Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in brieven van 25 juli en 2 december 2002 ten onrechte heeft gesteld dat zijn voertuig enkele dagen vóór 14 mei 2002 - zijnde de dag waarop hij een eerste parkeerboete ontving - is voorzien van een waarschuwingsbrief met betrekking tot het uit het gewijzigde parkeerbeleid voortvloeiende gewijzigde verbaliseringsbeleid.
Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in eerdergenoemde brief van 2 december 2002 ten onrechte heeft gesteld dat een politieambtenaar persoonlijk bij hem aan de deur is geweest om aan te kondigen dat hij tot verbalisering over zou gaan indien verzoeker zijn voertuig niet zou verplaatsen. Verzoeker stelt hierbij dat - anders dan de politie het doet voorkomen - de politieambtenaar pas langskwam nadat hij de hierboven genoemde eerste parkeerboete had ontvangen.
Beoordeling
Algemeen
1. Tot het voorjaar van 2002 bestond in Dordrecht een gedoogbeleid ten aanzien van het op de openbare weg parkeren van grote voertuigen in woonwijken. Verzoeker kon hierdoor jarenlang zijn tot kampeerauto omgebouwde oude brandweerauto in de nabijheid van zijn woning in Dordrecht parkeren zonder dat hij hiervoor werd beboet. Nadat de gemeente Dordrecht enkele zogenoemde vrachtwagenparkeerplaatsen had aangelegd op industrieterreinen, is het parkeerbeleid echter aangescherpt. Deze aanscherping hield ten aanzien van enkele woonwijken in dat voertuigen met een lengte van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,4 meter in het vervolg niet langer in de betreffende wijken, maar alleen nog op de door de gemeente aangewezen vrachtwagenparkeerplaatsen mochten worden geparkeerd. Als gevolg van het gewijzigde parkeerbeleid van de gemeente zou de politie voortaan verbaliserend optreden bij overtreding van dit parkeerverbod voor grote voertuigen, dat is gebaseerd op artikel 5.1.8. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Dordrecht (zie Achtergrond, onder 1.).
2. Aangezien het parkeren van grote voertuigen in woonwijken jarenlang was gedoogd, besloot de politie het gewijzigde verbaliseringsbeleid stapsgewijs in te voeren. In overtreding zijnde voertuigen werden vanaf 6 mei 2002 voorzien van een waarschuwingsbrief op de voorruit, waarna het kenteken van de betreffende voertuigen en de datum waarop de waarschuwingsbrief op het voertuig was geplaatst, werden genoteerd in een zogenoemde vrije mutatie. In de waarschuwingsbrief stond vermeld dat grote voertuigen alleen op door de gemeente Dordrecht aangewezen plaatsen mochten worden geparkeerd. Ook werden in deze brief enkele straten genoemd waar zich aangewezen parkeerplaatsen voor grote voertuigen bevinden. De politie schreef vervolgens een zogenoemde kennisgeving van beschikking (verder ook: bekeuring of boete) uit als een voertuig dat volgens het in de vrije mutatie vermelde lijstje eerder van een waarschuwingsbrief was voorzien, opnieuw verkeerd stond geparkeerd.
3. Verzoeker is op 14 en 16 mei 2002 bekeurd wegens overtreding van het parkeerverbod voor grote voertuigen, omdat hij zijn brandweerauto in de nabijheid van zijn woning in de wijk Stadspolders had geparkeerd, waar dit niet langer was toegestaan. Hij heeft geen beroep ingesteld tegen deze bekeuringen. Het kenteken van verzoekers brandweerauto is xD-xx-xx.
I. Met betrekking tot de stelling dat verzoekers voertuig was voorzien van een waarschuwingsbrief
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in brieven van 25 juli en 2 december 2002 ten onrechte heeft gesteld dat zijn brandweerauto enkele dagen vóór 14 mei 2002 - zijnde de dag waarop hij een eerste parkeerboete ontving - is voorzien van een waarschuwingsbrief met betrekking tot het uit het gewijzigde parkeerbeleid voortvloeiende gewijzigde verbaliseringsbeleid. Doordat hij geen waarschuwingsbrief op zijn voertuig aantrof wist hij niet of het gewijzigde verbaliseringsbeleid van toepassing was op zijn voertuig, zo stelt verzoeker. Hij heeft hierbij nog aangevoerd dat zijn brandweerauto volgens de belastingdienst een personenauto/kampeerauto is, en geen vrachtwagen.
2. Uit het onderzoek is onder meer het volgende gebleken.
Politieambtenaar O. heeft in een zogenaamde vrije mutatie vermeld dat hij op 6 mei 2002 is begonnen met het verspreiden van brieven van de gemeente. Het betreft hier de eerdergenoemde waarschuwingsbrieven. Ook staat in deze mutatie vermeld dat de heer O. op 6 mei 2002 een waarschuwingsbrief heeft geplaatst onder de ruitenwisser van een voertuig met kenteken xP-xx-xx.
Op 13 juni 2002 diende verzoeker schriftelijk een klacht in bij de burgemeester van Dordrecht over het feit dat de politie hem tweemaal had beboet wegens het fout parkeren van zijn omgebouwde brandweerauto. Volgens verzoeker was er sprake van ongelijke behandeling door de politie, nu hij had geconstateerd dat zowel in de wijk Stadspolders als in de overige woonwijken van Dordrecht veel vrachtwagens niet op de aangewezen parkeerplaatsen stonden geparkeerd, zonder dat deze werden geverbaliseerd.
Naar aanleiding van verzoekers klacht schreef de heer O. op 2 juli 2002 een memo, waarin hij vermeldde dat hij op een gegeven moment persoonlijk een waarschuwingsbrief onder de ruitenwisser van verzoekers auto had gedaan. De daaropvolgende vier dagen bleef de auto staan met de brief onder de ruitenwisser, aldus de heer O. Op de desbetreffende plek stonden aanvankelijk ongeveer tien grote voertuigen, maar na enkele dagen stonden er nog twee, waaronder die van verzoeker. Na enkele dagen zat de waarschuwingsbrief niet meer op verzoekers auto. Aangezien beide voertuigen op de lijst van reeds gewaarschuwde voertuigen stonden, werd op beide voertuigen een bekeuring gedaan, aldus de heer O. Ook schreef de heer O. in zijn memo dat verzoeker bijna direct op de bekeuring had gereageerd met de mededeling dat hij geen waarschuwing had gehad, het niet terecht vond en zijn auto zou laten staan omdat hij het er niet mee eens was. Kort nadat verzoeker de tweede parkeerboete had ontvangen, heeft de heer O. verzoeker meegedeeld dat hij ten aanzien van de bekeuringen bezwaar kon maken op de wijze zoals omschreven op het formulier van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, aldus de heer O. in zijn memo.
Bij brief van 25 juli 2002 informeerde de plaatsvervangend chef van het district Dordrecht/ Zwijndrechtse Waard van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzoeker in reactie op zijn klacht - die door de burgemeester ter behandeling was doorgestuurd naar de politie - in algemene zin over het gewijzigde verbaliseringsbeleid ten aanzien van grote voertuigen. Ook schreef de plaatsvervangend districtschef aan verzoeker dat zijn voertuig was voorzien van een waarschuwingsbrief, en dat de politie hem enkele dagen hierna had geverbaliseerd. Toen verzoeker zijn beklag deed bij politieambtenaar O. over de bekeuring had verzoeker gezegd dat hij geen waarschuwing had ontvangen, aldus de plaatsvervangend districtschef. Verzoekers voertuig zou echter minstens vier aaneengesloten dagen met een waarschuwingsbrief erop geparkeerd hebben gestaan. De plaatsvervangend districtschef achtte verzoekers klacht over ongelijke behandeling dan ook ongegrond.
Op 20 augustus 2002 tekende verzoeker schriftelijk bezwaar aan bij de burgemeester van Dordrecht tegen deze beslissing van de plaatsvervangend districtschef. In zijn brief schreef verzoeker onder meer dat zijn voertuig niet was voorzien van een waarschuwingsbrief. Verder liet hij weten dat de waarschuwingsbrief hem wel bekend was, daar hij deze onder de ruitenwisser van een bevriende collega had weggehaald en gelezen. Ook schreef hij dat de waarschuwingsbrief bij hem verwarring had veroorzaakt aangezien zijn voertuig volgens onder meer de belastingdienst een personen/kampeerauto was.
Nadat verzoeker en de betrokken politieambtenaar O. op een hoorzitting hun lezing van het gebeurde hadden gegeven en de Adviescommissie Klachtafhandeling van de politie Zuid-Holland-Zuid had geadviseerd verzoekers klacht niet gegrond te achten, schreef de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht) op 2 december 2002 onder meer aan verzoeker dat gemeente en politie het gewijzigde parkeerbeleid en het daaruit voortvloeiende gewijzigde verbaliseringsbeleid destijds onder meer hadden bekendgemaakt door middel van zogenaamde flyers onder de ruitenwissers van grote voertuigen. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht ongegrond, onder meer omdat de politie, en met name politieambtenaar O., zeer zorgvuldig en behoorlijk hadden gehandeld.
3. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de politie vier dagen voorafgaand aan de eerste bekeuring een waarschuwingsbrief achter de ruitenwisser van onder meer het voertuig van verzoeker had geplaatst. De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt dan ook ongegrond.
Verzoeker liet hierop weten dat hij nooit heeft ontkend de betreffende waarschuwingsbrief te hebben gelezen, maar dat hij bij het standpunt blijft dat hij een dergelijke waarschuwingsbrief niet op zijn voertuig heeft aangetroffen. Hij was er daarom van uitgegaan dat het gewijzigde parkeerbeleid niet van toepassing was op zijn voertuig, aangezien dit voertuig voor de wet geen vrachtwagen maar een kampeerauto is. Verder wees verzoeker erop dat het kenteken van zijn omgebouwde brandweerauto - xD-xx-xx - niet gelijk is aan het kenteken van het in de vrije mutatie vermelde voertuig waarbij op 6 mei 2002 een waarschuwingsbrief achter de ruitenwisser was geplaatst; laatstgenoemd kenteken luidt xP-xx-xx.
Politieambtenaar O. heeft telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij, ondanks het hierboven genoemde door verzoeker naar voren gebrachte verschil tussen het in de vrije mutatie vermelde kenteken en het kenteken van verzoekers voertuig, zeker weet dat hij op 6 mei 2002 verzoekers brandweerauto van een waarschuwingsbrief heeft voorzien. Hij weet dit zo zeker, omdat het een nogal opvallend voertuig betreft, aldus de heer O. Verder verklaarde de heer O. dat hij persoonlijk heeft geconstateerd dat de brief enkele dagen later nog onder de ruitenwisser van verzoekers voertuig zat, en dat hij ook op één van de tussenliggende dagen heeft gezien dat de brief nog onder de ruitenwisser zat. Kort na 10 of 11 mei 2002 had hij geconstateerd dat de brief niet meer onder de ruitenwisser zat. Elke keer stond verzoekers brandweerauto op dezelfde plek geparkeerd, aldus de heer O. Op 14 mei 2002 is een bekeuring onder de ruitenwisser van verzoekers voertuig geplaatst. Voorzover de heer O. zich dit kon herinneren had een collega van hem deze eerste bekeuring uitgeschreven. Volgens de heer O. moest verzoeker destijds de brief onder de ruitenwisser van zijn voertuig hebben gezien, daar het voertuig in de buurt van verzoekers woning stond geparkeerd. In theorie was het echter mogelijk dat verzoeker de waarschuwingsbrief niet had gezien, aldus de heer O.
Verzoeker heeft in reactie op de verklaring van de heer O. nog naar voren gebracht dat hij zich niet kan herinneren of zijn brandweerauto op 6 mei 2002 op de in de vrije mutatie vermelde plek geparkeerd heeft gestaan. Verder meldde verzoeker dat omstreeks die datum een identieke wagen in Dordrecht rondreed; het kenteken van die wagen weet hij echter niet. Ook deelde verzoeker mee dat het best mogelijk is dat zijn brandweerauto er rond 10 mei 2002 verscheidene dagen heeft gestaan, aangezien hij zijn voertuig grotendeels in de weekeinden gebruikt voor beursbezoeken en het mogelijk is dat er dat weekeinde geen beurs was. Verzoeker blijft erbij dat hij persoonlijk geen waarschuwingsbrief onder zijn ruitenwisser heeft aangetroffen, maar dat hij de betreffende brief wel onder de ruitenwisser van een bevriende relatie heeft uitgehaald en gelezen. Aangezien zijn auto als kampeerauto staat geregistreerd en kampeerauto's volgens artikel 5.1.6. van de APV (zie Achtergrond, onder 1.) wél - met een tijdsrestrictie - op de betreffende plaats nabij zijn woning mogen worden geparkeerd, was hij in de veronderstelling dat de waarschuwingsbrief niet op zijn brandweerauto van toepassing was, aldus verzoeker.
Beoordeling
4. Gelet op hetgeen de korpsbeheerder en politieambtenaar O. naar voren hebben gebracht, acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat politieambtenaar O. op 6 mei 2002 een waarschuwingsbrief met betrekking tot het uit het gewijzigde parkeerbeleid voortvloeiende gewijzigde verbaliseringsbeleid onder de ruitenwisser van verzoekers omgebouwde brandweerauto heeft geplaatst. Ook acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat deze waarschuwingsbrief nog enkele dagen onder de ruitenwisser heeft gezeten. In dit kader merkt de Nationale ombudsman op dat bij de vermelding in de vrije mutatie van het kenteken xP-xx-xx kennelijk sprake was van een verschrijving, en dat bedoeld zal zijn het kenteken van verzoekers voertuig (xD-xx-xx) in de mutatie te vermelden. Dat verzoeker stelt geen waarschuwingsbrief onder de ruitenwisser van zijn brandweerauto te hebben aangetroffen doet aan het voorgaande niet af. Hierbij is van belang dat verzoeker niet heeft gesteld dat hij in de periode van 6 tot 11 mei 2002 heeft gezien dat er geen waarschuwingsbrief onder de ruitenwisser van zijn brandweerauto zat.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
5. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op.
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij - nu hij geen waarschuwingsbrief op zijn brandweerauto aantrof en deze brandweerauto volgens hem voor de wet een personen-/kampeerauto is en geen vrachtwagen - niet wist of het parkeerverbod voor grote voertuigen ook voor zijn brandweerauto gold.
Voorzover verzoeker meent dat de politie - doordat hij vooraf niet of onvoldoende op het nieuwe beleid was gewezen - ten onrechte een kennisgeving van beschikking heeft uitgeschreven, wijst de Nationale ombudsman erop dat verzoeker op de wijze die op de betreffende beschikkingen staat vermeld bij de officier van justitie beroep had kunnen instellen tegen de bekeuring, maar dit niet heeft gedaan. Ook wijst de Nationale ombudsman erop dat politieambtenaar O. stelt verzoeker destijds op de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel te hebben gewezen; verzoeker heeft deze stelling niet weersproken.
Nu de mogelijkheid van het instellen van beroep heeft opengestaan zal de Nationale ombudsman zich, volgens vast beleid dat is gegrond op artikel 14, aanhef en onder g. van de Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 2.), niet uitspreken over de vraag of verzoeker ten onrechte is bekeurd.
II. Met betrekking tot de stelling dat een politieambtenaar persoonlijk bij verzoeker aan de deur was geweest voor de eerste parkeerboete werd uitgeschreven
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in eerdergenoemde brief van 2 december 2002 ten onrechte heeft gesteld dat een politieambtenaar persoonlijk bij hem aan de deur is geweest om aan te kondigen dat hij tot verbalisering over zou gaan indien verzoeker zijn brandweerauto niet zou verplaatsen. Verzoeker stelt hierbij dat - anders dan de politie het doet voorkomen - de politieambtenaar pas langskwam nadat hij op 14 mei 2002 de eerste parkeerboete had ontvangen.
2. Zoals hierboven onder Algemeen staat vermeld, is verzoeker op 14 en 16 mei 2002 bekeurd wegens overtreding van het in de wijk Stadspolders geldende parkeerverbod voor grote voertuigen.
Uit hetgeen verzoeker en politieambtenaar O. hebben verklaard, blijkt dat O., die ervan op de hoogte was dat verzoeker op 14 mei 2002 was bekeurd en dat verzoeker het hier niet mee eens was, op 15 of 16 mei 2002 constateerde dat verzoeker weer in overtreding was. Hierop heeft hij verzoeker gebeld. Aangezien verzoeker niet thuis was heeft de heer O. verzoekers partner gewaarschuwd dat verzoekers brandweerauto misschien weggesleept ging worden. Op 16 mei 2002 is de heer O. bij verzoeker langsgegaan en heeft hij hem een kopie van artikel 5.1.8. van de APV (zie Achtergrond, onder 1.) overhandigd. Hij heeft verzoeker gewaarschuwd dat hij aansluitend zou controleren of er nog vrachtwagens verkeerd stonden geparkeerd, en dat als verzoekers brandweerauto verkeerd geparkeerd stond, hij (weer) een bekeuring zou uitschrijven. Verzoeker heeft hierop geantwoord dat hij zijn brandweerauto zou laten staan, waarna de heer O. inderdaad een bekeuring heeft uitgeschreven.
3. In reactie op eerdergenoemde klachtbrief van verzoeker van 20 augustus 2002 schreef de korpsbeheerder verzoeker op 2 december 2002 onder meer het volgende:
"De commissie (Adviescommissie Klachtafhandeling van de politie Zuid-Holland-Zuid; N.o.) heeft in gesprek met u en met de betreffende politiefunctionaris alsook na lezing van alle ook u bekende stukken, het volgende geconstateerd:
1. Er is sprake geweest van parkeerproblematiek in de wijk Stadspolders. Die problematiek ging met name over het parkeren van grote voertuigen. De politie was op de hoogte van herhaalde klachten van wijkbewoners over dergelijke voertuigen in de omgeving van hun woningen. De politie heeft het gemeentebestuur laten weten dat zij bereid was de bepalingen van de (…) APV - waarin onder meer parkeerbepalingen zijn opgenomen - te handhaven maar pas nadat voor de chauffeurs/eigenaars van die voertuigen een alternatief om te parkeren was gerealiseerd. De politie plaatste zich zodoende in het spanningsveld van de gemeente en klagende wijkbewoners enerzijds en de chauffeurs/eigenaars van die voertuigen anderzijds.
2. Op enig moment is het alternatief waar ook de politie op had aangedrongen gerealiseerd. De Sikkelstraat is ingericht en aangewezen als parkeergelegenheid voor voertuigen van een categorie waar ook uw voertuig toe behoort.
3. De gemeente Dordrecht en de politie Zuid-Holland-Zuid zijn vervolgens de campagne gestart - onder meer via berichtgeving in de vorm van flyers achter de ruitenwissers van de tot die categorie behorende voertuigen - om alle belanghebbenden in de wijk Stadspolders te wijzen op de voorziening van de Sikkelstraat. In diezelfde berichtgeving werd bekendgemaakt dat de politie Zuid-Holland-Zuid vanaf dan in dit gebied zou toezien op de naleving van de betreffende parkeerbepalingen van de APV en verbaliserend zou optreden tegen die chauffeurs/eigenaars die zich niet aan de APV bepalingen zouden houden.
4. Zelfs is de betrokken politiefunctionaris persoonlijk bij u aan de deur geweest om aan te kondigen dat hij tot verbalisering zou overgaan indien u uw voertuig niet zou verwijderen van de plaats waar dat voertuig, in strijd met de bepalingen van de APV, stond geparkeerd.
De commissie is van oordeel dat de politie Zuid-Holland-Zuid, meer in het bijzonder de betreffende politiefunctionaris, wel heel voorkómend, zorgvuldig en behoorlijk heeft gehandeld. Uw klacht over onjuiste bejegening mist daarom elke grond."
4. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat hij het in zijn brief van 2 december 2002 niet heeft doen voorkomen als zou politieambtenaar O. voorafgaand aan het eerste proces-verbaal bij verzoeker aan de deur zijn geweest. De korpsbeheerder is dan ook van mening dat verzoekers klacht op dit punt grond mist.
Beoordeling
5. De Nationale ombudsman overweegt het volgende. Vast is komen te staan dat politieambtenaar O. verzoeker niet voorafgaand aan de eerste bekeuring, maar op 16 mei 2002, voorafgaand aan de tweede bekeuring, persoonlijk heeft gewaarschuwd dat hij zijn brandweerauto diende te verplaatsen. Gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de brief van de korpsbeheerder van 2 december 2002, is de Nationale ombudsman van mening dat met de brief de indruk kan zijn gewekt dat de persoonlijke waarschuwing voorafgaand aan de eerste bekeuring heeft plaatsgevonden. Desondanks ziet de Nationale ombudsman onvoldoende reden de onderzochte gedraging af te keuren. Hierbij is het volgende van belang. De korpsbeheerder heeft in zijn brief geen onjuistheden vermeld; slechts is sprake van het ontbreken van de zinsnede dat de persoonlijke waarschuwing voorafgaand aan de tweede bekeuring plaatsvond. Verder is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de korpsbeheerder met het weglaten van deze zinsnede bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft willen geven. Aannemelijk is dat meergemelde zinsnede slechts diende ter illustratie van de voorkomendheid en zorgvuldigheid waarmee de politie verzoeker had bejegend. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de handelswijze van de korpsbeheerder op dit punt niet in strijd is met het vereiste dat (klachtafdoenings)brieven van bestuursorganen aan burgers geen feitelijke onjuistheden mogen bevatten en ook overigens zorgvuldig dienen te zijn opgesteld.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit politiekorps (de burgemeester van Dordrecht), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 12 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Dordrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit politiekorps (de burgemeester van Dordrecht), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd van een betrokken politieambtenaar een verklaring opgenomen.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en politieambtenaar O. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
InfOrmatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Per e-mail ingediend verzoekschrift van 12 januari 2003 met op 21 januari en 29 april 2003 toegezonden bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoeker en de korpsbeheerder, en correspondentie tussen verzoeker en de gemeente Dordrecht.
2. Telefoonnotitie van een gesprek dat een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman op 12 maart 2003 met verzoeker heeft gevoerd.
3. Intern klachtdossier van de politie, op 11 juni 2003 desgevraagd aan de Nationale ombudsman toegestuurd, met daarin onder meer de waarschuwingsbrieven die de politie omstreeks het voorjaar van 2002 onder de ruitenwissers van fout geparkeerde grote voertuigen heeft geplaatst, een memo van politieambtenaar O. van 2 juli 2002 en een verslag van de hoorzitting van 31 oktober 2002.
4. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 10 juli 2003.
5. Standpunt van de korpsbeheerder van 28 augustus 2003 met op 10 september 2003 toegezonden bijlagen, waaronder het "draaiboek vrachtautoparkeren Stadspolders" en een zogenaamde vrije mutatie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie uit de periode mei/juni 2002.
6. Reactie van verzoeker op het intern klachtdossier van de politie en het standpunt van de korpsbeheerder van 20 oktober 2003.
7. Verklaring die politieambtenaar O. op 7 november 2003 telefonisch heeft afgelegd tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman.
8. Reactie van verzoeker op de verklaring van politieambtenaar O. van 4 december 2003.
Bevindingen
Zie onder beoordeling.
Achtergrond
1. Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Dordrecht
Artikel 5.1.6
"1. Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagens of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op de weg.
2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is."
Artikel 5.1.8
"1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3. Het in het tweede lid verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen."
Artikel 6.1
"Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover al niet strafbaarstelling bij de wet is bepaald, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht."
2. Wet Nationale ombudsman
Artikel 14, aanhef en onder g.
"De ombudsman is niet verplicht een onderzoek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, in te stellen of voort te zetten, indien: (…)
g. ten aanzien van de gedraging voor de verzoeker een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt; (…)"