2004/009

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat een aantal met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht onder meer op 9 juli 2001, 1 oktober en 23 oktober 2001 en op 16 februari 2002 heeft geweigerd om haar aangiften op te nemen van overlast veroorzaakt door honden in en rondom haar flatwoning.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoekster ondervindt overlast van loslopende honden in en rondom haar flatwoning te Veenendaal, omdat direct contact met honden haar een pijnlijk eczeem bezorgt. Om die reden heeft zij medebewoners en eigenaren van honden verzocht om de honden in haar nabijheid kort aangelijnd te houden. Volgens verzoekster voldoen haar medebewoners, enkele uitzonderingen daargelaten, aan dit verzoek. Degenen, die niet aan haar verzoek voldoen, bezorgen volgens haar opzettelijk last en zetten hun honden tegen haar op. In juli 2001 benadert zij de politie om de overlast te melden. De wijkchef laat weten een onderzoek in te stellen. In oktober 2001 meldt verzoekster de overlast op het spreekuur van de wijkagent en wil daarbij medische informatie omtrent haar allergie en foto's van de loslopende honden overleggen. Midden oktober 2001 treft verzoekster een pluk hondenhaar aan in haar brievenbus. Zij overhandigt deze pluk hondenhaar aan de politie wanneer de wijkchef en de wijkagent haar op 23 oktober 2001 thuis bezoeken om over de kwestie te spreken. Volgens verzoekster belooft de wijkchef op dat moment opnieuw om aan de zaak te beginnen, in het dagrapport schrijven de twee betrokken ambtenaren dat zij de betrokkenen zullen benaderen om hen te wijzen op regels en omgangsvormen.

II. Ten aanzien van het weigeren een aangifte op te nemen

1. Verzoekster klaagt erover dat een aantal met naam genoemde medewerkers van het regionale politiekorps Utrecht te Veenendaal onder meer op 9 juli 2001, 1 oktober en 23 oktober 2001 en op 16 februari 2002 heeft geweigerd om haar aangiften op te nemen van overlast veroorzaakt door loslopende honden in en rondom haar flatwoning. Volgens verzoekster belooft de politie telkens om aan de zaak te beginnen, maar gebeurt er niets. Op 16 februari 2002 komt een nieuw aangestelde wijkagent bij verzoekster thuis, en geeft volgens haar aan dat hij van de wijkchef geen aangifte mag opnemen. Ook tijdens latere gesprekken met andere politieambtenaren, krijgt verzoekster te horen dat de politie geen aangifte zal opnemen. Zij verneemt verder dat de politieambtenaar die nader onderzoek heeft ingesteld, op pad is gestuurd zonder de pluk hondenhaar als bewijs. Ten slotte merkt ze op dat ze in mei 2002 heeft bemerkt dat de politie inmiddels wel bekeurt voor loslopende honden, maar dat de betrokkenen die haar overlast bezorgen over het hoofd worden gezien.

2.1. Volgens de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht heeft de politie Veenendaal serieus onderzoek gedaan naar de meldingen van verzoekster, onder andere door de betreffende medebewoners hierop aan te spreken. De wijkagent heeft het probleem onderzoekend en bemiddelend opgepakt, door een mogelijke betrokkene van de hondenhaar actie te vinden en door te pogen de situatie in de flat leefbaar te houden voor alle bewoners, aldus de korpsbeheerder. Zij merkt voorts op dat het los laten lopen van honden op de openbare weg een overtreding vormt volgens de lokale Algemene Politieverordening (APV), loslopende honden binnen een flat vallen echter niet onder de APV.

2.2. De wijkchef liet bij brief van 17 oktober 2002 reeds aan verzoekster weten dat het buiten los laten lopen van honden alleen een overtreding volgens de APV oplevert wanneer dit feit op heterdaad wordt opgemerkt. Hij merkt op dat verzoekster erkent dat mensen worden bekeurd voor dit soort van overtredingen, alleen dat zij van mening is dat niet de juiste personen worden bekeurd. Voorts geeft hij aan dat niet is gebleken van het andere door verzoekster gestelde strafbare feit, dat bewoners de honden opzetten tegen verzoekster. Dat er hondenhaar in de brievenbus was gedeponeerd was een misselijke daad, echter geen strafbaar feit, aldus de wijkchef.

3. Voorop dient te worden gesteld dat het accent van politieoptreden in geval van conflicten als het onderhavige zoveel mogelijk dient te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.

Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen.

4.1. Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is gebleken dat de politie herhaaldelijk heeft getracht door gesprekken met de flatbewoners tot een oplossing te komen om zo een escalatie van het conflict te voorkomen. De politie heeft daarbij deze flatbewoners ook gewezen op de omgangsvormen. Naast de wijkchef zijn er diverse andere politieambtenaren die onder meer bij verzoekster thuis over de kwestie hebben gesproken.

Daarnaast heeft de politie, wanneer daartoe aanleiding bestond, bijvoorbeeld in het geval van de melding van de pluk hondenhaar, een onderzoek ingesteld en de door verzoekster aangewezen mogelijke betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun visie op de gebeurtenissen te geven. De politie heeft in dit onderzoek geen verdachten kunnen aanwijzen. Voorts is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat de politie wel degelijk mensen bekeurt op grond van de APV voor loslopende honden buiten de flat.

4.2. Dat de politie naar aanleiding van de gesprekken met verzoekster de medebewoners in de flat heeft aangesproken over het feit dat verzoekster overlast ondervindt van loslopende honden zowel in als rondom de flat en ook de kwestie met de woonstichting heeft aangekaart, acht de Nationale ombudsman een juiste wijze van handelen. Dat verder is gebleken dat de politie te Veenendaal inmiddels wel eigenaren van loslopende honden bekeurt en de naleving van de APV strenger controleert, is eveneens een goede ontwikkeling. De Nationale ombudsman merkt daarom op dat de desondanks voortdurende conflictsituatie tussen verzoekster en enkele van haar medeflatbewoners de politie in geen enkel opzicht kan worden verweten.

5.1. Voor zover verzoekster erover klaagt dat de politie heeft geweigerd om haar aangiften op te nemen geldt het volgende.

Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit (zie Achtergrond, onder D.).

5.2. Ten aanzien van het los laten lopen van honden op privé-terrein kan zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel worden vastgesteld dat geen sprake is van een strafbaar feit, zodat geen aangifte behoeft te worden opgenomen.

Voorts stelt de Nationale ombudsman vast dat de allergische reactie die verzoekster ondervindt reeds plaatsvindt enkel door lijfelijk contact met huidschilfers en haren van honden. Het feit dat een hond langs verzoeksters benen loopt, kan naar het oordeel van de Nationale ombudsman al op voorhand niet worden aangemerkt als het ophitsen van dieren zoals omschreven in artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (zie Achtergrond, onder C.). Nu van geen andere feiten is gebleken, is het eveneens niet onjuist dat de politie geen aangifte terzake van voornoemd artikel 425 Sr heeft opgenomen.

Degene die binnen de bebouwde kom op de weg of op openbare grond een hond laat verblijven of lopen zonder dat die hond is aangelijnd, is in overtreding van de APV van de gemeente Veenendaal (zie Achtergrond, onder B.). In zoverre is wel sprake van een strafbaar feit, zij het dat een dergelijke overtreding doorgaans alleen op heterdaad kan worden vastgesteld. Dit sluit niet uit dat burgers van een dergelijk strafbaar feit aangifte kunnen doen, ook al kan het strafbare feit eventueel slechts worden geverbaliseerd, indien het door de politie op heterdaad wordt geconstateerd. Burgers die overlast ondervinden van dergelijke overtredingen, moeten derhalve de gelegenheid krijgen hiervan aangifte te doen. Alhoewel de Nationale ombudsman het begrijpelijk acht dat de politie bij de vervulling van haar taken prioriteiten stelt, had de politie naar aanleiding van verzoeksters aandringen om aangifte te doen van het binnen de bebouwde kom op de weg of op de openbare grond laten verblijven of lopen van een hond zonder dat die is aangelijnd, niet mogen weigeren om deze op te nemen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet opnemen van de aangifte van het binnen de bebouwde kom op de weg of openbare grond laten verblijven of lopen van een hond zonder dat die is aangelijnd; op dat punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 25 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw E. uit Veenendaal, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

Voordat een onderzoek werd ingesteld, zette de Nationale ombudsman een interventie uit bij het regionale politiekorps Utrecht over de weigering om sinds juli 2001 verzoeksters aangiften op te nemen. Omdat deze interventie niet tot een oplossing leidde, werd door de Nationale ombudsman op 6 november 2002 een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werden twee betrokken ambtenaren gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan de betrokkenen. De korpsbeheerder en verzoekster deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 9 juli 2001 zocht verzoekster contact met het regionale politiekorps Utrecht te Veenendaal, omdat zij overlast had van de honden die enkele medebewoners in en rondom haar flat los lieten rondlopen. Volgens verzoekster liet de betrokken ambtenaar haar op die datum telefonisch weten een milieu effect rapportage op te stellen.

2. In een dagrapport van 23 oktober 2001 schreven politieambtenaren N. en K. onder meer het volgende:

"Op verzoek be (bewoner; N.o.) E. (verzoekster; N.o.) een gesprek met haar gehad i.v.m. de overlast die zij ervaart van de hondenbezitters in de flat. Betreft de andere be's. Be E. heeft een vrij zeldzame auto-immuunziekte waardoor zij overgevoelig is voor huidschilfers en haren van honden. Om die reden heeft zij de achttien hondenbezitters van de flat in kennis gesteld van dit feit met het verzoek de hond aan de lijn te houden, in en buiten de flat. En evt naar mogelijkheid haar te mijden in het trapportaal en lift.

Volgens be01 zijn allen medewerkend behalve genoemde be's. Volgens haar laten zij opzettelijk de honden in haar omgeving los lopen. Hierbij is be ook wel zeer aanmatigend in het gebruik van de termen homo's ed als zij het over de betrokkenen heeft dus vermoedelijk zal dat zonder ons bijzijn ook zo zijn... zo niet erger.

Aan de andere kant trof be01 een aantal maanden geleden een bos hondenhaar in haar postbus. Niet echt netjes, gezien de omstandigheden.

Met be01 afgesproken dat rapp de mensen waar het om gaat benadert en hen wijst op de regels, wetten en omgangsvormen. Mogelijk gevolgd door een gesprek met allen. Dit had echter niet de voorkeur van be01, maar wel die van rapp in verband met het vooruit denken, en de mogelijkheid van roddel en achterklap te vermijden. Wordt vervolgd."

3. Bij brief van 2 april 2002 aan de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht, waarvan afschrift aan de Nationale ombudsman, de korpschef en de districtschef, schreef verzoekster onder meer het volgende:

"Reeds tien maanden ben ik in overleg met politie Veenendaal omtrent ernstige overlast in en rondom mijn woning in de Y-flat te Veenendaal.

Bewoners van de 6e en 7e verdieping op deze flat veroorzaken veel overlast met loslopende honden, maar ook zijn zij deelgenoot in de drugshandel met Somaliërs op de kinderspeelplaats en zijn twee heren de spin in het web bij de homoprostitutie die 's nachts op hetzelfde kinderspeelplaatsje wordt gestimuleerd.

(…)

Voor de geschetste problematiek heb ik inmiddels 8 gesprekken gevoerd op 9 juli 2001 met K.

- op 1 oktober 2001 met N.;

- op 23 oktober 2001 met K. en N.

In alle drie gesprekken beloofde de politie aan de zaak te gaan beginnen. Daarbij overhandigde ik hen bewijsmaterialen van de beledigingen en treiterijen. Zij begonnen echter nergens aan en weigerden een aangifte op te nemen.

Als er geen aangifte is, hoeft er geen onderzoek plaats te vinden en kan de politie gerieflijk achterover leunen.

- op 4 en 27 februari had ik gesprekken met de heer L.

- op 16 en 19 februari en op 9 maart had ik gesprekken met de nieuwe wijkagent G. Deze heeft als eerste en enige actie ondernomen.

(…)

Tevens overhandigde ik een pluk hondenhaar die tussen mijn post was gegooid in de brievenbus. Deze pluk haar was aantoonbaar van de hond van O. (…). Er werd niets mee gedaan: geen aangifte= geen onderzoek= geen repressies. (…)

(…) In de A.P.V. staan sancties t.a.v. loslopende honden die tegen bewoners worden opgezet. De A.P.V. wordt echter niet gehandhaafd en geëffectueerd. Ik word honend uitgelachen als ik mevr. H. of O. (…) op de overlast en de pijn die ze me bewust aandoen attendeer. Als een hond tegen het eczeem op mijn been loopt gaat dit vreselijk branden. Al maanden surveilleert de politie hier (?) en is het 5 keer per dag een bende maar er is geen enkel sanctiebeleid.

(..)

Op 27 en 29 maart belde Ho. mij. Ze was benoemd tot een aanleunend wijkagente in mijn wijk. G. was door K. van de zaak afgehaald (en dat was de eerste die goed bezig was!) . Zij moest van K. het hele onderzoek opnieuw starten. Ze had geen flauw idee waar het over ging; was door niemand gebrieft en moest een afspraak met mij maken om alles aan haar opnieuw te vertellen. Als ze dat goed deed, had K. haar een eigen wijk beloofd. Ik kon mijn oren niet geloven. Denkt K. dat ik niets anders te doen heb?

Ik heb haar onmiddellijk gezegd dat ik haar alleen wil ontvangen als ze nu eindelijk na een half jaar! het proces-verbaal meeneemt.

Ze zei dat ik geen proces-verbaal kreeg en als ik haar geen informatief gesprek wilde toestaan op geen enkele hulp meer van politie Veenendaal kon rekenen. Dit is RONDUIT CHANTAGE.

Ik wil nu eindelijk wel eens hulp. Politie Veenendaal blijft de zaak van de ene agent naar de andere schuiven.

Kan het niet EFFICIËNTER op het politiebureau? Wat wordt er veel tijd verknoeid met al dat geschuif!"

4. Bij faxbrief van 8 april 2002 voegde verzoekster hier onder meer het volgende aan toe:

"De heren O. en B. hebben j.l. dinsdag 3 april voor het eerst de politie te woord gestaan. Maar vervolgens maken ze met hun loslopende hond weer elke dag en avond een theaterstuk van het uitlaten op de parkeerplaats van de Y-flat. Ze willen domineren en krijgen van de politie alle ruimte. Een aangifte weigert de politie op te nemen.

Er is een A.P.V. in Veenendaal, die het opzetten van honden tegen anderen verbiedt en zelfs het los laten lopen. Maar er wordt nimmer gesanctioneerd met de A.P.V.. Want als dat wel zo was, hadden H. en O. allang failliet moeten zijn van de bekeuringen."

5. Politieambtenaar G. stelde naar aanleiding van een gesprek met de mogelijke veroorzaakster van de overlast op 8 april 2002 onder meer het volgende dagrapport op:

"Rapp. heeft tijdens het spreekuur in buurthuis X gesproken met mevrouw H. (vz. van de bewonerscie van de Y-flats) De andere 2 bestuursleden konden deze keer niet met haar meekomen naar het spreekuur.

H. onder andere ook gesproken over de hondenharen, waarover door mevr. E. was geklaagd in oktober 2001 t.o.v. coll. K. en N.

Mevr. H. was zeer nadrukkelijk in haar verhaal, dat noch zij, noch de andere bestuursleden zich zouden verlagen tot de daden, die mw. E. van hen vermoedde."

6. Politieambtenaar Ho. bezocht verzoekster op 17 april 2002 thuis om over de kwestie te spreken. Zij schreef het volgende in een dagrapport:

"Op verzoek van K. heb ik contact gezocht met mevr. E. Zij wenste echter geen zaken met mij te doen. Zij EISTE een proces-verbaal en zij vond het te erg voor woorden dat zowel K. als G. niets meer voor haar hadden gedaan. Zij probeerde op allerlei manieren de collega's en de politie tot slecht af te schilderen. Praten had dus geen zin, dat heb ik haar verteld en ik heb haar tevens verteld dat hij wat mij betrof dus overging."

7. Bij brief van 18 april 2002 liet politieambtenaar K. aan verzoekster weten dat het onderzoek werd stopgezet. Hij schreef hierin het volgende:

"Medio oktober 2001 hebt u bij de Politie Regio Utrecht melding gemaakt van een incident met de omschrijving: het deponeren van hondenhaar in uw brievenbus.

Het onderzoek dat naar aanleiding van uw melding is ingesteld is vastgelopen. Met ieder van de door u genoemde mogelijk betrokkenen is een gesprek gevoerd. Allen ontkenden afzonderlijk van elkaar betrokken te zijn geweest bij deze ergerlijke actie.

Er is sprake van gebrek aan bewijs en/of het ontbreken van nieuwe aanwijzingen. Dit betekent dat het onderzoek is stopgezet en uw melding in onze administratie blijft opgenomen. Zodra nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, of als uw zaak alsnog wordt opgelost, zal ik u daarvan zo snel mogelijk op de hoogte stellen."

8. Politieambtenaar G. voerde op 23 april 2002 een gesprek met twee andere bewoners van de Y-flat te Veenendaal. Hij schreef hierover onder meer het volgende in een dagrapport:

“Men was heel nadrukkelijk in hun reactie. Men wist niets van het incident af en keurde dit soort gedrag ook af. Er zijn verder geen onderzoeksmogelijkheden meer. K. zal mw. E. een brief sturen, waarin e.e.a. zal worden toegelicht."

9. Bij brief van 10 mei 2002 liet verzoekster aan de Nationale ombudsman en de korpsbeheerder verder onder meer het volgende weten:

"Op woensdag 1 mei heeft wijkagent G. mij opgebeld. Hij had zelf 3 van de 4 verhoren gedaan. Daarbij was hem niets verteld over het op 23 oktober aan K. en N. overhandigde bewijsmateriaal. G. was met lege handen op de klus afgestuurd."

10. Verzoekster zocht op 15 mei 2002 wederom contact met de politie te Veenendaal. Politieambtenaar G. schreef hierover het volgende in een dagrapport:

"Mw. E. op haar verzoek gebeld. Zij meldde, dat mw. H. haar hond laat loslopen in de flat en zich zelf dan ergens in de flat schuilhoudt. Dit om mw. E. te pesten? Mw. E. is allergisch voor aanraking van honden en krijgt daar pijnlijke uitslag. Daar is mevr. H. van op de hoogte. Er is eerder een klacht over geweest.

Rapp. heeft mw. E. nog eens duidelijk aangegeven dat wij daar niet in de flat op de loer kunnen gaan liggen om mw. H. te kunnen betrappen.

Mw. E. wilde aangifte doen van het letsel, dat zij door toedoen van de hond van mw. H. oploopt.

Het loslopen van bonden in de afgesloten gedeelten van de flat is voor zover wij kunnen nagaan (is ook overlegd met de PPS-er) niet strafbaar. Buiten is dat uiteraard wel het geval. Daar wordt ook op gelet en gesurveilleerd.

Mogelijke actie:

Rapp. zal Q-Woonstichting (Eq) vragen indien mogelijk stappen te ondernemen richting H.

Ho. zal donderdag 16 mei na een gesprek met de flatcommissie waar ook H. in zit proberen deze dame te vragen toch vooral rekening met mw. E. te houden."

11. Op verzoek van de Nationale ombudsman lichtte verzoekster bij brief van 30 juli 2002 haar klacht toe. Zij schreef onder meer als volgt:

"JUNI 2001

Ik zoek contact met wijkteamchef K. Alle 22 hondenbezitters in en rondom mijn flat heb ik persoonlijk benaderd. Het allergisch eczeem op mijn been doet vreselijk pijn als het in aanraking met honden (haren/-roos) komt. Iedereen wil er rekening mee houden, behalve mevr. H. en haar vriendin mevr. W. (…) en het homopaar (echtpaar) B./O. (…). Zij schelden me uit omdat ik niet van honden zou houden, vinden dat ik moet gaan verhuizen, zoeken opzettelijk de confrontaties en zetten hun honden tegen mij op. Ik vraag politiehulp.

9 JULI 2001

K. belt mij erg hard schreeuwend op, herhaalt alle klachten heel routineus en belooft aan de zaak te beginnen.

1 OKTOBER 2001

Ik verga van de pijn en ben doodmoe van het getreiter. Met medische verklaringen, foto's en een feitenrelaas ga ik naar het maandelijkse wijkspreekuur. N. heeft dienst. Hij frommelt alle papieren haastig in een lade, omdat hij om 20 uur de dames W. en H. ontvangt voor overdracht van het politiewerk. De medische informatie wil hij niet aannemen.

Aangezien strafbare feiten altijd elementen van bewijs moeten hebben, eis ik dat hij alle verklaringen in ontvangst neemt. Inmiddels zijn beide dames met de 70 centimeter hoge langharige hond gearriveerd. N. staat lachend te kijken hoe ik onder zijn ogen door de hond word aangevallen. Ik beklaag me de volgende dag bij K.

23 OKTOBER 2001

K. en N. bezoeken me thuis.

(…)

K. beweerde wéér aan de zaak te beginnen.

Ik overhandig K. een in plastic verpakte pluk hondenhaar die tussen de post in mijn brievenbus lag en overduidelijk van het paar O./B. afkomstig is. K. belooft een onderzoek. De rest van het jaar belooft hij in elk gesprek er aan te gaan beginnen. Dat moet hij nu, juli 2002, nog doen.

Weinig efficiënt gebruik van politietijd!

31 OKTOBER 2001

N. belt me op. Hij heeft een prettig gesprek gehad met de dames W. en H. Bij het homopaar heerst een ongeneeslijke ziekte en HIJ MOCHT ER NIET NAAR TOE VAN DE DAMES. Dus kon hij ook die pluk hondenhaar niet naast de staart van het hondje houden. Niet te geloven!….. Ik vertel N. dat men aids niet aangehoest krijgt. Het echtpaar B./O. geniet nu nog met volle teugen van hun vrijheden op de homoprostitutieplek, die ze nu verplaatst hebben naar de kinderboerderij.

(…)

16 FEBRUARI 2002

G. bezoekt mij thuis. Het is een goed gesprek: zakelijk en to the point. (…) Hij komt 27 februari niet mee en er is volgens hem nooit sprake geweest van een gesprek met z'n drieën. Hij neemt geen aangifte op omdat hij dat niet mag van K.

Ik stel dat die me al bijna een jaar aan het bedotten is. G. zegt dat hij bedoelingen van K. niet kent maar alleen de chef mag volgens de richtlijnen de aangifte opnemen …

Ik heb de politiewet en de ambtsinstructies er op nagekeken en heb geen enkele bepaling hieromtrent gevonden.

(…)

29 MAART 2002

Ho. Belt me op. Ze is benoemd tot "aanleunend" wijkagente. Er was geen overdracht en geen rapportage. K. had gezegd: "Ga eens naar mevr. E., want die wil wel eens een gesprekje met een wijkagent". Ze had geen flauw idee waar het over ging, maar voerde een Riagg-toontje barstensvol meewarigheid. Ik ontstak in grote woede. En vroeg haar om een proces-verbaal; meer had ik niet nodig. Ze weigerde en wilde geen contact meer met me.

(…)

1 MEI 2002

G. belt me op. Hij had zelf 3 van de 4 verhoren met W., H., B. en O. gedaan. Daarbij was hem niets verteld van het op 23 okt. 2001 aan K. overhandigde bewijsmateriaal. Hij was met lege handen op de klus afgestuurd. De pluk hondenhaar was spoorloos verdwenen.

(…)

21 MEI 2002

Wijkteamchef K. belt me op. Hij had beloofd zijn zorg omtrent de overlast rondom de flat te voegen bij de zorg van Q (woningstichting; N.o.) in de flat. HIJ WIL NIET DAT IEDER-EEN AANGIFTE KOMT DOEN. Hij zou een milieu effect rapportage maken waarin alle data zouden staan waarop geklaagd is. Dan volgt een kort geding, waarvan Q er al meer heeft gevoerd elders.

G. en de surveillancedienst zijn eindelijk begonnen met het bekeuren van hondenbezitters, die hun hond los laten lopen … met uitzondering van 1.90 meter mevr. H. en haar bobtail. Die zien ze over het hoofd."

12. De Nationale ombudsman legde de brieven van verzoekster voor aan het regionale politiekorps Utrecht met het verzoek te reageren. Bij brief van 17 oktober 2002 schreef politieambtenaar K. het volgende aan verzoekster:

"Naar aanleiding van uw faxberichten d.d. 2 april 2002 en 8 april 2002 bericht ik u het volgende:

Fax d.d. 2 april 2002

Zoals al eerder in gesprekken met u is aangegeven kan de politie alleen optreden wanneer er sprake is van strafbare feiten. Het los laten lopen van honden betreft een overtreding, die alleen op heterdaad een strafbaar feit oplevert. Het in de flat los laten lopen van honden is niet strafbaar. Wanneer er in de flat een hond tegen u wordt opgehitst zodat hij tegen u aanspringt zou dat een strafbaar feit kunnen zijn, wanneer dit opzettelijk gebeurt. De eigenaar moet de hond dan echt tegen u ophitsen. Voorzover mij bekend is de opzet niet bewijsbaar. Het bij u in de post gedane hondenhaar is een, naar mijn idee, misselijke daad. Het haar zou inderdaad afkomstig kunnen zijn van de hond van O., echter dat is niet bewijsbaar. Hij verklaart hierover dat hij het feit betreurt, maar dat het geen haar van zijn hond is. Overigens levert ook dit geen strafbaar feit op. Dit is aan u uitgelegd, maar u accepteert dat niet. Ik betreur dat. U noemt dit 'het grote schuiven' van de politie, maar zoals ik al eerder stelde, er is geen sprake van strafbare feiten.

De opmerkingen die u over mij en mijn collega's meent te moeten maken laat ik voor uw verantwoording. Ik heb geen behoefte daarop te reageren.

Fax d.d. 8 april 2002.

Ook in deze fax haalt u het optreden tegen los lopende honden aan. De A.P.V. van Veenendaal stelt alleen het los lopen van honden strafbaar op de openbare weg. Zoals u zelf memoreerde heeft G. bekeurd voor dit feit. Het zijn alleen volgens u niet de juiste personen die bekeurd worden."

B. Standpunt verzoekster

1. Verzoeksters standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Bij brief van 24 oktober 2002 voerde verzoekster ter onderbouwing van haar klacht onder meer het volgende aan:

"Bijgaande brief van K. (zie onder A.11; N.o.) van de politie Veenendaal heeft mij verbijsterd.

Er zijn getuigenverklaringen afgegeven dat mevr. H. de hond op de openbare weg tegen mij ophitst en laat aanvallen van vier van de vijf wijkagenten die we het afgelopen jaar gehad hebben! Die verklaringen zijn gegeven door medebewoners, andere omwonenden, mijn alfahulp en een taxichauffeur. Het opzet is vele keren benoemd.

De heer K. heeft zelf de pluk hondenhaar en foto's een jaar geleden bij mij thuis in ontvangst genomen en vervolgens eigenhandig zoek gemaakt en de wijkagent zonder bewijsmateriaal voor verhoor op pad gestuurd. Ex gebiedschef L. vertelde me op 4 februari j.l. dat van de meldingen en verhoren van agenten Gr. en N. niets in de dossiers was terug te vinden.

En vervolgens blijft meneer K. proberen om alles hoegenaamd binnen de flat te laten afspelen.

Inmiddels heb ik mij drie dagen onder behandeling moeten stellen van een dermatologisch team in het UMC te Utrecht (…) na de aanvallen van mevr. H. en haar hond. Mijn letselschade advocaat wil graag aan de slag. Maar al 15 maanden traineert meneer K. met het opnemen van een proces-verbaal! Hij verkoopt zijn huid wel erg duur ten koste van zijn vriendschappen met de overlastveroorzakers."

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 25 maart 2003 liet de korpsbeheerder in reactie op de klacht onder meer het volgende weten aan de Nationale ombudsman:

"Op 23 oktober 2001 is door de heer K. (wijkchef Veenendaal) en de heer N. (wijkagent) van het politie regio Utrecht district Heuvelrug gesproken met mevrouw E. over de overlast die zij ondervond van loslopende honden in de flat. Daarbij is ook kennis genomen van de bijzondere omstandigheden mevrouw E. betreffende, met name de overgevoeligheid voor haren van honden. Ook is toen kennis genomen van het feit dat een aantal maanden voor 23 oktober 2001 een bos hondenhaar in haar brievenbus is gedeponeerd. Met mevrouw E. is toen afgesproken dat de politie een aantal mensen uit de flat - namen aangegeven door mevrouw E. - zou benaderen om dit bespreekbaar te maken. De genoemde personen bleken allen lid te zijn van de bewonerscommissie (…). Door de wijkagent G. van de politie Veenendaal is vervolgens op 8 april en 17 april 2002 gesproken met verschillende mogelijke betrokkenen bij het voornoemde incident. Men wist niets van het incident af en keurde een dergelijke actie ook ten zeerste af. Naar de mening van de wijkagent waren betrokkenen hierin serieus en betrouwbaar. De wijkagent heeft zijn resultaten persoonlijk teruggekoppeld aan mevrouw E.

Op 18 april 2002 is mevrouw E. ook schriftelijk geïnformeerd door genoemde wijkchef K. over het feit dat ten aanzien van de melding "hondenhaar in uw brievenbus" het onderzoek was stopgezet zonder verder resultaat.

Ik concludeer hieruit dat de politie Veenendaal serieus onderzoek heeft gedaan naar de melding van mevrouw E. De wijkagent heeft onderzoekend en bemiddelend opgetreden met als doel mevrouw E. serieus te nemen in haar probleem ten aanzien van loslopende honden en de allergie, een mogelijke betrokkene van de hondenhaar actie te vinden en de situatie in de flat (…) leefbaar te houden voor alle bewoners.

Dit terwijl het genoemde feit (de hondenhaar actie) naar mijn mening wettelijk gezien niet als strafbaar feit kan worden aangemerkt.

Een aangifte ten aanzien van loslopende honden (een overtreding) is naar mijn mening ook niet aan de orde. Door de politie wordt opgetreden tegen overlastgevende loslopende honden op de openbare weg. Dit betreft een overtreding conform APV Veenendaal - tekst daarvan is bij gevoegd. Loslopende honden in een flat (geen openbare weg) vallen hier niet onder. Burgers kunnen te allen tijde melding maken van een dergelijk feit, dat vervolgens op heterdaad door de politie geconstateerd moet worden waarna eventueel geverbaliseerd kan worden. Daarbij wordt geen 'zero tolerance' beleid gevoerd maar overlast wordt zoals gezegd niet getolereerd. Mevrouw E. is hiervan op de hoogte, dit alles is uitvoerig aan haar teruggekoppeld."

D. Reactie verzoekster

1. Bij brief van 22 april 2003 gaf verzoekster aan de korpsbeheerder en in afschrift aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende aan:

"U bent door inspecteur K. van politie Veenendaal onjuist geïnformeerd.

1e De bos hondenhaar is niet enkele maanden voor 23 okt. 2001 maar een week voordien in mijn brievenbus gedeponeerd. De heer K. bevestigt dit wel in zijn brief aan mij (…) d.d. 18 april 2002.

In zijn mutatierapport (…) d.d. 23 okt. 2001 VERZUIMT hij mee te delen dat ik

2e de in plastic verpakte bos haar hem die dag ter hand heb gesteld en hij deze in zijn heeft gestoken.

3e In geen der vijf mij toegezonden mutatierapporten kom ik tegen dat mijn alphahulp en andere getuigen zijn verhoord.

Ook lees ik niet dat allen de pluk haar herkenden als zijnde van de hond (…) van O. (…)

Bij het lezen van de mutatierapporten en de gesprekken die ik in de afgelopen twee weken heb gevoerd, ben ik tot de conclusie gekomen dat uitsluitend en vooral inspecteur K. een zeer dubieuze rol heeft gespeeld bij de frustratie van het onderzoek. Ik kom hier later op terug.

(…)

In zake de mutatierapporten (…) d.d. 8 en 18 april 2002 en 15 mei 2002 van brigadier G. het volgende.

Ik heb hierover een goed gesprek met hem kunnen voeren.

a. Hij stelt zich zo formeel mogelijk jegens de bewonerscommissie op; vraagt of ze steeds met zijn drieën komen als ze wensen hebben. O. komt zelden mee.

b. Hem was niet verteld dat K. de pluk hondenhaar in zijn bezit had. Het irriteerde hem dat hij met lege handen op de diverse verhoren afgestuurd was. Op 28-10-2002 bij mij thuis en op 17-02-2003 ten kantore van Q was G. er getuige van dat K. bevestigde de pluk hondenhaar "te koesteren in zijn bureaulade".

c. K. sprak, op 28-10-2002 met warmte over O., die het "zo vréselijk vond dat een pluk haar van zijn hond in mijn brievenbus was beland". Hoe kwam de dader aan die pluk hondenhaar en waarom verduisterde K. het bewijsmateriaal?

d. De mededeling "we kunnen niet in de flat op de loer gaan liggen", betreurt de heer G. nu. Bijgaand treft u foto's aan van 7 september 2001 en 5 april 2003 van mevr. H. die haar loslopende hond richting flat leidt. Daartussen liggen zo'n 2500 identieke overtredingen van haar! Vele andere bewoners hebben een bekeuring gehad; zij niet.

K. heeft zulke foto's ook al 1½ jaar in zijn bezit en dit niet vermeld in zijn mutaties. De bewakingscamera in de hal wordt door K. regelmatig geraadpleegd in zake vervoer van mogelijk gestolen goederen door andere bewoners. Brigadier G. zuchtte toen ik vroeg of de aanvallen van de hond van mevr. H. niet op de video te zien zijn ... hij mocht er niets mee van K. en districtschef La.

Ik zou willen dat de politie even kon voelen hoe dat is, de pijn van lange vuile hondenharen tegen het ontstoken eczeem op mijn onderbenen!!

Inzake het mutatierapport van Ho. (…) d.d. 17 april 2002 heb ik weinig op te merken. Ik had geen zin in het zoveelste routinegesprekje in opdracht van K. om de zaak te traineren en dat heb ik haar gemeld.

(…) Toen ze voor de tweede keer een aangifte weigerde op te nemen heb ik deze op 24-01-2003 in Ede laten noteren (…) In aanwezigheid van derden zei K. op 17 febr. 2003 tegen me, dat hij 'er persoonlijk borg voor stond dat er NIETS met dit p.v. zal worden gedaan'.

(…)

3e Ik heb inderdaad een gesprek met de overlastgevers o.l.v. K. afgeslagen omdat ik hem partijdig vond. Vervolgens heb ik op mijn eigen kosten een rondschrijven bij alle 68 bewoners in de bus gedaan, met afschrift aan gebiedscheffin S.

Dit had voor mij zeer prettige gevolgen. De publieke opinie werd gemobiliseerd. Alle bewoners, behalve de 3 commissieleden, hebben begrip voor de situatie, verlenen hun medewerking en de mensen bespraken meerdere problemen die ook zíj met de drie commissieleden hadden met me. K. kwam me persoonlijk verketteren over deze actie, ging in overleg met H. en 0. en hun gesar is nadien niet verminderd.

(…)

Ik verzeker u, dat ik niet verwacht had dat mijn klacht deze precaire wending zou krijgen.

Het is niet mijn taak om te onderzoeken waarom de affiniteit van K. met de genoemde flatcommissie zo groot is.

Ik blijf met het probleem zitten want deze zaak is nog steeds niet adequaat opgelost, terwijl ik er van overtuigd ben dat wijkagent G. niets liever zou willen, maar steeds teruggefloten wordt. Het is ook voor hem vervelend dat hij de ene zaak in twee weken oplost en de andere al 1½ jaar! moet laten voortduren."

2. Voorts verklaarde verzoekster op 16 mei 2003 telefonisch aan de Nationale ombudsman het volgende:

"De mutatie van 23 oktober 2001 heeft me de ogen geopend. Er staan verhalen in waar we het helemaal niet over gehad hebben, zoals het commentaar over homo's. K. legt me dingen in de mond die ik nooit gezegd heb. Er gaat schijnbaar op het politiebureau de mare rond dat ik zo nijdig ben op mijn buren vanwege hun geaardheid. Maar dat interesseert me helemaal niet. Ik kom nu tot de conclusie dat K. affiniteit heeft met de bewonerscommissie en daarom zo reageert richting mij.

Wat betreft de periode juni/juli 2001 kan ik zeggen dat K. mij enorm aan het lijntje heeft gehouden. Hij had wel gezegd de zaak te onderzoeken, maar hij vertikt het gewoon. Ik heb aangedrongen op een aangifte, en hij vertelt me dat een eventuele aangifte bij hem in de prullenbak zal verdwijnen. Dat hij die nooit aan het OM zal voorleggen. Daarmee gat hij op de stoel van het OM zitten. Hij heeft en plein public laten weten dat hij weigert mijn aangifte uit Ede te onderzoeken.

Schijnbaar is er al ruim een jaar veel gedoe over de geaardheid van K. maar wat interesseert mij dat nou? Als het maar niet zijn werk beïnvloedt in de zin dat hij weigert deze zaak te onderzoeken. Ik moet hierbij wel toegeven dat andere klachten van mij wel in behandeling worden genomen."

E. Verklaringen betrokken ambtenaren

1. Op 19 mei 2003 verklaarde betrokken ambtenaar K. onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik heb continu contact gehad met mevrouw E. over de klachten die zij had met betrekking tot de loslopende honden, zowel binnen als buiten de flat. Ik heb haar uitgelegd dat het los laten lopen van honden binnen de flat geen strafbaar feit is, en dat het buiten de flat op basis van de APV wel tot een bekeuring kan leiden als we de mensen op heterdaad betrappen. De gesprekken die we met mevrouw E. hebben gevoerd zijn meestal vastgelegd in een mutatie. We hebben haar vaak moeten uitleggen dat er geen aangifte wordt opgenomen als er geen strafbaar feit is. Zij wilde dit niet accepteren.

In de zomer van 2001 heeft zij contact gezocht met de politie, en aangegeven dat zij overleg had gevoerd met de woningbouwvereniging over de overlast die zij ondervond door de loslopende honden van enkele medebewoners. Volgens mevrouw E. had de woningbouwvereniging Q. aangegeven dat zij een aangifte nodig hadden om een uithuiszettingsprocedure jegens die bepaalde bewoner te starten. Dus wilde mevrouw E. aangifte doen. Ik heb haar toen uitgelegd dat ik dat niet kon doen, omdat daarvoor een zogenaamde milieu effect rapportage nodig is. En met een dergelijke procedure kan een woningbouwvereniging dan naar de kantonrechter om de uitzettingsprocedure te starten. Ik heb vervolgens naar Q. gebeld en toen bleek dat er helemaal geen sprake was van een mogelijke uitzettingsprocedure. Toen heb ik meteen besloten om deze milieu effect rapportage niet op te stellen. Ik geloof dat ik mevrouw E. hiervan op de hoogte heb gesteld, alleen weet ik niet meer precies wanneer dat is geweest. Waarschijnlijk toen ik een keer met de wijkagent bij haar thuis kwam. Er is hierover, geloof ik, geen aparte mutatie opgesteld.

De politie heeft zo vaak overleg met haar gevoerd, met Q. en met de andere bewoners. Onze voorkeur was om het probleem van de overlast in den minne op te lossen, maar zij wilde dit niet. In andere kwesties heeft de politie bijvoorbeeld wel overleg gevoerd met Q., mevrouw E. en de nieuwe bovenburen, en dit heeft tot een oplossing geleid.

Wat betreft het gesprek op 23 oktober 2001, kan ik het volgende stellen. Zij heeft toen een zakje met hondenhaar overhandigd. Dit was bij haar aan de deur gedeponeerd. Dit was inderdaad een misselijke streek. We hebben hierover de mogelijke betrokkenen gehoord en zij waren het er allemaal over eens dat dit niet kon. Maar zelfs al heb je het hondenhaar, en kun je zien bij welke hond het hoort, dan nog bewijst dat niets over wie het bij haar aan de deur heeft bevestigd, of wie het in de brievenbus heeft gedeponeerd. Het hondenhaar is trouwens na het onderzoek vernietigd. Wij konden niets meer doen dan de mogelijke betrokkenen te horen, en daar bleef het bij. Zij heeft ook foto's laten zien van loslopende honden rond de flat, maar ook daarbij hebben we haar weer uitgelegd dat we alleen op heterdaad kunnen bekeuren. Als honden opgehitst worden, dan is dat wel strafbaar. We hebben daar echter geen bewijs voor gevonden. We hebben niet gesproken met de mogelijke getuigen die mevrouw E. heeft aangeduid.

Wat betreft onze collega G. kan ik zeggen dat hij vooraf gebrieft is over hetgeen speelde. Hij heeft vanaf februari 2002 gesprekken gehad met mevrouw E., en daarbij is aan hem van tevoren duidelijk gemaakt dat als er een strafbaar feit is, hij een aangifte kan opnemen. Indien er echter geen strafbare gedraging heeft plaatsgevonden, nemen wij geen aangifte op. Hij was op de hoogte van hetgeen zich al had afgespeeld met betrekking tot de klachten van mevrouw E. De heer G. heeft trouwens op latere momenten regelmatig bekeuringen uitgedeeld voor loslopende honden rond die flat.

Zij heeft uiteindelijk aangifte gedaan in Ede, maar daar kan ik nog niets mee. Zij heeft daarbij zelf aangegeven dat ze weet dat de gedraging niet strafbaar is. Ik heb laten weten dat ik er niets mee zal doen.

Wat betreft de klacht, kan ik alleen nog mededelen dat je in een dergelijke situatie in de bemiddelende sfeer blijft hangen, en zij accepteert die niet. Zij heeft ook overal commentaar op, schrijft daarover en maakt mensen ook zwart. De politie steekt er veel tijd in, maar meer kunnen we niet doen."

2. Op 21 mei 2003 verklaarde betrokken ambtenaar N. telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik werk nu 12 jaar bij de politie en ben werkzaam als wijkagent. Sinds 2000 ben ik gestationeerd in Veenendaal.

Sinds de zomer van 2001 ben ik betrokken geraakt bij de zaak van mevrouw E. Ik werd rond die tijd wijkagent Noord-Oost, en was op de hoogte van een briefwisseling tussen mevrouw E. en de politie. Voordat zij op het spreekuur kwam had ik deze documentatie al doorgenomen, en hieruit bleek dat ze overlast ondervond van haar omgeving. Deze overlast werd veroorzaakt door telkens andere personen en betrof meerdere kwesties.

Ik geloof dat zij op 1 oktober 2001 voor de eerste maal op het spreekuur van de wijkagent kwam. Toen ik daar aankwam zat zij al op me te wachten. Ik nodigde haar uit om mee te gaan in de spreekkamer. Terwijl we daar heenliepen, kwamen twee andere bewoners van haar flat binnen met een hond. Zij liepen naar de keuken, en de hond liep op dat moment langs mevrouw E. Als zij zegt dat ze door de hond werd aangevallen, dan klopt dat niet. Hij liep gewoon langs haar heen. Op dat moment wist ik trouwens nog niet veel van de zaak. Zij kwam naar het spreekuur om me daarover te vertellen. Zij vond het onbegrijpelijk dat de hond werd toegelaten tot het wijkhuis. Zij heeft me toen verteld van de medische problemen die zij ondervond tengevolge van aanrakingen met honden. Ook liet ze me foto's van loslopende honden zien, die ze, naar ik meen, weer heeft teruggenomen. Ik geloof ook dat ze toen liet weten dat ze aangifte wilde doen, maar dat ik op dat moment al heb uitgelegd dat het niet strafbaar is om honden binnenshuis los rond te laten lopen. Zonder strafbaar feit neem ik geen aangifte op. Ik kan geen mutatie in het systeem vinden van het gesprek op die dag.

In aansluiting op het gesprek bij het spreekuur is er afgesproken met de Unit Toezicht van politie Veenendaal dat er vaker gesurveilleerd zou worden op loslopende honden rondom de flat. Ook heeft de politie overleg gehad met de woningbouwvereniging Q., met de vraag of er iets in hun bepalingen stond over loslopende honden. Dat was niet het geval. Wij hebben aan mevrouw E. aangegeven dat wij die overleggen hadden gevoerd, en in eerste instantie was zij daar tevreden mee. Maar toen zij vervolgens aan de wijkchef een brief schreef, hebben wij besloten om haar thuis te bezoeken. Dit bezoek vond plaats op 23 oktober 2001.

Er is wel een mutatie opgesteld naar aanleiding van het gesprek dat wijkchef K.en ik bij haar thuis hebben gehad op 23 oktober 2001. Daar hebben we herhaald dat het niet mogelijk is om een aangifte op te nemen als er geen strafbaar feit is geweest. Zij heeft op dat moment het zakje met hondenhaar overhandigd. Hetgeen in de mutatie van 23 oktober 2001 is geschreven klopt met de punten die zijn besproken. Mevrouw E. is heel expliciet in haar bewoordingen, en ik kan zeggen dat zij zich inderdaad op deze manier uitte over haar buren.

Na 23 oktober 2001 was ik er niet meer bij betrokken. De wijkchef had de zaak vanaf dat moment in behandeling, ook omdat mevrouw E. haar brieven stuurde aan de leiding."

F. Nadere reactie verzoekster

Bij brief van 31 juli 2003 schreef verzoekster onder meer het volgende in reactie op de verklaringen van de twee betrokken ambtenaren:

"…Aangaande de verklaring van N. d.d. 21 mei 2003 merk ik het volgende op:

"Zijn C.V. zoals hij u die heeft gegeven klopt niet. Hij is slechts twee maanden effectief als wijkagent werkzaam geweest. (…) Ik ontmoette N. voor het eerst op het spreekuur van 1 okt. 2001. Hij zei dat hij me niet kende. Aan zijn voortdurende lacherigheid zag ik dat hij loog. Aan u gaf hij toe de documentatie al doorgenomen te hebben. Vervolgens maakt hij een zeer tendentieuze opmerking: ik had al eerder overlast gemeld over andere personen en andere kwesties. Hier maakt hij zich SCHULDIG AAN STEMMINGMAKERIJ. (…). Mijn lezing van het voorval in het wijkcentrum is als volgt: Ik was vroeg naar het spreekuur gegaan, omdat mij bekend was dat de dames W. en H. als zelfbenoemde wijkbeheersters elk spreekuur aan het eind een verslag van N. wilden. Maar ze hadden hun bemoeienissen uitgebreid tot overhoren in de wachtruimte! Allen was bekend dat ik allergisch eczeem op mijn onderbenen heb, dat erg pijn doet bij aanraking met een hond. Toen N. mij kwam halen joeg H. de hond door de nauwe ruimte naar de zithoek/keuken, terwijl er 20 meter loze ruimte achter haar was! Dáár heb ik N. op aangesproken. Wat hij aanvallen noemt, noem ik bewust ophitsen (artikel 425 Wetboek van Strafrecht). Hij stond er om te lachen!

Zowel K. als N. heb ik de tijdstippen genoemd dat H. dit ook buiten doet als ze naast de gereedstaande taxi mij opwacht. Ze WILLEN er niets mee doen. WANT H. knapt hun klussen op. (…)

In principe compromitteert elke agent zich die zijn/haar macht over draagt aan een ondeskundig burger, die zich op eigen gezag daartoe aanbiedt. Buurtbeheer zonder screening en opleiding vind ik levensgevaarlijk. Corruptie ligt dan op de loer. Zoals u bekend is hebben andere politieambtenaren mij verteld dat de langdurige bestaanbaarheid van de homoprostitutieplek in de Y-flat bij de peuterspeelzaal werd gedoogd op basis van de vriendschap van K. met vier betrokkenen. (…)

Ik heb N. op 1 okt. de foto's van H. met loslopende hond gegeven. Hij stopte ze bloednerveus in een lade, 'want dat konden de dames maar beter niet zien'. Op 23 oktober (2001; N.o.) vertelde hij me ze na afloop van het spreekuur aan K. te hebben gegeven.

N. kan geen mutatie vinden van het gesprek van die dag. DAT VERBAAST ME NIET, OMDAT, hoofdinspecteur L. tijdens een evaluatiegesprek bij mij thuis op 4 febr. 2002 dit verslag in zijn koffertje had. We hebben het samen zitten bekijken. Ik kwam in het hele spreekuurverslag niet voor. Als N. ergens geen zin in had, noteerde hij het gewoon niet. (…)

Er is vaker gesurveilleerd in de Y-flat en G. heeft H. bekeurd. Stralend vertelde ze dat K. deze bekeuring eigenhandig verscheurd zou hebben. Onwaarschijnlijk acht ik het niet. H. heeft in de afgelopen 3 jaren, en laat nog steeds haar hond onaangelijnd uit en tegen mij opspringen buiten. Dat is 365x4 keer x 3 jaren - zo'n 4400 keer dat politie Veenendaal bij het handhaven van de APV de andere kant uit keek. Ik ken korpsen met een betere score.

N. spreekt onwaarheid als hij zegt dat er niets in de algemene huurvoorwaarden van de woonstichting staat over loslopende honden. Artikel 7 lid 3 en artikel 9 lid 2 zijn erg duidelijk op dit punt. Het hangt van de huismeester af in hoeverre dit wordt nageleefd. Het is opvallend hoe vaak N. de termen 'naar ik meen' en 'ik geloof' gebruikt. Van een ware gebeurtenis volgt er automatisch een mutatie; als hij het 'gelooft' had hij er gewoon geen zin in. M.i. interesseerde deze zaak hem niet, omdat de daders hun werk uit handen namen.

(…)

De aanmatigende bewoordingen waarin het mutatierapport van 23 okt. 2001 is opgesteld is mij vreemd. Dat is zo niet genoemd en het geheel heeft niet de waarde van een feitelijk verslag. De stijl lijkt meer op een politiefeuilleton ( 'wordt vervolgd'). Hier geven 2 politieambtenaren een interpretatie weer en geen feitelijk verslag. Wel ben ik erg duidelijk en direct geweest bij de probleemstelling. (…) De bewoordingen die in het mutatierapport van N. en K. worden gebruikt staan verre van mij. (…)

Aangaande verklaring van K. d.d.19 mei 2003 merk ik het volgende op:

Het hoegenaamde 'continue' contact hebben met mij over loslopende honden, zoals meneer K. beweert, bestaat uit twee gesprekken van elk één uur in twee jaren tijd. K. stelt zich onbereikbaar op. Hij weet dat ik hem alleen aanspreek op de 4400 keer dat H. buiten strafbaar was en is. (…) Waar vele andere problemen binnen enkele dagen opgelost kunnen zijn, is hier sprake van een ruim twee jaren durende procedure. K. roemt zijn vrienden O. , B., W. en H. en chanteert elke poging tot aangifte of reageert niet op meldingen. Taxichauffeurs en mijn alphahulp zijn door G. verhoord. Zij zagen hoe H. de hond tegen mij ophitste en mij pijnigde (het laatst op 5 juli 2003 om 14:00 uur). K. goot de verhoren in de prullenbak. Let wel, andersgeaardheid of affiniteit hiermee is in onze democratie toegestaan en ik matig me hierover geen oordeel aan. Als dit binnen de politie resulteert in partijdigheid is dit ronduit verwerpelijk.

Het idee voor een milieu-effectrapportage kwam bij K. vandaan. Ik kende deze procedure niet. Inmiddels weet ik dat zoiets onverdraaglijk lang duurt. En K. is dol op alles wat lang duurt om zijn vrienden uit de wind te houden. Hij eindigt zijn verhaal ook met 'ik geloof dat' en 'ik weet niet meer precies'. Die vaagheid past een politieambtenaar niet!

(…)

Het in mijn brievenbus gedeponeerde hondenhaar was van de hond van O., die op dat moment logeerde bij H. Brigadier G. was woedend - terecht - toen hij hoorde dat hij zonder dit bewijsstuk naar de 6e en 7e flatverdieping was gestuurd voor verhoren. Tijdens elk gesprek lagen de foto's en de pluk hondenhaar 'nog in de la van het bureau van K.' Nu u hem verhoort is het opeens vernietigd. Dan is hij er van af. Getuigenverklaringen van hen die zagen dat ze de hond ophitst en bewust naar mij toe stuurt om hem vervolgens suikerzoet tot de orde te roepen zijn er wél. K. had ze en heeft ze vernietigd. En dit gebeurde echt niet binnen, maar op de parkeerplaats voor de flat; herhaaldelijk en recent. Ik vind het wel een winstpunt dat hij nu tenminste zegt: 'we hebben niet gesproken met de mogelijke getuigen die mevrouw E. heeft aangeduid.' 'We' is onjuist. G. heeft het wel gedaan en wordt door K. even zoveel geschoffeerd als hij dat mij doet. Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen zijn wel strafbaar. K. heeft zijn bevriende relatie H. inmiddels 4400 bekeuringen cadeau gedaan. Daarmee stelt hij zich m.i. inferieur en partijdig op …"

G. OVERIGE INFORMATIE

Op 24 januari 2003 deed verzoekster bij het bureau Ede van het regionale politiekorps Gelderland-Midden aangifte over een loslopend dier op de rijbaan.

"Ik weet dat het geen misdrijf: is en dat de wet hier niets aan kan doen, maar door middel van deze aangifte wil ik dat mevr. H. een proces-verbaal krijgt omdat ze haar hond los laat lopen."

Achtergrond

A. Algemene huurvoorwaarden woonstichting Q.

Artikel 7 - 3:

"De huurder dient er voor zorg te dragen dat omwonenden of derden geen overlast of hinder ondervinden - in welke vorm dan ook - die worden veroorzaakt door huurder, huisgenoten of huisdieren;

zaken waarvoor huurder wettelijk aansprakelijk is in/op het gehuurde of in de onmiddellijke nabijheid daarvan."

B. Algemene Politie Verordening gemeente Veenendaal

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie:

"1. Het is de eigenaar of houder van een hond, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op de weg of op openbare grond zonder dat die hond aangelijnd is, danwel indien de hond is aangelijnd met een lijn die langer is dan twee meter;

b. op de weg of op openbare grond zonder voorzien te zijn van een halsband waarop is vermeld de naam en het adres van de eigenaar of houder van de hond danwel een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen;

c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

2. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid, onder c aangewezen gebied, voor zover deze rechthebbende tevens eigenaar, houder of verzorger is van een hond, ontheffing verlenen van het in het eerste lid aanhef en onder c. gestelde verbod. Het in het eerste lid aanhef en onder c. gestelde verbod blijft buiten toepassing voorzover het een hond betreft, die een blinde leidt (zogenaamde blindengeleider).

3. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a, mag een onder behoorlijk toezicht staande hond onaangelijnd aanwezig zijn:

a. op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten van wegen, gazons of gedeelten daarvan (hondenuitlaatplaats en hondentoilet);

b. op voor bebouwing bestemde braakliggende terreinen."

C. Wetboek van Strafrecht

Artikel 425:

"Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

1. hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;

2. hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier."

D. Het opnemen van een aangifte

Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Meerdere malen geweigerd aangifte op te nemen van overlast veroorzaakt door honden in en rondom verzoeksters flatwoning;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Geen aangifte opgenomen van het binnen de bebouwde kom op de weg of openbare grond laten verblijven of lopen van een hond zonder dat die is aangelijnd.

Oordeel:

Gegrond