2004/127

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland haar op 8 mei 2001 hebben aangehouden.

Ook klaagt zij erover dat deze politieambtenaren bij die gelegenheid onnodig geweld tegen haar hebben gebruikt en haar zonder noodzaak hebben geboeid.

Verder klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland haar na aankomst op het politiebureau hebben ingesloten.

Voorts klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland haar hebben uitgelachen.

Tenslotte klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland niet hebben toegestaan dat zij na de aanhouding ging telefoneren.

Beoordeling

Algemeen

1. In verband met de afwikkeling van een financiële kwestie waarover zij van mening verschilde met haar bank, de X-Bank, bezocht verzoekster op 8 mei 2001 het filiaal van de desbetreffende bank in haar woonplaats. Zij had toen een gesprek met bankmedewerker K. Dit gesprek leidde niet tot oplossing van het meningsverschil. Nadat verzoekster K. had meegedeeld het bankgebouw pas te zullen verlaten als het dispuut naar tevredenheid was opgelost, heeft K. de hulp van de plaatselijke politie ingeroepen om verzoekster uit het bankgebouw weg te krijgen. Omdat verzoekster echter ook na aankomst van de politie volhardde in haar weigering het gebouw te verlaten, is zij door de twee ter plaatste verschenen politieambtenaren aangehouden en - geboeid - overgebracht naar het politiebureau.

Op het politiebureau is zij voorgeleid aan een hulpofficier van justitie, ingesloten, verhoord en na verhoor heengezonden.

2.1. Bij brief van 6 december 2001 deelde een inspecteur van politie van het regionale politiekorps Flevoland verzoekster mee dat het opsporingsonderzoek was afgerond en dat in overleg met de officier van justitie te Zwolle was besloten dat geen strafvervolging zou volgen omdat verzoekster ten onrechte als verdachte was aangemerkt (zie hiervoor Bevindingen onder A.3.).

2.2. Het dossier bevat echter ook een zogeheten sepotformulier. In dit formulier is vastgelegd dat op 9 mei 2001 de behandelend inspecteur van politie over deze zaak overleg heeft gevoerd met een parketsecretaris en dat toen is besloten dat deze zaak zou worden geseponeerd omdat de verhouding tot de benadeelde was geregeld (zie hiervoor Bevindingen onder C.2.6.).

2.3. De in dit onderzoek over en weer verstrekte informatie overziend, oordeelt de Nationale ombudsman dat de officier van justitie niet de bedoeling heeft gehad om deze zaak te seponeren omdat verzoekster ten onrechte als verdachte zou zijn aangemerkt en dat de door het regionale politiekorps Flevoland bij brief van 6 december 2001 aan verzoekster verstrekte informatie dan ook onjuist is.

I. Ten aanzien van de aanhouding

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland haar hebben aangehouden. Zij heeft er in dit verband met name op gewezen dat zij voorafgaand aan haar bezoek aan het bankfiliaal te Almere overleg had gevoerd met het hoofdkantoor van de X-Bank en dat het in dat kader niet juist was dat bankmedewerker K. en de ter assistentie opgeroepen politieambtenaren van haar hebben gevorderd dat zij het gebouw zou verlaten, terwijl het meningsverschil niet was opgelost.

2. In reactie op dit onderdeel van de klacht heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat verzoekster terecht is aangehouden omdat zij ook na daartoe strekkende sommaties door achtereenvolgens bankmedewerker K. en de ter plaatse verschenen politieambtenaren heeft geweigerd het bankgebouw te verlaten en zodoende een strafbaar feit beging waarvoor zij kon worden aangehouden.

3. Het staat vast dat verzoekster ook na diverse verzoeken en sommaties heeft geweigerd het bankgebouw te verlaten.

Als een persoon niet voldoet aan een herhaald verzoek om een gebouw te verlaten, gedaan zowel door een bewoner of een anderszins daartoe bevoegde gebruiker van het gebouw als door ter assistentie geroepen politieambtenaren, dan is er sprake van lokaalvredebreuk (zie Achtergrond onder 1.d.) en is de politie bevoegd over te gaan tot het aanhouden van de pleger.

Toen verzoekster duidelijk aangaf het bankgebouw niet te zullen verlaten voordat het meningsverschil naar tevredenheid was opgelost, waren de ter plaatse verschenen politieambtenaren dan ook bevoegd over te gaan tot aanhouding van verzoekster.

Dat verzoekster heeft gesteld voorafgaand aan haar bezoek aan het filiaal van de X-Bank te Almere overleg te hebben gehad met een of meerdere medewerkers van het hoofdkantoor van de X-Bank, doet hieraan niet af. Voor zover de desbetreffende medewerker en verzoekster toen hebben afgesproken dat zij het filiaal niet behoefde te verlaten voordat het geschil zou zijn opgelost als gesteld door verzoekster, kan het de ter plaatse verschenen politieambtenaren niet worden aangerekend dat zij niet op de hoogte waren van deze eventuele afspraak.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. Ten aanzien van het bij de aanhouding aanwenden van geweld

1. Ook klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren door wie zij werd aangehouden daarbij onnodig geweld hebben aangewend. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster een medisch journaal overgelegd waarin was vastgelegd dat een arts op 10 mei 2001 blauwe plekjes op de bovenarmen van verzoekster had waargenomen.

2.1. In het kader van de klachtprocedure bij de politie heeft de korpsbeheerder zich op dit punt op het standpunt gesteld dat tegen verzoekster slechts gefaseerde, beheerste en overeenkomstig de aangeleerde beroepsvaardigheden uitgevoerde fysieke dwang is aangewend maar dat geen sprake is geweest van geweld, laat staan van excessief geweld.

2.2. In het kader van dit onderzoek heeft de korpsbeheerder niet langer onderscheid gemaakt tussen geweld en fysieke dwang. Wel heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat verzoekster zich tijdens de aanhouding had verzet en dat om die reden op beheerste wijze fysieke dwang tegen haar was aangewend. Om diezelfde reden hadden de politieambtenaren besloten dat verzoekster moest worden geboeid.

2.3. Betrokken ambtenaar H. heeft hierover verklaard dat verzoekster was gevraagd op te staan uit de stoel om haar ter overbrenging te kunnen boeien omdat verzoekster zich bijzonder agressief gedroeg. Omdat verzoekster dit pertinent weigerde pakten de beide politieambtenaren haar beet bij haar armen. Daarop begon verzoekster zich wild los te rukken en probeerde zij zich te onttrekken aan de aanhouding. De verbalisanten hebben verzoekster vervolgens volgens de aangeleerde wijze met gepast geweld naar de grond gebracht en geboeid, aldus politieambtenaar H.

Voorts heeft H. opgemerkt dat daarbij op geen moment sprake is geweest van buitensporig geweld en dat verzoekster daarna ook niet op zodanige wijze in een politieauto werd geduwd dat dit als mishandeling kan worden aangemerkt, zoals verzoekster wel heeft gesteld.

3. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie Achtergrond, onder 2.)

4. Verzoekster heeft weliswaar in algemene bewoordingen gesteld dat de lezing over het voorval van de zijde van de politie geheel en al onwaar is, maar in concreto heeft zij niet weersproken dat zij na te zijn aangehouden door twee politieambtenaren, is gevraagd op te staan uit de stoel waarin zij op dat moment zat en dat zij hieraan geen gevolg heeft gegeven. Het is dan ook aannemelijk dat verzoekster niet wenste op te staan en dat de betrokken politieambtenaren haar daarop hebben beetgepakt met de bedoeling om verzoekster uit de stoel te halen en dat verzoekster daarna heeft getracht zich te onttrekken aan de aanhouding.

Hoewel eveneens aannemelijk is dat het fysieke optreden van de politie bij verzoekster heeft geleid tot blauwe plekken op de bovenarmen, is niet is gebleken dat de betrokken politieambtenaren bij dit optreden grenzen hebben overschreden.

Op dit punt is de onderzocht gedraging dan ook behoorlijk.

III. Ten aanzien van het bij de aanhouding gebruikmaken van handboeien

1. Verder klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren door wie zij werd aangehouden haar zonder noodzaak hebben geboeid.

2. Van de zijde van de politie is op dit punt aangevoerd dat verzoekster vanaf het allereerste contact zich bijzonder agressief opstelde en zich bij de aanhouding hevig verzette.

3. Op grond van de ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 3.) mag de politie slechts dan gebruik maken van handboeien als zij iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd wil vervoeren en als te vrezen valt dat het vervoer een veiligheidsrisico met zich mee kan brengen. In andere gevallen mag de politie in beginsel geen gebruik maken van handboeien.

Politieambtenaren zullen per geval de afweging moeten maken of het aanleggen van de handboeien op dat moment en in die specifieke situatie een redelijk middel is. Het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een verdachte naar het politiebureau is dus niet toegestaan.

3. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij zich niet heeft verzet tegen de politie.

Uit de door de politie overgelegde stukken volgt echter dat verzoekster zich vanaf het eerste contact met de beide politieambtenaren agressief gedroeg en zich wel heeft verzet tegen haar aanhouding.

Al met al is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken politieambtenaren in redelijkheid hebben kunnen komen tot het oordeel dat een veiligheidsrisico moest worden gevreesd bij de overbrenging van verzoekster naar het politiebureau. Dit betekent dat er in dit geval sprake was van omstandigheden die het omdoen van de handboeien konden rechtvaardigen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het insluiten

1. Ook klaagt verzoekster erover dat zij na aankomst op het politiebureau is ingesloten.

2. Nadat verzoekster door de betrokken politieambtenaren was overgebracht naar het politiebureau, is zij ingevolge de daarvoor geldende voorschriften voorgeleid aan een hulpofficier van justitie en vervolgens als verdachte gehoord (zie Achtergrond onder 4.). Het is niet ongebruikelijk dat een op het politiebureau binnengebrachte verdachte niet terstond kan worden voorgeleid of verhoord omdat de hulpofficier van justitie op dat moment door andere werkzaamheden in beslag wordt genomen, of omdat op dat moment niet direct gelegenheid bestaat om met het verhoor te beginnen. In zo'n geval dient de verdachte in afwachting van voorgeleiding of aanvang van het verhoor enige tijd te worden ingesloten. Ingevolge het bepaalde in artikel 61, tweede lid van het Wetboek van strafvordering (zie Achtergrond onder 5.) mag deze ophouding maximaal zes uur duren. De hulpofficier van justitie heeft besloten verzoekster in te sluiten teneinde haar - gelet op haar emotionele toestand - op een later tijdstip nader te verhoren om een volledig beeld te krijgen van de situatie.

In dit geval is verzoekster om 13.50 uur aangehouden, om 14.17 uur voorgeleid aan een hulpofficier van justitie en vanaf 16.30 uur verhoord. In die tussentijd heeft de politie eerst nog contact gezocht met de GG en GD-arts om te overleggen of er medische bezwaren aanwezig waren tegen haar insluiting. Deze arts heeft haar ook bezocht.

De arts maakte geen bezwaren tegen insluiting. Daarmee staat vast dat de insluiting zelf, alsook de periode voorafgaand aan het verhoor verantwoord is geweest.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

V. Ten aanzien van het uitlachen

1. Ook klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland haar hebben uitgelachen.

In haar brief van 12 juni 2001 aan de chef van het regionale politiekorps Flevoland heeft verzoekster te kennen gegeven dat niet slechts sprake was van uitlachen, maar dat enkele politieambtenaren toen zij verzoekster insloten overduidelijk hadden laten blijken dat zij dit met veel plezier hadden gedaan.

2. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat ofschoon de betrokken ambtenaren hebben ontkend verzoekster te hebben uitgelachen, de regionale klachtencommissie en hij niet in staat zijn geweest met betrekking tot dit onderdeel feiten vast te stellen, zodat hij zich zowel in het kader van de voorafgaande klachtprocedure als in het kader van dit onderzoek op dit punt van een oordeel diende te onthouden.

3. Met betrekking tot de vraag of verzoekster door de betrokken politieambtenaren is uitgelachen, staan de lezingen van de politie enerzijds en van verzoekster anderzijds tegenover elkaar, terwijl er verder noch in de voorafgaande klachtprocedure, noch in dit onderzoek aanwijzingen naar voren zijn gekomen die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Dit betekent dat over de onderzochte gedraging geen oordeel kan worden gegeven.

VI. Ten aanzien van het telefoneren

1. Tenslotte klaagt verzoekster er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland na de aanhouding niet hebben toegestaan dat zij telefonisch contact zou opnemen met haar kinderen.

2. Van de zijde van de politie is opgemerkt dat een van de beide verbalisanten verzoekster heeft aangeboden haar thuisfront te bellen, maar dat verzoekster hiervoor geen toestemming wilde geven.

3. In reactie hierop heeft verzoekster nog aangegeven dat dit voorstel wel is gedaan, maar pas geruime tijd na afwijzing van haar verzoek om zelf te bellen.

4. In gevolge artikel 27 van de Ambtsinstructie dient een politieambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene (zie Achtergrond onder 6).

5. De Nationale ombudsman heeft er begrip voor dat de politie verzoekster geen toestemming heeft gegeven om naar huis te bellen.

Nu het hier een meerderjarige ingeslotene betreft had de politie ingevolge de Ambtsinstructie na een daartoe strekkend verzoek van verzoekster zo spoedig mogelijk contact moeten opnemen met een familielid of een huisgenoot om deze op de hoogte te stellen van de insluiting. In dit geval is dat niet gebeurd omdat verzoekster hiervoor geen toestemming wilde geven.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad) is niet gegrond, met uitzondering van de klacht over het uitlachen. Op dat onderdeel onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 21 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Almere, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd drie betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Eén van hen maakte van deze gelegenheid gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen verzoekster en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd een getuige een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster bezocht op 8 mei 2001 in haar woonplaats een filiaal van haar bank, verder te noemen de X-Bank.

Verzoekster deed dit in verband met een financiële kwestie waarover zij van mening verschilde met haar bank. Verzoekster heeft toen een gesprek hierover gehad met bankmedewerker K.

Omdat het meningsverschil - in elk geval op dat moment - niet oplosbaar bleek, heeft de heer K. op een gegeven moment het gesprek beëindigd. Verzoekster was het hier niet mee eens en weigerde te vertrekken. De heer K. heeft daarop de hulp van de plaatselijke politie ingeroepen om verzoekster uit het bankgebouw weg te krijgen. Omdat verzoekster ook na aankomst van de politie weigerde het bankgebouw te verlaten, is zij door de twee ter plaatste verschenen politieambtenaren aangehouden en - geboeid - overgebracht naar het politiebureau.

Op het politiebureau is zij voorgeleid aan een hulpofficier van justitie, ingesloten, verhoord en na verhoor heengezonden.

2.1. Verzoekster heeft bij brief van 12 juni 2001 een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Flevoland over het politieoptreden van 8 mei 2001. Hierin klaagde zij er met name over dat zij ten onrechte was aangehouden en dat de politie daarbij onnodig geweld had aangewend, dat zij was geboeid, en dat zij was ingesloten. Ook klaagde zij erover dat enkele politieambtenaren haar hadden uitgelachen en dat de politie niet had toegestaan dat zij haar kinderen zou bellen.

In deze brief deelde zij onder meer het volgende mee:

"dat ik op de grond word gegooid dat ik veel moeite heb gehad om mijn arm in een normale houding te wringen of er had niets van overgebleven. Zo werd mijn arm geweld aangedaan dat ik er nog veel last van heb en dan maar gezwegen wat er in de auto is gebeurd. Met volle hand werd er zonder reden tegen diezelfde arm zo hard geduwd dat ik zo wat tegen de deur terecht kwam (…).

(…) werd met geweld door een politieman (…) uit (de politieauto; N.o.) gesleept en werd nog gezegd; 'je moet niet tegen duwen, maar vooruitlopen', werd in een hok gegooid en de handboeien werden niet afgedaan terwijl ik al meerdere malen aangegeven had dat ze te strak zaten en mijn bloed afknelde pas later werden ze uitgedaan. Even later moest ik mijn spullen afgeven. Waarvoor? Omdat het de regels zijn en ik moest luisteren want ik was te gast zeiden ze. Plezier hadden ze er ook nog in met zijn drieën, 2 vrouwen en een man, ze lachten schandalig. (…)

Mijn kinderen mocht ik niet bellen. Ik mocht het niet zelf doen. Schandalig. Mijn zus werd gezegd dat ik al die tijd verhoord werd. Die heeft daar uren gezeten. Ondertussen wisten de kinderen van mijn zus wat er gebeurd was."

2.2. Bij brief van 1 oktober 2001 deelde de chef van het regionale politiekorps Flevoland de fungerend hoofdofficier van justitie te Zwolle en de burgemeester van Almere mee de klacht niet gegrond te achten. Verzoekster heeft een kopie van de brief aan de burgemeester van Almere overgelegd. (Een eventuele brief aan verzoekster met gelijke inhoud, werd niet in het dossier aangetroffen.)

2.3. Naar aanleiding van de klachten van verzoekster gaf de voorzitter van de klachtencommissie over het optreden van ambtenaren van politie Flevoland op 19 oktober 2001 onderstaand advies aan de korpsbeheerder:

"De klacht

Klaagster stelt ten eerste dat sprake was van aanwending van geweld. Klaagster stelt ten tweede dat zij ten onrechte is aangehouden. Klaagster stelt ten derde dat zij is geboeid. Klaagster stelt ten vierde dat zij is ingesloten. Klaagster stelt ten vijfde uitgelachen te zijn. Klaagster stelt ten zesde dat zij niet mocht bellen.

(…)

De feiten

Op 8 mei 2001 omstreeks 13.30 uur verzocht de meldkamer twee politieambtenaren te gaan naar een bank te Almere. In het bankgebouw troffen de politieambtenaren klaagster aan die onenigheid had met een medewerker van de bank. Klaagster weigerde het pand te verlaten. Klaagster reageerde agressief op de komst van de politieambtenaren en deed schreeuwend haar verhaal. De politieambtenaren trachtten klaagster te bewegen haar probleem elders voor te leggen en verzochten haar het pand te verlaten. Vervolgens vorderde de aanwezige bankmedewerker klaagster enige malen het pand te verlaten. Ook nadat de politieambtenaren nogmaals aan klaagster het bevel hadden gegeven om te vertrekken, bleef de vrouw weigeren te gaan. Hierop werd klaagster aangehouden terzake lokaalvredebreuk en het niet voldoen aan een bevel of vordering. Klaagster bleef zeer agressief reageren en stelde niet te zullen meewerken. Haar werd verzocht op te staan uit de stoel teneinde handboeien te kunnen aanleggen. Klaagster gaf hieraan geen gevolg waarop zij bij beide armen werd vastgepakt. Klaagster verzette zich en begon zich wild los te rukken waarna zij door de politieambtenaren onder controle werd gebracht en handboeien werden aangelegd. Vervolgens werd klaagster overgebracht naar het bureau. Bij het bureau weigerde klaagster uit de dienstauto te stappen. Na enkele verzoeken zelf uit te stappen werd klaagster uiteindelijk door een politieambtenaar uit het voertuig getild en naar binnen geleid.

De beoordeling

1. Geweld

Op grond van de rapportage constateert de commissie dat klaagster, ondanks alle verzoeken en vorderingen bleef weigeren het gebouw te verlaten. De fysieke dwang die door de betrokken politieambtenaren is uitgeoefend, heeft gefaseerd, beheerst en conform de aangeleerde beroepsvaardigheden plaatsgevonden. Van aanwending van geweld is naar het oordeel van de commissie geen sprake geweest. De commissie acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

2. Aanhouding

Op grond van het dossier constateert de commissie dat klaagster werd aangehouden terzake lokaalvredebreuk en het niet voldoen aan een bevel of vordering omdat zij, ondanks meerdere duidelijke sommaties van zowel de betrokken bankmedewerker als de aanwezige politieambtenaren, bleef weigeren het pand te verlaten. Klaagster gaf hierbij aan het pand niet te zullen verlaten.

Gelet op het bovenstaande meent de commissie dat de aanhouding van klaagster rechtmatig was en acht dit onderdeel ongegrond.

3. Geboeid

Op grond van het dossier constateert de commissie dat de politieambtenaren met het aanleggen van handboeien niet onjuist gehandeld hebben. Dit gelet op de bij de voorgaande onderdelen beschreven toedracht tot de aanhouding van klaagster, met name de niet meewerkende houding van klaagster, waarbij klaagster zich verzette tegen pogingen haar het pand te doen verlaten. De commissie acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

4. Ingesloten

Op grond van het dossier constateert de commissie dat klaagster, eenmaal aangekomen op het bureau, zich bleef verzetten tegen de insluiting in afwachting van de voorgeleiding. Klaagster bleek in een zodanige emotionele gemoedstoestand te verkeren, dat besloten werd haar in een observatiecel in te sluiten en onmiddellijk de GGD-arts te waarschuwen. Door laatstgenoemde werd aangegeven dat er geen bezwaar bestond tegen de insluiting van klaagster.

De commissie meent dat niet onjuist gehandeld is met betrekking tot de insluiting van klaagster, en acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

5. Uitgelachen

Op grond van het dossier constateert de commissie dat hier twee beweringen lijnrecht tegenover elkaar staan. Klaagster stelt te zijn uitgelachen door de betrokken politieambtenaren. De politieambtenaren ontkennen klaagster te hebben uitgelachen.

De commissie acht zich niet in staat de feiten met betrekking tot dit onderdeel vast te stellen. De commissie onthoudt zich dan ook van advies.

6. Mocht niet bellen

Op grond van het dossier constateert de commissie dat aan klaagster werd meegedeeld dat, indien zij dit wenste, haar familie telefonisch in kennis zou worden gesteld. Klaagster gaf hierop aan dat zij niet wilde dat er werd gebeld.

Overeenkomstig de Ambtsinstructie worden familieleden van meerderjarige ingeslotenen in kennisgesteld wanneer de ingeslotene daar om vraagt. De commissie meent dan ook dat door de politieambtenaren juist is gehandeld en acht dit onderdeel ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren, met uitzondering van het vijfde onderdeel. Met betrekking tot het vijfde onderdeel onthoudt de commissie zich van advies. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande."

2.4. Bij brief van 19 december 2001 deelde de korpsbeheerder verzoekster mee dat hij, gezien het op 1 november 2001 aan hem uitgebrachte advies van de regionale klachtencommissie, haar klachten over het politieoptreden van 8 mei 2001 overwegend niet gegrond achtte, terwijl hij zich ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel van een oordeel onthield.

3.1. Bij brief van 6 december 2001 heeft het regionale politiekorps Flevoland verzoekster bericht dat zij aanvankelijk was gehoord als verdachte terzake van lokaalvredebreuk, het niet voldoen aan een bevel/vordering en verzet, strafbaar gesteld bij artikel 185, 184, eerste lid en 180 van het Wetboek van strafrecht (zie Achtergrond onder 1a t/m c), maar dat na overleg met de behandelend officier van justitie was besloten dat de zaak niet voor strafvervolging naar het Openbaar Ministerie zou worden gezonden, omdat zij ten onrechte als verdachte was aangemerkt.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat - samengevat - weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt van de korpsbeheerder

1. In reactie op de klachten van verzoekster deelde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland de Nationale ombudsman bij brief van 16 januari 2003 onder meer het volgende mee:

"Aanhouding

Op 19 december 2001 heb ik klaagster in kennis gesteld van mijn eindoordeel op de door haar ingediende klacht. Door mij is reeds geoordeeld dat klaagster terecht is aangehouden. Klaagster bleef, ondanks sommaties van de bankmedewerker en de aanwezige politieambtenaren, weigeren het pand te verlaten. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

Onnodig geweld en onnodig geboeid

In het eindoordeel heb ik reeds aangegeven dat de fysieke dwang, zoals die door de betrokken politieambtenaren is uitgeoefend, gefaseerd, beheerst en conform de aangeleerde beroepsvaardigheden (IBT) heeft plaatsgevonden. Klaagster verzette zich tegen haar aanhouding. Zij werkte niet mee en probeerde los te komen. Gelet op de niet meewerkende houding van klaagster en het door haar geboden verzet kan ik het billijken dat besloten werd klaagster te boeien. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

Uitgelachen

Zoals reeds in het eindoordeel is aangegeven acht ik het niet mogelijk te komen tot een oordeel. De politieambtenaren ontkennen stellig klaagster te hebben uitgelachen. Klaagster beweert het tegendeel.

Telefoneren niet toegestaan

Klaagster werd aan het bureau meegedeeld dat, indien zij dit wenste, haar familie telefonisch in kennis zou worden gesteld. Klaagster gaf hierop aan dat zij niet wilde dat er gebeld zou worden. Hierbij is in overeenstemming met de Ambtsinstructie gehandeld. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond."

2.1. Voorafgaand aan de reactie van de korpsbeheerder heeft het regionale politiekorps Flevoland de Nationale ombudsman op 9 oktober 2002 een kopie gezonden van het tijdens de klachtbehandeling door de politie aangelegde klachtdossier. In dit dossier bevond zich de op 20 juli 2001 afgelegde verklaring van betrokken politieambtenaar H. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:

"Ik, H., agent van politie, dienstdoende bij politie Flevoland (…) verklaar het volgende:

Op dinsdag 08 mei 2001 omstreeks 13.30 uur kreeg ik de melding van de Meldkamer politie Flevoland de opdracht te gaan naar de X-Bank (…) te Almere, alwaar zich een lastig persoon zou bevinden die een hoop tumult veroorzaakte.

Ter plaatse gekomen werden wij, mijn collega O. en ik, verbalisant aangesproken door een medewerker van de X-Bank, genaamd K. De medewerker vertelde dat in het gebouw zich een vrouw bevond die een hoop herrie en overlast veroorzaakte en die weigerde het pand na vordering te verlaten.

Op het moment dat wij, verbalisanten het kantoor waar de vrouw zich bevond betraden reageerde zij agressief op onze komst. Zij begon al zeer luid schreeuwend haar verhaal te vertellen. Wij hebben de vrouw duidelijk proberen te maken dat zij het beste naar een wetswinkel kon gaan die haar hulp zou kunnen bieden in het oplossen van het probleem tussen haar en de X-Bank.

Wij, verbalisanten hebben de vrouw verzocht de bank te verlaten. Hieraan gaf zij geen gevolg. Vervolgens heeft de medewerker van de bank, in het bijzijn van ons, de vrouw gevorderd het bankgebouw te verlaten. In mijn beleving is dit 2 maal gevorderd aan de vrouw. Hieraan gaf zij geen gevolg. Vervolgens gaven wij de vrouw het bevel het gebouw te verlaten. Ook hieraan weigerde de vrouw te voldoen. De vrouw was vrij in haar beweging om op te staan en het pand te verlaten.

De vordering door de medewerker van de bank, is gedaan nadat wij, verbalisanten hem hiertoe hadden verzocht. Dit omdat de vordering dan in bijzijn van opsporingsambtenaren is gedaan.

Vervolgens is de vrouw door ons, verbalisanten aangehouden ter zake lokaal-vredebreuk en het niet voldoen van een bevel of vordering.

Wij, verbalisanten, hebben de vrouw verzocht op te staan uit de stoel om haar ter overbrenging te kunnen boeien middels de van de dienst verstrekte transportboeien, dit omdat de vrouw zich uiterst agressief manifesteerde. Zij deed tevens uitspraken als 'wedden dat jullie mij hier niet weg krijgen, ik ga nergens naartoe, ik ga niet weg voor het opgelost is' of woorden van gelijke strekking. De vrouw weigerde op te staan uit de stoel.

Wij, verbalisanten, pakten de vrouw bij haar armen beet. De vrouw werkte niet mee en begon zich wild los te rukken in de tegengestelde richting van die welke wij haar wilden brengen. Wij hebben de vrouw vervolgens met gepast geweld naar de grond gebracht met de door ons aangeleerde aanhoudingstechnieken, alwaar wij haar in de boeien hebben kunnen sluiten en haar hebben overgebracht naar het hoofdbureau van politie te AImere.

Dat klaagster nu in haar brief zegt dat haar arm geweld is aangedaan tijdens de aanhouding en dat zij in de auto zodanig werd geduwd dat zij dit als mishandeling ziet, daarop kan ik, verbalisant, zeggen dat ik niet meer dan noodzakelijk geweld hebben toegepast om de vrouw aan te houden en over te brengen naar het bureau.

Dat klaagster in haar brief vermeldt dat zij ingesloten werd in een cel verklaar ik, verbalisant het volgende:

De vrouw weigerde haar medewerking te verlenen tijdens de fouillering en het afstaan van de goederen die zij bij zich droeg, dit alles in gevolge de geldende huisregels ter insluiting aan het bureau van politie Almere. Daar de vrouw zich bleef verzetten tijdens de insluiting hebben wij besloten ter verdere escalatie haar in te sluiten in een cel in plaats van een ophoudkamer. Dit na overleg met de dienstdoende groepschef van die dag. (…)

Waar klaagster in haar brief zegt dat zij niet mocht bellen naar het thuisfront (haar kinderen) kan ik, verbalisant mededelen, dat ik haar ingevolge de geldende regels heb aangeboden het thuisfront in kennis te stellen indien zij dit wenste. De vrouw wilde niet dat ik belde. Tevens was de zus van de vrouw in de gang van het politiebureau Almere aanwezig, en heb ik, verbalisant aan de zus van de vrouw uitgelegd wat de verdere procedure was.

Klaagster zegt in haar brief dat wij, verbalisanten er plezier in hadden om zo om te gaan met de vrouw. Hierop kan ik zeggen dat ik geen enkel moment de vrouw heb uitgelachen in deze kwestie. Wij hebben meerdere malen geprobeerd de vrouw tot rede te brengen, echter als wij de vrouw iets vertelden dan begon zij weer van voor af aan met schreeuwen en het hele verhaal te vertellen. Derhalve zijn wij niet meer op haar verhaal ingegaan en hebben de vrouw uitgelegd dat zij op een later tijdstip ter zake gehoord zou worden door een andere collega.

(…)

Ik, verbalisant betreur het feit dat mevrouw S. vindt dat zij reden heeft om een klacht in te dienen. Ik vind dat ik mijn best heb gedaan om mevrouw middels praten te laten inzien dat zij het bankgebouw moest verlaten. Alle overige punten waarover mevrouw S. klaagt zijn handelingen die het gevolg van haar eigen gedrag waren en hierop heb ik verbalisant zo goed mogelijk verweer gegeven."

2.2. Ook bevond zich in het overgelegde klachtdossier een op 8 mei 2001 door verbalisanten H. en O. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Hierin werd onder meer het volgende vastgelegd:

"Op dinsdag 08 mei 2001 te 13.50 uur stelden wij O., hoofdagent van politie, dienstdoende bij politie Flevoland, (…) en H., agent van politie, dienstdoende bij politie Flevoland (…), een onderzoek in. Naar aanleiding hiervan verklaren wij het volgende.

'Op dinsdag 08 mei 2001 omstreeks 13.30 uur, reden wij, verbalisanten, in uniform gekleed en met surveillancedienst belast met een opvallende surveillance auto op de Cinemadreef te Almere.

Wij, verbalisanten, kregen van de Meldkamer politie Flevoland, via de mobilofoon, de opdracht te gaan naar de X-Bank alwaar zich een lastig persoon zou bevinden die een hoop tumult veroorzaakte.

Ter plaatse gekomen werden wij, verbalisanten, buiten de X-Bank perceel (…) te Almere, aangesproken door een medewerker van de X-Bank.

Deze medewerker is genaamd:

K. (…)

Medewerker vertelde dat binnen in het gebouw, zich een vrouw bevond die een hoop herrie en overlast veroorzaakte en die weigerde het pand na vordering te verlaten.

Wij, verbalisanten, werden door de medewerker naar een kantoor gebracht alwaar de vrouw zich zou bevinden. Bij het binnentreden van het kantoor zagen wij een tweetal vrouwen zitten. Een van de vrouwen reageerde agressief op onze komst en begon al zeer luid schreeuwend haar verhaal te vertellen. Wij verbalisanten hebben de vrouw duidelijk proberen te maken dat zij het beste naar een wetswinkel kon gaan die haar hulp zou kunnen bieden in het oplossen van het probleem tussen haar en de X-Bank.

Wij, verbalisanten, hebben de vrouw verzocht de bank te verlaten. Zij wilde hier geen gehoor aan geven voordat het probleem was opgelost.

Vervolgens heeft de medewerker van de bank, in bijzijn van ons verbalisanten, de vrouw gevorderd het bank gebouw te verlaten.

Hieraan gaf zij geen gevolg.

Vervolgens gaven wij, verbalisanten, de vrouw het bevel het gebouw te verlaten. Ook hieraan weigerde zij te voldoen.

Wij, verbalisanten, deelden de vrouw op dinsdag 08 mei 2001 te 13.50 uur mede dat zij was aangehouden ter zake lokaalvredebreuk en het niet voldoen van een bevel of vordering.

Wij, verbalisanten, verzochten de vrouw op te staan om haar ter overbrenging te kunnen boeien middels de van de dienst verstrekte transportboeien, dit omdat de vrouw zich uiterst agressief manifesteerde.

De vrouw weigerde op te staan uit de stoel. Wij, verbalisanten, pakten de vrouw bij haar armen beet. Hierop begon de vrouw zich wild los te rukken in de tegengestelde richting dat wij haar wilden brengen. Wij, verbalisanten, hebben de vrouw met gepast geweld naar de grond gebracht met de door ons door de dienst aangeleerde aanhoudingstechnieken alwaar wij haar in de boeien hebben kunnen sluiten en hebben overgebracht naar hoofdbureau van politie te Almere."

2.3. Verder bevond zich in het overgelegde klachtdossier een op 8 mei 2001 door verbalisanten Ho. en L. opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van verzoekster als verdachte. Hierin werd onder meer het volgende vastgelegd:

"Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was en waarover wij haar wensten te horen, verklaarde zij ons het volgende:

'Ik weet waarover u mij wilt spreken en dat ik geen antwoord hoef te geven op uw vragen.

(…)

Sinds 2 januari 2001 ben ik weduwe. Ik heb 23 jaar samen geleefd met mijn overleden echtgenoot.

Vanaf 02-01-2001 zijn de problemen met de bank en de verzekeringsmaatschappij begonnen.

Het komt er ongeveer op dat de verzekeringsmaatschappij niets wil uitkeren. Op 08-01-2001 heb ik de akte van overlijden naar de X-Bank gebracht. De verzekerings-maatschappij wilde niet betalen omdat zij het bewijs van erfrecht niet in hun bezit hadden. Achteraf bleek ook dat er sinds 1988 geen premie betaald was. Al die tijd heb ik dus een groot risico gelopen. Op 28-02-2001 heb ik het bewijs van erfrecht naar de X-Bank gebracht. Daar werd verteld dat alles binnen een week geregeld zou zijn. Na heel veel problemen met de bank wilde ik de hypotheek over laten nemen door de Y-Bank. Op 09-03-2001 heb ik de aanvraag gedaan voor deze overname. Op 21-03-2001 zou de akte passeren bij de notaris. De notaris vertelde dat het niet door kon gaan omdat de X-Bank zijn zaken niet had geregeld. De X-Bank vertelde nog 4 weken nodig te hebben. Het bleek dat de X-Bank het bewijs van erfrecht naar een verkeerde afdeling had gestuurd. Een van de problemen was ook dat ik het oude hypotheekcontract niet binnen handbereik had. Deze lag in de kluis en ik weet niet waar mijn man de sleutel heeft bewaard.

Afgelopen zaterdag, 5 mei 2001, heb ik een brief gekregen van de notaris. Toen ik die brief had gelezen, sloegen bij mij de stoppen door. Ik moest namelijk rente door betalen tot en met juni 2001.

Vandaag, 8 mei 2001, heb ik telefonisch contact gehad met de X-Bank (…) te Almere (…). Ik wilde dat mijn zaken nu eens werden opgelost door de X-Bank.

Ik heb gesproken met de manager van de hypotheekafdeling genaamd C. Haar achternaam weet ik niet. Ik heb haar verteld dat ik de rente niet wil betalen. De manager vertelde dat zij zaak inhoudelijk niet op de hoogte was en daarom geen beslissing kon menen. Zij zou de heer K. gaan bellen om de zaken te laten regelen en een afspraak te maken. De heer K. is de plaatsvervangend chef van de afdeling hypotheken bij de X-Bank. Ik heb gezegd dat ik meteen naar de X-Bank toe zou komen. Ik heb toen gezegd: "Ik vertel u bij voorbaat dat ik niet eerder weg ga voordat alles geregeld is!"

Onderweg naar de X-Bank werd ik gebeld door mijn zus op mijn mobiele telefoon. Zij vertelde dat ik rustig aan moest doen en dat zij met mij mee wilde gaan naar de bank. (…)

Hierna zijn wij samen naar de X-Bank (…) te Almere gegaan.

Ik weet dat iedereen een bankgebouw mag betreden.

Mijn zuster heeft het probleem uitgelegd bij de receptie aan mevrouw W. Mw. gaf te kennen dat zij niets kon doen. Op aandringen van mijn zuster kregen wij toen eindelijk de heer K. te spreken. De heer K. heeft ons toen meegenomen naar zijn kantoor. Ik heb toen verteld dat ik geen rente wilde betalen tot juni 2001. Eventueel wel tot 21 maart 2001 want toen had de akte kunnen passeren. Ik vind dat zij geen recht hebben op al die rente. Om een lang verhaal kort te maken: De heer K. wilde de nota niet aanpassen.

We hebben ongeveer een uur zitten praten. Op een moment is de heer K. zomaar weggelopen en heeft hij ons minstens een half uur alleen gelaten. Hierna ben ik naar mevrouw W. gelopen en heb ik haar gevraagd om K. te halen. Ik heb haar verteld dat K. nog niets had opgelost. W. vertelde dat zij K. niet op wilde halen. Zij vertelde dat ik terug moest gaan naar het kantoor waar ik net had gezeten. Op een geven moment sloegen bij mij de stoppen door. Ik heb toen geroepen: "Ik blijf zitten totdat alles in orde is!" Ik heb dit geroepen in de algemene ruimte van de bank. Ik zag dat er meerdere klanten mijn kant op keken. Omdat W. dit niet leuk vond, heeft zij mij terug geduwd naar het kantoor waar ik met K. heb gesproken.

Vervolgens ben ik weer gaan wachten. W. ging ondertussen K. halen. Terwijl ik zat te wachten met de deur dicht werd er ondertussen de politie gebeld. Plotseling stonden er twee vrouwen van de politie samen met K. voor de deur. Ik kon aan hun uniform zien dat zij van de politie waren. Zij hebben eerst mijn verhaal aangehoord en toen het advies gegeven om naar een rechtswinkel te gaan. Ik heb verteld dat dit niets uitmaakt omdat de rente dan nog maanden zou doorlopen. De politie agenten vertelden dat ik dat nou maar moest doen. Anders waren zij genoodzaakt om mij mee naar het politie bureau te nemen.

Ik hoorde dat die vrouwelijke agente met rood haar tegen K. zei: "Als u even zegt, waar wij bijstaan, dat zij weg moet dan nemen wij haar mee."

Hierop hoorde ik dat K. tegen mij zei: "Wilt u nu het pand verlaten.?"

Ik zei: "Ja, als mijn zaken geregeld zijn, dan wil ik het pand verlaten."

Ik bleef ondertussen gewoon zitten en maakte geen aanstalten om op te staan. Terwijl ik zat, kreeg ik een telefoontje van mijn notaris. Tijdens dit gesprek voelde ik mij niet lekker worden en vroeg ik of mijn zuster (…) dit gesprek verder wilde voeren.

De agente met het rode haar vertelde dat wij buiten het gesprek moesten afronden. Ik zei: "Nee, wacht nou even totdat het gesprek afgelopen is."

Op dat moment zag ik dat de agente met het rode haar op mij af kwam lopen en mij bij mijn linkerarm pakte.

Ik zei: "Ho, je moet met je handen van mij afblijven. Je moet mij niet aanraken." Vanaf dat moment heb ik mijn armen losgerukt. Ik wilde niet dat zij mij beetpakten. Ik heb mijn armen strak voor mijn lichaam gehouden omdat ik niet in de boeien wilde. Ik voelde dat ik op de grond werd gegooid en dat mijn armen op mijn rug werden gedraaid. Toen kreeg ik handboeien om.

Ik weet niet meer of ik geschreeuwd heb.

De heer K. heeft eenmaal tegen mij gezegd dat ik het pand moest verlaten. Buiten de politie om, heeft verder niemand gezegd dat ik het pand moest verlaten.

Ik heb mij niet schuldig gemaakt aan lokaalvrede breuk.

Ik vind dat ik mij nooit tegen de wil van een bankemployé in het gebouw heb bevonden. Ook niet nadat K. had gezegd dat ik weg moest gaan.

Ik heb mij niet verzet tegen de politie. Ik hou er niet van om aangeraakt te worden. Dat is geen verzet.

De politieagente heeft ook gezegd dat ik het pand moest verlaten. Ik wilde pas weg als mijn zaken geregeld waren. Daarom heb ik hier niet direct gehoor aan gegeven.

Nadat ik was aangehouden vond ik die twee agentes rotwijven.'

Nadat de verdachte haar verklaring had doorgelezen, volhardde zij daarbij en ondertekende deze."

2.4. Ook bevond zich in het overgelegde klachtdossier een op 22 augustus 2001 door verbalisanten Wa. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Hierin werd onder meer het volgende vastgelegd:

"Op woensdag 22 augustus 2001 te 12.00 uur stelde ik, Wa., inspecteur van politie, dienstdoende bij politie Flevoland, (…) naar aanleiding van een klacht betreffende het politie optreden tijdens haar aanhouding, een vervolgonderzoek in.

Klager betreft:

Naam S. (…)

Ik kan hierover het volgende verklaren:

Genoemde persoon werd op dinsdag 8 mei 2001, te 14.17 uur, in mijn hoedanigheid als hulpofficier van justitie, voor mij geleid ter toetsing.

Aanleiding hiervoor was de eerdere aanhouding, gelegen in het feit van het plegen van een lokaalvredebreuk en daaruit voortkomende het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel en verzet bij de opvolgende aanhouding.

Bovenstaande werd mij destijds mondeling toegelicht door betrokken verbalisanten en is later door hen verwoord in desbetreffend proces-verbaal van bevindingen.

Vervolgens heb ik getracht om inzicht te krijgen in de situatie, door genoemde persoon in het kader van 'hoor en wederhoor' haar kant van het verhaal te laten vertellen. De bijzonder emotionele gemoedstoestand van de vrouw op dat moment verhinderde mij een volledig beeld te krijgen van de gehele situatie. Voor mij was echter duidelijk dat zij in eerste instantie had geweigerd de ambtelijke bevelen op te volgen.

Hierop heb ik besloten de vrouw voor een nader verhoor op te houden aan het bureau. Bijkomend besloot ik, gezien haar emotionele toestand en haar uitlating als zou zij diabeet zijn, de GG&GD arts te laten waarschuwen om te overleggen of er medische bezwaren waren tegen haar insluiting.

In afwachting van zijn komst en bevindingen vond ik dat de verdachte voor haar eigen veiligheid in observatie moest worden gehouden in afwachting van de komst van de arts.

Deze laatste, in de persoon van dr. (…), bezocht de verdachte op genoemde dag omstreeks 14.45 uur. Hij gaf aan geen bezwaren tegen insluiting te hebben doch gezien de gemoedstoestand van de verdachte en haar 'temperamentvolle karakter' deze begripvol tegemoet te treden.

Na de voorgeleiding heb ik bij de betrokken verbalisanten aangegeven dat het niet wenselijk was, mede gelet op het advies van de arts, dat de verdachte zou worden verhoord door collega's die bij de aanhouding betrokken waren geweest. Aan dit verzoek is voldaan."

2.5 Verder bevond zich in het overgelegde klachtdossier de op 9 augustus 2001 afgelegde verklaring van politieambtenaar T. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:

"Naar aanleiding van de tot de door mevrouw S. te Almere ingediende klacht kan ik u het volgende verklaren.

Op dinsdag 08 mei 2001 omstreeks '14:15 uur stond ik, T., hoofdagent van politie, dienstdoende bij de politie Flevoland (…), geheel in uniform gekleed, op het parkeerterrein cq binnenplaats van het politiebureau Almere-Stad.

Ik zag dat er op bovengenoemde datum en tijdstip een herkenbaar dienstmotorvoertuig de binnenplaats opreed met hierin de verbalisanten O. en H. Ik zag dat het dienstmotorvoertuig, zijnde een personenauto, stopte ter hoogte van de ingang van de arrestanten afdeling.

Ik zag dat de genoemde verbalisanten uit het voertuig stapten en het rechter achterportier openden. Ik zag dat er een vrouw op de achterbank zat die geboeid was met de door dienstwegen verstrekte handboeien.

Ik hoorde dat beide verbalisanten haar diverse malen verzochten om uit te stappen. Ik zag en hoorde dat deze verdachte weigerde uit te stappen en dat ze allerlei niet relevante dingen schreeuwde die ik me niet meer kan herinneren.

Ik, verbalisant, ben vervolgens naar de collega's toegelopen en hoorde dat een van de collega's vroeg: 'T., help even.' Ik, verbalisant ben vervolgens naar het geopende portier toegelopen en heb de verdachte nogmaals verzocht uit het voertuig te stappen. Ik hoorde dat ze tegen me zei dat ze dat niet van plan was en dat de boeien af moesten. Ik heb haar toen nogmaals gezegd dat ze uit moest stappen en dat de boeien in het bureau zouden worden afgedaan. Wederom weigerde de verdachte en ik hoorde haar diverse dingen schreeuwen die ik me niet meer kan herinneren. Ik, verbalisant, heb haar vervolgens bij haar arm gepakt en heb haar uit het dienstvoertuig getild. Dit ging zonder enige vorm van geweld maar wel met tegenwerking. Vervolgens heb ik, verbalisant, de verdachte vooruit laten lopen terwijl ik haar geleidde aan haar arm. Ik voelde dat de verdachte hier hevig tegen in ging en voelde dat ze weigerde in de richting te lopen die ik haar trachtte te geleiden. Aangezien de verdachte tenger van postuur was gelukte het mij, verbalisant, haar zonder dwang naar het arrestantenverblijf te geleiden. Aangekomen in het arrestantenverblijf heb ik de verdachte plaats laten nemen in een arrestantenhokje.

Gezien de wijze waarop ze zich uitte en aangaf nergens aan mee te willen werken hebben we haar even laten bedaren. Vervolgens, na enige minuten, heb ik haar verzocht rustig te worden aangezien ze nog steeds niet meewerkte en luidkeels schreeuwde. Na haar diverse malen te hebben uitgelegd wat de bedoeling was en aangegeven te hebben dat ze moest gaan staan zodat haar handboeien afgedaan konden worden zag ik dat ze hier geen gehoor aan gaf. Vervolgens heb ik, verbalisant, de verdachte bij haar arm omhoog gehaald en met haar voorzijde tegen de muur aan gezet. Dit alles ging zonder enig geweld maar met gepaste dwang. Terwijl de verdachte tegen de muur stond heb ik, verbalisant, de verdachte ontdaan van de handboeien en is ze gefouilleerd.

Hetgeen mevrouw S. schrijft herken ik totaal niet en vind het jammer dat ze het allemaal zo heeft ervaren. Ik weet dat mijn werkwijze de juiste was gezien de situatie en dat er geen geweld is toegepast."

2.6. Verder bevond zich in het overgelegde klachtdossier het hieronder weergegeven sepotformulier.

"Aan: Chef DO

Van: A., inspecteur van politie

VERDACHTE:

1 verdachte per formulier

Naam : S.

Voornamen : (…)

geboren op : (…) te (…)

straat : (…)

woonplaats : (…)

Verdacht van:

artikel 139; 184/1; 180 wetboek van strafrecht (zie Achtergrond onder 1d, 1b en 1c; N.o.)

Datum sepot: 09/05/2001

Toelichting 09-05-2001 besproken met parket secretaris Kr.

Sepotgrond(en)

[] 01-ten onrechte als verdachte aangemerkt

[] 02-geen wettig bewijs

[] 03-niet ontvankelijk

[] 04-burgelijke rechter niet bevoegd

[] 05-feit niet strafbaar

[] 06-dader niet strafbaar

[] 20-ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert

[] 21-civielrechtelijke jeugdmaatregel

[] 22-strafrechtelijke jeugdmaatregel

[] 23-ivm tbs wordt nieuwe strafmaatregel onnodig geacht

[] 30-landsbelang

[] 31-wetswijziging

[] 32-onvol doende nationaal belang

[] 40-gering feit

[] 41-gering aandeel in feit

[] 42-geringe strafwaardigheid van het feit

[] 43-oud feit

[] 44-maatschappelijk belangenconflict

[] 50-leeftijd

[] 51-recente bestraffing

[] 52-door feit of gevolgen getroffen

[] 53-gezondheidstoestand

[] 54-reclasseringsbelang

[] 55-gewijzigde omstandigheden

[] 56-verdachte onvindbaar

[] 57-halt afwikkeling

[] 58-corporatie wordt vervolg

[] 59-leidinggever wordt vervolgd

[X] 70-verhouding tot benadeelde geregeld

[] 71-medeschuld benadeelde

[] 72-vervolging in strijd met belang benadeelde

[] 73-beperkte kring

[] 74-civiel recht

Kennisgeving sepot aan verdachte

[x] Brief te versturen door DO (…)

De officier van justitie, mr. H."

D. Reactie verzoekster

Bij brief van 21 februari 2003 reageerde verzoekster onder meer als volgt op de van de zijde van de politie verstrekte informatie:

"punt 1: Ik ben wel degelijk onterecht aangehouden. Voordat ik naar de bank ben gegaan heb ik eerst het hoofdkantoor van X-Bank gebeld en gevraagd of ik daar mocht blijven om mijn zaken te regelen en ik zou niet eerder weggaan voordat ze ook geregeld waren. Die dag zou voor de zoveelste keer de akte passeren bij de notaris. Ik was al een tijdlang bezig alles te regelen met de X-Bank en ze bleven gewoon nalatig en ik had de toestemming en ze zou de heer K. bellen hierover.

punt 2: De bankmedewerker heeft mij niet verzocht het pand te verlaten.

punt 3: Onnodig geweld en onnodig geboeid. Hoe kom ik dan aan blauwe plekken? Daarmee ben ik naar een vervangende huisarts geweest, mijn eigen was er niet, en in de brief wordt dan neergeschreven dat de fysieke dwang zoals die door de betrokken politieambtenaren is uitgeoefend gefaseerd, beheerst en conform de aangeleerde beroepsvaardigheden (IBT) heeft plaatsgevonden. (…)

punt 4: uitgelachen dat hebben ze daadwerkelijk gedaan. Ze waren met z'n drieën en ze hadden groot plezier. (…)

punt 5: Telefoneren niet toegestaan (…) Ik zei: 'Ik wil mijn kinderen bellen anders worden ze ongerust.' Dat mocht niet dus er is mij niet medegedeeld dat ik mijn kinderen of familie kon bellen daar heb ik zelf naar gevraagd en dat werd geweigerd. Achteraf zeiden ze: 'Wij kunnen dat voor je doen', waarop ik heb gezegd 'ik doe dat liever zelf' en ook uitgelegd waarom (…) dat werd geweigerd. …"

E. GETUIGENVERKLARING

Op 16 juni 2003 verklaarde de heer K., bankmedewerker, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"…Ik kan mij het voorval met betrekking tot mevrouw S. nog goed herinneren.

Mevrouw S. was cliënt bij onze bank.

Enige tijd voor het incident was de echtgenoot van mevrouw overleden. Daarop was een discussie ontstaan over een bij ons afgesloten levensverzekering. Mevrouw meende dat zij uit hoofde van de desbetreffende verzekering recht had op uitbetaling. Wij stelden ons - terecht - op het standpunt dat de verzekering uitsluitend op het leven van mevrouw S. was aangegaan en dat zij derhalve geen aanspraak kon doen gelden op uitkering van gelden.

Mevrouw S. was samen met, naar ik meen, haar zus naar mij toegekomen om nogmaals over dit probleem te praten. Uiteraard had ik begrip voor haar frustratie, maar daarmee hield het op. Ik heb haar opnieuw uitgelegd dat zij zich vergist had en dat ze geen recht had op uitbetaling. Mevrouw S. werd steeds bozer en werd op een gegeven moment onaangenaam. Ik heb haar daarop gezegd, dat ik geen kant op kon en dat voortzetting van het gesprek geen zin had. Zij weigerde weg te gaan en zei dat ze pas zou vertrekken als de zaak was geregeld. Op mijn opmerking dat ik dan de politie zou bellen, reageerde zij niet. Daarop heb ik de politie gebeld.

Korte tijd later verschenen er twee vrouwelijke politiebeambten. Ik heb hen uitgelegd wat er gaande was. Een van de politievrouwen zei toen tegen mevrouw S. dat zij waren gekomen om haar het gebouw uit te geleiden. Mevrouw S. bleef volharden in haar volstrekt non-coöperatieve houding. Een van de politievrouwen zei mij toen dat ik, als bankmedewerker, mevrouw S. moest sommeren het pand te verlaten. De politie heeft haar daarbij gewezen op de consequenties van een nieuwe weigering om mee te werken.

Ik heb daarop gesommeerd. Mevrouw S. bleef echter weigeren en werd alleen nog maar meer onhandelbaar en - verbaal - agressief. Een van de politievrouwen heeft toen mevrouw S. bij een arm gepakt. Ik had het idee dat zij mevrouw S. gewoon, zonder geweld, mee naar buiten wilde voeren. Volgens mij was de agressieve reactie van mevrouw S. op dit gebaar, aanleiding voor de politie om geweld tegen haar aan te wenden. Zij pakten haar daarop beet en brachten haar naar de grond. Toen mevrouw S. plat op de buik met de armen op de rug op de grond lag heeft een van de politievrouwen mevrouw S. handboeien omgedaan. Vervolgens hebben zij mevrouw meegenomen en in een politieauto geplaatst. Daarna reden zij weg.

Ik heb mevrouw S. enige tijd later nog weer gesproken. Ik had met haar te doen en ik had begrip voor haar frustratie. Maar ze had in ons zakelijke dispuut gewoon geen gelijk en ze heeft volgens mij door haar meer en meer onhandelbare gedrag het hele gedoe over zich zelf afgeroepen."

F. Nadere informatie verzoekster

In reactie op het haar op 2 maart 2004 toegezonden verslag van bevindingen zond verzoekster op 5 maart 2004 de Nationale ombudsman onder meer een kopie toe van een medisch journaal. Met betrekking tot verzoekster bevatte dit journaal de volgende informatie:

"…100501 Mishandeld door politie Almere? Hypothekaire probl. met bank. Politie werd erbij gehaald en t betr. op brute wijze uit het pand weggehaald. Wil hierover een klacht indienen. Blauwe plekjes bovenarmen bdz en spierpijn armen…"

Achtergrond

1a. Artikel 185 van het Wetboek van Strafrecht

"Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie."

1b. Artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

1c. Artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht

"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

1d. Artikel 139, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

" Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

2. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het

gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

3. Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

4. Artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover hier van belang:

"[1.] In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

[2.] In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

[3.] Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid."

5. Artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover hier van belang:

"Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord."

6. Artikel 27, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

"Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Verzoekster aangehouden, daarbij onnodig geweld gebruikt en haar zonder noodzaak geboeid; haar na aankomst op politiebureau ingesloten; haar niet toegestaan na aanhouding te telefoneren;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Verzoekster uitgelachen.

Oordeel:

Geen oordeel