 12 november 2003 het volgende mee:

“1. Het geschilpunt betrof het verschil van mening over (de geschiktheid) van de reïntegratie-inspanningen van de werkgever. Volgens verzekerde zou de werkgever onvoldoende gedaan hebben aan reïntegratie.

Verzekerde is van mening dat er door de werkgever geen gelegenheid was geboden gefaseerd te reïntegreren en de werkgever zou aangestuurd hebben op het vrijwillig nemen van ontslag.

Uit onderzoek door de arbeidsdeskundige is gebleken dat gedurende het 1e verzuimjaar verzekerde op arbeidstherapeutische basis gedeeltelijk in haar eigen werkzaamheden aan het werk geweest, tot het moment (2-12-2002) dat de bedrijfsarts laat weten dat er geen duidelijkheid is over de belastbaarheid van verzekerde en er werd besloten dat de WAO-keuring afgewacht zou worden om helder te krijgen wat de correcte belastbaarheid van verzekerde zou zijn.

Daarna zou een traject naar werkhervatting ingezet worden, waarbij het uitgangspunt zou zijn de door de UWV vastgestelde belastbaarheid.

Nadat de belastbaarheid is vastgesteld door de UWV wordt door de werkgever een gedeelte van de eigen functie aangeboden dat als passend kan worden aangemerkt gezien gestelde belastbaarheid. Bij het aanbieden van het werk is door de werkgever rekening gehouden met de verminderde energetische vermogens van verzekerde en een beperking in tijd. Verzekerde is van mening, en geeft dit aan naar de werkgever in het gesprek d.d. 4-2-2003, niet in staat te zijn de functie in die omvang uit te oefenen. De werkgever beroept zich echter op de uitkomst van het onderzoek van de verzekeringsarts en stelt dat er consequenties in financiële zin zijn verbonden aan het niet uitoefenen van de functie in die vorm en omvang die volgens de vastgestelde belastbaarheid mogelijk zou moeten zijn. Het nemen van ontslag ligt in de rede.

2. De mening van verzekerde is dat zij zich beslist niet in staat voelt 20 uur per week te werken. Daar voelt zij zich te ziek voor en is in bezwaar gegaan tegen de beslissing van de UWV.

De mening van de werkgever is dat zij verzekerde laatstelijk werk hebben aangeboden dat past binnen de belastbaarheid die door de Arbo-dienst is aangegeven en daarmee aan hun inspanningsverplichting hebben voldaan.

De UWV is van mening dat de reïntegratieactiviteiten van de werkgever voldoende en passend zijn geweest. De meningen van werkgever en verzekerde zijn door het behandelingsteam tegenover elkaar gezet en gebaseerd op eigen onderzoek heeft het behandelingsteam een eigen mening gegeven.

Het zou een herhaling van zetten zijn om dat nu weer te doen en daar is naar onze mening geen reden voor.

3. Op 31 januari 2003 schrijft de werkgever het volgende:

Van de UWV ontvingen wij bericht dat u thans ongeschikt bent voor uw eigen functie van secretaresse, maar dat u wel geschikt wordt geacht voor fysiek lichte werkzaamheden gedurende maximaal 20 uur per week.

Graag willen wij over bovenstaande van gedachten wisselen. Wij nodigen u daarom uit voor een gesprek met (…) op dinsdag 4 februari 2003 om 16.00 uur.

Verslag van het gesprek:

Vanzelfsprekend nemen wij uw fysieke klachten zeer serieus maar wij zijn in toenemende mate aangelopen tegen de problemen die dit geeft op het secretariaat. Sprake is van veel langer durend en korter durend ziekteverlof in de twee jaren die u bij ons in dienst bent. Er bestaat veel onduidelijkheid rondom uw fysieke klachten en u hebt hieraan meegewerkt door onder andere de bedrijfsarts van onze Arbo-dienst informatie te onthouden.

De deskundige van de UWV acht u in staat 20 uur per week passend werk te verrichten. U hebt aangegeven dat u niet in staat bent die 20 uur per week te komen werken.

Wij nodigden u uit te komen praten om alle reïntegratiemogelijkheden af te wegen. U bleek niet bereid met ons hierover van gedachten te wisselen.

4. De inhoud van het telefoongesprek dat met verzekerde is gevoerd is samenvattend verwoord in de rapportage d.d. 22-4-2003, citaat;

Op 14-04-03 vond telefonisch overleg plaats met verzekerde.

Verzekerde laat weten dat ze zich niet begrepen voelt door haar werkgever en collega's. Men begrijpt haar ziek zijn niet en er is achterdocht naar haar.

Gaandeweg is de communicatie met de werkgever verslechterd en nu is het geëscaleerd.

Verzekerde geeft aan dat op 05-02-03 een gesprek plaatsvond met haar werkgever en er geen ruimte was te praten over reïntegratie. De werkgever wilde, naar haar visie, alleen praten over ontslag. Verzekerde zegt dat ze beslist geen 20 uur kan werken, zoals de werkgever haar voorstelt in het gesprek. Hiervoor is zij te ziek en dat is de reden dat zij in bezwaar is gegaan tegen de beslissing van de UWV.

5. De inhoud van het gesprek dat met de werkgever is gevoerd tijdens het bedrijfsbezoek is samenvattend verwoord in de rapportage d.d. 22-4-2003, citaat;

Gesproken is met de heren (…). Verzekerde heeft van mei 2002 tot 02-12-2002 werk op AT-basis gedaan. Het betrof werkzaamheden die weinig stressvol zijn zoals het doorgeven van wijzigingen, kopieerwerkzaamheden, agendabeheer, telefoon aannemen en beantwoorden.

Verzekerde wilde geen informatie geven over haar gezondheidstoestand, hetgeen de helderheid niet bevorderde. Verzekerde had zeer regelmatig overleg met de coördinator van het secretariaat en 's ochtends werd afgestemd inzake de te vervullen taken.

In het gesprek van 05-02-03 zegt de werkgever aan verzekerde aangeboden te hebben om voor 20 uur per week bovenformatie werkzaamheden te verrichten op het secretariaat rekening houdend met de belastbaarheid van verzekerde. Dit voorstel wees verzekerde af omdat zij zich niet in staat voelt 20 uur per week te werken. De werkgever gaf hierop aan dat het mogelijk financiële consequenties kan hebben.

6. Met verzekerde heeft overleg plaatsgevonden zoals aangegeven bij punt 4, verzekerde is telefonisch gehoord.”

D. REACTIE VERZOEKSTER

In reactie op het standpunt van het UWV deelde verzoekster op 25 november 2003 onder meer het volgende mee:

"…Zoals uit de bijlagen blijkt heb ik inderdaad in algemene zin de onder punt 3 (van de reactie van het UWV van 12 november 2003, zie onder C.2.; N.o.) genoemde informatie ontvangen. Echter, zoals blijkt is de door UWV aan u verstrekte informatie verre van volledig en op enkel punten onjuist.

De brief suggereert een gesprek over reïntegratie, maar mondde direct van werkgeverszijde uit in een pleidooi over ontslagnemen met een kleine afkoopsom. Ik was daar gekomen om te praten over mijn integratie en niet over mijn ontslag. Omdat ik met de plannen van mijn werkgever niet instemde, heeft mijn werkgever vrijwel direct het gesprek beëindigd met het dreigement dat een en ander voor mij financiële consequenties zou hebben. In tegenstelling tot de schriftelijk toezegging mij te blijven uitbetalen, is de werkgever direct gestopt met het uitbetalen van de volledige uitkering.

Ik heb nooit aangegeven dat ik niet volledig uitbetaald wenste te worden.

Omdat ik aanvoelde, mede op grond van bijgevoegde intercepten, dat men mij een loer wilde draaien, heb ik direct bij thuiskomst een samenvatting van het gesprek met mijn werkgever gemaakt en per fax naar hem toegezonden. De reactie van de werkgever op 6 februari '03 kwam voor mij, gezien het voorgaande, niet geheel als een verrassing. Ik heb zelf bewijzen gezocht om de aantijgingen van mijn werkgever te weerleggen. Daarvan heb ik mijn werkgever op 16 februari '03 bericht gedaan.

In het gesprek op 4 februari jl. heb ik niet aangegeven 'de functie in die omvang uit te oefenen'. Dit is in het geheel niet besproken. Wel heb ik aangegeven dat ik vanwege mijn verifieerbaar toegenomen lichamelijke klachten niet in staat was om het werk in welke omvang dan ook te kunnen oppakken. Kortom ik ben gewoon ziek. UWV heeft inmiddels beslist dat ik met terugwerkende kracht tot aanvang einde wachttijd (5 februari '03) volledig arbeidsongeschikt ben.

De weergave van het gesprek dat ik heb gehad met de arbeidsdeskundige op 14 april '03 is niet correct weergegeven.

Een en ander heb ik al verwoord in de bijlage 4 bij mijn eerste brief van 10 juli jl. aan de Nationale Ombudsman. Opvallend is dat de arbeidsdeskundige plots een nieuw onderzoek heeft uitgevoerd. Immers, nu weet de arbeidsdeskundige meer informatie te vermelden, maar alweer alleen informatie afkomstig van de werkgever. Ik heb de arbeidsdeskundige op 14 april '03 aangeboden haar bewijsstukken toe te zenden, waaruit blijkt dat de werkgever niet de waarheid spreekt. De arbeidsdeskundige wilde deze documenten niet hebben, omdat het 'iets voor juristen is'. Hier draait het nu om. Aan het verslag van de arbeidsdeskundige zijn juridische consequenties verbonden. Onjuiste informatie in het verslag kan mijn belangen in lengte van jaren schaden. Tegen het verslag is geen bezwaar mogelijk, maar blijft in mijn UWV dossier. Voor het heronderzoek moesten leges worden betaald, maar er is geen onderzoek verricht."

e. REACTIE uwv

1. Op 3 december 2003 stelde de Nationale ombudsman vervolgens nog de volgende vragen aan het UWV:

“1. Verzoekster heeft aangegeven dat zij met name het feit dat haar werkgever er op aanstuurde dat zij ontslag zou nemen ziet als bewijs dat haar werkgever zich onvoldoende inzette voor haar reïntegratie. De werkgever was dan immers niet uit op een succesvolle reïntegratie.

Acht u dit gegeven relevant voor de beoordeling van de reïntegratie?

Zo ja, waarom bent u daar niet op ingegaan in uw deskundigenoordeel?

Zo nee, waarom niet?

2. Is het deskundigenoordeel ook gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 januari 2003?

3. U geeft aan dat van alle correspondentie die door de werkgever is gevoerd met verzoekster kennis is genomen (zie brief van 19 augustus 2003). Betrof die correspondentie ook de reacties van verzoekster op de brieven van de werkgever?

4. Verzoekster stelt dat de arbeidsdeskundige geen kennis wilde nemen van de stukken over de opstelling van de werkgever, die verzoekster aanbood op te sturen. Klopt dat?”

2. In reactie op deze vragen liet het UWV op 14 januari 2004 het volgende weten:

"1. Het "aansturen" op ontslag door de werkgever blijkt niet uit de gegevens die wij ter beschikking hadden ten tijde van de deskundigen onderzoek. Ook is dit niet gebleken uit de activiteiten van de werkgever. Vraag is of de werkgever voldoende activiteiten heeft ontwikkeld op het gebied van reïntegratie. Ons oordeel was ja. In eerste instantie is er uitgebreid door beide partijen geprobeerd op arbeidstherapeutische basis te hervatten. Dit is niet gelukt omdat (verzoekster; N.o.) zich (naar later blijkt terecht) te ziek voelde. Ten slotte is door de bedrijfsarts (…) gesteld dat het beter is te wachten met reïntegratie tot het UWV een standpunt heeft ingenomen. Tot dat moment is dus van de werkgever noch van (verzoekster; N.o.) te verwachten dat er reïntegratieactiviteiten ondernomen worden. Deze situatie herhaalt zich na de WAO-keuring door het UWV. Of de werkgever op ontslag vrijwillig of gedwongen aanstuurt is naar mijn mening in deze kwestie niet relevant. Feit is dat (verzoekster; N.o.) van mening is, dat zij in het geheel niet kan werken. Als zij zou kunnen, wil zij wel meewerken aan reïntegratie. De mening van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts waren ten tijde van de keuring in januari 2003 echter dat mevrouw in staat moest worden geacht om 20 uur per week te werken. De werkgever heeft daarop een, op dat moment in onze ogen passend aanbod gedaan, waar wij uit concluderen dat de werkgever een succesvolle reïntegratie nastreefde. De werkgever liet zich leiden door de adviezen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV respectievelijk de bedrijfsarts.

2. De arbeidsdeskundige rapportage van 26 januari 2003 is geschreven ten behoeve van de WAO-claimbeoordeling en is niet bedoeld als onderbouwing bij een deskundigen oordeel. Het deskundigen oordeel is tot stand gekomen op grond van de onderzoeksgegevens zoals die tot het moment van aanvragen van het deskundigen oordeel bekend en door eigen onderzoek verkregen waren.

3. Behoudens de E-mails (…) welke bij de thans ontvangen stukken zijn gevoegd hebben wij alle correspondentie tot eind maart 2003 in de oordeelsvorming betrokken. Hierbij is niet meegenomen de schriftelijke discussie die liep over de arbeidsongeschiktheidschatting waar (verzoekster; N.o.) het niet mee eens was (inmiddels is dat via een bezwaarprocedure afgehandeld).

4. De arbeidsdeskundige werd om een reactie gevraagd op de mededeling van (verzoekster; N.o.) dat zij geen kennis wilde nemen van de stukken, die (verzoekster; N.o.) over de opstelling van de werkgever op dat moment had. De arbeidsdeskundige ontkent een dergelijk stelling/uitspraak verwoord te hebben. Wel kan zij zich herinneren dat zij kanttekeningen heeft gezet bij de mogelijke relevantie van de stukken. Zij zegt aangegeven te hebben dat, indien relevant voor de beoordeling dus van voor de aanvraag van het deskundigen oordeel, de stukken meegenomen kunnen worden…"

F. reactie verzoekster op verslag van bevindingen

In reactie op het verslag van bevindingen deelde verzoekster onder meer mee dat het UWV ten tijde van het deskundigenonderzoek wel wist dat haar werkgever aanstuurde op ontslag, omdat zij dat mondeling had meegedeeld en had aangeboden de schriftelijke bewijsstukken te overleggen. Ook is het volgens verzoekster onjuist dat de bedrijfsarts en de verzekeringsarts in januari 2003 van mening waren dat zij in staat was om twintig uur per week te werken. De arbeidsdeskundige had volgens verzoekster wel degelijk gezegd dat zij - de arbeidsdeskundige - geen kennis wilde nemen van de stukken over de stelling van de werkgever.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:10, eerste en tweede lid:

"1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord."

Instantie: UWV Utrecht

Klacht:

Op onzorgvuldige wijze tot deskundigenoordeel gekomen: onvoldoende onderzoek ter voorbereiding gedaan, oordeel onvoldoende gemotiveerd;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: UWV Utrecht

Klacht:

Verzoekster niet gehoord in kader van door haar ingediende klacht.

Oordeel:

Gegrond