2004/213

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer zijn auto heeft aangemerkt als personenauto en voor de auto een personenautokentekenbewijs heeft afgegeven. Volgens verzoeker dient de auto te worden aangemerkt als een bedrijfsauto en moet voor de auto een bedrijfsautokentekenbewijs worden afgegeven.

Beoordeling

1. Verzoeker, van Israëlische nationaliteit, voerde in verband met een verblijf in Nederland voor langer dan drie maanden zijn uit Zwitserland afkomstige auto in op 15 januari 2003. Op 30 januari 2003 werd de auto gekeurd door de Dienst Wegverkeer, verder te noemen: RDW (zie Achtergrond, onder 1.). Bij deze keuring werd de auto aangemerkt als personenauto, omdat deze niet aan de fiscale eisen voldeed die de Belastingdienst stelt aan bedrijfsauto's. Enkele dagen nadat de keuring had plaatsgevonden, ontving verzoeker een acceptgiro voor de betaling van BPM (Belasting van personenauto's en motorrijwielen). Omdat hij van mening was dat zijn auto als bedrijfsauto diende te worden aangemerkt, bood verzoeker de auto aan voor herkeuring. Daarbij bleek dat verzoekers auto, om fiscaal te kunnen worden aangemerkt als bedrijfsauto, diende te worden omgebouwd. Verzoeker was het met de gang van zaken niet eens.

2. In reactie op de klacht deelde de RDW het volgende mee.

Bij de keuring had de betrokken technisch medewerker onder meer aan de hand van de inrichting van de auto bepaald of het een personenauto of een bedrijfsauto betreft. Bij verzoekers auto was de cabine van de auto voorzien van zitplaatsen en autogordels achter de voorzittingen en was het voertuig uitgerust met een laadruimte. Het voertuig kon daardoor zowel als personenauto alsook als bedrijfsauto worden gekentekend. De betrokken technisch medewerker was tot de conclusie gekomen dat het voertuig als personenauto diende te worden aangemerkt, mede vanwege het feit dat het voertuig niet voldeed aan de fiscale inrichtingseisen voor een bedrijfsauto. Verzoeker had in beginsel geen bezwaar gehad tegen de vermelding van "personenauto" onder het kopje voertuigsoort op het aan hem uit te reiken kentekenbewijs; toen hij echter op een later moment had beseft dat de houderschapsbelasting voor deze voertuigcategorie aanzienlijk was, kon hij zich niet meer vinden in de afgifte van voornoemd kentekenbewijs, aldus de RDW.

3. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker de RDW het verwijt maakt dat hij tevoren onvoldoende is geïnformeerd over de financiële consequenties van het importeren van zijn auto.

Het lag echter in de eerste plaats op de weg van verzoeker zelf om zich op de hoogte te (doen) stellen van wat er zo al komt kijken bij het importeren van een auto, en wat de mogelijke financiële consequenties zijn. Zowel de RDW alsook de Belastingdienst geven hierover middels brochures en op hun websites ampele informatie (zie Achtergrond, onder 3.). De RDW kan op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt.

4. In tweede instantie baseert verzoeker zijn mening dat de RDW zijn auto ten onrechte niet als bedrijfsauto heeft aangemerkt, op het zogenoemde homologatiedocument. In een homologatiedocument is aangegeven dat de algemeen directeur van de RDW voor het in het document omschreven motorvoertuig een zogenoemde typegoedkeuring heeft verleend. Door het aanvaarden van de aldus vastgelegde specificatie verplicht de aanvrager (de importeur van dergelijke voertuigen) zich om onder dezelfde typebenaming in Nederland geen voertuigen af te leveren die niet in alle opzichten overeenkomen met het in deze typegoedkeuringsspecificatie omschreven voertuigtype (zie Achtergrond, onder 4.). Verzoeker was van mening dat uit dit document blijkt dat zijn auto een bedrijfsauto is, en dat dit document verder niet in duidelijke taal aangeeft dat de auto niettemin als personenauto dient te worden belast.

5. De RDW gaf aan dat verzoeker zijn auto opnieuw ter keuring had aangeboden voor de wijziging van de categorie personenauto naar bedrijfsauto; een dergelijke wijziging is in principe alleen mogelijk door overlegging van een verklaring van de fabrikant of importeur (een homologatiedocument), waarin is aangegeven dat het voertuig aan de bedrijfsauto-eisen voldoet. Daarnaast dient het voertuig te voldoen aan de fiscale inrichtingseisen voor een bedrijfsauto; in verzoekers geval betekende dit dat de auto op verschillende punten diende te worden aangepast, aldus de RDW.

6. De RDW deelde mee dat uit het door verzoeker bij de controlekeuring overgelegde homologatiedocument was gebleken dat de typegoedkeuring weliswaar was afgegeven voor een bedrijfsauto, maar dat in de betreffende goedkeuring was vermeld dat het voertuig fiscaal als een personenauto diende te worden aangemerkt. Daardoor was het mogelijk de voertuigsoort te benoemen als bedrijfsauto en tegelijkertijd het voertuig fiscaal als personenauto te beschouwen indien de inrichting van het voertuig niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bedrijfsauto, aldus de RDW, maar omdat verzoeker te kennen had gegeven dat hij de inrichting van zijn auto niet wilde aanpassen, had de afgifte van een "bedrijfsautokentekenbewijs" op de huidige uitvoering van het voertuig geen toegevoegde waarde. De RDW deelde mee dat zowel in het geval een kentekenbewijs was afgegeven met de vermelding "bedrijfsauto" als voertuigcategorie of in het geval verzoeker "personenautokentekenbewijs" zou behouden, verzoeker voor aanslag van de houderschapsbelasting zou worden aangeslagen op basis van een personenauto. De RDW gaf tenslotte aan bereid te zijn tot afgifte van een bedrijfsautokentekenbewijs voor zijn voertuig, mocht verzoeker daar toch prijs op stellen.

7. Op het homologatiedocument dat verzoeker heeft overgelegd, is onder meer aangegeven dat zijn auto behoort tot de categorie “4 wielig bedrijfsvoertuig”. De fiscale categorie op het homologatiedocument is als volgt aangegeven: “BPM code: P”, waarbij de “P” staat voor personenauto. Het is begrijpelijk dat verzoeker hieruit niet afleidde dat zijn auto weliswaar een bedrijfsvoertuig is, maar niettemin valt onder de fiscale categorie personenauto, gelet op de code “P”. Ook hiervoor geldt echter dat het op de weg van verzoeker had gelegen om zich voor eventuele uitleg hierover te wenden tot de importeur/ fabrikant, of tot de RDW, en dat de RDW ook op dit punt geen verwijs kan worden gemaakt.

8. De eisen waaraan een auto moet voldoen om fiscaal te worden aangemerkt als bedrijfsauto, zijn vastgelegd in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (zie Achtergrond, onder 2.). Niet is gebleken dat de RDW in dit opzicht bij de keuringen een fout heeft gemaakt. Verzoeker heeft de bevindingen van de RDW voor wat betreft de fysieke eigenschappen van zijn auto niet betwist, en ook overigens is niet gebleken dat de bevindingen van de RDW in twijfel dienen te worden getrokken.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Algemeen Directeur van de RDW te Zoetermeer, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 24 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Nederhorst den Berg, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW) te Zoetermeer.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de directie van de RDW, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Algemeen Directeur van de RDW verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de Algemeen Directeur van de RDW en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

De RDW werd telefonisch een aanvullende vraag gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag (op een enkel punt) aan te vullen.

RDW gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, van Israëlische nationaliteit, had in verband met verblijf in Nederland voor langer dan drie maanden, op 15 januari 2003 zijn uit Zwitserland afkomstige auto ingevoerd in Nederland.

2. Op 30 januari 2003 werd de auto gekeurd door de Dienst Wegverkeer (RDW; zie Achtergrond, onder 1.; N.o.). Bij deze keuring werd de auto aangemerkt als personenauto. Enkele dagen nadat de keuring door de RDW had plaatsgevonden, ontving verzoeker een acceptgiro voor de betaling van BPM (Belasting van personenauto's en motorrijwielen, zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Verzoeker bood daarop de auto aan voor herkeuring. Daarbij bleek dat verzoekers auto, om fiscaal te kunnen worden aangemerkt als bedrijfsauto, diende te worden omgebouwd.

3. Bij brief van 14 februari 2003 beklaagde verzoeker zich bij de RDW over de gang van zaken als volgt:

“Op 30-01-2003, gebaseerd op de door de RDW Amsterdam verrichte keuring, werd aan deze auto een geel kenteken toegekend in plaats van, door de wet vastgesteld voor dit type auto, een grijs kenteken. (…)

Niemand heeft me verteld wat de volledige consequenties van het importeren van deze auto naar Nederland met zich mee brengt, evenmin dat deze typische bedrijfswagen die wettelijk een grijs kenteken verdient, in Nederland, als personenauto wordt belast zodat ik eventueel er voor kon kiezen de auto in het geheel niet te importeren, evengoed als andere goederen van mij waar het importeren daarvan, financieel niet verantwoord is.

Ik beweer het volgende:

Ik ben officieel nog niet ingezetene in Nederland. De verplichte opdracht van een belastingambtenaar de auto in Nederland te laten keuren, is voorbarig geweest.

De auto is gekeurd niet conform de wettelijke bepalingen, te weten grijs kenteken, en daarom is deze keuring nietig.

De situatie waarbij ik nu aangeslagen word voor een personenauto, moet onmiddellijk geannuleerd worden per datum van keuring, evengoed als de wegenbelasting.

Ik eis een restitutie van alle gemaakte kosten die in verband waren gemaakt met deze keuring.”

4. Bij brief van 5 maart 2003 deelde de RDW verzoeker het volgende mee:

“Naar aanleiding van uw brief van 14 februari 2003 heb ik een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken bij de afgifte van een kenteken voor uw voertuig.

Daarbij is mij gebleken dat u bij een bezoek aan het keuringsstation in Amsterdam, voorafgaande aan de keuring voor een bedrijfsautokenteken, reeds bent gewezen op het feit dat het voertuig niet voldeed aan de eisen die de belastingdienst stelt aan zogenaamde bestelauto's en dat dit voertuig derhalve (fiscaal) als een personenauto werd aangemerkt.

Bij voertuigen met een dubbele cabine moet de inwendige hoogte in de cabine tenminste 130 cm bedragen. Uw voertuig voldoet niet aan deze eis. Voor voertuigen, die niet aan deze eis voldoen kan weliswaar een bedrijfsautokenteken worden afgegeven, echter met dien verstande dat het voertuig dan fiscaal toch als een personenauto wordt aangemerkt en dientengevolge ondanks het "grijze" kenteken BPM (niet van toepassing bij verhuisgoed) en houderschapsbelasting volgens het personenautotarief verschuldigd zijn.

Dit laatste wordt bevestigd door de verklaring van Mitsubishi Motors. Deze verklaring verwijst naar een typegoedkeuring van een bedrijfsauto, die blijkens achterliggende gegevens fiscaal als personenauto is aangemerkt (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).

Bij de keuring bent u nogmaals gewezen op de fiscale eisen. Daarbij zijn de eventueel noodzakelijke aanpassingen om ook fiscaal als bedrijfsauto aangemerkt te worden met u besproken en is in overleg met u besloten om een personenautokentekenbewijs af te geven.

Gezien het voorgaande ben ik van mening dat uw voertuig in goed overleg is voorzien van een personenautokentekenbewijs nadat u te kennen had gegeven dat u de noodzakelijke aanpassingen om aan de fiscale eisen te voldoen niet wilde uitvoeren.

Zonder deze aanpassingen zou de afgifte van een bedrijfsautokentekenbewijs als zodanig in fiscale zin geen verschil hebben gemaakt, zodat u in financieel opzicht geen schade heeft geleden van deze keuze. De omstandigheid dat u geen gebruik wenst te maken van dit personenautokenteken en het voertuig inmiddels weer heeft geëxporteerd doet hier niets aan af.

Dientengevolge zijn er voor mij geen redenen om de keuringskosten te restitueren.”

5. Omdat verzoeker het niet eens was met de gang van zaken, wendde hij zich bij brief van 3 april 2003 nogmaals tot de RDW. Hij gaf onder meer aan dat hij niet reeds bij de eerste keuring er op was gewezen dat het voertuig niet voldeed aan de eisen die de Belastingdienst stelt aan zogenaamde bestelauto's, maar dat de keurmeester terwijl de auto nog buiten op de inrijbaan stond, tegen hem had gezegd dat zijn auto een bedrijfsauto was.

Verder gaf verzoeker aan dat hem pas tijdens de tweede keuring, waarbij hij het typegoedkeurings-document van de fabrikant had overlegd, was uitgelegd dat hij de auto eventueel zou kunnen ombouwen. Verzoeker deelde mee dat hij uit het bedoelde document, waarin zijn auto werd beschreven als bedrijfsvoertuig met typegoedkeuringsnummer MIBV-1769, niet had kunnen opmaken dat deze als personenauto wordt aangemerkt.

6. Bij brief van van 23 april 2003 beantwoordde de RDW verzoekers brief als volgt:

“Het probleem is met name ontstaan vanuit uw onwetendheid ten aanzien van de regelgeving rondom de belastingheffing op bedrijfsauto's.

Tijdens het keuren voor afgifte van een Nederlands kentekenbewijs is aangegeven dat op het voertuig een personenauto kentekenbewijs zou worden uitgereikt, omdat niet werd voldaan aan de fiscale eisen voor een bedrijfsautokenteken. U had daar op voorhand geen bezwaar tegen. Vervolgens heeft u ervaren dat het niet voldoen aan de eisen voor het fiscale bedrijfsautotarief aanzienlijke financiële consequenties heeft. Dit was voor u reden om een aanvraag in te dienen voor omkeuring naar bedrijfsauto.

Tijdens die keuring werd u duidelijk dat de inrichting van uw Mitsubishi zou moeten worden aangepast om in aanmerking te komen voor het fiscaal lage tarief, hetgeen voor u niet acceptabel was.

Uw brief d.d. 3 april 2003 voegt hieraan geen nieuwe feiten toe. De afgifte van het personenautokentekenbewijs is volgens de gestelde wetgeving gebeurd. Daarmee handhaaf ik mijn standpunt zoals eerder vermeld in mijn brief (…).

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

2. In zijn verzoekschrift gaf verzoeker onder meer het volgende aan:

“Is het niet billijk, mensen die normaliter geen Nederlands spreken, die wegens verhuizing naar Nederland hun auto als inboedel meebrengen, (…) kosteloos op de hoogte te stellen voordat elke keuring of herkeuring plaatsvindt? Dit is absoluut niet gebeurd.”

C. Standpunt DIENST wEGVERKEER

In reactie op de klacht deelde de RDW bij brief van 2 oktober 2003 het volgende mee:

“Voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs zijn naast voertuigtechnische eisen ook fiscale eisen op onderhavig voertuig van toepassing. (Verzoeker; N.o.) heeft een aanvraag bij de RDW gedaan voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs voor zijn uit Zwitserland afkomstige auto. Hij heeft hiertoe zijn auto van het merk Mitsubishi ter keuring aangeboden bij de RDW onder overlegging van een Zwitsers kentekenbewijs. De technisch medewerker van de RDW heeft bij de keuring onder meer aan de hand van de inrichting van de auto bepaald of het een personenauto of een bedrijfsauto betreft. Bij de onderhavige auto was de cabine van de auto voorzien van zitplaatsen en autogordels achter de voorzittingen en was het voertuig uitgerust met een laadruimte. Het voertuig kon daardoor zowel als personenauto dan wel als bedrijfsauto worden gekentekend. De desbetreffende technisch medewerker is tot de conclusie gekomen dat het voertuig als personenauto aangemerkt diende te worden mede vanwege het feit dat het voertuig niet voldeed aan de fiscale inrichtingseisen voor een bedrijfsauto. (Verzoeker; N.o.) had in beginsel geen bezwaar tegen de vermelding van "personenauto" onder het kopje voertuigsoort op het aan hem uit te reiken kentekenbewijs. Echter, toen op een later moment verzoeker besefte dat de houderschapsbelasting voor deze voertuigcategorie aanzienlijk was, kon hij zich niet meer vinden in de afgifte van voornoemd kentekenbewijs. Het voertuig is vervolgens opnieuw door (verzoeker; N.o.) ter keuring aangeboden voor de wijziging van de categorie personenauto naar bedrijfsauto. Deze wijziging is in principe alleen mogelijk door overlegging van een verklaring van de fabrikant of importeur, waarin is aangegeven dat het voertuig aan de bedrijfsauto-eisen voldoet. Daarnaast dient het voertuig te voldoen aan de fiscale inrichtingseisen voor een bedrijfsauto. In dit geval betekende dat de auto van (verzoeker; N.o.) op verschillende punten diende te worden aangepast.

Bij de controlekeuring heeft (verzoeker; N.o.) een homologatie document overgelegd, waarbij de importeur heeft verklaard dat het voertuig voldoet aan typegoedkeuring MIBV-1769. Deze typegoedkeuring is weliswaar afgegeven voor een bedrijfsauto, echter in de betreffende goedkeuring is vermeld dat het voertuig fiscaal als een personenauto dient te worden aangemerkt. Daardoor is het mogelijk de voertuigsoort te benoemen als bedrijfsauto en tegelijkertijd het voertuig fiscaal als personenauto te beschouwen indien de inrichting van het voertuig niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bedrijfsauto. Doordat (verzoeker; N.o.) te kennen heeft gegeven dat hij de inrichting van zijn auto niet wil aanpassen, heeft de afgifte van een "bedrijfsautokentekenbewijs" op de huidige uitvoering van het voertuig geen toegevoegde waarde. Immers, zowel in het geval de RDW een kentekenbewijs afgeeft met de vermelding "bedrijfsauto" als voertuigcategorie of in het geval (verzoeker; N.o.) "personenautokentekenbewijs" behoudt, zal hij voor aanslag van de houderschapsbelasting worden aangeslagen op basis van een personenauto.

Mocht (verzoeker; N.o.) toch prijs stellen op afgifte van een bedrijfsautokentekenbewijs voor zijn voertuig, dan is de RDW hiertoe bereid. In dat geval kan (verzoeker; N.o.) zijn verzoek indienen bij (…).”

D. Nadere informatie RDW

Een medewerker van de RDW gaf desgevraagd aan dat op blad 1 van het homologatiedocument was vermeld: “BPM code: P”, waarbij de “P” staat voor personenauto.

E. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde op het standpunt van de RDW bij brief van 20 oktober 2003 onder meer als volgt:

“Waarom staat er ook geen woord bij de typebeschrijving in het homologatie document van de auto van al dat wat de RDW nu schrijft.

(…)

Ik koop te goeder trouw een bedrijfsauto met bijbehorend geschreven document in het Nederlandse taal, die dat in duidelijke bewoording aangeeft dat het hier om een bedrijfsauto gaat, dan ontdek ik bij invoeren dat regeringsinstanties dit alles aan hun laars lappen door de taal vernuftig te hanteren waardoor deze voor niemand anders dan voor hunzelf begrijpbaar is.”

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

“1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;”

Artikel 4a

“Er is een Dienst Wegverkeer, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als RDW. De dienst bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Zoetermeer.”

Artikel 4b

“1. De Dienst Wegverkeer is belast met de volgende taken:

a. het in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg verlenen van typegoedkeuringen voor voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, en van individuele goedkeuringen voor voertuigen, alsmede het intrekken van typegoedkeuringen en het verrichten van keuringen ingevolge artikel 29.

(…)

f. het in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg verlenen van goedkeuringen voor motorrijtuigen en aanhangwagens waarvan de constructie is gewijzigd dan wel waarvan het kentekenbewijs is ingevorderd (…).”

2. Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Artikel 1

“1. Onder de naam 'belasting van personenauto's en motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto's en motorrijwielen.

2. De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto of een motorrijwiel in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.”

Artikel 3

“1. Onder personenauto wordt in deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen, zulks met uitzondering van:

(…)

b. bestelauto's; en

(…)

3. Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

(…)

d. ingeval het motorvoertuig een dubbele cabine heeft met een zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

1e over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en (…).”

3. Informatie website/brochure Belastingdienst douane

Belasting van personenauto's en motorrijwielen

Voor iedere personenauto die in Nederland wordt geregistreerd, moet belasting betaald worden. Deze belasting heet BPM: Belasting van personenauto's en motorrijwielen.

Als u in Nederland een nieuwe personenauto of een nieuw motorrijwiel koopt, dan wordt de aangifte van BPM via de officiële importeur verzorgd.

Ook de aangifte van overige kosten, zoals Douanerechten en BTW, worden dan via de importeur verzorgd.

Wat zijn personenauto's en motorrijwielen?

BPM is verschuldigd voor personenauto's en motorrijwielen. Voor bestelauto's die niet aan bepaalde eisen voldoen, is ook BPM verschuldigd. Hierna leest u wat onder een personenauto en een motorrijwiel wordt verstaan en aan welke eisen een bestelauto moet voldoen.

(…)

Eisen voor bestelauto's (2.3)

Als een bestelauto niet aan bepaalde eisen voldoet, wordt deze voor de BPM als een personenauto beschouwd. Deze situatie doet zich met name voor als een bestelauto wordt omgebouwd, bijvoorbeeld als een bank in de laadruimte wordt geplaatst. Hierna staat aan welke algemene en specifieke eisen een bestelauto moet voldoen.

Algemene eisen

(…)

Specifieke eisen

Per type bestelauto zijn er specifieke eisen voor de afmetingen van de laadruimte en de cabine. In de tabel hierna staat een overzicht.

(…)

U verhuist vanuit een niet-EU-land naar Nederland

Auto of motor (3.2)

Voor de invoer van uw auto of motor in Nederland gelden dezelfde regels als voor de invoer van uw andere persoonlijke goederen. Dat wil zeggen:

(…)

Daarnaast moet u voor uw auto of motor een aantal specifieke zaken regelen, voordat u er in Nederland mee de weg op mag. De procedures voor de invoer van uw auto of motor, de keuring en BPM-aangifte van uw auto of motor staan los van elkaar. Het is aan te raden de invoeraangifte, de keuring en BPM-aangifte zo snel mogelijk te doen.

Kentekenbewijs

Als u uw auto of motor vanuit een ander EU-land meeneemt naar Nederland, mag u er nog niet direct mee rijden. Uw auto of motor moet eerst een Nederlands kentekenbewijs hebben. Daarvoor kunt u uw auto of motor laten keuren bij een RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie. Bij een RDW-keuringsstation krijgt u een BPM-aangifteformulier. Van dit formulier levert u verschillende exemplaren in bij een BPM-aangiftepunt van de Douane. Het kentekenbewijs krijgt u vanzelf thuisgestuurd. Maar u moet wel zelf voor kentekenplaten zorgen. Dat kan bij een erkende garage. Het is aan te raden om uw auto of motor zo snel mogelijk te laten keuren en aangifte BPM te doen.

Motorrijtuigenbelasting

Zodra u uw auto of motor in Nederland laat registreren, moet u motorrijtuigenbelasting gaan betalen. Bij het op naam zetten van het kenteken doet u automatisch aangifte voor de motorrijtuigenbelasting. U krijgt daarna een acceptgiro van de Belastingdienst thuisgestuurd.”

Informatie website/brochure RDW

Uw auto of motor laten keuren door de RDW voor invoer

Wanneer u uw in het buitenland aangeschafte auto of motor wilt laten voorzien van een Nederlands kentekenbewijs, moet u aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén daarvan is een onderzoek door de RDW.

(…)

Indien het een personenauto of een motor betreft worden bij de keuring tevens de gegevens voor de aangifte van de belasting personenauto's en Motorrijwielen (BPM) vastgesteld…”

4. Homologatiedocument

RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie

De Algemeen Direkteur van de RDW, verleent bij deze voor het hieronder omschreven compleet motorvoertuig een typegoedkeuring.

Omschrijving

(…)

BPM code: P

(…)

Gegevens welke op de kentekenbewijzen worden vermeld:

4 wielig bedrijfsvoertuig

(…)

Door het aanvaarden van deze specificatie verplicht de aanvrager zich om onder dezelfde typebenaming in Nederland geen voertuigen af te leveren welke niet in alle opzichten overeenkomen met het in deze typegoedkeuringsspecificatie omschreven voertuigtype.

Zoetermeer,

De Algemeen Direkteur van de RDW.”

Instantie: Dienst Wegverkeer

Klacht:

Verzoekers auto aangemerkt als personenauto i.p.v. bedrijfsauto en een personenautokentekenbewijs afgegeven i.p.v. bedrijfsautokentekenbewijs.

Oordeel:

Niet gegrond