Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden haar in september 2001 gestolen auto pas op 19 december 2001 aan haar heeft teruggegeven, terwijl de auto al op 3 oktober 2001 door de politie was teruggevonden.
Verzoekster klaagt er tevens over dat het regionale politiekorps Haaglanden haar aanvraag om vergoeding van de schade die zij hierdoor stelt te hebben geleden, bij beslissing van 20 maart 2002 heeft afgewezen.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeksters auto is in september 2001 in Rotterdam gestolen en op 3 oktober 2001 door de politie in Delft aangetroffen. Na onderzoek bleek de auto te zijn 'omgekat'. Op 19 december 2001 kreeg verzoekster weer de beschikking over haar auto.
II. Met betrekking tot het pas na geruime tijd teruggegeven van verzoeksters auto
1. Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden (verder regiopolitie Haaglanden) haar in september 2001 gestolen auto pas op 19 december 2001 aan haar heeft teruggegeven, terwijl de auto al op 3 oktober 2001 door de politie was teruggevonden.
2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken dan wel aannemelijk geworden.
Verzoekster heeft op 26 september 2001 bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (verder: regiopolitie Rotterdam-Rijnmond) aangifte gedaan van diefstal van haar personenauto, een Nissan Patrol met het kenteken xx-xx-xx. De regiopolitie Rotterdam-Rijnmond signaleerde de auto nog dezelfde dag als gestolen.
Op 3 oktober 2001 troffen politieambtenaren V. en Ve., beiden werkzaam bij het Bureau Delft van de regiopolitie Haaglanden, in Delft een Nissan Patrol aan die was voorzien van de kentekenplaten yy-yy-yy. Omdat het vermoeden bestond dat het chassisnummer niet klopte, is de auto nog dezelfde dag voor nader onderzoek overgebracht naar het Ondersteuningspunt Autocriminaliteit (OPAC) - een afdeling van de regiopolitie Haaglanden - aan de Zichtenburglaan te Den Haag.
Medewerkers E. en H. van het OPAC hebben de Nissan Patrol op 4 oktober 2001 onderzocht. Hierbij bleek dat het chassisnummer van de auto was vervalst; ook werd het juiste chassisnummer achterhaald. Verder bleek uit navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dat aan de Nissan Patrol met het desbetreffende chassisnummer in 1999 het kenteken xx-xx-xx was toegekend, en dat dit voertuig sinds 26 september 2001 als ontvreemd stond gesignaleerd voor de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Op de printafdruk van het proces-verbaal dat E. en H. hebben opgemaakt naar aanleiding van het door hen verrichte onderzoek, staat vermeld dat dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend op 4 september 2001. Zoals E. en H. tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman zelf hebben aangegeven, kan deze datum niet kloppen.
Nadat de regiopolitie Haaglanden had doorgegeven dat verzoeksters auto was teruggevonden, heeft de RDW verzoekster hierover op 4 oktober 2001 schriftelijk geïnformeerd. Uit dit laatste feit blijkt volgens de regiopolitie Haaglanden dat aan Stichting VAR en de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gerichte faxberichten waarin werd gemeld dat verzoeksters auto was aangetroffen, op 4 oktober 2001 zijn verstuurd.
Verzoekster heeft op 4 oktober 2001 gebeld met een medewerker van het OPAC, die haar doorverwees naar zijn collega's V. en Ve. van Bureau Delft.
Op 8 oktober 2001 heeft politieambtenaar V. een medewerker van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond telefonisch ingelicht over de vondst van verzoeksters auto en over de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van verzoeksters auto. Volgens V. is hierbij afgesproken dat hij de relevante stukken naar de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond zou sturen zodra hij deze compleet had. V. stelt dat hij heeft gesproken met een medewerker van de afdeling Infodesk en Bedrijfsvoering van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond; volgens de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond bestaat er echter niet een afdeling met een dergelijke naam. De regiopolitie Rotterdam-Rijnmond heeft tijdens het onderzoek aangegeven niet te kunnen achterhalen met welke medewerker V. destijds heeft gesproken.
Medewerker Ma. van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond heeft op 8 oktober 2001 desgevraagd een kopie van de aangifte gefaxt naar medewerker E. van het OPAC van de regiopolitie Haaglanden.
Verzoekster heeft op 22 oktober 2001 gebeld met een medewerker van het OPAC, die haar wederom doorverwees naar zijn collega's V. en Ve. van Bureau Delft.
Op 20 november 2001 heeft een medewerker van Bureau Zichtenburglaan van de regiopolitie Haaglanden medewerker L. van Bureau Maashaven van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gebeld met de mededeling dat verzoeksters auto al enige tijd bij de politie aan de Zichtenburglaan stond. De heer L. heeft de regiopolitie Haaglanden bij die gelegenheid laten weten dat de auto, gelet op het lange tijdsverloop, direct aan verzoekster diende te worden teruggegeven. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft de regiopolitie Haaglanden verzoekster nog dezelfde dag schriftelijk verzocht haar auto vóór 30 november 2001 op te halen. Verzoekster werd er hierbij op gewezen dat haar auto niet rijklaar was vanwege een onjuist chassisnummer.
Op 21 november 2001 stuurde de RDW verzoekster een brief waarin de telefonisch gemaakte afspraak om verzoeksters auto op 19 december 2001 te herkeuren werd bevestigd. Deze herkeuring was noodzakelijk in verband met het vervalste chassisnummer. Het was niet mogelijk om op een eerdere datum een herkeuringsafspraak te maken bij de RDW.
Medewerker V. van de regiopolitie Haaglanden heeft op 6 december 2001 enkele relevante stukken inzake verzoeksters gestolen auto aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond toegestuurd. In de begeleidende brief schreef hij dat een en ander was vertraagd in afwachting van het proces-verbaal van OPAC. Dit proces-verbaal was nog niet bijgevoegd en zou later volgen, aldus V. Ook schreef hij dat verzoeksters auto was vrijgegeven door de heer Po. van Bureau Zichtenburg.
Een dag later ontving V. van het OPAC het proces-verbaal dat het OPAC had opgesteld naar aanleiding van het op 4 oktober 2001 uitgevoerde onderzoek aan verzoeksters auto. Hij heeft dit dezelfde dag, dus op 7 december 2001, doorgestuurd naar de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. In een begeleidende brief schreef V. dat de zaak hiermee was overgedragen.
Op 19 december 2001 heeft verzoekster haar auto opgehaald bij het OPAC aan de Zichtenburglaan te Den Haag.
3. Politieambtenaar Ve. heeft verklaard dat hij en V., na het aantreffen van verzoeksters auto, hadden afgesproken dat V. de administratieve afhandeling van een en ander voor zijn rekening zou nemen. Voor zover hij zich kon herinneren had hij na ondertekening van het op de zaak betrekking hebbende proces-verbaal geen bemoeienis meer gehad met de zaak.
Politieambtenaar V. heeft verklaard van mening te zijn dat het na 8 oktober 2001 - zijnde de datum waarop hij de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond telefonisch heeft ingelicht over het terugvinden van verzoeksters auto - aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond was om te beslissen over de teruggave van de auto aan verzoekster. V. meent zich te herinneren dat verzoekster hem na 8 oktober 2001 een of meerdere keren heeft gebeld inzake haar Nissan. Hij denkt dat hij verzoekster toen heeft gezegd dat de auto voor onderzoek aan de Zichtenburglaan stond, en dat het uiteindelijk aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond was om te beslissen of de auto kon worden vrijgegeven. Volgens V. was het niet aan hem om het OPAC aan te sporen hun onderzoek sneller af te ronden, en hij vindt dat verzoekster er enig begrip voor moet hebben dat er nu eenmaal weken mee gemoeid kunnen zijn om een onderzoek naar een gestolen en weer teruggevonden auto af te ronden (zie verder Bevindingen, onder F.).
4. De korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden heeft zich tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het onderzoek aangaande verzoeksters auto op 8 oktober 2001 aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond was overgedragen en dat alle relevante stukken die dag zijn verstuurd naar de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Toen de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond op 20 november 2001 te kennen gaf dat verzoeksters auto kon worden vrijgegeven, was verzoekster hiervan meteen in kennis gesteld. Dat zij haar auto pas op 19 december 2001 had opgehaald, kwam doordat zij haar auto pas op laatstgenoemde datum bij de RDW kon laten herkeuren. De vertraging in de afhandeling van de zaak viel de regiopolitie Haaglanden dan ook niet te verwijten, aldus de korpsbeheerder.
In tweede instantie liet de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden weten dat medewerker V. de relevante stukken niet op 8 oktober maar op 6 en 7 december 2001 aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond had verzonden. Volgens de korpsbeheerder was de reden voor deze vertraging gelegen in het tijdsverloop voordat kon worden beschikt over het verslag van het onderzoek dat het OPAC op 4 oktober 2001 aan verzoeksters auto had verricht.
5. Uit informatie van de regiopolitie Haaglanden en de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond blijkt dat het politiekorps dat een auto als gestolen signaleert in principe verantwoordelijk is voor de teruggave van het voertuig. De Nederlandse politiekorpsen hebben onderling afgesproken dat het korps dat een auto aantreft de signalering laat vervallen en de eigenaar in kennis stelt van het feit dat de auto is aangetroffen. Het signalerende korps bepaalt of de auto daadwerkelijk kan worden teruggegeven (zie Achtergrond, onder 2.).
6. Gelet op het voorgaande komt de Nationale ombudsman tot het volgende oordeel.
Uit het onderzoek is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de regiopolitie Haaglanden in de periode van 8 oktober tot 20 november 2001 enige inhoudelijke actie heeft ondernomen met betrekking tot verzoeksters auto. Hierbij wordt opgemerkt dat de Nationale ombudsman het aannemelijk acht dat het proces-verbaal van het onderzoek dat medewerkers van OPAC op 4 oktober 2001 aan verzoeksters auto hebben verricht, op of kort na 4 oktober 2001 is opgesteld. Wat hier verder ook van zij, het had op de weg van de regiopolitie Haaglanden gelegen om zo spoedig mogelijk na 4 oktober 2001 de benodigde stukken op te stellen en de relevante stukken vervolgens aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond te sturen, zodat laatstgenoemd korps tijdig een gefundeerde beslissing kon nemen omtrent het vrijgeven van verzoeksters auto. Gebleken is echter dat de regiopolitie Haaglanden de relevante stukken eerst op 6 en 7 december 2001 - dus zelfs nog enige tijd nadat de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond op 20 november 2001 besloot dat de auto vanwege het grote tijdsverloop direct diende te worden vrijgegeven - aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond heeft verstuurd. Zoals medewerker V. van de regiopolitie Haaglanden op 7 december 2001 aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond schreef, werd de zaak hiermee overgedragen.
De regiopolitie Haaglanden heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de vertraging in de afhandeling van de zaak in de periode van 8 oktober tot 20 november 2001 kunnen verklaren of rechtvaardigen. Om die reden concludeert de Nationale ombudsman dat de regiopolitie Haaglanden tekort is geschoten in haar plicht de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond zo spoedig mogelijk te voorzien van de informatie op grond waarvan laatstgenoemd korps kon besluiten of verzoeksters auto kon worden vrijgegeven. Als gevolg van deze handelwijze van de regiopolitie Haaglanden heeft het onnodig lang geduurd voordat verzoekster de beschikking kreeg over haar teruggevonden auto.
In zoverre is de onderzochte gedraging van de regiopolitie Haaglanden niet behoorlijk.
7. De Nationale ombudsman merkt voorts nog op dat de regiopolitie Haaglanden geen verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft de periode na 20 november 2001. Op deze datum heeft de regiopolitie Haaglanden de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond telefonisch gemeld dat verzoeksters auto al enige tijd bij de politie aan de Zichtenburglaan te Den Haag stond. Een medewerker van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond heeft toen besloten dat de auto vanwege het lange tijdsverloop direct moest worden vrijgegeven. Verzoekster heeft haar auto echter pas op 19 december 2001 opgehaald omdat het voertuig eerst op die datum kon worden herkeurd bij de RDW. Het voorgaande doet echter niet af aan het hiervoor onder punt 6. vermelde oordeel dat aan de regiopolitie Haaglanden kan worden verweten dat het onnodig lang heeft geduurd voor verzoekster de beschikking kreeg over haar auto.
8. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman hierbij op dat de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond in de periode van 8 oktober tot 20 november 2001 niet verantwoordelijk was voor een zo spoedig mogelijke teruggave van verzoeksters auto.
III. Met betrekking tot het afwijzen van het verzoek om schadevergoeding
1. Verzoekster stelt dat haar verzekeraar vanaf het moment dat haar auto werd gemeld als zijnde gevonden, een dagvergoeding heeft uitgekeerd, met een maximum van dertig dagen. Aangezien zij voor haar werksituatie afhankelijk is van een voertuig, heeft zij van 24 oktober tot 23 november 2001 een auto gehuurd. De kosten van de huurauto bedroegen ƒ 1.887,10, welk bedrag volgens verzoekster niet door haar verzekeraar werd vergoed daar haar auto reeds was teruggevonden. Na 23 november 2001 kon zij een auto lenen; dit heeft haar verdere kosten van autohuur bespaard. Verzoekster stelt dat zij door de trage handelwijze van de regiopolitie Haaglanden financieel gedupeerd is. Om die reden heeft zij de regiopolitie Haaglanden bij brief van 11 december 2001 gevraagd de kosten van de autohuur te vergoeden. Verzoekster klaagt erover dat de regiopolitie Haaglanden haar aanvraag om schadevergoeding op 20 maart 2002 heeft afgewezen.
2. Bij brief van 20 maart 2002 schreef de chef van bureau Delft van de regiopolitie Haaglanden aan verzoekster dat hij haar verzoek om schadevergoeding afwees. De reden voor deze afwijzing was gelegen in het feit dat de afhandeling van verzoeksters zaak bij regiopolitie Haaglanden geen vertraging zou hebben opgelopen en de bureauchef de regiopolitie Haaglanden dan ook niet verantwoordelijk achtte voor de door verzoekster gemaakte onkosten. De bureauchef verwees verzoekster naar de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, aangezien de vertraging in de behandeling van haar zaak daar zou zijn opgetreden.
In zijn reactie op de klacht heeft de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden dit standpunt van de chef van bureau Delft onderschreven.
3. Klachten over afwijzingen van verzoeken om schadevergoeding worden door de Nationale ombudsman op terughoudende wijze beoordeeld. Alleen wanneer bij een afwijzende beslissing naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade (zie Achtergrond, onder 1.).
4. Gezien het onder I.6. vermelde oordeel van de Nationale ombudsman dat aan de regiopolitie Haaglanden kan worden verweten dat het - voor wat betreft de periode van 8 oktober tot 20 november 2001 - onnodig lang heeft geduurd voor verzoekster de beschikking kreeg over haar teruggevonden auto, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de regiopolitie Haaglanden niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit op het verzoek om schadevergoeding heeft kunnen komen.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
5. Dit geeft aanleiding om in dit rapport de aanbeveling te doen om het afwijzende besluit te heroverwegen.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden wordt in overweging gegeven het afwijzende besluit op het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen, met inachtneming van het oordeel dat het aan het regionale politiekorps Haaglanden kan worden verweten dat het onnodig lang heeft geduurd voordat verzoekster de beschikking kreeg over haar teruggevonden auto.
Op 2 juli 2004 zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een afschrift van de brief van 18 juni 2004 aan verzoekster, waarin haar wordt meegedeeld dat zij € 856,34 als schadeloosstelling zal ontvangen
Onderzoek
Op 25 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. uit Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie liet weten van deze gelegenheid geen gebruik te zullen maken. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden en verzoekster een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd van twee betrokken politieambtenaren een verklaring opgenomen.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Noch verzoekster noch de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 26 september 2001 deed verzoekster bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aangifte van diefstal van haar auto in de voorafgaande nacht. Nadat medewerkers van het regionale politiekorps Haaglanden haar auto op 3 oktober 2001 in Delft hadden aangetroffen, berichtte de Rijksdienst voor het Wegverkeer haar bij brief van 4 oktober 2001 dat haar auto was teruggevonden. Op 19 december 2001 heeft verzoekster haar auto opgehaald bij het regionale politiekorps Haaglanden.
2. Bij brief van 11 december 2001 diende verzoekster een verzoek tot schadevergoeding in bij de afdeling schade en verzekeringen van het regionale politiekorps Haaglanden.
In haar brief schreef verzoekster onder meer het volgende:
"Voor het afwikkelen van financiële schade als gevolg van het onderstaande verzoekt ondergetekende u nota te nemen van het volgende:
In de nacht van 25 en 26 september is van ondergetekende het voertuig Nissan Patrol met kenteken xx-xx-xx ontvreemd. Hiervan heeft ondergetekende aangifte gedaan bij de Politie Rotterdam Rijnmond - district 9 (…).
Op 4 oktober kreeg ondergetekende van Centrum voor voertuigtechniek en informatie een schrijven, dat het voertuig was gevonden door de politie. Via VAR (Vermiste Auto Register; N.o.) helpdesk vernam ondergetekende dat het voertuig gevonden was in Den Haag en gestald was op Bureau voertuigen te Zichtenburglaan. De verbalisanten waren dhr. Ve. en V. van het bureau Delft.
Na 2 weken had ondertekende nog niets vernomen en ging bellen met deze heren. Na menig telefoontje (zij waren vaak afwezig of niet bereikbaar), bleek dat zij wachtten op een rapport(?). Zij zouden telefonisch contact opnemen met ondergetekende. Ondergetekende heeft weer menig telefoontje gepleegd betreffende de stand van zaken, maar er werd verder niets meer vernomen van de politie...
Uiteindelijk is ondergetekende naar Den Haag gereden. Toen bleek dat het voertuig stond te wachten op... iets wat niet duidelijk was bij de politie zelf. Er was een rapport verzonden naar Rotterdam (naar een onbekend bureau), maar de Politie Rijnmond had geen notities bij het nummer van mijn proces-verbaal. Er was dus niets bekend. Toen is bij Bureau Zichtenburg besloten om het voertuig dan maar vrij te geven om een nieuw chassisnummer te zetten etc. (…)
Het is inmiddels 11 november!!
Nu is het 11 december en ondergetekende heeft nog steeds geen voertuig terug. Via de RDW is nu een afspraak gemaakt voor 19 december a.s. om het voertuig te voorzien van een nieuw chassisnummer.
Vanaf het moment dat het voertuig gemeld werd als zijnde gevonden, keerde de verzekering van ondergetekende de dagvergoeding uit. Dit echter met een maximum van 30 dagen!
Ondergetekende is geheel afhankelijk van een voertuig in verband met werksituatie, dus moest een voertuig huren. Dit wordt niet door de verzekering vergoed, daar de auto 'terecht' is. Echter, ondergetekende moet nog steeds tot 19 december 2001 wachten, voordat het voertuig weer in haar bezit is. Inmiddels kon zij een auto lenen, dit om kosten te besparen.
Voor de periode van 24 oktober tot 23 november is - noodzakelijk - gebruik gemaakt van een huurauto. Middels deze brief en de uitleg ervan wil ondergetekende de kosten van deze huurauto graag terug ontvangen. Zij was immers al slachtoffer toen haar voertuig gestolen werd en nu zou zij wederom gedupeerd worden middels een financiële schade, waaraan zij part noch deel had.
De vraag is of u deze aanvraag tot schadevergoeding in behandeling wilt nemen en derhalve het bedrag van de onkosten van de huurauto, zijnde ƒ 1.887,10, aan ondergetekende uit te keren."
3. Bij gelijke post stuurde verzoekster een afschrift van haar verzoek om schadevergoeding aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden. In de begeleidende brief schreef zij onder meer het volgende:
"Met de informatie van bijgevoegde brief wil ondergetekende een klacht indienen over de gang van zaken betreffende de behandeling van de zaak van het gestolen voertuig van ondergetekende.
De tijdspanne waarin dit geval behandeld werd is niet acceptabel. Doordat geen goede communicatie aanwezig is binnen diverse onderdelen van de Politie Haaglanden, is ondergetekende financieel gedupeerd. Derhalve is een aanvraag tot schadevergoeding gedaan bij de afdeling schade en verzekeringen. De bijgevoegde brief is derhalve aan deze afdeling gericht.
Ondergetekende vraagt met klem deze klacht ter notie te nemen."
4. In antwoord op haar klachtbrief en haar verzoek om schadevergoeding schreef de chef van het Bureau Delft van het regionale politiekorps Haaglanden op 20 maart 2002 onder meer het volgende aan verzoekster:
"Van de diefstal van uw motorvoertuig deed u op 3 oktober 2001 aangifte. Het motorvoertuig werd op 4 oktober 2001 in Delft aangetroffen en voor onderzoek overgebracht naar het Bureau Voertuigen aan de Zichtenburglaan te Den Haag. Aldaar werd op 4 oktober 2001 een onderzoek ingesteld, waarbij bleek dat het chassisnummer van het voertuig was vervalst. Van dit onderzoek werd een proces-verbaal opgemaakt.
Daar het voertuig in Rotterdam was ontvreemd, werd op 8 oktober 2001 contact opgenomen met de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, afdeling servicedesk en bedrijfsvoering. Na overleg met deze afdeling werden alle relevante stukken opgestuurd naar de regiopolitie Rotterdam Rijnmond.
Op een informatieverzoek bij de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, afdeling servicedesk en bedrijfsvoering, werd geen reactie ontvangen, hetgeen de reden is van de vertraging in de afhandeling van deze klacht.
Dhr. L. van het Bureau Maashaven van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gaf op 20 november 2001 kennis aan het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden, dat het voertuig kon worden vrijgegeven. Kennelijk is uw zaak door hem behandeld.
Op basis van dit onderzoek kom ik tot de conclusie dat de afhandeling van uw zaak bij de regiopolitie Haaglanden geen vertraging heeft opgelopen en acht ik uw klacht ten aanzien van de regiopolitie Haaglanden dan ook ongegrond. Ook acht ik de regiopolitie Haaglanden niet verantwoordelijk voor de door u extra gemaakte onkosten en wijs ik uw verzoek tot schadevergoeding derhalve af.
Ik adviseer u om uw klacht en uw verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij de burgemeester van Rotterdam, omdat de vertraging in de behandeling van uw zaak daar is opgetreden. Vooruitlopend hierop is het dossier van uw zaak inmiddels opgestuurd naar de burgemeester van Rotterdam."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder Haaglanden
1.1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden nam bij brief van 13 november 2002 het volgende standpunt in ten aanzien van de klacht:
"Ik heb de chef van het bureau Delft gevraagd mij te informeren over de klachtelementen die u thans in onderzoek heeft. Ik heb kennisgenomen van zijn reactie d.d. 22 oktober jl. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief (zie hierna onder 1.2.; N.o.). Ik kan mij daar in vinden. Ik acht de klachtelementen niet gegrond en ik zie geen aanleiding om tot het vergoeden van het verzoek tot schadevergoeding over te gaan. Ik wil daar nog graag het volgende over opmerken.
Ik kan mij voorstellen dat mw. K. (verzoekster; N.o.) de indruk krijgt dat in casu door de ambtenaren van het korps Haaglanden niet op een voortvarende wijze de teruggave van haar ontvreemde voertuig is behandeld. De feiten geven echter aan dat er wel op een voortvarende wijze is opgetreden.
Het voertuig is op 4 oktober 2001 in de gemeente Delft, binnen de regio Haaglanden, aangetroffen. Direct op die dag is er door ambtenaren van het korps Haaglanden een onderzoek ingesteld. Zij heeft het regiokorps Rotterdam-Rijnmond geïnformeerd over de bevindingen. Hierop is het onderzoek op 8 oktober 2001 aan die regio overgedragen. Uiteindelijk heeft het korps Haaglanden op 20 november 2001 bericht ontvangen van het korps Rotterdam-Rijnmond, waarna nog die dag een brief is verzonden aan mw. K. Ik wijs u kortheidshalve op die brief (…)(zie hierna onder C.2.3.; N.o.).
Gezien haar verzoek tot schadevergoeding heeft de heer C. de bescheiden overgedragen aan het korps Rotterdam Rijnmond."
1.2. In het hiervoor genoemde rapport van de chef van het Bureau Delft van 22 oktober 2002 staat onder meer het volgende vermeld:
"Van de diefstal van het motorvoertuig deed klaagster op 3 oktober 2001 aangifte bij de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Het motorvoertuig werd op 4 oktober 2001 in Delft aangetroffen en voor onderzoek overgebracht naar het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden aan de Zichtenburglaan te Den Haag. Aldaar werd op 4 oktober 2001 een onderzoek ingesteld waarbij bleek, dat het chassisnummer van het voertuig was vervalst. Van dit onderzoek werd een proces-verbaal opgemaakt.
Daar het voertuig in Rotterdam was ontvreemd, werd op 8 oktober 2001 contact opgenomen met de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, afdeling servicedesk en bedrijfsvoering. Na overleg met deze afdeling werd de zaak aan hen overgedragen en werden alle relevante stukken diezelfde dag opgestuurd naar de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond.
De heer L. van het Bureau Maashaven van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gaf op 20 november 2001 kennis aan het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden dat het voertuig kon worden vrijgegeven. In Delft werd het voertuig aangetroffen door de heren V. en Ve., die de zaak binnen Delft ook verder behandelden. Door wie de zaak inhoudelijk binnen de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond is behandeld, is mij niet bekend.
Klaagster werd bij brief van 20 november 2001 door medewerkers van het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden medegedeeld, dat zij haar voertuig kon afhalen met het verzoek dit voor 30 november 2001 te doen. Het voertuig werd door klaagster echter pas op 19 december 2001 opgehaald. Dit was de datum waarop zij een afspraak met de Rijksdienst voor het Wegverkeer had voor herkeuring van het voertuig.
Op basis van bovenstaande zijn de volgende conclusies te trekken.
- dat het onderzoek op 8 oktober 2001 is overgedragen aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond,
- dat de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 8 oktober 2001 tot 20 november 2001 verantwoordelijk was voor de afhandeling van de zaak,
- dat medewerkers van het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden, na het bericht dat het voertuig kon worden vrijgegeven, nog dezelfde dag actie hebben ondernomen om een spoedige teruggave te bewerkstelligen,
- dat het feit dat klaagster haar voertuig pas op 19 december 2001 bij het Bureau Voertuigen van de regiopolitie Haaglanden ophaalde, mogelijk is gelegen in de afspraak met de Rijksdienst voor het Wegverkeer,
- dat de vertraging in de afhandeling van de zaak en teruggave van het voertuig aan klaagster niet te wijten is aan handelen van medewerkers van het regiokorps Haaglanden en dat haar eis tot schadevergoeding derhalve is afgewezen.
Klaagster werd in de antwoordbrief geadviseerd haar klacht en het verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij de burgemeester van Rotterdam, omdat de vertraging in de behandeling van haar zaak daar is opgetreden. Vooruitlopend hierop werd het dossier van haar zaak opgestuurd naar de burgemeester van Rotterdam."
2.1. Na een telefonisch verzoek hiertoe van de Nationale ombudsman overlegde de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden op 25 november 2002 nog enkele op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken staan hierna vermeld voor zover deze van belang zijn voor het onderzoek.
2.2. Uit een proces-verbaal van aangifte van 26 september 2001 blijkt dat verzoekster die dag bij de politie in Rotterdam aangifte heeft gedaan van diefstal van haar auto, een Nissan Patrol voorzien van het kenteken xx-xx-xx. De diefstal had volgens verzoekster in de voorafgaande nacht plaatsgevonden.
2.3. Het regionale politiekorps Haaglanden heeft verzoekster bij brief van 20 november 2001 meegedeeld dat haar auto is aangetroffen en vrijgegeven. Verzoekster werd verzocht haar auto voor 30 november 2001 af te halen daar anders stallings- c.q. opslagkosten aan haar in rekening zouden worden gebracht. Ook werd verzoekster erop gewezen dat haar auto niet rijklaar was vanwege een onjuist chassisnummer.
2.4. Op 21 november 2001 stuurde de Rijksdienst voor het Wegverkeer verzoekster een brief waarin de telefonisch gemaakte afspraak om verzoeksters auto op 19 december 2001 te herkeuren werd bevestigd.
2.5. Uit een factuur van een autoverhuurbedrijf van 23 november 2001 blijkt dat verzoekster van 24 oktober tot 23 november 2001 een auto heeft gehuurd. De kosten hiervan bedroegen ƒ 1.887,10 inclusief BTW.
D. informatie korpsbeheerder rotterdam-rijnmond
1.1. In antwoord op schriftelijke vragen deelde de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de Nationale ombudsman bij brief van 12 december 2002 onder meer het volgende mee:
"De inspecteur van politie B., wijkteamchef van Bureau Maashaven, heeft, voor wat betreft het aandeel van de politie Rotterdam-Rijnmond, een onderzoek ingesteld en mij daarover als volgt gerapporteerd. De rapportage treft u aan als bijlage (zie hierna onder 1.2.; N.o.).
Verzoekster heeft op 26 september 2001 aangifte gedaan van diefstal van haar personenauto bij een medewerkster van Intake & Service aan Bureau Maashaven. Vervolgens werd de auto door deze medewerkster op de gebruikelijke wijze gesignaleerd.
Eind november 2001 is er vanuit het korps Haaglanden door een medewerker van de politie Haaglanden contact opgenomen met Bureau Maashaven om afspraken te maken over de teruggave van het voertuig. Gezien de lange tijd die verstreken was tussen het moment van aantreffen en het daadwerkelijke contact met het Bureau Maashaven, besloot de dienstdoende bureaucoördinator dat de auto direct aan de eigenaresse kon worden teruggegeven.
Het korps dat de auto signaleert is in principe verantwoordelijk voor de teruggave van het voertuig. De afspraak tussen de korpsen onderling is dat het korps dat de auto aantreft de signalering laat vallen en vervolgens de eigenaar in kennis stelt van het feit dat de auto is aangetroffen. Het signalerende korps bepaalt of de auto daadwerkelijk kan worden teruggegeven. De dienstdoende medewerker van het korps Rotterdam-Rijnmond aan het Bureau Maashaven heeft aan de medewerker van het Korps Haaglanden in het telefonisch contact medegedeeld dat de eigenaresse in kennis kon worden gesteld van het feit dat de auto kon worden opgehaald.
Verzoekster kreeg haar auto pas op 19 december 2001 terug, terwijl deze al op 4 oktober was aangetroffen in de regio Haaglanden.
Verzoekster had de auto beduidend eerder tot haar beschikking kunnen krijgen. Ik ben echter van mening dat het korps Rotterdam-Rijnmond niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de lange tijd die is verstreken tussen het aantreffen en de daadwerkelijke teruggave van het voertuig."
1.2. In het hiervoor genoemde rapport van wijkteamchef B. van 7 november 2002, dat de korpsbeheerder bij zijn brief had gevoegd, staat onder meer het volgende vermeld:
"Op woensdag 9 oktober 2002 heb ik telefonisch contact gehad met Z. Hij heeft de klacht behandeld voor wat betreft het gedeelte dat gericht is tegen het korps Haaglanden. Hij verklaarde mij dat hij er indertijd niet achter was gekomen met wie er in eerste instantie contact was geweest binnen het korps Rotterdam-Rijnmond om afspraken te maken over de afhandeling van de personenauto. Hij zou nogmaals proberen te achterhalen met wie er contact was geweest. Bij positief resultaat zou hij mij daar van in kennis stellen. Dit is tot op de dag van vandaag niet gebeurd. Hij refereerde naar de afdeling servicedesk en bedrijfsvoering. Dit is een afdeling die binnen het korps Rotterdam-Rijnmond niet bestaat, maar naar alle waarschijnlijkheid bedoelt hij daarmee de afdeling Intake en Service.
Vervolgens heb ik gesproken met het hoofd van de afdeling Intake en Service van district Feijenoord-Ridderster en haar gevraagd welke procedure er gevolgd wordt als een medewerkster telefonisch wordt benaderd door collega's van buiten het korps met de mededeling dat een gestolen personenauto is aangetroffen.
Die procedure is als volgt. De politieman die de auto aantreft wordt doorverbonden met de afdeling Opsporing van het betreffende district. Daarmee worden concrete afspraken gemaakt over wat er met de auto moet worden gedaan, zoals inbeslagneming i.v.m. sporen of teruggave aan de eigenaar. Vervolgens wordt de uitslag hiervan vermeld op de aangifte. Er wordt aangegeven met wie er contact is geweest en wat er met het voertuig is gebeurd. Mochten er bescheiden worden opgestuurd, dan gaan die direct naar de afdeling opsporing en worden bij de aangifte gevoegd. De zaak wordt dan eventueel door de wachtcommandant aan een rechercheur uitgedeeld.
Vervolgens heb ik contact gehad met Kl., medewerkster van het bureau Intake en Service, die de aangifte van de diefstal van de auto heeft opgenomen. Ik heb haar gevraagd of zij zich kon herinneren of zij door iemand van het korps Haaglanden was benaderd over het aantreffen van de auto. Zij kon zich dat niet herinneren. Vervolgens wees zij mij op genoemde procedure en deelde mij mede dat zij die volgt indien een dergelijke zaak zich aandient.
Vervolgens heb ik contact gehad met L., brigadier van politie Rotterdam-Rijnmond, dienstdoende bij de wijkpolitie Bureau Maashaven. Hij verklaarde mij dat hij eind november 2001 telefonisch door iemand van de politie Haaglanden was benaderd. Hij had dit gesprek aangenomen omdat hij op dat moment bureaucoördinator was. Hem werd medegedeeld dat er al geruime tijd een personenauto, voorzien van het kenteken xx-xx-xx, in bewaring stond. Deze personenauto was door het korps Rotterdam-Rijnmond gesignaleerd als gestolen. Verder hoorde hij dat deze personenauto daar al ongeveer twee maanden stond en dat er iets met het chassisnummer niet in orde was. Gezien de lange tijd dat de auto daar al in bewaring stond heeft de heer L. zelfstandig besloten om de auto aan de eigenaar terug te laten geven. Hij heeft daarbij het advies gegeven dat de eigenaar zelf contact moest opnemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Verder heeft hij de betrokken collega herinnerd aan de afspraken omtrent het laten vervallen van de signalering van het voertuig en de daadwerkelijke afgifte daarvan aan de eigenaar. De reden dat de heer L. deze beslissing zelfstandig heeft genomen, zonder overleg met de opsporing, lag in het feit dat hij vond dat je als politie in gebreke blijft als je een personenauto zo lang in bewaring te houdt. Hij heeft echter verzuimd zijn beslissing te verantwoorden in het bedrijfsprocessensysteem. Het is niet zo dat hij, zoals in de brief van de heer Z. wordt gesuggereerd, de zaak heeft behandeld.
U vraagt de politie Rotterdam-Rijnmond het volgende:
1. een overzicht te verstrekken van de activiteiten die het Korps Rotterdam-Rijnmond in de periode 4 oktober 2001 tot 19 december in deze zaak heeft ondernomen;
2. welk Politiekorps verantwoordelijk is voor het zo spoedig mogelijk teruggeven van het voertuig;
3. een verzoek om afschriften welke betrekking hebben op deze zaak, bij te voegen.
Ad 1.
Het korps Rotterdam-Rijnmond heeft op 26 september 2001, te 09.55 uur, de aangifte van diefstal van de personenauto voorzien van het kentekenen xx-xx-xx, gedaan door mevrouw K., opgenomen. Vervolgens is deze personenauto op de gebruikelijke wijze gesignaleerd. Deze handelingen zijn verricht door een medewerkster van het bureau Intake & Service.
Eind november 2001 is er vanuit het korps Haaglanden, vermoedelijk vanuit het Bureau Zichtenburglaan telefonisch contact gelegd met het Bureau Maashaven. Dit gesprek is aangenomen door de brigadier van politie/bureaucoördinator L. Hij kreeg van de medewerker van Bureau Zichtenburglaan te horen dat er op dat bureau al enige tijd een personenauto stond voorzien van het kenteken xx-xx-xx. Tevens werd hem medegedeeld dat deze auto door het korps Rotterdam-Rijnmond vanaf 26 september 2001 was gesignaleerd als gestolen. Verder werd L. medegedeeld dat er iets met de auto niet in orde was. De heer L. heeft toen gezegd dat, gezien de langdurige tijd dat de personenauto daar al stond, zij hem direct aan de benadeelde terug moesten geven. Tevens heeft hij het advies meegegeven dat de betrokkene het zelf met de Rijksdienst voor het Wegverkeer moest regelen indien er iets niet met de auto in orde was. Dit i.v.m. een eventuele herkeuring. Verder heeft hij de betrokken medewerker medegedeeld dat het korps Haaglanden zorg moest dragen voor de intrekking van de signalering en dat zij de eigenaar in kennis moesten stellen van het feit dat de auto kon worden afgehaald.
Ad 2.
Het korps dat de auto signaleert is in principe verantwoordelijk voor de teruggave van het voertuig. De afspraken tussen de politiekorpsen is dat het korps dat de auto aantreft de signalering laat vervallen en vervolgens de eigenaar in kennis stelt van het feit dat de auto is aangetroffen. Daarna wordt het korps dat het voertuig signaleerde, in kennis gesteld van het aantreffen daarvan. Het signalerende korps bepaalt dan daadwerkelijk of de auto kan worden teruggeven aan de eigenaar of dat er nog een sporenonderzoek moet worden verricht. Dit alles geschiedt uiteraard in overeenstemming met de mogelijkheden die het Wetboek van Strafvordering biedt.
Ad 3.
Bij deze rapportage zijn gevoegd:
- Een kopie van de aangifte van de diefstal van de personenauto, gedaan door mevr. K.;
- Een kopie van de signalering van de personenauto, voorzien van het kenteken xx-xx-xx.
Uit mijn onderzoek heb ik niet kunnen vaststellen met wie het korps Haaglanden, anders dan met de brigadier L., verder contact heeft gehad. Ook heb ik niet kunnen achterhalen naar welke afdeling de eventuele stukken zijn verzonden. Mij is daar niets van gebleken."
1.3. Bij zijn brief had de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond ook een afschrift van een mutatierapport gevoegd. Uit dit mutatierapport - dat is opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters aangifte van diefstal van haar auto - blijkt onder meer dat medewerkster Kl. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzoeksters auto op 26 september 2001 als gestolen heeft aangemeld bij NSIS.
Verder staat in dit mutatierapport onder meer het volgende vermeld:
"Toelichting bij incident:
08/10 verb. (…)(Ma. voertuigcrimi) toegevoegd: aangifte uitgeprint en gefaxt naar coll. PAT (permanent autoteam; N.o.) Haaglanden (E.)."
2. Naar aanleiding van telefonische vragen van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, heeft wijkteamchef B. op 18 maart 2003 een aanvullend rapport opgesteld, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Uit de X-pol registratie (…) blijkt dat er contact is geweest door collega Ma. van het Bureau Voertuigcriminaliteit van de politie Rotterdam-Rijnmond. Deze collega heeft mij verklaard dat hij op verzoek van de politie Haaglanden de aangifte heeft gefaxt naar collega E. van politie Haaglanden. Dit is niet ongebruikelijk, daar Politie Haaglanden met een ander bedrijfsprocessensysteem werkt dan Politie Rotterdam-Rijnmond. Collega Ma. kan zich herinneren dat hij de aangifte heeft gefaxt. Hij heeft het onderzoek niet overgenomen.
In vervolg hierop heb ik contact opgenomen met het Bureau Zichtenburglaan van politie Haaglanden. Daar deelde men mij mede dat bij het genoemde kenteken de volgende mutaties stonden:
03 oktober 2001 auto binnen gekomen
04 oktober 2001 eigenaar verwezen naar collega's
22 oktober 2001 eigenaar verwezen naar collega's
20 november 2001 telefonisch contact L. (Rotterdam)
29 november 2001 platen vernietigd
Verder stond vermeldt dat E. het onderzoek voor het PAT verrichtte. Van de mutaties 'eigenaar verwezen naar de collega's' kon men mij niet vertellen welke politiemensen dit betrof.
Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met E. van het bureau PAT van het korps Haaglanden. Deze deelde mij mede dat hij onderzoek had verricht naar de personenauto voorzien van het kenteken xx-xx-xx, merk Nissan Patrol. Hij verklaarde dat op het moment dat de auto werd binnengebracht duidelijk werd dat deze was voorzien van valse kentekenplaten en een vervalst chassisnummer. Tevens vertelde hij dat hij de aangifte van diefstal had opgevraagd bij collega Ma. van de politie Rotterdam-Rijnmond. Dit was, zoals eerder genoemd, niet ongebruikelijk daar Haaglanden een ander bedrijfsprocessensysteem heeft. Verder heeft hij al zijn bevindingen bij proces-verbaal vastgelegd en deze ter beschikking gesteld van de verbalisanten die de auto hadden aangetroffen. Deze collega's zijn genaamd V. en Ve. werkzaam binnen Bureau Delft-Oost.
Nadat ik telefonisch contact had opgenomen met collega V., deelde deze mij het volgende mede. V. heeft op 8 oktober 2001 telefonisch contact gehad met een persoon van de politie Rotterdam-Rijnmond. Hij kon zich echter de naam en de plaats van tewerkstelling niet herinneren. Op verzoek van eerdergenoemd persoon heeft hij al de processen-verbaal gestuurd naar het volgende adres: Infodesk en bedrijfsvoering, postbus (…) te Rotterdam.
Het bovengenoemde postbusnummer is van de politie Rotterdam-Rijnmond. Alle poststukken die op dit postbusnummer binnenkomen worden gearchiveerd. Aan de hand van de gegevens kon niet worden nagegaan of de genoemde stukken aldaar daadwerkelijk binnengekomen zijn.
Uit mijn onderzoek heb ik niet kunnen vaststellen met wie het Korps Haaglanden in deze zaak contact heeft gehad. Verder zijn de bescheiden die kennelijk naar de bovengenoemde afdeling gezonden zijn niet meer aangetroffen, met als gevolg dat er geen reactie op is geweest. Hoewel ik het incident betreur, ben ik van mening dat het Korps Rotterdam-Rijnmond in deze geen blaam treft. Ook ben ik van mening dat de betrokkene (klaagster) hier niet de dupe van mag worden."
E. informatie ve.:
Desgevraagd deelde de heer Ve., medewerker van het regionale politiekorps Haaglanden, op 17 april 2003 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat hij en zijn collega V. destijds verzoeksters auto in Delft hebben aangetroffen. Omdat het om een gestolen auto ging, hebben ze deze laten wegslepen. Onderling hadden ze afgesproken dat V. de administratieve afhandeling voor zijn rekening zou nemen. V. heeft dan ook het proces-verbaal opgesteld, waarna hij dit heeft doorgelezen en mede-ondertekend, aldus Ve. Verder deelde Ve. mee dat hij - voor zover hij zich dit kon herinneren - geen telefonisch contact had gehad met verzoekster. Als dit echter wel het geval was geweest, zou hij haar waarschijnlijk naar zijn collega V. hebben doorverwezen nu deze de zaak verder zou afhandelen. Ook voor het overige kon Ve. zich niet herinneren dat hij na ondertekening van het proces-verbaal nog enige bemoeienis met de zaak had gehad.
F. verklaring v.:
In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht verklaarde de heer V., als hoofdagent werkzaam bij het regionale politiekorps Haaglanden, op 25 april 2003 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik kan mij de zaak van mevrouw K. nog wel enigszins herinneren. Omdat ik mij de details zoals data, echter niet meer kan herinneren, heb ik relevante stukken - zoals uitdraaien van mutatierapporten - verzameld. Ik heb deze stukken nu voor mij liggen. Aan de hand hiervan zal ik proberen een overzicht te geven van de gebeurtenissen in deze zaak.
Op 26 september 2001 heeft mevrouw K. te Rotterdam aangifte gedaan van diefstal van haar auto, merk: Nissan, type: Patrol en welke voorzien was van het kenteken xx-xx-xx.
Op 3 oktober 2001 controleerden wij, collega Ve. en ik, op grond van de Wegenverkeerswet een personenauto, merk: Nissan, type: Patrol en welke was voorzien van het kenteken yy-yy-yy. Wij vermoedden dat het chassisnummer niet klopte en hebben vervolgens de personenauto ter plaatse inbeslaggenomen en over laten brengen voor onderzoek naar het Politie Verzamelgebouw Zichtenburg (PVZ), gelegen aan de Zichtenburglaan te Den Haag. De volgende dag hebben we daarom contact opgenomen met het Ondersteuningspunt Autocriminaliteit, ook wel OPAC genoemd. Het OPAC is een afdeling van de regiopolitie Haaglanden en is tevens gevestigd aan de Zichtenburglaan te Den Haag.
Via de interne mail ontving ik van het OPAC het bericht dat van de voornoemde personenauto welke wij op 3 oktober naar PVZ hadden laten overbrengen, het chassisnummer inderdaad vervalst bleek te zijn (…). Omdat de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond de auto had gesignaleerd, heb ik op 8 oktober 2001 telefonisch contact opgenomen met dit korps. Het is een standaardprocedure dat het signalerende korps ten spoedigste wordt ingelicht, omdat het ook aan dat korps is om te beslissen of de desbetreffende auto kan worden vrijgegeven. Dit is zo geregeld, omdat het signalerende korps het best in staat is om te beoordelen wat voor onderzoek(en) er moet(en) plaatsvinden voordat de auto terug kan naar de rechtmatige eigenaar. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een auto niet 'alleen maar' gestolen is, maar ook is gebruikt bij het plegen van andere delicten.
Op 8 oktober 2001 heb ik dus de afdeling Infodesk en Bedrijfsvoering van de Politie te Rotterdam telefonisch ingelicht over de stand van zaken met betrekking tot de auto, en afgesproken dat ik de relevante stukken naar hen zou sturen zodra ik deze compleet zou hebben. Met relevante stukken doel ik bijvoorbeeld op het door mijn collega Ve. en mij opgestelde proces-verbaal van bevindingen en op het door OPAC op te stellen rapport. Volgens de stukken die ik hier voor mij heb liggen, heb ik op 6 december 2001 alvast wat stukken opgestuurd naar de afdeling Infodesk en Bedrijfsvoering te Rotterdam. Het rapport van OPAC liet helaas toen op zich wachten. Kennelijk waren ze er daar nog niet aan toegekomen om hun onderzoek af te ronden. Uiteindelijk ontving ik op 7 december 2001 alsnog de stukken van OPAC en heb ik deze stukken diezelfde dag nog doorgestuurd naar voornoemde afdeling. Het verzenden van de stukken ging als volgt. Ik deponeerde de stukken, voorzien van enveloppe en adres, in een postvakje van de administratie bij ons op de afdeling. De administratieafdeling draagt zorg voor de verzending van de stukken.
U vraagt mij wie verantwoordelijk was voor een zo spoedig mogelijke teruggave van de auto aan mevrouw K. Volgens mij was het na 8 oktober 2001 aan de Politie Rotterdam-Rijnmond om over deze teruggave te beslissen. Op die datum heb ik hen telefonisch op de hoogte gesteld, vandaar. Ik meen mij te herinneren dat mevrouw K. mij na 8 oktober 2001 een of meerdere keren heeft gebeld inzake de Nissan Patrol. Ik denk dat ik toen heb gezegd dat de auto voor onderzoek aan de Zichtenburglaan stond, en dat het uiteindelijk aan de politie Rotterdam-Rijnmond was om te beslissen of de auto kon worden vrijgegeven. Het was niet aan mij om de medewerkers van het OPAC aan te sporen hun onderzoek sneller af te ronden. Immers was er reeds bekend waar en wanneer de auto gestolen was en hadden we reeds een juist chassisnummer en kenteken. Het was alleen wachten op een schriftelijk rapport van OPAC. Ik ga ervan uit dat zij zelf het best in staat zijn te bepalen in welke volgorde ze de binnengekomen auto's afhandelen. Ook verder ben ik van mening dat ik niemand hoefde aan te sporen sneller te werken. Eigenlijk was de zaak wat mijn bemoeienis en verantwoordelijkheid betreft al zo goed als afgerond nadat ik op 8 oktober 2001 de politie Rotterdam-Rijnmond in kennis had gesteld.
Ik snap dat mevrouw K. haar auto zo snel mogelijk terug wilde hebben, maar ik vind dat ze er enig begrip voor moet hebben dat haar zaak niet de enige zaak was waarmee de politie zich op dat moment moest bezighouden, en daar er nu eenmaal weken mee gemoeid kunnen zijn om een onderzoek naar een gestolen en weer teruggevonden auto af te ronden."
G. reactie korpsbeheerder Haaglanden
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden liet, in reactie op schriftelijke vragen van de substituut-ombudsman, op 3 juli 2003 schriftelijk weten dat de chef van het Bureau Delft hem in verband met deze schriftelijke vragen bij brief van 2 juni 2003 had geadviseerd. In deze brief van de chef van het Bureau Delft, naar de inhoud waarvan de korpsbeheerder verwees, staat onder meer het volgende vermeld:
"Op 4 oktober 2001 werd na onderzoek aan het betreffende motorrijtuig, personenauto, merk Nissan, kenteken xx-xx-xx, vastgesteld dat deze was ontvreemd te Rotterdam.
Het voertuig was door het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond als zodanig gesignaleerd.
Op 4 oktober 2001 werd dit voertuig door een medewerkster van de Herkenningdienst van mijn bureau op de gebruikelijke wijze afgemeld. Faxen aan de Stichting VAR en de signalerende instantie werden verzonden. Van het verzenden vindt geen afzonderlijke registratie plaats. Dit blijkt echter wel uit het feit, dat klaagster in een schrijven aangeeft via de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam op 4 oktober 2001 op de hoogte gesteld te zijn van het terugvinden van het voertuig.
Op 8 oktober 2001 werd door verbalisant V. telefonisch contact opgenomen met het politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Hierbij werd het terugvinden van het voertuig aangegeven en afgesproken dat zij de zaak verder zouden overnemen. De naam van de persoon waarmee hij gesproken heeft, is hem niet bekend. Op verzoek van deze persoon zijn diverse bescheiden opgezonden naar Politie Rotterdam Rijnmond, afdeling Infodesk en Bedrijfsvoering, Postbus (…) Rotterdam.
Zoals nu is gebleken is dit niet diezelfde dag geschied, maar op 6 en 7 december 2001. Dit door het tijdsverloop vóór over het verslag van eerdergenoemd onderzoek kon worden beschikt. Op de bijgevoegde begeleidende brieven is als datum 28 mei 2003 vermeld. Dit betreft niet de originele verzenddatum, maar is de systeemdatum in het Genesyssysteem op het tijdstip van uitprinten. Uitprinten met de originele datum is in dit systeem niet mogelijk. Buiten in het Genesyssysteem zijn de brieven niet geregistreerd in het postregistratiesysteem van het korps."
2. Bij zijn brief had de korpsbeheerder een mutatieformulier gevoegd. Op dit door verbalisanten H., V. en Ve. opgemaakt mutatieformulier van 3 oktober 2001 staat onder meer het volgende vermeld:
"Memo
Tijdens surv. troffen wij op de Burgwal al rijdend een Nissan Patrol aan. Deze controleerden wij en bleek niet meer verzekerd te zijn sinds 17/9/98 en bleek geen APK meer te hebben sinds 20/8/99. Deze pa (personenauto; N.o.) stond op naam van X1 (…) te Delft. Bestuurder X2 gaf te kennen dat de pa vandaag in de verzekering was gezet. Dit omdat de pa enige tijd stil had gestaan. Verder deed hij moeilijk en wilde hij graag de naam van mij, verbalisant (V.), hebben. Hij zou dit probleem zelf wel oplossen. We hebben hem alleen het kledingnr. opgegeven. Vervolgens zijn wij voor de zekerheid het chassisnr. gaan controleren. Volgens ons bleek met het chassisnr. gekloot te zijn. X2 heeft tp verbaal gekregen voor de APK en WAM.
De pa naar binnen laten halen door de kraan, ivm WAM en chassisnummer. Pa staat op PVZ.
OPAC in kennis gesteld en deze gaan een onderzoekje verrichten naar de herkomst van het chassisnr.
Pa nog niet vrijgeven.
Aanv. 4/10/2001
H./OPAC
Vtg onderzocht bleek omgekat.
Originele identiteit xx-xx-xx,
(…)
Code 300 d.d. 29-09-2001 (…) (Rotterdam)
personenauto mag niet vrijgegeven worden ivm code 300
Aanvulling 8/10/01 (V.) Nissan voorzien van het kenteken xx-xx-xx afgesignaleerd.
PV-bevinden opgemaakt en geheel met rapport van OPAC verstuurd naar Politie Rotterdam Rijnmond, afd. infodesk & bedrijfsvoering, postbus (…) te Rotterdam.
Met hen telefonisch contact gehad. Dit omdat de aangifte van de Nissan aldaar is gedaan. Deze gaan de zaak aldaar overnemen.
Aldaar moet men ook beslissen of het voertuig vrijgegeven kan worden.
PA vrijgegeven door PVZ (Po.)."
3. Ook had de korpsbeheerder bij zijn brief een formulier "afmelding signalering mobiele objecten" gevoegd, waarop onder meer staat vermeld dat de personenauto met kenteken xx-xx-xx op 4 oktober 2001 is afgemeld omdat deze was aangetroffen, dat de auto is veiliggesteld bij PVZ Zichtenburg te Den Haag en dat de zaak in behandeling is bij politieambtenaar V.
4. In twee faxberichten van de regiopolitie Haaglanden van 4 oktober 2001, die respectievelijk aan de afdeling NSIS-coördinatie van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en aan de helpdesk van de VAR zijn gericht, staat vermeld dat de signalering van verzoeksters auto op 4 oktober 2001 is afgemeld.
5. In een brief van V. aan de afdeling Infodesk & Bedrijfsvoering van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, die volgens de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden op 6 december 2001 is verstuurd, staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van een staandehouding op 3 oktober 2001 terzake Wet Mulder is gebleken dat personenauto voorzien van het kenteken yy-yy-yy gestolen zou zijn uit uw regio. Deze personenauto was door uw instantie gesignaleerd.
Op maandag 8 oktober 2001 heb ik telefonisch contact gehad met uw afdeling. Toen is mij verzocht de bevindingen en ook de andere betrokken papieren aan u toe te sturen. Helaas heeft dit enige tijd vertraging opgelopen in afwachting van het proces-verbaal van OPAC. Dit proces-verbaal is nog niet toegevoegd en volgt alsnog later.
Hierbij de processen-verbaal terzake de gestolen Nissan. De Nissan is reeds afgesignaleerd en teruggegeven aan de huidige eigenaar. Deze Nissan is vrijgegeven door collega Po. van bureau Zichtenburg te Den Haag."
6. In een brief van V. aan de afdeling Infodesk & Bedrijfsvoering van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, die volgens de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden op 7 december 2001 is verstuurd, staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van een staandehouding op 3 oktober 2001 ter zake Wet Mulder is gebleken dat personenauto voorzien van het kenteken yy-yy-yy gestolen zou zijn uit uw regio. Dit bleek na onderzoek door het OPAC. Deze personenauto was door uw instantie gesignaleerd. Deze is reeds door mij, verbalisant, afgesignaleerd.
Op donderdag 6 december 2001 heb ik een proces-verbaal van bevindingen aan u toegezonden omtrent deze zaak. Het juiste kenteken hoort uiteindelijk te zijn xx-xx-xx. Helaas was ik toen nog niet in het bezit van een proces-verbaal van de afdeling Ondersteuningspunt Autocriminaliteit.
Vandaag vrijdag 6 december 2001, ontving ik per post alsnog eerder dan verwacht het proces-verbaal van OPAC. Hierbij voeg ik dan het uiteindelijke proces-verbaal van OPAC aan u toe.
De Nissan Patrol is reeds teruggegeven aan de huidige eigenaar. Deze Nissan is vrijgegeven door collega Po. van Bureau Zichtenburg te Den Haag.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en is hierbij de zaak aan u overgedragen."
7. Op een uitdraai van computergegevens van Bureau Verkeer Zichtenburg staat onder meer vermeld dat de zaak met betrekking tot verzoeksters auto in behandeling is bij verbalisanten V. en Ve. Onder het kopje "notities" staat op deze uitdraai het volgende vermeld:
"…APK vervaldatum 20-08-1999. Voertuig is wel verzekerd. 04-10-2001 9:11 Eigenaar doorverwezen naar de collega's. (…) 22-10-2001 10:31 Eig. weer verwezen naar de coll.'s. (…) 20-11-2001 15:37 Coll. L. van Bur Maashaven Rott. kan niets vinden, alleen dat het vrt code 300 is en nog steeds gesig. staat. 15:40 Coll.'s zijn niet aanwezig, vrt laten afsign. via Delft, en vrt vrijgegeven, eig. k.g.g. houders brf aan de eig. meegegeven. 22-11-2001 8:21 gebeld door firma Q, haar verteld dat het vrt is vrijgegeven. (…) 29-11-2001 12:48 Ik heb de valse platen (yy-yy-yy) op de stapel gelegd in het to hok, in afwachting van vernietiging. (…) 07-12-2001 9:56 Vrt was niet afgevoerd ook de kaart is er niet ?? Nw kaart gemaakt en vrt afgevoerd, afdruk memo Genesys achter de kaart…"
H. reactie verzoekster
1. In reactie op hetgeen hiervoor onder C. tot en met G. staat vermeld en in antwoord op schriftelijke vragen van de substituut-ombudsman liet verzoekster bij brief van 1 oktober 2003 het volgende weten:
"Ik wil u graag laten weten welke stappen ik destijds heb ondernomen. Ik heb alleen nog de kopie van de brief die gezonden is naar de Politie Haaglanden en de kopieën van de RDW stukken.
In de brief worden de namen vermeld van de heren Ve. en V. Deze heb ik ook enige malen aan de telefoon gehad. Verder is niet doorverwezen naar een andere contactpersoon.
De eerste melding van het terugvinden van mijn voertuig was niet van de politie maar van het centrum voor vervoertechniek en informatie.
Mijn voertuig kon pas worden gekeurd op 19 december omdat het niet eerder mogelijk was bij de RDW een afspraak te maken.
Ik heb als bijlage de briefen de kopieën toegevoegd en hoop u hiermee van dienst te zijn. Ik hoop dat u hiermee verder kunt met uw onderzoek en dat uiteindelijk een beslissing zal worden genomen inzake mijn verzoek tot schadevergoeding."
2. Bij haar reactie had verzoekster een aan haar gerichte brief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) van 4 oktober 2001 gevoegd. In deze brief staat onder meer vermeld dat de politie de RDW heeft gemeld dat het gestolen voertuig met het kenteken xx-xx-xx is teruggevonden.
i. informatie korpsbeheerder haaglanden
Na een telefonisch verzoek hiertoe van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, overlegde de contactambtenaar van de Nationale ombudsman bij het regionale politiekorps Haaglanden op 27 januari 2004 een afschrift van het proces-verbaal dat medewerkers E. en H. van het Ondersteuningspunt Autocriminaliteit (OPAC) van het regionale politiekorps Haaglanden hebben opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek dat zij op 4 oktober 2001 hebben verricht aan de Nissan Patrol van verzoekster. De contactambtenaar deelde hierbij telefonisch mee dat het regionale politiekorps Haaglanden niet meer beschikte over het originele, door E. en H. ondertekende proces-verbaal, daar dit destijds aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond was verzonden. Ook een afschrift van het originele proces-verbaal was niet meer aanwezig. Het proces-verbaal dat werd overgelegd betrof dan ook een niet-ondertekende printafdruk. In een begeleidend briefje bij deze printafdruk verklaren E. en H. dat zij waarschijnlijk een verkeerde sluitingsdatum hebben vermeld op het ondertekende exemplaar van het proces-verbaal, en dat op de desbetreffende printafdruk van het proces-verbaal in ieder geval een verkeerde datum staat.
In de printafdruk van het proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:
"Op donderdag 4 oktober 2001 hebben wij aan het Bureau Voertuigonderzoek van regiopolitie Haaglanden aan de Zichtenburglaan 240 te 's-Gravenhage, op verzoek van collega's Ve. en V. van bureau Delft Oost van de regiopolitie Haaglanden, het hierna genoemde voertuig onderzocht.:
(…)
merk: Nissan
type: JRY60
kleur: grijs
voertuigidentificatienummer: qqqqqqqqqqq
voorzien van het kenteken: yy-yy-yy.
(…)
VRAAGSTELLING:
Het vaststellen van het originele voertuigidentificatienummer en de herkomst van het voertuig.
ONDERZOEK CARROSSERIE:
Uit het ingestelde onderzoek bleek:
Bij dit type voertuig behoort het voertuigidentificatienummer (nader te noemen VIN) te zijn aangebracht op de rechter balk voor vooras onder motorkap.
Hier werd door ons, tussen twee sluittekens, het volgende nummer aangetroffen: qqqqqqqqqqq (…)
Dit nummer is NIET door de fabrikant aangebracht.
Na (…)(onleesbaar; N.o.) werd het door de fabrikant aangebrachte VIN zichtbaar. Het nummer luidt als volgt: zzzzzzzzzzzzzzzzz.
Dit voertuig voerde derhalve een valse identiteit.
(…)
ONDERZOEK MOTORBLOK:
Bij onderzoek aan de in het onderzochte voertuig aangebrachte motor bleek dat deze voorzien was van het motornummer MMMMMMMMMMM. Dit nummer is door de fabrikant aangebracht; in het nummer werden door ons verbalisanten geen veranderingen geconstateerd.
Desgevraagd deelde het Coördinatie- en Informatiepunt Voertuigcriminaliteit van het Korps Landelijke Politiediensten te Driebergen mede dat de motor met het motornummer MMMMMMMMMMM door de fabrikant oorspronkelijk werd geplaatst in een vierwielig motorvoertuig, merk Nissan, type Patrol GR 2.8DT HTP, voorzien van het VIN: zzzzzzzzzzzzzzzzz.
ONDERZOEK EXTERIEUR:
Bij onderzoek aan de voorruit van het voertuig bleek dat deze was voorzien van een kentekengravering. Deze gravering luidt: kk-kk-kk. Bij navraag bij de RDW te Veendam bleek dat dit kenteken 7 april 1999 is vervangen door het kenteken xx-xx-xx.
Tevens bleek dat aan het voertuig voorzien van het VIN zzzzzzzzzzzzzzzzz het kenteken xx-xx-xx is afgegeven. Dit voertuig betreft een:
(…)
merk: Nissan
type: Patrol GR 2.8DT HTP.
Dit voertuig staat sinds 26 september 2001 als ontvreemd gesignaleerd voor de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond middels Schengennummer SSSSSSSSSSSSSS en referentienummer RRRRRRRRRR.
(…)
CONCLUSIE:
Het onderzochte voertuig was voorzien van een vals voertuigidentificatienummer.
(…)
Wij hebben dit proces-verbaal opgemaakt op ambtseed, gesloten en ondertekend op 4 september 2001 te 's-Gravenhage.
De verbalisanten: E. en H."
Achtergrond
1. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.
2. Afmeldprocedure status A87
"1. INLEIDING
(…)
Het aan- en afmelden van gestolen motorrijtuigen blijft een verantwoordelijkheid van de politie. Het informeren van de rechthebbende bij het terugvinden van het voertuig wordt overgenomen door de Stichting Vermist Auto Register (VAR). De VAR wordt hiervan in kennis gesteld middels een TELEFAX, die gegenereerd wordt door List. De verzending hiervan gebeurt handmatig. Na ontvangst van de TELEFAX neemt de VAR het inlichten van de rechthebbende en de teruggave van het voertuig geheel over van de politie. (…)
In het geval dat de aanmelding in een andere regio is gebeurd dan de afmeldende regio maakt List in de afmeldende regio een TELEFAX aan voor de aanmeldende regio.
(…)
4. MOGELIJKE SITUATIES
1. Het betreft een Ned. mvt. in Nederland gestolen en in Nederland teruggevonden;
(…)
5. TOEPASBAARHEID AFMELDPROCEDURE
De afmeldprocedure wordt toegepast op de situaties 1, (…).
6. UITGANGSPUNTEN
1. De procedure is van toepassing op alle motorrijtuigen (…);
2. Als afmeldingsdatum voor A87 wordt gehanteerd de datum van afhandeling (terminaldatum). Indien aan een voertuig nog een onderzoek moet plaatsvinden, dan vindt er geen afmelding A87 plaats, alvorens het voertuig wordt vrijgegeven;
3. In het geval van een onderzoek heeft de VAR gedurende de periode van het onderzoek geen bemoeienis met de zaak;
4. Het afmelden conform uitgangspunt 2 mag niet gebeuren met terugwerkende kracht i.v.m. daaruit voortkomende problemen van RDW bij het herstellen van de houderschapsverplichtingen;
5. De gegevens van de rechthebbende worden op de TELEFAX t.b.v. VAR vermeld;
6. Er vindt geen controle plaats op de ontvangst van de TELEFAX door de VAR;
7. De politieorganisatie heeft geen bemoeienis met het opschorten en herstellen van de houderschapsverplichtingen;
8. Aanvullende informatie verzorgt de regio door bijvoeging van een 'eigen' document aan het FAX-bericht;
9. De afmelddatum A87 in List is bestemd om de signalering op te heffen en niet voor informatie over operationele bedrijfsvoering. Hiervoor geldt het regionale bedrijfsprocessensysteem.
7. ALGEMENE PROCESBESCHRIJVING VAN VOERTUIGEN IN NEDERLAND TERUGGEVONDEN
1. De melding van terugvinden wordt gedaan door de regio waar het voertuig wordt aangetroffen.
2. Deze regio meldt het voertuig af bij RDW en in Nsis, indien het voertuig kan worden teruggegeven aan de rechthebbende. Als het voertuig nog nodig is voor onderzoek dan wordt de afmelding opgeschort tot de datum van vrijgeven van het voertuig. Hierbij wordt de datum van vrijgeven ook gehanteerd als de datum van terugvinden van het voertuig.
N.B. Tijdens de 'onderzoeksperiode' heeft de VAR geen bemoeienis met de zaak.
3. Na de afmelding maakt List een TELEFAX voor de VAR.
4. De TELEFAX wordt door de betrokken regio verzonden aan VAR.
5. De VAR licht de rechthebbende in dat het voertuig is teruggevonden en voert de volgende activiteiten uit:
- indien het voertuig valt onder 'verzekeringsvervoer' dan zorgt VAR voor vervoer van het voertuig;
- indien het voertuig niet valt onder 'verzekeringsvervoer' dan wordt rechthebbende medegedeeld dat hij zelf zorg moet dragen voor het vervoer in overleg met de politie-instantie, die op de TELEFAX staat vermeld. Hiermee wordt voorkomen dat betrokkene voor een gesloten deur komt of dat er met het voertuig niet kan worden gereden.
De VAR informeert de rechthebbende over de aansprakelijkheidsverplichtingen (toelichting op de ontvangen of nog te ontvangen brief van RDW).
6. Indien de rechthebbende niet bereikbaar is, dan verwijst de VAR de afhandeling terug naar de regio waar het voertuig is teruggevonden. (…)
7. Teruggave voertuig door regio of gemachtigde aan:
- rechthebbende;
- verzekeringstransporteur.
8. In het geval dat de aanmelding in een andere regio is gebeurd dan de afmeldende regio maakt List in de afmeldende regio een TELEFAX aan voor de aanmeldende regio."