Verzoekers, de gebroeders HB en MB, klagen er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland buitensporig hardhandig zijn opgetreden toen zij hen op 12 oktober 2001 aanhielden.
Ook klagen verzoekers er over:
- dat de politie hen daarna heeft geboeid.
- dat de politie hun niet, althans niet direct, heeft gezegd waarom zij werden aangehouden.
- dat de politie heeft geweigerd hun ouders op de hoogte te stellen van de aanhouding en insluiting.
- dat de politie hen op het politiebureau niet in een passantenverblijf, maar in een cel heeft geplaatst en dat verzoeker HB toen urenlang niet is voorzien van eten en drinken.
- dat zij pas op 13 oktober 2001 na 10.00 uur zijn verhoord.
- dat zij bij de invrijheidstelling onfatsoenlijk en beledigend zijn bejegend.
- dat het regionale politiekorps Flevoland hun klacht van 25 oktober 2001 over het politieoptreden van 12 en 13 oktober 2001 niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft afgehandeld en dat bovendien niet alle door hen ingediende klachten in behandeling zijn genomen.
- dat de korpsbeheerder het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland heeft overgenomen, terwijl de daarin opgestelde feiten niet overeenkomen met de ervaringen van verzoekers.
Beoordeling
I Feiten
Verzoekers zijn op 12 oktober 2001 omstreeks 23.30 uur aangehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland in samenwerking met ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) divisie Spoorwegpolitie op het Centraal Station van Almere op verdenking van openlijke geweldpleging tegen een persoon.
Bij de aanhouding hebben de verbalisanten geweld aangewend en verzoekers geboeid.
Verzoekers zijn vervolgens overgebracht naar een heel nabijgelegen politiebureau, voorgeleid aan een hulpofficier van justitie en op 13 oktober 2001 verhoord. Na het verhoor zijn verzoekers rond 13.30 uur heengezonden. Er heeft geen strafvervolging plaatsgevonden.
Verzoekers hebben een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Flevoland over de manier waarop zij op 12 en 13 oktober 2001 door ambtenaren van dit korps zijn behandeld.
De korpsbeheerder heeft deze klacht niet gegrond geoordeeld.
II Ten aanzien van het hardhandig optreden en het boeien
1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de politie tijdens de aanhouding buitensporig hardhandig is opgetreden en hen heeft geboeid.
2. De korpsbeheerder heeft hierop aangevoerd dat verzoekers zich aan de aanhouding wilden onttrekken en dat daarom geweld tegen hen moest worden aangewend, maar dat hierbij geen grenzen zijn overschreden.
3. Voorafgaand aan de aanhouding had de politie in Almere een melding ontvangen dat in de trein tussen Amsterdam en Almere een jongen, V. geheten, was mishandeld door in elk geval één, maar waarschijnlijk meerdere medepassagiers.
Na aankomst op het Centraal Station van Almere hebben diverse getuigen, onder wie de treinconducteur, de inmiddels ter plaatse aanwezige politieambtenaren gewezen op verzoekers, als behorende tot de groep personen door wie het slachtoffer kort daarvoor ernstig was mishandeld.
Twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland en twee ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), divisie Spoorwegpolitie, hebben daarop verzoekers en een derde persoon aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging tegen V.
4. Op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (verder te noemen: de Ambtsinstructie) is een politieambtenaar bevoegd een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aan te leggen als de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, of met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de aangehouden persoon, de ambtenaar of derden (zie Achtergrond onder 1.).
5. Gezien de hun tot op dat moment verstrekte informatie over het voorafgaande voorval konden de verbalisanten in dit geval in redelijkheid overgaan tot het aanleggen van handboeien bij verzoekers, die immers op dat moment werden verdacht betrokken te zijn geweest bij die mishandeling.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
6. Ingevolge artikel 8 van de Politiewet 1993 is een politieambtenaar bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf (zie Achtergrond onder 2.) .
7. Uit het onderzoek is gebleken dat in ieder geval één van de verzoekers, toen werd geprobeerd hem de handboeien aan te leggen, heeft getracht zich aan de aanhouding te onttrekken door zich te begeven in een andere richting dan waarin de verbalisanten hem wilden voeren, waarna een worsteling ontstond. De verbalisanten waren toen gerechtigd om hiertegen handelend op te treden. Dat daarbij grenzen zijn overschreden is niet gebleken.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
III Ten aanzien van de informatieverstrekking
1. Verzoekers klager er verder over dat de verbalisanten tijdens de aanhouding niet hebben aangegeven waarom zij werden aangehouden.
2. In het door verzoeker MB ondertekende proces-verbaal van verhoor heeft hij verklaard dat de verbalisanten op het moment van de aanhouding meedeelden dat de aanhouding plaatsvond terzake diefstal en mishandeling. Daarmee staat vast dat de verbalisanten verzoekers wel hebben geïnformeerd over de reden van de aanhouding.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
IV Ten aanzien van het informeren van de ouders
1. Verder klagen verzoekers er over dat de politie heeft geweigerd de ouders van verzoekers op de hoogte te stellen van de aanhouding en insluiting. Met name klagen zij erover dat verzoeker MB niet zelf met zijn moeder heeft mogen bellen.
2. Ingevolge artikel 27 van de Ambtsinstructie moet wanneer een persoon wordt ingesloten de politie, als de ingeslotene daarom vraagt, zo spoedig mogelijk contact opnemen met een familielid of huisgenoot om deze op de hoogte te stellen van de insluiting, tenzij strafvorderlijke belangen zich hiertegen verzetten (zie Achtergrond onder 3.).
Ingevolge datzelfde artikel moet wanneer de ingeslotene minderjarig is de politie uit eigen beweging contact opnemen met een familielid of huisgenoot.
3. In het kader van de politieklachtenprocedure heeft de desbetreffende politieambtenaar verklaard dat een van de verzoekers in eerste instantie een verkeerd telefoonnummer had opgegeven. Aan verzoeker HB is vervolgens diens eigen telefoon gegeven om te bellen met zijn moeder, mogelijk omdat daarin het telefoonnummer van zijn moeder was voorgeprogrammeerd.
4. De meerderjarige verzoeker HB heeft in zijn klachtbrief van 25 oktober 2001 aan de Nationale ombudsman te kennen gegeven dat de politie na lang zeuren zijnerzijds toestond dat hij zelf zijn moeder opbelde.
Daarmee staat vast dat het regionale politiekorps Flevoland uitvoering heeft gegeven aan de instructie om een familielid of huisgenoot te informeren over de insluiting. Dat niet een politieambtenaar maar verzoeker zelf heeft gebeld, doet hieraan niet af.
Nu verzoeker HB gelegenheid heeft gekregen om naar huis te bellen, kon de politie ervan uitgaan dat HB zijn moeder ook had ingelicht over het feit dat MB eveneens was ingesloten. De politie hoefde daarom in dit geval niet zelf nog contact op te nemen met verzoekers moeder of verzoeker MB zelf contact op te laten nemen.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
V Ten aanzien van plaatsing in een cel en de verzorging
1. Verzoekers klagen er verder over dat zij na aankomst op het politiebureau niet in een passantenverblijf maar in een cel zijn geplaatst.
2. Verzoekers zijn op vrijdagavond tussen 23.40 uur en 23.59 uur voorgeleid aan een hulpofficier van justitie, waarna de verhoren plaats vonden op zaterdagochtend.
Omstreeks 13.30 uur zijn verzoekers heengezonden. De tussenliggende tijd, althans het grootste deel daarvan, hebben verzoekers afzonderlijk doorgebracht in een politiecel.
Vast staat dat verzoekers na de aanhouding en overbrenging naar het politiebureau in een cel met daarin een bed en ook een wc, niet zijnde een ophoudkamer, zijn ondergebracht en dat zij niet zelf voor het verblijf in een cel hebben gekozen. In de circulaire van de minister van Justitie van 29 december 1928 (zie Achtergrond onder 4.) is echter bepaald dat een verdachte zelf voor een verblijf in een cel moet kiezen. Alhoewel het te waarderen is dat de politieambtenaren op eigen initiatief de beide verdachten plaatsten in een ruimte waarvan zij menen dat het voor de nacht het meest aangenaam is, is het in het licht van deze geldende circulaire niet juist om een verdachte niet zelf de keuze te laten maken.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
3. Ook klaagt verzoeker HB. erover dat de politie hem toen urenlang niets te eten en te drinken heeft aangeboden.
4. Verzoekers zijn op zaterdag 13 oktober 2001 omstreeks 00.30 uur ingesloten.
Uit het dagrapport arrestantenverzorging is gebleken dat verzoekers om 07.15 uur gelegenheid werd geboden om zich te douchen en/of te scheren. Beide verzoekers bleken hieraan geen behoefte te hebben. Daarna is hun om 08.00 uur brood met koffie of thee aangeboden. In het dagrapport is vastgelegd dat verzoekers ook hiervan geen gebruik hebben willen maken. Om 10.00 uur is verzoekers opnieuw koffie of thee aangeboden. Ook dit maal heeft verzoeker HB dit aanbod afgeslagen.
Om 11.55 uur zijn alle ingeslotenen voorzien van een warme maaltijd met melk.
Verzoeker HB werd van 11.26 uur tot 12.20 verhoord. Dat HB na afloop van het verhoor alsnog een warme maaltijd is aangeboden, is niet gebleken.
5. Het staat vast dat de politie verzoeker HB op 13 oktober 2001 tussen 00.30 uur en 08.00 uur geen eten of drinken heeft aangeboden. Gezien het feit dat het hier om voor de nachtrust bestemde uren gaat, kan dit de politie niet worden aangerekend. Dat verzoekers om 08.00 uur geen ontbijt met koffie of thee hebben willen aannemen en dat verzoeker HB ook om 10.00 uur geen koffie of thee heeft willen aannemen, kan evenmin de politie worden aangerekend.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
VI Ten aanzien van het verhoor
1. Verzoekers klager er voorts over dat zij na om ongeveer 23.30 uur te zijn aangehouden pas de volgende ochtend na 10.00 uur zijn verhoord.
2. Van de zijde van de politie is uiteenlopende informatie verstrekt over de aanvangstijdstippen van de verhoren van verzoekers.
In het dagrapport ingeslotene verzorging staat vermeld dat het verhoor van verzoeker MB om 11.26 uur en het verhoor van HB om 12.15 uur begon.
In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker HB staat vermeld dat het verhoor begon om 10.15 uur, terwijl in het proces-verbaal van verhoor van verzoeker MB 12.13 uur staat vermeld als aanvangstijdstip.
Het is aannemelijk dat het verhoor van HB inderdaad pas om 11.26 uur is begonnen, omdat uit het dagrapport ingeslotene verzorging ook is gebleken dat de met het verhoor van HB belaste politieambtenaar van 10.33 uur tot 11.18 uur bezig was met het verhoren van een andere verdachte.
Ingevolge artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering mag een verdachte niet langer dan zes uur voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends hiervoor niet wordt meegerekend (zie ACHTER-
GROND onder 5.).
Verzoekers zijn om ongeveer 23.30 uur aangehouden en zijn de volgende dag om 13.30 uur in vrijheid gesteld. Daarmee staat vast dat zij, gerekend vanaf 09.00 uur, in totaal minder dan vijf uur voor verhoor zijn vastgehouden, hetgeen valt binnen de wettelijk voorgeschreven grens van zes uur. Los hiervan is op grond van het dagrapport ingeslotene verzorging ook niet aannemelijk dat de politie verzoekers na 9.00 uur nodeloos lang op hun verhoor heeft laten wachten, gelet op het feit dat de politie eerder die ochtend de twee andere verdachten van de geweldpleging in kwestie heeft verhoord.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
VII Ten aanzien van de invrijheidstelling
1. Verder klagen verzoekers er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hen bij gelegenheid van de invrijheidstelling onfatsoenlijk en beledigend hebben bejegend. Met name zou toen in reactie op hun vraag om naar het station of naar huis te worden gebracht, zijn gezegd dat zij niet naar huis zouden worden gebracht en dat zij zich niet meer in het politiebureau moesten vertonen.
2. In reactie hierop heeft de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland opgemerkt dat het niet gebruikelijk is dat voor heengezonden personen vervoer wordt georganiseerd.
3. De politie is in beginsel niet verplicht een persoon die is aangehouden na diens heenzending vervoer aan te bieden.
Uit het in deze zaak door de politie overgelegde overzicht Noodhulp District Zuid, blijkt echter dat verzoekers en een derde aangehouden persoon omstreeks 13.00 uur zijn heengezonden omdat zij niets met de zaak te maken hadden.
Nu de politie kennelijk van mening was dat achteraf bezien de verdenking jegens verzoekers onterecht was, had zij niet zonder meer afwijzend op de vervoersvraag van verzoekers mogen reageren. Het had veeleer voor de hand gelegen dat de politie zich in ieder geval ervan had vergewist of verzoekers over voldoende financiële middelen beschikten om hun treinreis alsnog te vervolgen en dat zij hen zo nodig even naar het station had gebracht. Door dit na te laten heeft de politie niet die hulpvaardigheid betracht die van haar in de gegeven situatie had mogen worden verwacht.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
4. Ten aanzien van de opmerking dat verzoekers zich niet meer op het politiebureau moesten vertonen, overweegt de Nationale ombudsman het volgende.
Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren in hun optreden naar burgers toe een zakelijke en objectieve houding aannemen. Ook in hun taalgebruik dienen politieambtenaren de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan.
Hoewel deze opmerking mogelijk was bedoeld als welgemeend advies van de desbetreffende politieambtenaar aan verzoekers om niet opnieuw op negatieve wijze in contact te komen met de politie, oordeelt de Nationale ombudsman dat deze opmerking achterwege had moeten blijven nu verzoekers werden heengezonden omdat zij kennelijk niets met de zaak te maken hadden.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
VIII Ten aanzien van de klachtafhandeling
1. Ook klagen verzoekers er over dat het regionale politiekorps Flevoland hun klacht van 25 oktober 2001 niet binnen de daarvoor in de regionale klachtenregeling gestelde termijn heeft afgehandeld en bovendien niet alle klachtonderdelen heeft onderzocht.
2. Het staat vast dat de korpsbeheerder op 5 augustus 2002 zijn schriftelijke beslissing op de klacht van 25 oktober 2001 heeft gegeven. Dat betekent dat de gehele procedure in dit geval ruim veertig weken heeft geduurd. Op grond van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Flevoland dient een klacht echter binnen tien weken na indiening van de klacht te zijn afgehandeld, tenzij de korpsbeheerder de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen heeft meegedeeld waarom de klacht niet binnen deze termijn zal kunnen worden afgerond en binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt (zie Achtergrond onder 6.). Dat in dit geval een dergelijk verdagingsbericht is verstuurd, is niet gesteld of anderszins gebleken.
Daarmee staat vast dat het regionale politiekorps Flevoland de klacht van verzoekers niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft afgehandeld.
Op dit punt is de onderzocht gedraging niet behoorlijk.
3. Op 28 november 2001 was de klachtbehandelaar bekend met vijf specifieke klachten. Daarvan zijn er tijdens het gesprek dat de klachtbehandelaar op die datum had met verzoekers drie ingetrokken.
Nadien hebben verzoekers echter nog enkele klachten ingediend, te weten dat hun goede naam was aangetast, dat hun burgerrechten waren aangetast, dat de politie hen onfatsoenlijk/beledigend op straat had gezet en dat de klachtbehandeling te lang had geduurd.
In zijn beslissing van 5 augustus 2002 heeft de korpsbeheerder deze vier klachtonderdelen geheel buiten beschouwing gelaten. Niet valt uit te sluiten dat dit het gevolg is van het feit dat de klacht van 25 oktober 2001 van verzoekers aanvankelijk tweemaal is ingeboekt, hetgeen korte tijd later weer is hersteld.
Het is hoe dan ook niet juist dat de korpsbeheerder geen uitspraak heeft gedaan over de later toegevoegde klachtonderdelen.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
IX Ten aanzien van de vastgestelde feiten
1. Ten slotte hebben verzoekers er over geklaagd dat de korpsbeheerder bij zijn beslissing is uitgegaan van door de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland vastgestelde feiten, welke feiten niet overeenstemmen met de ervaringen van verzoekers.
2. In het schriftelijke advies van 17 juli 2002 aan de korpsbeheerder heeft de voorzitter van de regionale klachtencommissie aangegeven dat verzoekers tijdens een gesprek op 28 november 2001 met de klachtbehandelaar de meeste klachten hebben ingetrokken en slechts twee klachtonderdelen, te weten de klacht over het hardhandig optreden en de klacht over het niet informeren van hun ouders, hebben gehandhaafd.
Bij brief van 7 juni 2002 zond de chef van het district Zuid verzoekers - alsnog - een schriftelijk verslag van dat gesprek. Voor het geval verzoekers het niet eens zouden zijn met de weergave van het gesprek, bood de districtschef verzoekers daarbij de gelegenheid om hem dit voor 27 juni 2002 te laten weten.
Bij brief van 25 juni 2002 hebben verzoekers de districtschef laten weten niet in te zullen gaan op zijn eis om voor 27 juni 2002 te reageren.
Daarmee staat vast dat verzoekers de hun geboden kans om correcties in het gespreks- verslag te laten aanbrengen welbewust hebben laten lopen. Nu de klachtencommissie haar feitenweergave - mede - op het desbetreffende gespreksverslag heeft gebaseerd, kan het de korpsbeheerder niet worden verweten dat hij - ook - de feitenweergave van de klachtencommissie heeft overgenomen, ondanks dat verzoekers zich daarin achteraf niet kunnen vinden.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de plaatsing van verzoekers in een cel en ten aanzien van de bejegening na de invrijheidstelling. Op deze punten is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland is gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling en is niet gegrond ten aanzien van het overnemen van het advies van de regionale klachtadviescommissie.
Onderzoek
Op 11 juni 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heren HB en MB te Heerenveen, respectievelijk Almere-Buiten, ingediend door de heer HB, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland en een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.
Naar deze gedragingen, waarvan de eerste wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 12 oktober 2001 omstreeks 23.00 uur werd in de trein van Amsterdam naar Lelystad een 18-jarige inwoner van Almere mishandeld door één, maar waarschijnlijk meerdere, medepassagier(s).
Op aanwijzing van het slachtoffer en enkele getuigen, onder wie de treinconducteur, hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Lelystad, respectievelijk het Korps landelijke politiediensten (KLPD), divisie Spoorwegpolitie, omstreeks 23.40 uur op het Centraal Station te Almere een aantal personen aan terzake van openlijke geweldpleging op een voor publiek toegankelijke plaats. Onder de aangehouden personen bevonden zich verzoekers. Nadat verzoekers waren overgebracht naar een heel nabij gelegen politiebureau, zijn zij voor een hulpofficier van justitie geleid, waarna zij zijn ingesloten. Verzoekers zijn na afloop van het verhoor op 13 oktober 2001 rond 13.30 uur heengezonden. Verzoekers zijn niet strafrechtelijk vervolgd.
2.1. Op 25 oktober 2001 hebben verzoekers over het politieoptreden van 12 en 13 oktober 2001 een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Lelystad. Hierin deelden verzoekers het volgende mee:
"Bij dezen doen wij aangifte van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, schenden van onze rechten, eer en goede naam. Tevens maken wij ernstig bezwaar tegen het niet naleven van de procedures door de politie van Almere dd. 13 en 14 oktober jl.
Relaas: 13 oktober kwamen mijn broertje (16 jr.) en ik (19jr.) terug van een feest van Zw. Hij bracht ons terug op het station in Almere, 's avonds om 23.10 Uur. We wilden de trein naar Almere-Buiten nemen om 23.36. Deze trein had 10 minuten vertraging en was nog niet binnen. Op dat moment kwamen er 6 politieagenten op het perron. De trein arriveerde en enige tijd later gingen de deuren open en gingen wij in de trein. Tegelijkertijd kwam er aan de andere kant van het perron een trein - ook naar Almere-Buiten - en het bleek dat die trein eerder zou gaan vertrekken dan de trein waarin wij ons bevonden. Iedereen - en wij ook - stapte toen uit om over te stappen. Net voordat deze trein wilde vertrekken kwam er een conducteur voor ons raam staan en staarde ons aan. (mijn broer MB, mijzelf en een vriend die meereisde.) Plotseling werden we bestormd door politiemannen, ze pakten ons beet en sleurden ons hardhandig zonder iets te zeggen uit de trein.
Mijn broertje protesteerde en werd aan zijn hals pijnlijk geblesseerd, wel zo dat hij zich hiervoor later onder medische behandeling heeft gesteld. Op het perron kregen wij handboeien om en dit was een pijnlijke en een afschuwelijke vernederende ervaring.
Men nam zonder enige uitleg mijn broertje apart mee, tevens weigerde men aan ons enige uitleg. Op mijn vraag waarom neemt U ons mee: 'het is beter dat je je mond houdt'.
Geboeid kwam ik in een politieauto en werd naar het politiebureau gebracht. Ik kwam in een cel (ijzeren tralie, ijzeren wc en een stenen bed, kortom geen passanten verblijf maar een cel. (evenals mijn minderjarig broertje trouwens.)
Men weigerde om contact met onze ouders op te nemen en na lang zeuren mocht ik met mijn eigen telefoon mijn moeder bellen.
Ik kreeg niets te eten of te drinken en werd ook niet verhoord. Mijn broertje heeft niet naar zijn moeder mogen bellen. De volgende ochtend ben ik om half 12 (11.30) verhoord door een agent en niet door een hulpofficier van justitie. Hierna moest ik weer in de cel waarna mijn broertje werd gehoord.
Om half 2 (13.30) deelde men ons mee dat we konden gaan. We kregen onze spullen terug en hebben gevraagd waarom we nou eigenlijk waren opgepakt en of ze de dader al hadden, (ik hoorde toen dat een Marokkaan iemand had beroofd??)
We vroegen om vervoer naar het station of naar huis. Men zei: 'we brengen je niet en laat je hier nooit meer zien.'
Men heeft ons ten onrechte opgesloten op een onjuiste wijze. Men heeft mijn broertje mishandeld en ons op grove wijze in onze rechten aangetast. De handboeien zijn disproportioneel gebruikt en men heeft de onjuiste wederrechtelijke vrijheidsberoving niet heroverwogen. Tevens zijn we ten onrechte opgesloten in een CEL (nota bene een minderjarige) Eveneens zijn wij op een onfatsoenlijke en ongepaste wijze behandeld. Derhalve deze aangifte die wegens gebrek aan vertrouwen in de politie van Almere als kopie gaat naar de officier van Justitie en naar de burgemeester als hoofd van politie."
2.2. Bij brief van 9 november 2001 (onder nummer SO1/6866) bevestigde de korpschef de ontvangst van verzoekers brief van 25 oktober 2001. In deze brief deelde de korpschef voorts mee dat de klacht in vijf klachtonderdelen was opgesplitst, te weten:
1) hardhandige behandeling van klagers; 2) gebruikmaking van handboeien;
3) niet verstrekken van informatie aan klager; 4) verzoekers in een cel geplaatst; 5) geen contact opnemen met ouders.
2.3. Bij brief van 6 december (onder nummer SO1/7293) bevestigde de korpschef nogmaals de ontvangst van verzoekers brief van 25 oktober 2001. In deze brief deelde de korpschef tevens mee dat de klacht in vier klachtonderdelen was opgesplitst, te weten: 1) ten onrechte ingesloten; 2) ten onrechte geboeid; 3) tijdens insluiting geen eten of drinken verstrekken; 4) weigering ouders op de hoogte te stellen door politie.
2.4. Bij brief van 17 december verontschuldigde de korpschef zich jegens verzoekers dat hun klachtbrief van 25 oktober 2001 per abuis twee maal was ingeboekt.
2.5. Bij brief van 20 december 2001 deelde een stafmedewerkster van de korpschef verzoekers mee dat op verzoek van verzoekers aan de onder 2.2. genoemde vijf klachtonderdelen de volgende drie klachtonderdelen waren toegevoegd: 6) aantasting van de goede naam; 7) aantasting van burgerrechten (aanhouding niet heroverwogen); 8) onfatsoenlijk/beledigend optreden (op straat gezet). Verder deelde zij mee dat de brief van 6 december 2001 als niet geschreven diende te worden beschouwd.
2.6. Bij brief van 5 augustus 2002 verklaarde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland de klachten van verzoekers niet gegrond. In deze brief deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van de door u ingediende Klacht bericht ik u dat het onderzoek naar uw klacht is afgerond.
Op 17 juli 2002 heeft de klachtencommissie van politie Flevoland mij geadviseerd inzake de door u ingediende klacht. Van dit advies treft u bijgaand een afschrift aan. Ik kan mij verenigen met de inhoud van het advies van de commissie en neem het advies over. Ik verklaar de door u ingediende klacht derhalve ongegrond.
Voor de vertraging in de afhandeling van uw klacht bied ik mijn verontschuldigingen aan."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoekers staat - samengevat - weergegeven onder Klacht.
2. In het verzoekschrift van 9 augustus 2002 deelden verzoekers onder meer het volgende mee:
"Bij dezen dienen wij een officiële klacht in tegen de politie Flevoland.
Wegens:
1: 6 maanden te laat afhandelen van de klacht
2: door elkaar heen haspelen van gegevens, bewust weglaten van feiten en klachten, het onjuist afhandelen van de klacht en administratieve chaos waar wij slachtoffer van zijn
3: welhaast 'inteeltachtige' afhandeling van de geweldsklacht door de klachtencommissie. …"
3.1. Bij deze brief hadden verzoekers meerdere bijlagen gevoegd. Een daarvan was een brief van 7 juni 2002 van de chef van het district Zuid. Hierin deelde hij verzoeker HB. onder meer het volgende mee:
"Op 25 oktober 2001 hebt u, mede namens uw broer MB., een schriftelijke klacht in gediend over een politieoptreden op 13 en 14 (bedoeld is 12 en 13; N.o.) oktober 2001. Naar aanleiding daarvan hebt u samen met uw broer, op 28 november 2001 een gesprek gehad met de heer A., inspecteur van politie Flevoland. Dit gesprek vond plaats in het districtsbureau in Almere. De heer A. heeft uw brief onderscheiden in de volgende klachtonderdelen:
1. hardhandig behandeld
2. geboeid
3. geen informatie aan klager
4. in cel geplaatst
5. geen contact opgenomen met ouders
Aan het begin van het gesprek heeft de heer A. u uitgebreid geïnformeerd over de klachtenprocedure. Ook heeft hij u de op uw klacht van toepassing zijnde gedeelten van strafvordering uitgelegd. Dit ging met name over de begrippen 'verdachte' en 'aanhouding op heterdaad' alsmede over het aanleggen van handboeien zoals genoemd in de ambtsinstructie. Vervolgens verklaarden u en uw broer af te zien van de klachtonderdelen 2, 3 en 4. U gaf aan de klachtonderdelen 1 en 5 te willen handhaven.
Naar later bleek, hebt u nog een aanvulling gestuurd op uw klachtbrief van 25 oktober 2001. Dit betrof de punten goede naam aangetast, burgerrechten aangetast - aanhouding niet heroverwogen en onfatsoen + beledigend (op straat zetten). Omdat de heer A. nog niet op de hoogte was van deze aanvullende klachtonderdelen zijn zij in het gesprek op 28 november 2002 niet aan de orde geweest Ook u hebt deze punten toen niet gememoreerd.
Dit gespreksverslag ontvangt u op verzoek van de klachtencommissie. Mocht de weergave naar uw mening onjuist zijn, dan verzoek ik u mij dit vóór 27 juni a.s. te laten weten. Zonder tegenbericht zal ik op 27 juni a.s. een kopie van deze brief doorsturen naar de klachtencommissie."
3.2. Bijgevoegd was verder de reactie van 25 juni 2002 van verzoeker HB. aan de chef van het district Zuid. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"In uw brief van 7 juni vergeet U de brief van dhr. M. 20 12 2001 waarin
verontschuldigingen worden aangeboden voor de incomplete weergave van de klacht.
De 8 klachten worden daarna wel correct weergegeven en nu (25 juni) aangevuld met klacht 9 : incorrect afhandelen van de klacht binnen de daarvoor gestelde termijn (….)
In uw brief van 7 juni gaat U niet in op de trage reactie van de klachtencommissie, U maakt onbegrijpelijke en niet relevante opmerkingen over juridische begrippen en nu moeten wij voor 27 juni weer reageren terwijl U problemen heeft veroorzaakt en niet snel oplost.
We hebben de Nationale Ombudsman ingeschakeld wegens ernstige nalatigheid aangaande het afhandelen van de klacht.
Wij verwachten een zeer spoedige afhandeling en zullen niet meer ingaan op eisen in uw brief zoals 'VOOR 27 JUNI as. Reageren' terwijl U degene bent die haast dient te
maken."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. Bij brief van 11 december 2002 reageerde de korpsbeheerder op de klachten van verzoekers en beantwoordde hij tevens de bij de schriftelijke opening van het onderzoek door de Nationale ombudsman gestelde vragen. In deze brief deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
"1. Verslag van de aanhouding van verzoekers en hetgeen er aan vooraf ging
Op vrijdag 12 oktober omstreeks 23.20 uur kregen enkele politieambtenaren de melding te gaan naar Almere CS waar een trein zou arriveren in welke een vechtpartij zou plaatsvinden/had plaatsgevonden. Tijdens deze treinrit van Amsterdam CS naar Almere CS bleek een jongen mishandeld door wie naderhand aangifte werd gedaan. De in de trein aanwezige conducteur had onderweg de politie gewaarschuwd, welke bij aankomst van de trein op Almere CS op het perron klaar stond. Na de aanhouding van één persoon werden de politieambtenaren door omstanders gewezen op drie jongens (waaronder verzoekers) die bij de juist aangehouden verdachte zouden horen. Deze jongens stapten in een andere trein. De conducteur die ook de eerste verdachte had aangewezen, gaf aan dat een van de jongens een witte hoofdband droeg en wees vervolgens de verdachten aan in het middelste treinstel waarop deze werden aangehouden. In de trein werd aan de jongens de reden van aanhouding medegedeeld. Nadat zij uit het treinstel waren geleid werden de jongens op het perron geboeid. Tijdens het boeien verzette een van de jongens zich en raakte met twee politieambtenaren in een worsteling waarop hij naar de grond gebracht werd.
2. Is de stelling, dat verzoekers door een kennis naar het station te Almere waren gebracht, onderzocht?
De stelling dat verzoekers door een kennis naar het station waren gebracht is niet nader onderzocht. Tijdens de voorgeleiding van verzoekers in de nacht van vrijdag op zaterdag werd door de hulpofficier van justitie besloten verzoekers voor nader verhoor op te houden. Nadat verzoekers op zaterdagochtend waren verhoord, bestond geen aanleiding meer tot nader onderzoek.
3a. Op grond waarvan is ervan uitgegaan dat verzoekers deel uitmaakten van de groep door wie slachtoffer is mishandeld?
Op grond van verklaringen van het slachtoffer, omstanders en van een conducteur is ervan uitgegaan dat verzoekers deel uitmaakten van de betreffende groep.
3b. Is aan de hand van een geldig treinkaartje onderzocht tussen welke stations verzoekers reisden resp. wilden reizen?
Uit de rapportage is mij niet gebleken dat deze vraag onderzocht is.
4. Hoe is de zaak na heenzending van verzoekers verder verlopen?
Blijkens het van de rapportage deel uitmakende journaal 'noodhulp' zijn verzoekers op zaterdag 13 oktober 2001 om 13.00 uur heengezonden. Voorzover met het verdere verloop van de zaak na heenzending gedoeld wordt op de opvatting van verzoekers, dat het onfatsoenlijk en beledigend was om verzoekers op straat te zetten, merk ik op dat het organiseren van vervoer voor heengezonden personen niet gebruikelijk is.
Op 5 augustus 2002 is reeds door mij een eindoordeel gegeven in het kader van de regionale klachtenregeling optreden ambtenaren van Politie Flevoland. Het advies van de commissie van 17 juli 2002 is door mij overgenomen en de klacht is ongegrond verklaard. Hoewel ik - met de commissie - begrip kan opbrengen voor het feit, dat het rechtsgevoel van verzoekers door de aanhouding is beschadigd, zie ik ook nu geen aanleiding om mijn standpunt te wijzigen. Voor de vertraging in de afhandeling van de klacht heb ik reeds mijn verontschuldigingen aangeboden."
2. Bij brief van 26 september 2002 had een stafmedewerkster van de korpsbeheerder de Nationale ombudsman reeds een groot aantal in deze zaak relevante bijlagen toegestuurd. Hieronder bevonden zich de volgende documenten.
2.1. Een op 13 oktober 2001 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen waarin vier bij deze zaak betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, zijnde H. He., S. en M., onder meer het volgende hebben vastgelegd:
"Op vrijdag 12 oktober 2001 te 23.30 uur stelden wij, H., brigadier van politie, He., brigadier van politie, S., hoofdagent van politie, en M., hoofdagent van politie, dienstdoende bij politie Flevoland, een onderzoek in. Naar aanleiding hiervan verklaren wij het volgende.
Op vrijdag 12 oktober 2001, omstreeks 23:20 uur, kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar het centraal station te Almere Stad. Aldaar zou een trein vanuit Amsterdam, op perron 3 binnenkomen. In deze trein zou er een vechtpartij plaatsvinden. Ter plaatse aangekomen te 23:23 uur, verklaarde de conducteur daarnaar gevraagd dat hij was aangesproken door een slachtoffer die verklaarde door een aantal manspersonen in elkaar te zijn geslagen. Deze personen zouden zich nog in de trein bevinden.
Van een van de personen werd het volgende signalement opgegeven:
Negroïde manspersoon gekleed in een geel hemd voorzien van de opdruk 'Lakers'. Wij, verbalisanten, zagen dat een persoon, welke voldeed aan dit signalement, zich in een van de laatste treincoupés bevond. Hierop hebben wij verzocht aan het treinpersoneel om de deur van de wagen te openen. Vervolgens is deze persoon aangehouden. Nadat de verdachte was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht verklaarde deze te zijn genaamd:
Naam : X (…)
De aangever verklaarde ter plaatse dat de aangehouden persoon, een van de personen was die hem had mishandeld. De aanhouding werd bij afzonderlijk proces-verbaal gerelateerd en als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Wij, derde en vierde verbalisanten, werden door diverse omstanders aangesproken, die verklaarden dat de jongens die bij de aangehouden verdachte hoorden, op dat moment in de trein gestapt waren welke was aangekomen aan de andere zijde van het perron. Gezien de trein op het punt van vertrekken stond hebben wij direct de machinist verzocht de deuren van deze trein gesloten te doen houden en hebben wij de omstanders verzocht de verdachten aan te wijzen. De getuige welke ons, 3e en 4e verbalisant, de verdachten had aangewezen was niet meer zichtbaar aanwezig op het perron. De conducteur, welke ons eveneens de verdachte X had gewezen, verklaarde dat de personen welke bij de eerder aangehouden verdachte hoorden zich in het middelste treinstel bevonden. Tevens gaf de conducteur aan dat een van de verdachten een witte hoofdband droeg. Tevens wees de conducteur ons de verdachten aan. Hierop zijn wij, verbalisanten de trein in gegaan en hebben de verdachten aangehouden.
De verdachten werden door ons uit de trein begeleid en op het perron in de transportboeien geplaatst.
Wij, eerste en tweede verbalisant, zagen en voelden dat de verdachte tijdens plaatsen in de transportboeien in de tegenovergestelde richting bewoog als de richting waarin wij de verdachte wensten te brengen. Hierdoor ontstond een worsteling en teneinde de worsteling te doen ophouden hebben wij de verdachte naar de grond moeten werken om de verdachte op deze wijze in de transportboeien te kunnen plaatsen.
Nadat de verdachte was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht gaf deze, daarnaar gevraagd op te zijn genaamd:
Naam: MB (…)
Door ons, derde en vierde verbalisant werden de derde en vierde verdachten aan gehouden. Nadat aan deze verdachten werd medegedeeld dat ze niet tot antwoorden verplicht waren gaven deze op te zijn genaamd:
Naam: HB (…)
Naam: Ma (…)"
2.2. Een op 13 oktober 2001 opgemaakt proces-verbaal van aangifte waarin Sc., hoofdagent van politie onder meer het volgende heeft vastgelegd:
"Op vrijdag 12 oktober 2001 te 23.41 uur, verscheen voor mij verbalisant (…) een persoon, die mij opgaf te zijn:
Naam: V. (…)
Hij deed aangifte ter zake openlijke geweldpleging tegen personen en verklaarde het volgende:
'Tussen vrijdag 12 oktober 2001 te 23.05 uur en vrijdag 12 oktober 2001 te 23.10 uur, werd (…) in de trein tussen Weesp en Almere, het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
(…)
Na een tijdje ging de toiletdeur weer open. Ik denk dat we toen ergens tussen Weesp en Almere reden met de trein. De jongen met wie ik al eerder had gevochten kwam het toilet uitgestormd. Hij kwam op mij af en wilde weer met mij gaan vechten. Ik zag en voelde dat hij mijn jas beetpakte en deze over mijn hoofd heentrok. Ik heb namelijk nogal een grote capuchon aan mijn jas zitten dus dat ging erg gemakkelijk. Ik zag helemaal niets meer. Ik voelde dat ik in de hoek werd gedreven. Ik zag helemaal niets meer maar ik voelde dat ik, kennelijk opzettelijk en met kracht, werd geslagen en geschopt. Ik had het idee dat ik door meerdere personen werd geslagen en geschopt. Dat komt omdat ik af en toen wel vier à vijf klappen c.q. schoppen tegelijkertijd voelde. Maar omdat ik niets kon zien kan ik ook niet vertellen wie mij heeft geslagen en geschopt. Ik kwam uiteindelijk in de hoek van de treincoupe terecht en ben daar als een wilde van mij af gaan schoppen. Ik voelde dat elke trap raak was. Dat versterkte mijn idee dat ik op dat moment door meerdere mensen in elkaar werd geslagen.
(…)
Ik ben toen opgestaan, dat kon inmiddels, en ben naar voren in de trein gelopen op zoek naar de conducteur. Die trof ik verderop in de trein aan en ik heb hem verteld wat er was gebeurd. De conducteur heeft vervolgens de politie gebeld.
Toen de trein bij Almere Centraal stopte stond de politie al te wachten op de trein.
Ik wil aangifte doen. Ik heb aan niemand toestemming gegeven om mij te mishandelen, al dan niet met vereende krachten c.q. in vereniging. Ik voel ten gevolge van de klappen, schoppen en de kopstoot die ik kreeg nog steeds pijn. Er heeft net een GGD arts naar mij gekeken en ik moet naar het ziekenhuis om foto's van mijn neus te laten maken. (…)."
2.3. Een op 13 oktober 2001 opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte waarin D., agent bij de Spoorwegpolitie onder meer het volgende heeft vastgelegd:
"Ik, D., agent bij het Korps landelijk politiediensten, divisie Spoorwegpolitie, hoorde op zaterdag 13 oktober 2001 te 10:15 uur, in het bureau Districtsrecherche, te Almere, een persoon die mij als identiteitsgegevens opgaf:
HB (…)
'Op vrijdag 12 oktober 2001, omstreeks 23:35 uur, was ik op het station Almere CS.
Ik kwam samen met mijn broertje MB van een verjaardag. Deze verjaardag was in Almere haven. Ik ben toen door iemand naar Almere CS gebracht.
Ik zag dat er in de verte voor het station Almere CS uit de richting van Amsterdam een trein stilstond.
Ik zag dat er politie het perron waar ik op stond op kwamen lopen.
Ik zag dat de trein die stilstond binnenkwam.
Ik zag dat de politie het achterste gedeelte van de trein binnengingen.
Ik weet niet waarom dit was.
Ik ben toen samen met broertje MB de trein ingestapt welke ons naar Almere-Buiten zou brengen. Wij zijn gaan zitten en ik zag een paar agenten voorbij komen lopen.
IK zag ook dat er een conducteur voorbijliep.
Ik zag dat er op het andere perron een andere trein aankwam die waarschijnlijk sneller ons naar Almere-Buiten zou brengen.
Ik ben samen met mijn broertje overgestapt naar de andere trein, welke aan de andere kant van het perron stond.
Ik ben samen met mijn broertje op het balkon gaan zitten.
Toen wij net zaten kwam er een jongen bij zitten die ik ken van vroeger, hij woonde vroeger bij mij in de buurt.
Ik weet niet meer hoe hij heet. Ik zag de conducteur aan de buitenkant voorbijlopen en zag dat hij bleef stilstaan.
Ik zag dat de conducteur naar boven keek in onze richting.
Ik hoorde van mijn broertje dat de conducteur die buiten naar ons stond te kijken naar ons wees.
Ik hoorde dat de jongen die ik ken van vroeger zei het lijkt net of de conducteur denkt dat wij aan het zwart reizen zijn.
Ik zag dat er van alle kanten politie aan kwamen lopen en toen zeiden zij dat ik moest meelopen en dat we waren aangehouden.
Wij werden aangehouden voor diefstal en mishandeling. Ik ben totaal onschuldig en ben me van geen kwaad bewust.
Ik voetbal bij Heerenveen en krijg daar zakgeld voor. Ik krijg ƒ 500 hiervoor.
Ik ben op zoek naar een nieuwe opleiding. Ik ben nog nooit met de politie in aanraking geweest.'
Nadat de verdachte zijn verklaring had doorgelezen, volhardde hij daarbij en ondertekende deze."
2.4. Een op 13 oktober 2001 opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte waarin K., hoofdagent bij de Spoorwegpolitie onder meer het volgende heeft vastgelegd:
"Ik, K., hoofdagent van politie, dienstdoende bij het Korps landelijke politiediensten, divisie Spoorwegpolitie, hoorde op zaterdag 13 oktober 2001 te 12:13 uur, in het hoofdbureau van politie, te Almere, een persoon die mij als identiteitsgegevens opgaf:
Naam: MB (…)
Nadat ik de verdachte had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en waarover ik hem wenste te horen, verklaarde hij mij het volgende:
'Ik woon bij mijn ouders. Ik heb een (1) jongere zusje en drie (3) oudere broers. Ik ga naar school. Ik volg een opleiding in de detailhandel. Ik ben niet eerder in aanraking geweest met de Politie en/of Justitie.
Op vrijdag 12 oktober 2001, omstreeks 23.30 uur was ik op het Centraal Station Almere. Ik kwam samen met mijn broer HB van een verjaardag. Een vriend genaamd Zw. vierde zijn verjaardag, hij is wonende in Almere-Haven.
Wij waren door iemand, die aanwezig was op de verjaardag met de auto naar Centraal Station Almere gebracht.
Op het perron waar ik stond, zag ik de politie aan komen lopen. De trein, die klaarstond voor vertrek werd door de politie doorzocht. Ik ben samen met mijn broer HB in de trein gestapt. Wij namen in deze trein plaats, totdat er aan de andere kant van het perron een trein kwam binnenrijden.
Wij waren in de veronderstelling, dat deze trein ons sneller naar Almere-Buiten zou brengen, daarom waren wij overgestapt. Wij namen plaats op het balkon. Op een gegeven moment kwam er een jongen bij ons zitten, ik kende hem niet.
Buiten de trein, op het perron zag ik een conducteur lopen, hij bleef stilstaan en keek in onze richting. Ik zag, dat deze conducteur in het bijzijn van de politie naar ons wees.
Hierop werden wij (de jongen, mijn broer en ik) aangehouden door de politie. De politie deelde ons, mede dat ik was aangehouden ter zake diefstal en mishandeling.
Ik kan u verklaren, dat ik en mijn broer niet betrokken waren geweest bij de diefstal en de vechtpartij. Ik ben onschuldig.'
Nadat de verdachte zijn verklaring had doorgelezen, volhardde hij daarbij en ondertekende deze."
2.5.1. Verder was als bijlage overgelegd, een overzicht van de tussen 12 oktober 2001 te 07.00 uur en 13 oktober 2001 te 07.00 uur vanuit het district Zuid geleverde noodhulp.
In dit overzicht staat bij 23.10 uur het volgende vermeld:
"Aanh. 4 VE's tz 312 Sr:
Werden de 4 volgende VE's (verdachten: N.o.) aangehouden tz dfst dmv geweld in vereniging in de trein Amsterdam-Almere.
Als 1e werd VE 1 aangehouden en kort daarna op aanwijzing conducteur en onbekend gebleven getuige de andere 3 VE's.
1. X (…)
2. HB (…)
3. MB (…)
4. MA (…)
Aangever V. had in de trein klappen gehad van 1. In de trein. Vervolgens ontstaat er tussen de (aangever; N.o.) en 1 weer een gevecht waarbij 1 de capuchon over de (aangever; N.o.) zijn hoofd trekt, waarop de (aangever; N.o.) alleen nog voelt dat hij meerdere klappen en trappen kreeg vermoedelijk van meerdere personen, vermoedelijk vrienden van 1.
Aangifte opgemaakt en Spopo (Spoorwegpolitie: N.o.) kgg. Morgenochtend alsnog even met Spopo contacten.
Van alle 4 de VE's fam kgg dat zij hier ingesloten zijn."
2.5.2. In het eveneens overgelegde overzicht 13 oktober 2001 te 07.00 uur tot 14 oktober 2001 te 07.00 uur staat bij 13.00 uur het volgende vermeld:
"Heenzenden arrestanten 141SR
3 van de 4 arrestanten zijn heengezonden hadden niets met de zaak te maken.
4e arrestant X krijgt een dagvaarding en is te 14.00 uur heengezonden."
2.6. Verder was als bijlage overgelegd een op 10 december 2001 opgemaakte rapportage. Hierin rapporteerde de klachtbehandelaar als volgt aan de chef van het district Zuid:
"Op 25 oktober 2001 werd door HB en MB een klacht ingediend bij de burgemeester van Almere. Deze klacht werd via de korpschef van de regiopolitie Flevoland op 9 november 2001 doorgezonden aan de districtschef van de politie Almere ter afhandeling. Rapporteur werd verzocht een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de ingediende klacht.
Inhoud van de klacht:
Op vrijdag 12 oktober 2001 omstreeks 23.40 uur zijn klager HB tezamen met zijn broer MB aangehouden als verdachten van openlijke geweldpleging tegen persoon genaamd V. Naar aanleiding van deze aanhouding en het verdere vervolg in het bureau van politie te Almere werd door HB mede namens zijn broer MB een klacht ingediend. In deze klacht worden de volgende punten genoemd:
1. Hardhandig behandeld;
2. Geboeid;
3. Geen informatie aan klager;
4. In cel geplaatst;
5. Geen contact opgenomen met ouders.
Gesprekken verbalisanten:
Door mij rapporteur zijn met de aanhoudende verbalisanten de brigadiers H. en He. alsmede met de hoofdagenten S. en M., allen dienstdoende bij de politie Flevoland district Zuid en met de verhorende verbalisanten hoofdagent K. en agent D. behorende bij het Korps landelijke politiediensten, divisie Spoorwegpolitie, gesprekken gevoerd. Allen verklaarden ieder voor zich dat zij zich conformeerden aan de bevindingen zoals die zijn verwoord in de processen-verbaal van aanhouding, bevindingen en van verhoor verdachten.
Gesprek klagers
Op woensdag 28 november 2001 is door mij rapporteur met beide klagers een gesprek gevoerd. Door mij zijn klagers op de hoogte gesteld van de klachtenprocedure. Voorts is door mij rapporteur aan klagers de op de klacht van toepassing zijnde gedeelten van strafvordering uitgelegd. Met name het begrip 'verdachte' alsmede aanhouding op heterdaad en het aanleggen van handboeien als genoemd in de ambtsinstructie zijn door rapporteur hierbij genoemd. Mede naar aanleiding van dit gesprek verklaarden beide klagers af te willen zien van de klachtonderdelen 2, 3 en 4. De klachtonderdelen 1 en 5 wilden beide klagers gehandhaafd zien.
De gedane klachtonderdelen 1 en 5 zullen per punt worden behandeld:
Ad. 1.
Hardhandig behandeld; Uit bijgevoegde proces-verbaal van bevindingen (…) blijkt dat (…) verdachte MB zich kennelijk verzette tegen diens aanhouding, immers tijdens het plaatsen in de transportboeien bewoog de verdachte zich in een richting tegenovergesteld als de richting waarin de verbalisanten hem wilden brengen. Hierdoor ontstond een worsteling tussen verbalisanten en de aangehouden verdachte. Teneinde de worsteling te doen ophouden werd de verdachte ter controle naar de grond gebracht met de bedoeling de verdachte de transportboeien om te doen. Het is evident dat een zich verzettende verdachte steviger wordt aangepakt dan een zich niet verzettende verdachte. In het treinstel waar de verdachten zich bevonden is aan hen medegedeeld dat zij waren aangehouden. Vervolgens zijn zij door de aanhoudende verbalisanten naar buiten geleid, waarbij de verdachten aan een arm werden vastgehouden. Dit omdat de aangehouden verdachten verdacht werden van een ernstig misdrijf en kennelijk geweld niet schuwden. Tijdens deze handeling werd aan de verdachten medegedeeld dat zij mee moesten lopen en dat zij zich rustig diende te houden.
Ad.5
Geen contact opgenomen met ouders: Uit (…) Noodhulpjouraaal van district zuid van vrijdag 12 oktober 2001 07.00 uur op zaterdag 13 oktober 2001 tot 07.00 uur wordt gerelateerd dat de ouders van de ingesloten verdachten wel degelijk in kennis zijn gesteld. Zelfs klagers stellen in hun klacht dat 'na lang zeuren mocht ik met mijn eigen telefoon mijn moeder bellen'. Verbalisant S. deelde mij rapporteur desgevraagd mede dat de minderjarige verdachte in eerste instantie een foutief telefoonnummer had opgegeven. Waarom aan klager diens eigen telefoon is gegeven om te bellen met zijn moeder is onbekend. Mogelijk heeft het gelegen in het feit dat in dit mobiele telefoontoestel het telefoonnummer van de moeder van klager was voorgeprogrammeerd. Klager deelde mij rapporteur mede dat hij de overtuiging had dat als hij niet voor de tweede keer had verzocht om contact op te nemen met zijn moeder, dit waarschijnlijk achterwege zou zijn gebleven.
Oordeel:
Na het lezen van de klacht, de processen-verbaal van aanhouding, bevindingen, de Noodhulprapportage het horen van de collega's en beide klagers, ben ik van mening dat de collega's terecht zijn overgegaan tot de aanhouding van beide klagers uiteraard mede naar aanleiding van feiten en omstandigheden die zich voor hadden gedaan op vrijdag 12 oktober op het centraal station te Almere. Voorts ben ik van mening dat de gebruikte transportboeien conform artikel 22 van de Ambtsinstructie Politie zijn aangewend. De door de aanhoudende verbalisanten gebruikte fysieke handelingen tijdens de aanhouding van de verdachten zijn proportioneel toegepast. Het subsidiariteitsbeginsel is contra de verdachten niet geschonden.
De overblijvende klachtonderdelen 1 en 5 van klagers HB en MB zijn door mij rapporteur onderzocht. Gezien de uitkomst van het onderzoek als boven gerelateerd en het gesprek met klagers, adviseer (ik; N.o.) de overblijvende klachtonderdelen 1 en 5 ongegrond te verklaren.
Advies:
Ik rapporteur, adviseer hierbij de klacht van klagers HB en MB ongegrond te verklaren en als afgehandeld te beschouwen."
2.7. Ook was als bijlage overgelegd het in het kader van de klachthandeling uitgebrachte advies van 17 juli 2002 van de voorzitter van de regionale klachtencommissie aan de korpsbeheerder. Hierin verstrekte de voorzitter de volgende informatie:
"De klacht
Klager stelt ten eerste hardhandig behandeld te zijn. Klager stelt ten tweede geboeid te zijn. Ten derde stelt klager niet geïnformeerd te zijn. Klager stelt ten vierde in een cel te zijn geplaatst. Klager stelt ten vijfde dat geen contact met de ouders is opgenomen. Klager stelt ten zesde dat zijn goede naam is aangetast. Klager stelt ten zevende in zijn burgerrechten te zijn aangetast. Ten achtste stelt klager dat sprake was van onfatsoenlijk en beledigend optreden.
De procedure
De klacht werd door de korpschef ontvangen op 2 november 2001. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Zuid heeft een onderzoek laten instellen. Op 28 november 2001 heeft een gesprek met klager en zijn broer plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek gaf klager aan de onderdelen
1 en 5 te willen handhaven en van de overige onderdelen af te zien. Het onderzoek werd afgerond op 21 januari 2002. Het verslag van onderzoek werd door de korpschef ontvangen op 24 januari 2002. De commissie ontving het dossier op 8 april 2002 en besprak dit in haar vergadering van 19 april. Naar aanleiding van deze bespreking zijn door de commissie aan het district aanvullende rapportages gevraagd. Na ontvangst hiervan besprak de commissie het dossier opnieuw op 1 juli 2002. Zij heeft op 17 juli 2002 vervolgens haar advies vastgesteld.
De feiten
Op de avond van 12 oktober 2001 omstreeks 23.20 uur bevonden politieambtenaren zich op het centraal station te Almere in afwachting van een trein uit Amsterdam waarin een vechtpartij zou plaatsvinden. Desgevraagd verklaarde een conducteur, dat iemand aan hem had gemeld door meerdere mannen in elkaar geslagen te zijn. Aan de hand van een opgegeven signalement werd één jongen aangehouden. Omstanders verklaarden dat zij de jongens die bij de aangehouden verdachte hoorden in een andere trein hadden zien stappen. Met de hulp van een conducteur werden hierop klager en zijn broer aangehouden als verdachten van het plegen van openlijke geweldpleging en overgebracht naar het politiebureau.
De beoordeling
1. Hardhandig behandeld
Blijkens de rapportage verzetten klager en diens broer zich tegen de aanhouding door zich steeds in een andere richting te bewegen dan die waarin zij door de politieambtenaren werden bewogen. De commissie constateert dat teneinde de ontstane worsteling te stoppen, de broers naar de grond werden gebracht met de bedoeling handboeien om te leggen. Vervolgens werden zij naar buiten geleid. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, meent de commissie dat door de politieambtenaren niet onjuist of disproportioneel opgetreden is. Zij acht dit onderdeel ongegrond.
5. Geen contact opgenomen met ouders
Op grond van de rapportage stelt de commissie vast dat de ouders van klager in kennis zijn gesteld van de insluiting van hun zoons. Zij acht dit onderdeel dan ook ongegrond.
Alles overziend hecht de commissie eraan op te merken dat zij begrijpt dat het rechtsgevoel van klager beschadigd is. Immers, ofschoon het optreden van de politie te billijken is, is het voor klager zeer onbevredigend dat hij onschuldig aangehouden is op grond van een uit tweede hand verkregen signalement.
Advies
De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren. Zij verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande."
D. Reactie verzoekers
Bij brief van 17 maart 2003 reageerden verzoekers onder meer als volgt op de door de korpsbeheerder verstrekte informatie:
"U hebt kritische vragen gesteld aan de politie Almere. De politie heeft ze beantwoord op een onvoldoende manier. (…)
De allerbelangrijkste klacht: geen heroverweging door de dienstdoende hulpofficier van justitie om de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen en derhalve onrechtmatige vrijheidsberoving en 1 dag ten onrechte in de cel (en geen passantenverblijf etc.) wordt AFGEDAAN met de opmerking ad antwoord 2:
'tijdens de voorgeleiding van verzoekers in de nacht van vrijdag op zaterdag werd door
de hulpofficier van justitie besloten verzoekers voor nader verhoor op te houden.'
REACTIE onzerzijds: wij zijn niet direct na aanhouding verhoord/gehoord, dit is dus een leugen, en een aantasting van onze rechten.
Om half 12 !!! zijn wij gehoord en 's middags om half 2 er uit gegooid met de opmerking 'laat je hier nooit weer zien'. Oftewel rest antwoord ad 2 is een halve leugen."
E. nadere informatie korpsbeheerder
Naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie op dat punt legde de korpsbeheerder op 14 januari 2004 het dagrapport arrestantenverzorging 13 oktober 2001 over.
Hierin was onder meer de volgende informatie vastgelegd:
"DAGRAPPORT INGESLOTENE VERZORING
(…)
Celnr Naam ingeslotenen
(…)
13 HB
(…)
21 MB
(…)
RAPPORTAGE
(…)
07.15 *** Alle ingeslotenen gewekt en hun nachtleger laten opruimen en in de gelegenheid gesteld zich te douchen/scheren. Ing 06,13, 21 en 23 wilde niet douchen.
(…)
08.00 *** Alle ing. voorzien van brood/koffie/thee. Ing 06, 13, 21 wilde geen eten, ing 23 wilde niets.
(…)
10.00 *** Alle ingeslotenen voorzien van koffie/thee. Ing 03, 06, 13 en 23 wilde geen koffie/thee.
(…)
10.30 18 X vanuit cel in verhoor met K. Spoorwegpolitie
10.33 06 Al. vanuit cel in verhoor met D. Spoorwegpolitie
(…)
11.18 06 Al. Retour cel vanuit verhoor.
(…)
11.26 13 HB. vanuit cel in verhoor met D. Spoorwegpolitie
(…)
11.55 *** Alle ingeslotenen voorzien van warme maaltijd melk. Ing. 04, 23 wilde geen eten.
12.10 18 X vanuit verhoor retour cel, tevens voorzien van een warme maaltijd en melk.
12.15 21 MB in verhoor met K.
12.20 13 HB vanuit verhoor retour cel
(…)
13.10 13 HB Heengezonden i.o.v. HOvJ (…)
21 MB Heengezonden i.o.v. HOvJ (…)"
Achtergrond
1. Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:
"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
2. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993:
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het
gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
3. Artikel 27, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:
"Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene."
4. Circulaire van de minister van Justitie van 29 december 1928, afd 2A no. 823, aan de procureurs-generaal bij de Gerechtshoven, betreffende artt 57 en volgende Wetboek van Strafvordering, voorzover hier van belang:
"…Een verder vraagpunt betreft de verblijfplaats van den verdachte, die op een plaats van verhoor aangekomen nog niet terstond kan worden verhoord. Hij zal in een wachtlokaal of dergelijke gelegenheid moeten worden ondergebracht, tenzij hij zelf - bijv. in den tijd van de nachtrust - een bed in een lokaal voor inverzekeringstelling bestemd, mocht verkiezen…"
5. Artikel 61, eerste, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
"1 Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord.
2. Indien de ophouding met het oog op het vaststellen van de identiteit plaatsvindt, kan ten aanzien van een verdachte ten aanzien van wie verdenking bestaat terzake van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten de in het eerste lid genoemde termijn van zes uren, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, in het belang van het onderzoek eenmaal met ten hoogste zes uren worden verlengd.
3. Voor de berekening van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen wordt de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet meegerekend."
6. Artikel 9 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Flevoland:
Termijnen van afdoening
"Een klacht wordt afgedaan uiterlijk binnen 10 weken na de indiening.
Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."