Verzoekster klaagt erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland tijdens een telefoongesprek in de nacht van 3 augustus 2002 onwaarheden heeft gesproken.
Verzoekster klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar haar, over een incident waarbij haar zoon eerder die nacht was betrokken, heeft meegedeeld:
"wij hebben niets gezien, er stonden alleen wat jongelui bijeen", terwijl hij later in het telefoongesprek over het incident heeft meegedeeld: "ik zou als ik jou was je zoon maar eens vragen wat er gebeurd is; die is voor een auto gesprongen, en de bestuurder is toen uit de auto gesprongen en heeft je zoon een schop gegeven", en
dat er vier personen bij waren betrokken, terwijl hij later in het telefoongesprek heeft meegedeeld dat het vijf personen waren.
Beoordeling
I. Bevindingen
1. Op zaterdag 3 augustus 2002, omstreeks 03.45 uur, sprak verzoeksters meerderjarige zoon (X) de politieambtenaren R. en L. aan. Verzoeksters zoon deelde de politieambtenaren mee dat hij kort daarvoor door een Turkse man in zijn kruis was geschopt. Omdat verzoeksters zoon niet tevreden was met de wijze waarop de betrokken ambtenaren op zijn mededeling reageerden, lichtte hij na thuiskomst zijn moeder in. Deze nam vervolgens omstreeks 04.15 uur telefonisch contact op met de meldkamer van de politie. Kort daarna stond betrokken ambtenaar R. verzoekster telefonisch te woord.
2. In het mutatierapport dat de betrokken ambtenaren R. en L. op 3 augustus 2002, om 04.38 uur, naar aanleiding van het voorgaande opmaakten, staat onder meer het volgende vermeld:
"Reden rapp. stapvoets over de Hoofdstraat te Epe en zagen voor restaurant Y een groepje mannen staan praten. Bij het passeren sprong een van de mannen (X; N.o.) (…) plotseling voor de auto en kon rapp. R. nog maar net een aanrijding met hem voorkomen. Daarna sprak X ons aan en wilde direct dat er aangifte werd opgenomen van mishandeling. Hij zou door een van de 4 Turkse mannen, die bij hem met een rode BMW personenauto stonden in het kruis zijn geschopt. Dat had de bestuurder gedaan, nadat X, net als bij rapp. plotseling, om onduidelijke reden voor zijn auto (was gesprongen; N.o.). (vreemde hobby) De 4 volwassen Turkse mannen bleven heel rustig en waren nuchter. Dat kon X met zijn twee vrienden niet zeggen. Nadat we X verklaarden dat hij aangifte morgen overdag moest doen, waren we de slechtste politie van Epe (…). Rond een uur of 4 thuisgekomen maakte X zijn moeder (…) wakker, die direct haar oordeel klaar had en de meldkamer belde. Ze verzocht ons haar te bellen. Ze wilde een klacht indienen over ons gedrag, mede omdat we niets aan die vervelende Turken hadden gedaan. Haar zoon was militair en zou het een en ander wel via de Kon. Marr. regelen."
3. Bij brief van 13 augustus 2002 diende verzoekster een klacht in bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland over het telefoongesprek dat zij met R. had gevoerd. Verzoekster stelde zich tijdens de interne klachtprocedure op het standpunt dat de betrokken ambtenaren, in tegenstelling tot de telefonische mededelingen van R., wel hadden gezien dat haar zoon was mishandeld. Haar zoon had haar gezegd dat hij de politieauto vanuit zijn ooghoek had zien staan en dat hij voor de politieauto was gesprongen toen deze dreigde weg te rijden.
4. Betrokken ambtenaar L. verklaarde op 24 september 2002 tijdens de interne klachtprocedure tegenover klachtonderzoeker F. - kort gezegd - dat hij en R. niets hadden gezien van het contact tussen X en de Turkse mannen.
5. Betrokken ambtenaar R. verklaarde eveneens tegenover de klachtonderzoeker dat zij niets hadden gezien van de vermeende mishandeling. R. heeft naar aanleiding van de mededeling van X de hem goed bekende Turkse mannen aangesproken, waarop de bestuurder het volgende verklaarde: "Die vent springt net zo raar voor mijn auto als hij net bij jou deed. Ik was daar een beetje boos over, stapte uit en gaf hem een duw en zei hem weg te gaan. Ik heb hem niet mishandeld.".
6. In het advies dat de klachtencommissie van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland op 31 januari 2003 naar aanleiding van verzoeksters klacht uitbracht, overwoog de commissie dat op geen enkele wijze was gebleken dat R. verzoekster tijdens het betreffende telefoongesprek onheus had bejegend.
7. Bij brief van 11 februari 2003 verklaarde de korpsbeheerder verzoeksters klacht conform het advies van de klachtencommissie - niet gegrond. Hierop wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman.
8. In reactie op de klacht verwees de korpsbeheerder naar zijn oordeel uit de interne klachtprocedure.
9. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde betrokken ambtenaar R. onder meer het volgende:
"In aanvulling op de verklaring die ik op 24 september 2002 tegenover collega F. heb afgelegd kan ik u meedelen dat ik mij het precieze verloop van het betreffende telefoongesprek niet meer kan herinneren. Ik kan wel zeggen dat ik geen enkele reden had om verzoekster niet juist en volledig voor te lichten over het betreffende voorval met haar zoon eerder die nacht. Ik kan verzoekster dan ook niet volgen in haar klacht dat ik in het betreffende telefoongesprek onwaarheden heb gesproken. Het is goed mogelijk dat ik tegen verzoekster heb gezegd dat wij niets hadden gezien, en dat er alleen wat jongelui bijeen stonden, terwijl ik later in het gesprek heb gezegd dat verzoekster maar eens aan haar zoon moest vragen wat er was gebeurd; dat hij voor een auto was gesprongen en dat de bestuurder toen uit de auto was gesprongen en haar zoon een schop had gegeven. Verzoekster presenteert deze opmerkingen in haar klacht echter ten onrechte als tegenstellingen. Ik en mijn collega hebben van het betreffende voorval met verzoeksters zoon niets gezien, wij hebben alleen de betreffende Turkse jongeren bijeen zien staan. Vervolgens hebben wij van deze jongeren vernomen dat verzoeksters zoon plotseling op zeer gevaarlijke wijze voor hun auto was gesprongen en dat er daarop onenigheid was ontstaan tussen verzoeksters zoon en de bestuurder van de auto. Kort gezegd, heeft verzoekster mijn opmerkingen uit z'n verband gehaald. In de context van het betreffende telefoongesprek was van tegenstrijdigheden in mijn opmerkingen, laat staan onwaarheden, in het geheel geen sprake. Ik had - zoals gezegd - ook geen enkele reden om verzoekster niet juist en volledig te informeren. Voorts merk ik op dat ik het niet uitgesloten acht dat ik eerst over vier personen heb gesproken en later over vijf personen. Ik kan mij niet meer herinneren hoeveel Turkse jongeren er precies in de betreffende auto zaten. Het zullen er vermoedelijk vier of vijf zijn geweest. Het precieze aantal personen deed ook in het geheel niet ter zake. Er waren die nacht wel zo'n 1000 personen op straat."
10. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en de verklaring van betrokken ambtenaar R. maakte verzoekster kenbaar dat zij haar klacht handhaaft. Verzoekster bestreed dat haar zoon te veel had gedronken en wees er in dit verband onder meer op dat er geen blaastest was afgenomen, ook niet toen hij later die nacht aangifte deed bij de Koninklijke Marechaussee. Verzoekster vond het opmerkelijk dat, ondanks dat R. de Turkse mannen kende, hij niet duidelijk kon zeggen of het er vier of vijf waren. Verder stelde verzoekster dat er nog een derde persoon in de politieauto zat. Voorts geloofde verzoekster niet dat er die nacht zo'n 1000 personen op straat waren, gezien het beperkte aantal horecagelegenheden.
II. Beoordeling
11. Verzoeksters beleving van het betreffende telefoongesprek strookt niet met de lezing van betrokken ambtenaar R. Gelet op de verklaring die R. tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft afgelegd, welke verklaring steun vindt in de verklaring van L. en in genoemd mutatierapport - dat kort na het telefoongesprek is opgemaakt - acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat R. tegenover verzoekster onwaarheden heeft gesproken, temeer nu verzoekster de verklaring van R. niet overtuigend heeft weersproken. Gezien de tijdens het onderzoek verkregen informatie acht de Nationale ombudsman het wel voorstelbaar dat er sprake is geweest van een miscommunicatie tussen R. en verzoekster. Echter, niet is gebleken dat R. in dezen enig verwijt kan worden gemaakt.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 13 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Z. te Epe met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens is de betrokken ambtenaar telefonisch gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoekster en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 12 maart 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 28 mei 2003.
3. Standpunt van de korpsbeheerder van 8 juli 2003, met bijlagen, waaronder afschriften van een op deze zaak betrekking hebbende rapportage en een mutatierapport.
4. Verklaring van betrokken ambtenaar R. van 25 september 2003.
5. Reactie van verzoekster van 18 oktober 2003.
Bevindingen
Zie onder beoordeling.