Verzoeker klaagt erover dat met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost het rooien van bomen in de tuin van het hoekpand aan de M-straat te Eindhoven niet hebben stilgelegd.
Tevens klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost de aan hem door verzoeker bij brief van 25 januari 2002 gestelde vragen niet heeft beantwoord.
Beoordeling
I. Inleiding
Op 21 januari 2002 werd omstreeks 8.30 uur in een tegenover verzoekers huis liggende tuin begonnen met het kappen van een aantal bomen en struiken. Verzoeker wilde het kappen voorkomen. Naar zijn zeggen informeerde hij eerst ter plekke of er een vergunning was afgegeven voor het verwijderen van de bomen en struiken. Nadat verzoeker te horen kreeg dat een vergunning was aangevraagd door de eigenaar, nam hij contact op met de desbetreffende afdeling van de gemeente. Men deelde verzoeker mee dat geen kapvergunning was afgegeven. Omstreeks 9.30 uur belde verzoeker de politie met het verzoek een einde te maken aan de illegale houtkap. Omstreeks 10.30 uur werden aspirant-agenten J. en A. naar de M-straat gestuurd. Zij constateerden dat er een aantal bomen was gekapt. Verzoeker gaf ter plekke een toelichting.
A. en J. zijn daarop teruggegaan naar het politiebureau. Daar hebben zij contact opgenomen met de gemeente om te vragen of er een vergunning aan de eigenaar was afgegeven. Er werd met de desbetreffende gemeenteambtenaar afgesproken gezamenlijk de situatie in ogenschouw te nemen. De politieambtenaren J., A., R., en gemeenteambtenaar B. stelden ter plaatse een tweede onderzoek in.
Verzoeker is het niet eens met de wijze waarop de politieambtenaren naar aanleiding van zijn melding hebben gehandeld, en hij stelde daarom politieambtenaar R. bij brief van 25 januari 2002 een aantal vragen. Nadat een antwoord hierop uitbleef, diende verzoeker een klacht in bij de Nationale ombudsman.
II. Ten aanzien van het stilleggen van het rooien van de bomen
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren die naar aanleiding van zijn melding kwamen kijken, geen einde hebben gemaakt aan het rooien van bomen in een tegenover zijn huis liggende tuin. Verzoeker is van mening dat de politie sneller op zijn melding had moeten reageren zodat enkele bomen gespaard hadden kunnen worden. Daarnaast ergerde het verzoeker dat een laatste boom in het bijzijn van de politie werd omgezaagd.
2. Volgens verzoeker heeft hij op 21 januari 2002 om 9.30 uur op advies van het Stadsdeelkantoor Strijp van de gemeente Eindhoven het hoofdbureau van politie gebeld om melding te maken van de illegale houtkap en te vragen of men zo snel mogelijk wilde komen om nog enige bomen te redden. Volgens verzoeker zijn toen om 10.30 uur de aspirant-agenten J. en A. gearriveerd. Er waren toen 4 van de 5 bomen geveld, aldus verzoeker. Verzoeker heeft hen toen gevraagd om de werkzaamheden stil te leggen. Volgens verzoeker gaven de politieambtenaren aan dat ze geen toestemming voor het stilleggen van de werkzaamheden hadden gekregen van hun superieuren. De laatste boom werd onder het toeziend oog van de politie zonder vergunning omgezaagd, aldus verzoeker.
3. In reactie op de klacht heeft de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, nadat de klacht in eerste instantie niet-ontvankelijk was verklaard, aangegeven dat de melding van verzoeker rond 10.30 uur is uitgegeven aan de aspirant-agenten J. en A. De politie merkt daarbij op dat het niet uitgesloten is dat verzoekers verzoek in eerste aanleg vroeger is binnen gekomen. Het is echter gebruikelijk om dergelijke, niet spoedeisende meldingen, uit te geven op basis van beschikbaarheid van personeel. Dit wordt overgelaten aan het inzicht van dagcoördinatoren. Nu dit niet is geregistreerd is dat intern zo niet meer na te gaan, aldus de politie. Voorts heeft de politie aangegeven dat de politieambtenaren, anders dan verzoeker had aangegeven, bij aankomst op de plek van de houtkap hadden geconstateerd dat alle bomen en struiken waren gekapt en dat men bezig was het kapafval op te ruimen. Volgens de politie was het kwaad al geschied en was er geen sprake van de mogelijkheid direct in te grijpen. Deze zienswijze wordt onder meer ondersteund door de vrije mutatie (opgemaakt op 21 januari 2002 om 13.53 uur) waarin staat: "Bij de eerste controle was men net klaar met het kappen". Daarnaast hebben beide betrokken politieambtenaren, zowel in het kader van de afhandeling van de klacht door de regiopolitie zelf, als in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat alle bomen bij aankomst waren gekapt en dat er van kapactiviteiten geen sprake meer was.
4. Verzoeker heeft aangegeven dat er een boom werd gekapt toen de politieambtenaren al ter plaatse waren. Ten aanzien hiervan wordt het volgende overwogen.
Nu verzoeker geen getuigen heeft aangedragen die zijn versie van de gebeurtenissen ondersteunen, is er onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de versie zoals de politieambtenaren die hebben gegeven. Dat wil zeggen dat op het moment dat de betrokken politieambtenaren ter plaatse kwamen de bomen al waren gekapt, en er geen sprake was van het omzagen van een boom in het bijzijn van de politie.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
5. Verzoeker is voorts van mening dat de politie bomen had kunnen redden door sneller ter plaatse te zijn. Ten aanzien hiervan geldt het volgende.
Vaststaat dat verzoeker, na om 8.30 uur te hebben geconstateerd dat er bomen werden gekapt, omstreeks 9.00 uur telefonisch contact met de gemeente heeft opgenomen om te vragen of voor het kappen van de bomen een vergunning was afgegeven. Toen deze vraag ontkennend was beantwoord, nam verzoeker, op aanraden van de medewerker van de gemeente, telefonisch contact op met de politie. Omstreeks 10.30 werd de melding uitgegeven aan de politieambtenaren A. en J. die kort daarop ter plaatse waren.
Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3. is weergegeven, is er geen registratie terug te vinden in het systeem van de politie van de telefonische melding van verzoeker. Er kan derhalve niet worden vastgesteld hoe laat verzoeker precies heeft gebeld en welke informatie hij bij de melding heeft gegeven over de spoedeisendheid van de situatie. De Nationale ombudsman dient zich dan ook te onthouden van het geven van een oordeel over de vraag of de politie al of niet met de juiste voortvarendheid op de melding van verzoeker heeft gereageerd.
Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat de politie niet juist heeft gehandeld door, in strijd met hetgeen gebruikelijk is, de melding van verzoeker niet te registreren. Nu een juiste registratie ontbrak, bleek het niet mogelijk de feiten omtrent het verwerken van de melding van verzoeker vast te stellen.
III Ten aanzien van het niet beantwoorden van de brief van 25 januari 2002
1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat een met naam genoemde politieambtenaar de door verzoeker bij brief van 25 januari 2002 aan hem gestelde vragen niet heeft beantwoord.
2. Verzoeker was in het kader van zijn melding van de illegale houtkap als getuige gehoord. Politieambtenaar R. nam telefonisch contact op met verzoeker om hem de verklaring voor te leggen en te vragen of hij de verklaring zou willen ondertekenen. Verzoeker was het er niet mee eens dat hij als getuige was gehoord en niet als degene die aangifte wenste te doen, en hij gaf aan niet akkoord te gaan met de verklaring zoals die door de politie was opgesteld. In plaats daarvan schreef verzoeker de heer R. een brief waarin hij uitlegde niet als getuige maar als direct betrokkene te willen optreden en de opgestelde verklaring wegens onzorgvuldigheid en onvolledigheid niet te willen ondertekenen. Voorts legde verzoeker de heer R. een aantal vragen over de gang van zaken voor die schriftelijk met ja of nee moesten worden beantwoord. Verzoeker overhandigde de brief aan de heer R. op 28 januari 2002.
3. Vaststaat dat R. de brief van verzoeker in ontvangst heeft genomen. Nadat daarbij enige discussie ontstond heeft R. uiteindelijk aangegeven de brief niet te zullen beantwoorden. In de verklaring die R. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft afgelegd, gaf R. aan dat hij de vragen niet wenste te beantwoorden als gevolg van de manier waarop de vragen gesteld waren. Het was voor R. daarbij "de toon die de muziek maakte". R. had verzoeker meegedeeld dat hij verantwoording schuldig was voor zijn handelen aan de korpsbeheerder en aan justitie, niet aan verzoeker. Bovendien konden de vragen alleen met ja of nee beantwoord worden en volgens R. zou hij bij een zodanige beantwoording informatie moeten geven die voor verzoeker niet relevant was of die verzoeker niet mocht krijgen. Overigens verklaarde R. dat hij diverse malen telefonisch contact met verzoeker had gehad.
4. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie aan haar gerichte brieven adequaat verwerkt, en deze afhandelt binnen een redelijke termijn.
In dit geval is een schriftelijke inhoudelijke behandeling van verzoekers brief uitgebleven omdat de aangeschrevene bezwaar had tegen de toonzetting van de aan hem gestelde vragen, hij zich niet geroepen voelde verantwoording voor zijn handelen af te leggen aan verzoeker, en de beantwoording van de vragen met ja of nee zou leiden tot het verschaffen van informatie die niet mocht worden vrijgegeven.
De toonzetting van de vragen is zodanig dat het niet onbegrijpelijk is dat R. daardoor onaangenaam was getroffen. Daar staat tegenover dat er geen sprake is van belediging en dat verzoeker uitdrukkelijk om een schriftelijke reactie had gevraagd. In zoverre had R., vanuit een oogpunt van professionaliteit, inhoudelijk op de brief moeten reageren. Hij had daarbij kunnen volstaan met vermelding van de reeds mondeling aan verzoeker verstrekte argumenten op grond waarvan hij (een gedeelte) van de vragen niet wenste te beantwoorden, alsook onder vermelding van de voor de beantwoording van de vragen relevante informatie. Dat schriftelijke beantwoording van de brief is uitgebleven, is niet juist.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond wat betreft het uitblijven van een schriftelijke reactie op de brief van verzoeker van 25 januari 2002. De klacht is niet gegrond wat betreft het niet stilleggen van het rooien van de bomen. Wat betreft de klacht over de trage reactie op de melding van verzoeker door de politie, wordt geen oordeel gegeven.
Onderzoek
Op 29 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 8 maart 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet volledig aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van het emailbericht van 29 mei 2002 werd naar bovengenoemde gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), alsnog een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. De betrokken ambtenaren R., A., en J. legden telefonisch een verklaring af.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem, op een datumcorrectie na, geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Politieambtenaar A. deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 21 januari 2002 werd omstreeks 8.30 uur in een tegenover verzoekers huis liggende tuin begonnen met het kappen van een aantal bomen en struiken. Verzoeker wilde het kappen voorkomen omdat zijn uitzicht daardoor bedorven werd. Naar zijn zeggen informeerde hij eerst ter plekke of er een vergunning was afgegeven voor het verwijderen van de bomen en struiken. Nadat verzoeker te horen kreeg dat een vergunning was aangevraagd door de eigenaar, nam hij contact op met de desbetreffende afdeling van de gemeente. Men deelde verzoeker mee dat geen kapvergunning was afgegeven. Omstreeks 9.30 uur belde verzoeker de politie met het verzoek een einde te maken aan de illegale houtkap. Omstreeks 10.30 uur werden aspirant-agenten J. en A. naar de M-straat gestuurd. Zij constateerden dat er een aantal bomen was gekapt. Verzoeker gaf ter plekke een toelichting.
A. en J. zijn daarop teruggegaan naar het politiebureau. Daar hebben zij contact opgenomen met de gemeente om te vragen of er een vergunning aan de eigenaar was afgegeven. Er werd met de desbetreffende gemeenteambtenaar afgesproken gezamenlijk de situatie in ogenschouw te nemen.
De politieambtenaren J., A., politieambtenaar R., en gemeenteambtenaar B. stelden ter plaatse een tweede onderzoek in.
Verzoeker was het niet eens met de wijze waarop de politieambtenaren naar aanleiding van zijn melding hadden gehandeld, en hij stelde daarom politieambtenaar R. bij brief van 25 januari 2002 een aantal vragen. Nadat een antwoord hierop uitbleef, diende verzoeker een klacht in bij de Nationale ombudsman.
2. Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 21 januari 2002 werden onder meer de volgende mutaties in het dagrapport opgenomen: vrije mutatie (A), 2 processen-verbaal van bevindingen (B en C), verklaring van de verdachte (D), verklaring van een medewerker van de hovenier (E) en een verklaring van de betrokken gemeenteambtenaar (F).
A. De zogenaamde vrije mutatie, opgemaakt om 13.53 uur door de politieambtenaren A., J. en R., luidt onder meer als volgt:
"Naar aanleiding van het verzoek van de Daco (dagcoördinator; N.o.) om te gaan kijken op adres, genoemd, omdat daar bomen gekapt werden. Bleek inderdaad het geval. Geen vergunning zoals bleek. Bij de eerste controle was men net klaar met het kappen. Later bleek dat men al alles aan het ruimen was. Container op de straat stoep vernield door grijper en een hoop troep. De betrokken partijen allemaal ter plaatse. Foto's door gem. ambt. (…) gemaakt. Verdachte (…) gehoord. De hovenier aan het hb. Deze verklaarde dat er inderdaad 3 tot vier bomen waren gekapt en er vergunning nodig was geweest."
B. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt om 16.08 door de politieambtenaren A., J, en R., luidt onder meer als volgt:
“Op maandag 21 januari 2002, omstreeks 10.30 uur, kregen wij verbalisanten, een melding dat er op de M-straat (…) in Eindhoven bomen werden gekapt terwijl er geen kapvergunning was verleend.
Ter plaatse aangekomen zagen wij dat het een hoekpand betrof. Het pand staat aan de M-straat (…) in Eindhoven. Aan de zijkant van het pand, gelegen aan de Julianastraat, grenst een gedeelte van de tuin. Op dat gedeelte zagen wij een heleboel takken liggen. Aan de achterkant van het pand, ook gelegen aan de Julianastraat, zagen wij een drietal stronken. Bij een van de stronken zagen wij een aantal blokken hout liggen. Aan deze blokken hout was te zien dat deze net omgezaagd waren. Het hout was nog heel licht van kleur en er waren verse zaagsnedes te zien.
Wij zagen dat het hout was, zoals omschreven in artikel 4.5.1. onder de punten A en B van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Eindhoven.
Ter plaatse werden wij aangesproken door de melder, de nader te vernoemen getuige (verzoeker; N.o.).
Hij deelde mij, verbalisant J., dat hij om 08.30 uur wakker werd omdat hij buiten een hoop lawaai hoorde. Vervolgens keek (verzoeker; N.o.) uit het raam en zag dat de bomen aan de overkant omgezaagd werden. Hierop heeft hij de politie geïnformeerd.
Betreffende nadere bijzonderheden inzake de verklaring van getuige en zijn ingewonnen informatie verwijzen wij verbalisanten naar het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van verhoor.
De projectleider, (…) van aannemersbedrijf (…), was ook ter plaatse. Hij vertelde mij, verbalisant A., dat de heer T., de opdrachtgever, contact had opgenomen met de gemeente Eindhoven. Volgens de heer T. had hij geen vergunning nodig om de struiken en bomen om te kappen.
Hierop heb ik verbalisant A. contact gelegd met de gemeente Eindhoven. De nader te vernoemen getuige B. stelde samen met mij verder onderzoek in.
Op 21 januari 2002 stelden wij verbalisanten een tweede onderzoek in ter plaatse. De vernoemde getuige B. was tevens ter plaatse en nam foto's van de situatie aldaar. Deze foto's werden door hem ter beschikking gesteld en zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Zoals door getuige B. ter plaatse aan ons medegedeeld, was door de gemeente geen enkele vergunning verleend voor de werkzaamheden die plaatsvonden en de plaatsing van een container voor het afvoeren van het hout.
Het bleek, dat inmiddels ook de verdachte T. directeur van het bedrijf (…) eigenaar van het betreffende pand aanwezig was. Deze werd ter plaatse als verdachte gehoord.
Inzake deze verklaring verwijzen wij naar het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van verhoor.
Ter plaatse bleek mij verbalisant A., dat de persoon die de bomen daadwerkelijk had geveld en de zaagwerkzaamheden had verricht de nader te vernoemen getuige La. was. Inzake de verklaring van deze verdachte verwijzen wij naar het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van verhoor."
C. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 januari 2002 om 9.30 uur door politieambtenaar R., luidt onder meer als volgt:
"In verband met het feit, dat getuige (verzoeker; N.o.) ter plaatse werd gehoord werd door mij verbalisant met vernoemde contact opgenomen om zijn verklaring inzake nader vast te stellen en hem deze ter ondertekening voor te leggen. Getuige deelde mij verbalisant mede, dat hij het met de redactie van zijn relaas niet eens was. Met dien verstande dat hij mij verbalisant verzocht om in het relaas te vermelden, dat hij niet als getuige maar als betrokkene wenste gehoord te worden. Dat hij als bewoner van de straat in zijn verklaring zijn gramschap wilde uitspreken naar het volgens hem laakbare handelen van de verdachte en dat hij een afschrift dan wel inzage wenste in het proces-verbaal. Ik verbalisant deelde (verzoeker; N.o.) mede, dat zijn bevindingen als getuige van belang konden zijn in het onderzoek en dat de overige door hem gewenste opmerkingen en aanvullingen niet relevant waren. Hierop deelde getuige mij verbalisant mede, dat hij onder deze voorwaarden geen verklaring wilde afleggen en hij zijn beklag zou gaan doen bij de gemeente. (Verzoeker; N.o.) werd de opgestelde verklaring zoals die was vastgelegd en in dit proces-verbaal is opgenomen voorgelezen op 27 januari 2002 omstreeks 14.00 uur middels de telefoon. Hij verklaarde dat de inhoud zoals hem voorgelezen was als zijn informatie te herkennen doch wilde deze niet ondertekenen vanwege het beperkte karakter van deze tekst.
De verklaring van (verzoeker; N.o.) is opgenomen in dit dossier daar het een van de gepleegde ambtshandelingen in het onderzoek was."
D. Het proces-verbaal van verhoor betreffende de verklaring van de verdachte, opgemaakt op 21 januari 2002 omstreeks 13.10 uur door politieambtenaar R., luidt onder meer als volgt:
"Nadat de verdachte meegedeeld werd waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
Ik ben als directeur van het bedrijf (…) gevestigd te Eindhoven volledig bevoegd om te verklaren.
In december 2001 werd het betreffende pand M-straat (…) aangekocht door de bv. Omdat het pand wordt opgeknapt en de tuin om het pand niet meer voldeed heb ik aan (…) aannemers de opdracht gegeven om alle beplanting te ruimen. Er stonden struiken en uit de kluiten gewassen struiken voor zover ik weet. Ik heb geen verstand van bomen. Ik won advies in bij de Firma (…) omtrent de begroeiing in de tuin. Die deelde mij mede, dat enkel voor een populier in de tuin een vergunning nodig was. Deze boom stond echter niet op mijn grond.
Ik heb mij daarom niet meer tot de gemeente gewend om een vergunning te vragen of melding te doen van het kappen/vellen van de beplanting.
Op 21 januari 2002 zou de tuin geruimd worden. Door bedrijf (…) werden de werkzaamheden aangenomen en uitgevoerd.
(Noot verbalisant: ik toon aan vernoemde de in de tuin en in de ter plaatse aanwezige container de houtstukken afkomstig uit de tuin)
U toont mij een 4 tal stroken met wortels. Ik erken, dat dit bomen zijn en zijn geweest.
Ik erken, dat ik geen vergunning voor het vellen van deze bomen heb aangevraagd. Ik begrijp, dat ik als eigenaar van het pand verantwoordelijk ben voor de aanvraag van deze vergunning.
Voorts was er voor het ruimen van de houtopstanden en bomen een container aan de Julianastraat geplaatst. Ik heb ook daar geen vergunning voor aangevraagd. Ik was in de veronderstelling dat de aannemer die ik de opdracht gaf deze aanvraag zou doen. Ik begrijp, dat ik als opdrachtgever en eigenaar deze aanvraag had moeten doen. Dit werd door mij niet gedaan.
Voorts zie ik dat door de werkzaamheden van de uitvoerder, (…) het trottoir beschadigd is. Ik begrijp, dat ook deze schade onder de verantwoordelijkheid valt van de opdrachtgever (…) het bedrijf waarvan ik directeur ben. Omtrent deze schade neem ik met (…) medewerker van de gemeente contact op. Ik erken de overtreding."
E. Het proces-verbaal van verhoor betreffende de verklaring van de medewerker van de hovenier, opgemaakt op 21 januari 2002 omstreeks 15.24 uur door politieambtenaar A., luidt onder meer als volgt:
"Ik ben als hovenier werkzaam bij (…). Ik kreeg op vrijdag 18 januari 2002 de opdracht van (…) om op maandag 21 januari 2002 een aantal bomen en struiken te kappen op de M-straat (…) in Eindhoven.
Op maandag 21 januari 2002, omstreeks 07.45 uur, kwam ik op de M-straat (…) te Eindhoven om een aantal bomen te kappen die in de tuin van het pand aan de M-straat (…) in Eindhoven stonden. Ik heb ongeveer vijftien struiken weggehaald. Daarnaast heb ik een drietal bomen gekapt. De bomen hadden de volgende afmetingen; de wilg heeft een doorsnede van ongeveer dertig centimeter en een omtrek van ongeveer een meter, de vogelkers heeft een doorsnede van ongeveer 25 centimeter en een omtrek van ongeveer 75 centimeter, de derde boom had een doorsnede van ongeveer 35 centimeter en een omtrek van ongeveer 1 meter 10.
Ik weet dat er een vergunning nodig is om bomen te kappen.
Ik ging er echter vanuit dat de opdrachtgever voor een vergunning had gezorgd."
F. Het proces-verbaal van verhoor betreffende de verklaring van de betrokken ambtenaar van de gemeente, de heer B., opgemaakt op 21 januari 2002 omstreeks 15.33 uur door politieambtenaar J., luidt onder meer als volgt:
"Ik ben als ambtenaar van de gemeente belast als gebiedsbeheerder voor de wijk Strijp van de stad Eindhoven. De M-straat en ook de Julianastraat behoren tot deze wijk.
Op maandag 21 januari 2002. omstreeks 09.00 uur, kreeg ik een telefoontje van het stadskantoor dat er in de Julianastraat in Eindhoven bomen werden gekapt. De bomen stonden in de tuin, die hoort, bij het perceel aan de M-straat (…). Nadat ik de nodige informatie had achterhaald, constateerde ik, dat er geen vergunning was gegeven voor het kappen van de bomen in de tuin behorende bij de M-straat (..).
Vervolgens ben ik zelf gaan kijken in de Julianastraat. Ik heb de uitvoerder daar medegedeeld dat er geen vergunning was verstrekt voor het kappen van de bomen, en dat zij hier onmiddelijk mee moesten stoppen.
Omstreeks 12.30 uur dezelfde dag, heb ik samen met A., J. en R. van de politie Brabant Zuid-Oost ter plaatse onderzoek ingesteld.
Ik zag dat de werkzaamheden niet gestaakt waren. Een grijpmachine was werkzaam om de takken en delen van bomen en struiken te laden in een grote vrachtauto. Tevens zag ik dat een container op de rijbaan van de Julianastraat stond. Ook voor het plaatsen van de container was geen vergunning afgegeven.
De werkzaamheden die waren uitgevoerd hadden het trottoir ter plaatse beschadigd. Ik heb van de door mij en aanwezige agenten aangetroffen situatie foto's gemaakt.
Ik stel u deze foto's voor het onderzoek ter beschikking.
Door de eigenaar van het pand was geen vergunning aangevraagd en er was geen vergunning aan hem verleend als bedoeld in artikel 4.5.2 van de A.P.V. van de gemeente Eindhoven. De uitzonderingen genoemd onder artikel 4.5.2.2 zijn hierop niet van toepassing."
3. Verzoeker was op 21 januari 2002 als getuige gehoord. Verzoeker wilde de desbetreffende verklaring niet tekenen omdat hij die te summier vond en omdat hij niet als getuige maar als aangever wilde worden gehoord. In het kader daarvan stuurde verzoeker op 25 januari 2002 navolgende brief aan de betrokken politieagent R.:
“Onderwerp: -getuigenis illegale houtkap van minimaal 4 bomen (+ twee coniferen van ongeveer 6 meter hoog) en andere hoge struiken in de tuin d.d. 21-1 2002 van het hoekpand M-straat (…).
-vragenlijst aan dhr. R.
(…)
Naar aanleiding van mijn vanmiddag met u gevoerde telefonische gesprek, wilde ik middels deze brief blijk geven van mijn grote betrokkenheid bij het illegaal kappen van bomen en struiken, die zich slechts op een tiental meters voor mijn huisdeur bevonden.
Zoals door u bevestigd moet eerst een kapvergunning worden aangevraagd als het om het rooien van bomen gaat. Bij toekenning van zo'n vergunning moet dit in de plaatselijke krant (Eindhovens Dagblad- Groot Eindhoven) bekend worden gemaakt opdat omwonenden eventueel bezwaar aan kunnen teken.
Naar uw mening zou ik geen betrokkene, maar slechts een getuige van het kappen van bomen zonder vergunning en het illegaal verwijderen (diefstal?) van twee groene paaltjes (" Amsterdammertjes") door de Firma (…) zijn.
U hebt mij toen gevraagd een door u opgestelde getuigenisverklaring te ondertekenen, waar ik om redenen van onzorgvuldigheid en onvolledigheid niet op ben ingegaan.
Vanwege deze onzorgvuldigheid en onvolledigheid wilde ik u vragen enige vragen schriftelijk te willen beantwoorden met ja / of / nee.
1. Was u mijnheer R. op 21-01 2002 tussen 11.00 uur en 13.00 uur aanwezig op de Julianastraat te Eindhoven ?
Ja / Nee
2. Hebt u toen informatie ingewonnen bij de aspirant agenten J. en A.?
Ja / Nee
3. Was er ook iemand van bouw en woningtoezicht (gemeente) aanwezig (door mij om gevraagd) i.v.m. het aantal gekapte bomen en struiken?
Ja / Nee
4. Hebt u informatie ingewonnen bij de eigenaar van hoekpand M-straat Dhr. T. ?
Ja / Nee
5. Hebt u informatie ingewonnen bij mij persoonlijk?
Ja /Nee
6. Het door u opstellen van een schriftelijke getuigenis door mij te ondertekenen,
zonder mij daar in te kennen vindt u een normale gang van zaken ?
Ja / nee
7. Heeft de melder (mijn persoon) van illegale houtkap en diefstal van gemeentelijk eigendom ("Amsterdammertjes'') recht op inzage van het proces-verbaal?
Ja / Nee
8. Als sprake is van op heterdaad betrappen van illegale houtkap behoort een aspirant agent dan onmiddellijk de op dat moment gepleegde illegale werkzaamheden stil te leggen ?
Ja / Nee
9. Hadden de aspirant agenten J. en A. opdracht van hogerhand om de werkzaamheden niet stil te leggen?
Ja / Nee
10. Het plegen van diefstal (verduistering) van gemeentelijk eigendom ("Amsterdammertjes") in bijzijn van de politie is niet abnormaal?
Ja / Nee
11. Het niet (in opdracht v.d politie) terug laten plaatsen van de "Amsterdammertjes'' door de werklui lokt illegaal parkeren op het trottoir uit?
Ja / Nee
12. Zou het de eigenaar van hoekpand M-straat (…) Dhr. T. goed uit komen dat men i.v.m. de verbouwingswerkzaamheden illegaal parkeren kan op het trottoir?
Ja/ Nee
Hopelijk kunt u aan mijn verzoek tot beantwoording van deze vragen voldoen. Dit zou bijzonder goed van pas komen bij het nemen van eventuele stappen naar de rechtbank."
4. Op 25 januari 2002 stuurde verzoeker een brief over de in zijn ogen onjuiste gang van zaken aan burgemeester en wethouders van Eindhoven, de commissaris van politie in Eindhoven en het kantongerecht. Genoemde brief luidt onder meer als volgt:
"Onderwerp: Bezwaarschrift: illegale kap van minimaal 4 bomen (+ twee coniferen van ongeveer 6 meter hoogte) en andere hoge struiken in de tuin d.d. 21-1 2002 van het hoekpand M-straat (…) te Eindhoven.
(…)
Naar aanleiding van de illegale houtkap in de tuin van hoekpand M-straat (…) en de bemoeienis van de Eindhovense politie, wilde ik me middels dit bezwaarschrift verweren tegen deze hele gang van zaken.
1. Op de eerste plaats tegen de illegale houtkap.
2. Op de tweede plaats tegen de zeer onzorgvuldige handelswijze van de politie.
1. illegale houtkap
's Morgens om 8.30 uur op 21 januari '02 zijn medewerkers van (…) begonnen met het verwijderen van een tiental hoge struiken en een vijftal hoge bomen in de tuin van het Hoekpand M-straat (…) te Eindhoven.
Gealarmeerd door het snerpende geluid van de motorzaag, ben ik toen naar buiten gegaan en heb ik gevraagd, wat men plan was en of men vergunning had voor hetgeen wat men van plan was. Men zei dat de eigenaar Dhr. T. een vergunning hiervoor had aangevraagd. Hierop heb ik contact gezocht met de gemeentelijke bouw en woningtoezicht (Frederik v. Edenlaaan) deze hebben mij verwezen naar het "Stadsdeelkantoor Strijp”.
Het "Stadsdeelkantoor Strijp" was bij monde van (…) op de hoogte van de plannen (project) van de eigenaar Dhr. T. Deze wilde namelijk het hoekpand M-straat (…) al sinds een halfjaar verbouwen van studentenwoning naar kantoorvilla. Aangezien verbouwingvergunning en kapvergunning niet werden afgegeven heeft men Dhr. T. ter overweging gegeven om dan maar zonder vergunning te kappen.
Voordelen zouden kunnen zijn:
bekorting van de duur van leegstand van het pand, plaatsing van vele containers in de tuin (i.v.m. verbouwingsactiviteiten) en eventuele inrichting van de tuin als parkeerplaats (i.v.m. groot parkeergebrek) in de omgeving. De praktijk zou er op wijzen dat als de overheid voor voldongen feiten geplaatst wordt alsnog vergunningen afgeeft.
2. Onzorgvuldige handelswijze van de politie
Om 9.30 uur heb ik dan op 21 januari '02 op advies van het Stadsdeelkantoor Strijp het hoofdbureau van politie gebeld (…) en melding van de illegale houtkap gemaakt en of men zo snel mogelijk wilde komen om nog enige bomen te redden. Om 10.30 uur zijn toen de aspirant agenten J. en A. gearriveerd, en waren 4 van de 5 bomen geveld. Ik heb hen toen gevraagd om de werkzaamheden stil te leggen. Zij zeiden dat ze geen toestemming voor het stilleggen van de werkzaamheden hadden gekregen van hun superieuren. De laatste boom werd aldus onder het toeziend oog van de politie zonder vergunning om gezaagd.
(…)
Samenvattend:
Door het prioriteitenstellende "Stadsdeelkantoor Strijp" en het niet tijdig, adequaat en zorgvuldig optreden van de politie is het prachtige uitzicht, vanuit mijn woning op de weelderige begroeide tuin van pand M-straat (…) volledig teniet gedaan. Als woongenot derving zou volgens mij een boete van € 2000 te betalen aan de vogelbescherming en een verantwoorde herbeplanting van de hoektuin niet onredelijk zijn.”
5. Bij brief van 29 januari 2002 reageerde de regiopolitie onder meer als volgt op de brief van verzoeker:
"Naar aanleiding van uw bezwaarschrift, waarin u onder andere nader ingaat op het optreden van de politie inzake het onvoldoende alert reageren op het illegaal kappen van bomen, bericht ik u het volgende.
U beschrijft dit als onzorgvuldig handelen van de politie. Dat gedeelte van uw brief valt daarmee binnen de definitie van onze klachtenregeling en is om daarom ter toetsing aan mij voorgelegd. Van de geconstateerde overtreding maken de betrokken politieambtenaren (…) ten behoeve van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch een dossier op.
In dat traject heeft u de mogelijkheid gekregen een verklaring af te leggen, als getuige. Om die reden is dit niet als klacht ontvankelijk. Hiertegen kan immers juridisch verweer worden gevoerd. Het dossier kunt u opvragen bij genoemde officier van justitie.
De secretaris van de klachtencommissie, de hoofdofficier van justitie en de burgemeester van Eindhoven worden van uw klacht en deze afhandeling in kennis gesteld.
Ik beschouw uw brief daarmee als afgedaan."
6. Verzoeker reageerde bij brief van 6 februari 2002, gericht aan de officier van justitie te 's-Hertogenbosch, onder meer als volgt op de brief van de regiopolitie van 29 januari 2002:
“Naar aanleiding van de brief d.d. 29-1 '02 van het beleidssecretariaat van het hoofdbureau van Politie in Eindhoven, wilde ik middels deze brief en bijlagen nader ingaan op de zeer onzorgvuldige handelswijze van de politie op 21 januari '02 betreffende:
1. Het kappen van bomen zonder kapvergunning, onder het toeziend oog van de politie.
2. Het verduisteren (diefstal) van gemeentelijk eigendom te weten twee groene paaltjes, in de volksmond ook wel Amsterdammertjes genoemd. Dit gebeurde ook met medeweten van de politie.
In de brief van 29-1 '02 wordt door de klachtencoördinator L. gesteld, dat ik de mogelijkheid gehad zou hebben om een verklaring als getuige af te leggen. Kennelijk verstaat de politie onder een getuigenisverklaring iets anders dan ik er onder versta.
In mijn visie is een getuigenisverklaring een verklaring ter opheldering (uitlegging) van een gebeurtenis (handeling) die heeft plaatsgevonden. Het is dan ook van eminent belang, dat als een geconstateerd strafbaar feit plaats vindt, (een heterdaad), hier zo snel mogelijk melding van wordt gemaakt bij de politie en de politie vervolgens hier zo snel en adequaat mogelijk op reageert.
Voor wat betreft de reactiesnelheid van de politie op de door mij geconstateerde overtreding kan gesteld worden dat deze van een schandelijke traagheid getuigt.
Voor wat betreft het adequaat optreden kan gesteld worden dat deze even schandelijk zo niet nog schandelijker is, omdat van de door de burger (mijn persoon) ingeschakelde politie verwacht mag worden, dat er wordt opgetreden tegen gemelde overtredingen, d.w.z. onmiddellijke stopzetting van de geconstateerde illegale activiteit (omzagen van de laatste boom) en het herstellen van verwijderde “Amsterdammertjes".
De mogelijkheid tot het afleggen van een verklaring als getuige houdt volgens de politie in (d.w.z. Dhr. R. (…)) dat a.d.h.v. uit de tweede hand verkregen informatie (van de aspirant agenten J. en A.) een schriftelijke getuigenisverklaring (door Dhr. R. opgesteld) ondertekend zou kunnen worden door mijn persoon.
Dit is natuurlijk "de omgekeerde wereld" immers :
Ik meld als burger op goede gronden een strafbaar feit bij de politie, vervolgens treedt de politie niet echt op tegen de overtreder van het strafbaar feit en ik moet (mag) vervolgens mijn goedkeuring geven aan de door de politie op schriftgestelde getuigenisverklaring.
Uit frustratie over de handelswijze van Dhr. R. heb ik hem een brief geschreven met een aantal kritische vragen. Deze heb ik hem persoonlijk overhandigd op maandagmiddag 28 januari 2002.
Als reactie op mijn vraag of hij hier op wilde reageren wilde Dhr. R. een hele discussie hierover aangaan, waar ik niet om had gevraagd. Uiteindelijk kwam de reactie van de heer R. hier op neer dat hij deze brief naar de prullenbak verwees.
Afsluitend, wilde ik de Officier van Justitie vragen deze incorrecte handelswijze van de politie, met het oog op de vele voordelen voor de wetsovertreder tot gevolg hebbend, te veroordelen als absoluut verwerpelijk. Bij deze stuur ik u tevens, ter verduidelijking van de grote voordelen van de wetsovertreder de tot nu gevoerde correspondentie met de politie en het Stadsdeelkantoor Strijp (Eindhoven) op.”
7. De fungerend hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch reageerde bij brief van 14 februari 2002 onder meer als volgt op de brief van verzoeker van 6 februari 2002:
"Ik heb van de inhoud van uw klacht kennisgenomen. Uit onderzoek is mij gebleken dat de politie een dossier heeft opgemaakt en doorgezonden naar het openbaar ministerie voor wat betreft het kappen van de bomen. Tevens zal ik de klachtencoördinator van de regiopolitie Brabant Zuid schriftelijk verzoeken uw klacht opnieuw te bekijken."
8. De klachtencoördinator nam de behandeling van de klacht van verzoeker opnieuw ter hand middels het versturen van e-mailberichten aan de politieambtenaar die op 21 januari 2003 de meldingen in ontvangst had genomen en aan de betrokken aspirantagenten A. en J. Genoemde e-mailberichten en de reacties daarop luidden onder meer als volgt:
“Van: (klachtencoordinator, de heer L; N.o.)
Verzonden: dinsdag 19 februari 2002 10:44
Aan: (…)
CC: (…)
Onderwerp: Afhandeling/doorschakeling melding
Collega,
Op 21 januari rond 09.30 uur zou een zekere (Verzoeker; N.o.) met de politie gebeld hebben over het kappen van bomen op de hoek Julianastraat / M-straat. Hij heeft toen volgens zijn zeggen contact gehad met iemand die (…) heet. Gezien het feit dat jij toen dienst had, zou jij dat geweest kunnen zijn. Achteraf heeft (verzoeker; N.o.) een klacht ingediend over het feit dat het lang heeft geduurd, voordat de politie terplaatse kwam en vervolgens niet heeft gereageerd op zijn verzoek het illegaal kappen stil te leggen. In BPS is dit terug te vinden onder nummer (…). Kun jij je hier iets van herinneren hoe deze melding bij Binnenstad terecht is gekomen?
(…)
Van: (…)
Verzonden: donderdag 21 februari 2002 18:45
Aan: (klachtencoördinator, de heer L.; N.o.)
Onderwerp: RE: Afhandeling/doorschakeling melding
Ik kan mij een melding herinneren over illegale houtkap, maar of dat deze is? Ik ben er niet 100% zeker van. Mocht ik (verzoeker; N.o.) gesproken hebben mbt een illegale houtkap, dan zou ik gezegd hebben "Hoe weet u dat hij/zij geen kapvergunning heeft? Bent u bij hem/haar aan de deur geweest om het te vragen? Of heeft u zelf contact opgenomen met de gemeente cq stadsdeelkantoor? Zo niet, dan eerst even navraag doen. De gemeente verleent de kapvergunningen. Wij als politie zijnde kunnen moeilijk op alle meldingen mbt houtkap reageren, zolang er geen vermoeden bestaat van illegale houtkap." Mocht ik dus (verzoeker; N.o.) gesproken hebben, dan zou ik hem in eerste instantie terug gestuurd hebben naar de plaats waar men aan het kappen is en/of de gemeente cq stadsdeelkantoor. Ik zou dan geen melding hebben gemaakt in BPS, maar een nieuw telefoontje van de melder afwachten.
Terugkomend op de mutatie... ik zou niet weten hoe de melding bij de DACO terecht is gekomen. (Verzoeker; N.o.) moet dus terug hebben gebeld. Wij op het RCIC zouden dan de melding hebben doorgegeven aan de MK & niet aan de DACO. Het kan natuurlijk ook zijn dat (verzoeker; N.o.) naar het RCIC heeft gebeld en rechtstreeks gevraagd heeft naar de DACO. Ik weet het niet.”
(…)
Van: (klachtencoördinator, de heer L.; N.o.)
Verzonden: donderdag 14 februari 2002 16:44
Aan: A.; J., R.
Onderwerp: Afhandeling klacht
Collega's,
Eind januari is een klacht binnen van (verzoeker; N.o.) (…) over het illegaal kappen van 4 bomen. Ik zag dat jullie hiervan een dossier hadden opgemaakt en heb deze klacht in eerste instantie als niet-ontvankelijk verklaard. Zijn klacht was eigenlijk tweeledig. Aan de ene kant gaat dit de gemeente aan, omdat mogelijk daar geadviseerd is om illegaal te kappen en achteraf de vergunning proberen te krijgen en anderzijds betreft het de politie, voor zover het gaat om het stoppen van het kap-proces, kort na zijn melding. Tussen jullie aankomst en de melding zit ongeveer een uur volgens klager. De laatste boom zou onder jullie toeziend oog zijn omgezaagd, ondanks het verzoek van (verzoeker; N.o.) dit stil te leggen. Volgens hem hadden jullie aangegeven daar niet de bevoegdheid voor te hebben.
Inmiddels heeft (verzoeker; N.o.) zich tot de hoofdofficier gewend, omdat hij het niet eens is met het niet-ontvankelijk verklaren. Tot op zekere hoogte kan ik dat wel begrijpen, omdat dit punt intern niet aan de orde is gesteld. De hoofdofficier zal de brief nu ter afhandeling alsnog aan ons doorzenden. Kunnen jullie mij ter voorbereiding op de verdere beantwoording aangeven hoe dit is gelopen?”
“Naar aanleiding van het verzoek van (de klachtencoördinator; N.o.) over de afhandeling van de klacht met betrekking tot het kappen van bomen aan de M-straat (…) te Eindhoven op 21 januari 2002 verklaren wij, adspirant agent J. en adspirant agent A. het volgende:
Op maandag 21 januari 2002, omstreeks 10.30 uur, kregen wij, adspirant agenten J. en A. een melding van de dagcoördinator dat er op de M-straat (…) in Eindhoven bomen werden gekapt terwijl er geen kapvergunning was verleend. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat het een hoekpand betrof. Aan de zijkant van het pand, gelegen aan de Julianastraat, grenst een gedeelte van de tuin. Op dat gedeelte zagen wij een heleboel takken liggen. Aan de achterkant van het pand, ook gelegen aan de Julianastraat, zagen wij een drietal stronken. Bij een van de stronken zagen wij een aantal blokken hout liggen. Aan deze blokken hout was te zien dat deze net omgezaagd waren. Wij zagen dat alle bomen en struiken waren omgekapt en dat ze bezig waren met het opruimen van het kapafval.
Ter plaatse werden wij aangesproken door de melder, de nader te vernoemen getuige (verzoeker; N.o.), (…). Hij deelde mij, adspirant J., mede dat hij om 08.30 uur wakker werd omdat hij buiten een hoop lawaai hoorde. Vervolgens keek (verzoeker; N.o.) uit het raam en zag dat de bomen aan de overkant omgezaagd werden. Hierop heeft hij de politie geïnformeerd.
De projectleider, (…) van aannemersbedrijf (…), was ook ter plaatse. Hij vertelde mij, adspirant A., dat de heer T., de opdrachtgever, contact had opgenomen met de gemeente Eindhoven. Volgens de heer T. had hij geen vergunning nodig om de struiken en bomen om te kappen.
Hierop zijn wij naar het hoofdbureau van politie (…) gegaan, waar ik, adspirant A., contact heb gelegd met de gemeente Eindhoven om na te gaan of er een vergunning aan de heer T. was verstrekt en om een verder onderzoek in te stellen. Ik adspirant A. heb een afspraak gemaakt met de heer B. van de gemeente Eindhoven om samen aldaar de situatie te beoordelen.
Op 21 januari 2002 stelden wij adspiranten J. en A. samen met brigadier R. ter plaatse een tweede onderzoek in. De getuige B. was tevens ter plaatse en nam foto's van de situatie aldaar.
Zoals door getuige B. ter plaatse aan ons medegedeeld, was door de gemeente geen enkele vergunning verleend voor de werkzaamheden die plaatsvonden en de plaatsing van een container voor het afvoeren van het hout.
Ter plaatse bleek mij adspirant A., dat de persoon die de bomen daadwerkelijk had geveld en de zaagwerkzaamheden had verricht de nader te vernoemen getuige La. was. Op het moment dat wij, adspiranten J. en A., ter plaatse kwamen was de heer La. niet meer aanwezig omdat zijn werkzaamheden gedaan waren, namelijk het kappen van de bomen en struiken.
Na uitnodiging verscheen de heer La. aan het hoofdbureau van politie (…). Hij verklaarde dat hij op maandag 21 januari 2002. omstreeks 07.45 uur, op de M-straat (…) te Eindhoven was om een aantal bomen te kappen die in de tuin van het pand aan de M-straat (…) in Eindhoven stonden.”
9. Bij brief van 4 maart 2002 zond de klachtencoördinator een afdoeningsbrief aan verzoeker. De brief luidt onder meer als volgt:
"In aansluiting op mijn eerdere brief van 29 januari jl. en uw reacties daarop, heb ik alsnog een nader onderzoek ingesteld. Daarbij is mij het volgende gebleken.
In onze politieregisters is uw melding pas (achteraf) voor het eerst geregistreerd op 21 januari om 10.45 uur door de twee politieambtenaren, die eerder terplaatse waren gegaan op verzoek van de dagcoördinator van de afdeling Eindhoven-Binnenstad, waar uw melding kennelijk was binnen gekomen. Het is niet uit te sluiten dat u vooraf nog contact heeft gehad met (…) van ons Regionaal Service Centrum, dat intern is ondergebracht bij een andere afdeling. Hij kan zich wel een melding over illegale houtkap herinneren, maar weet niet meer precies of dat deze melding betrof. Hij heeft aangegeven dat hij in zulke gevallen vraagt of de melders al contact hebben gehad met de gemeente of de kappers, en of er vergunning is afgegeven. Zo nee dan verwijst hij daar naar. Een dergelijke afhandeling van een gesprek wordt over het algemeen niet in een van onze politieregisters vastgelegd. Uit het onderzoek is mij niet gebleken op welke wijze uw melding bij de dagcoördinator terecht is gekomen.
Rond 10.30 uur is die uitgegeven aan de adspirant-agenten J. en A. Het is niet uitgesloten dat uw verzoek in eerste aanleg vroeger is binnengekomen. Het is echter gebruikelijk om dergelijke, niet spoedeisende meldingen, uit te geven op basis van beschikbaarheid van personeel. Dit wordt overgelaten aan het inzicht van dagcoördinatoren. Nu dit niet is geregistreerd is dat intern zo niet meer na te gaan, maar voor ons ook niet van wezenlijk belang. Ik begrijp dat u daar anders over denkt, maar binnen de huidige capaciteit kan dit helaas niet anders.
Deze politieambtenaren hebben, anders dan u aangeeft geconstateerd dat er een heleboel takken op een veld aan de zijkant van het hoekpand lagen en aan de achterkant van het pand drie stronken. Bij een van die stronken zagen ze een aantal blokken hout liggen. Aan deze blokken was te zien, dat deze net waren omgezaagd. Zij zagen dat alle bomen en struiken omgekapt waren en dat men bezig was met het opruimen van het kapafval. Terplaatse heeft u een gesprek gehad met politieambtenaar J. De eveneens aanwezige projectleider van het aannemersbedrijf gaf aan dat zijn opdrachtgever contact had opgenomen met de gemeente Eindhoven. Volgens de opdrachtgever had hij geen vergunning nodig om struiken en bomen te kappen. De betrokken politieambtenaren, die te voet bij u waren, zijn terug gegaan naar het hoofdbureau van politie (…) waar zij contact hebben gelegd met de gemeente Eindhoven om na te gaan of er vergunning was verstrekt en om een verder onderzoek in te stellen. Er is voor mij geen aanleiding te veronderstellen dat meer ervaren politieambtenaren dit anders zouden hebben aangepakt. Het "kwaad" was immers al geschied.
Samen met brigadier R. en de heer B. van de gemeente Eindhoven hebben zij later die dag terplaatse een tweede onderzoek ingesteld. De heer B. heeft foto's gemaakt van de situatie aldaar. Hij bevestigde dat de gemeente geen enkele vergunning had verleend voor de werkzaamheden die plaats vonden, noch voor de plaatsing van een container voor het afvoeren van het hout. Hiervan is, zoals eerder aangegeven een proces-verbaal opgemaakt en ingezonden naar de officier van justitie te 's-Hertogenbosch. In dat traject heeft u de mogelijkheid gekregen een verklaring af te leggen. Volledigheidshalve wil ik er op wijzen dat het optreden van de politie beperkt is gebleven tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Ik betreur het dat toen al een conflict is ontstaan, omdat u de zaak kennelijk breder wilde trekken. Voor de politie is daar op zulke momenten echter geen tijd en aanleiding voor.
Hoewel ik begrijp dat hiermee uw ongenoegen niet is weggenomen, zie ik geen aanleiding tot het nemen van verdere maatregelen en ik beschouw uw klacht daarmee als afgedaan. Dat moet u dus los zien van het opgemaakte proces-verbaal. Dit traject loopt immers nog."
10. De korpschef van de regiopolitie Brabant-Zuid-Oost zond een afschrift van de klachtafdoeningsbrief van 4 maart 2002 aan de burgemeester van Eindhoven, de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch en het hoofd van de afdeling Eindhoven Centrum. In de begeleidende brief aan laatstgenoemde merkte de korpschef onder meer het volgende op:
“Hierbij ontvangt u de aanvullende reactie op een eerder afgehandelde klacht van (verzoeker; N.o.). De klacht was al niet-ontvankelijk verklaard. Naar aanleiding van zijn reacties is alsnog een (kort) nader onderzoek ingesteld. (…)
Hoewel het onderzoek en de afhandeling wellicht niet anders zou zijn uitgepakt, lijkt het me niet raadzaam, dat twee agenten in opleiding, die nog niet de milieumodule hebben gevolgd, met alle respect voor hun handelen, gezamenlijk op zo'n probleem worden “los gelaten”.”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost
Bij brief van 26 augustus 2002, verzonden op 5 september 2002, reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:
"De klacht is op basis van onze klachtenregeling intern afgedaan. De daarop betrekking hebbende stukken zijn op uw verzoek reeds eerder toegezonden. Op basis van het ingestelde onderzoek blijkt dat er geen sprake meer kon zijn van het stilleggen van het rooien van bomen door de politie, toen die terplaatse kwam. In het door de politie opgemaakte dossier is daar ook voldoende op ingegaan. Naar mijn oordeel is de politie correct opgetreden toen zij terplaatse kwam. De inzet lijkt te zijn verlopen binnen hetgeen over de inzet aan de hand van de prioriteit van meldingen is afgesproken.
Met de klachtencoördinator heeft (verzoeker; N.o.) telefonisch gesproken over de vragenlijst die hij heeft voorgelegd aan politieambtenaar R. Naar mijn mening is beantwoording daarvan toen in overleg met de betrokken politieambtenaar terecht verder achterwege gebleven, omdat deze vragen geen of nauwelijks relevantie hadden met het politieoptreden, danwel al waren meegenomen in het opgemaakte dossier.
Hoewel niet schriftelijk bevestigd, is dit aan (verzoeker; N.o.) aangegeven. Ik acht het ook niet meer opportuun daar nu nog nader op in te gaan."
D. Reactie verzoeker
Bij e-mailbericht, opgemaakt op 22 september 2002, reageerde verzoeker onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:
"Om te beginnen is de brief van 6 september naar aller waarschijnlijkheid opgesteld door de klachtencoördinator van het politiekorps Brabant Zuid-Oost dhr. L.
De brief is echter wel ondertekend door de burgemeester van Eindhoven, die eveneens eindverantwoordelijk is voor de ombudskamer van de commissie voor bezwaren en ombudszaken in de gemeente Eindhoven.
Deze commissie stelt dat de afhandeling van de klacht door de directeur van de dienst Algemene en Publiekszaken van de gemeente Eindhoven (brief 16 april 2002) op een onderdeel niet (geheel) correct is geweest.
Dientengevolge acht de commissie de klacht van (verzoeker; N.o.) dan ook gegrond.
De commissie ziet echter geen reden om naar aanleiding van de behandeling van de klacht een aanbeveling te doen.
Het niet (geheel) correct zijn op een onderdeel heeft met name betrekking op het feit dat door de klachtenbehandelaar (…) van de dienst Algemene en publiekszaken is beloofd antwoord te verkrijgen op gestelde schriftelijke vragen. Dit hield niet alleen de belofte in dat de op schrift gestelde vragen in de brief van 24-2 2002 schriftelijk beantwoord zouden worden, maar dat de klachtenbehandelaar ook beloofde contact op te nemen met de klachtencoördinator van de politie Brabant Zuid-Oost de heer L., (die reeds in het bezit was van de brief van 25-1 2002 gericht aan de heer R. agent van politie Brabant Zuid-Oost), waarin eveneens vragen gesteld worden over de handelswijze van de politie t.a.v. het illegaal kappen van bomen bij mij voor de deur.
De heer van Dijk is tot op de dag van vandaag in gebreke gebleven v.w.b. zijn belofte zorg te dragen voor een schriftelijke beantwoording van deze voor mij cruciale brief van 25-1 2002 aan de heer R.
Terugkomend op uw brief van 12 september 2002 heeft u het over: "de reactie op uw klacht".
Voor alle duidelijkheid wil ik u er nogmaals op wijzen dat de inhoud van mijn klacht niet alleen was dat ik van de politie ( de heer R.) geen inzage mocht hebben in het proces verbaal, maar dat de heer R. tot op de dag van vandaag geen schriftelijk antwoord wilde geven op mijn op schrift gestelde vragen in de brief van 25 januari 2002.
Interpreteer ik uw brief van 12 september '02 misschien verkeerd als u stelt: “Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zijn op het Bureau Nationale ombudsman, volgens vast beleid de bijlagen - waar nodig - geanonimiseerd",
dat alle betrokkenen bij de illegale houtkap verexcuseert zijn?
Een ander belangrijk punt van kritiek is overigens dat het proces verbaal niet daadwerkelijk door de verbalisanten is ondertekend en dat in mijn contacten met het stadsdeelkantoor "Strijp" en de politie (de heer R.) tijdens mijn pogingen om bij het proces-verbaal betrokken te worden vier dagen lang werd medegedeeld dat het proces verbaal nog niet was opgesteld.
Inhoudelijk wil ik niet op het proces verbaal ingaan zolang deze niet daadwerkelijk is ondertekend door de verbalisanten. Bovendien verwacht ik nog steeds een beantwoording van de vragen door de heer R. van de brief van 25 januari 2002. Op zijn minst zou de heer R. aan kunnen geven waarom hij tot op de dag van vandaag deze vragen niet heeft beantwoord."
E. Nadere reactie van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-oost
Bij brief van 16 oktober 2002 gaf de klachtcoördinator van de regiopolitie Brabant-Zuid-Oost onder meer de volgende nadere reactie:
"Naar aanleiding van de reactie van (verzoeker; N.o.) wil ik graag het volgende opmerken.
(Verzoeker; N.o.) gaat in zijn brief nader in op de reactie, die is gegeven vanuit de gemeente Eindhoven en waarbij is toegezegd dat er contact zou worden opgenomen met de klachtencoördinator van de politie Brabant Zuid-Oost. Dit is ook gebeurd. Afstemming van de reacties heeft plaats gevonden.
In zijn brief van 26 augustus (verzonden 5 september) heeft de korpsbeheerder aangegeven dat naar zijn oordeel voldoende is ingegaan op de aspecten die betrekking hadden op de vragen die (verzoeker; N.o.) aan de politieambtenaar R. heeft voorgelegd. Bij de afhandeling van de klacht van (verzoeker; N.o.) is steeds slechts ingegaan op die aspecten, waarvoor de verschillende participanten verantwoordelijk te houden zijn.
Onder nummer (…) is op 5 februari 2002 het tegen de betrokken verdachte wegens illegale houtkap opgemaakte dossier ingezonden naar de officier van justitie te 'sHertogenbosch (…), dat daar in augustus met een transactie is afgedaan."
F. Nadere reactie verzoeker
Verzoeker liet bij e-mailbericht van 28 oktober 2002 onder meer het volgende weten in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, en de verklaring die de politieambtenaar R. op 8 augustus 2002 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman had afgelegd (hieronder opgenomen onder G.):
"Op de eerste plaats wilde ik ingaan op de brief van 25-1 2002 waarin ik in een bezwaarschrift aan B en W van Eindhoven, commissaris van politie Eindhoven en het kantongerecht me beklaag over de zeer onzorgvuldige handelswijze van de politie.
Ik acht dit daarom van uitermate groot belang, omdat de heer R. in zijn telefonisch gesprek op 8 augustus stelt dat ik in zijn optiek geen strafrechtelijke partij zou zijn, maar enkel en alleen getuige.
De heer R. suggereert dat hij een getuigenverklaring van mij zou hebben opgenomen, wat natuurlijk pertinent niet waar is. Het is zelfs zo dat de heer R. mij op 21 januari 2002 absoluut niet gesproken heeft en de 3 daarop volgende dagen ook niet heeft willen spreken. Pas op vrijdag 25 januari 2002 heb ik eindelijk per telefoon mijn eerste telefonische contact met de heer R. gehad, waarin hij aan mij, zijn door hemzelf opgestelde getuigenverklaring voorleest en vervolgens aan mij het verzoek doet deze zonder voorbehoud te komen tekenen. Ik heb hierop mijn eigen getuigenis in de vorm van een brief (d.d. 25 januari 2002 met 12 vragen) persoonlijk nog diezelfde dag bij de heer R. op het hoofdbureau afgegeven. In een langdurig gesprek met de heer R., waarin hij uiteindelijk deze brief naar de prullenbak verwees, heb ik nog diezelfde dag de eerder genoemde brief aan BenW, commissaris van politie en het kantongerecht geschreven en persoonlijk nog diezelfde dag bij het stadskantoor (gemeentehuis) in de brievenbus gedaan.
Wat mij verder opvalt in de telefonische verklaring van 8 augustus van de heer R. is zijn bewering dat hij in dit geval van illegale bomenkap slechts verantwoording schuldig is voor wat betreft zijn handelen aan de burgemeester van Eindhoven en aan de Officier van Justitie en niet aan de burger (verzoeker; N.o.) (…).
De heer R. voelt zich blijkbaar bedreigd door (verzoeker; N.o.) en wil zich absoluut niet bloot geven dit ter eigen bescherming.
In de tweede alinea van uw schrijven stelt R. verder dat hij als begeleider van de aspirant agenten J. en A. een zeer hoge dunk van hen heeft.
Als dat zo zou zijn dan hadden deze twee aspirant-agenten nooit samen een door hen (al dan niet afgedwongen) ondertekende getuigenverklaring opgesteld, waarin de burger (verzoeker; N.o.) niet wordt gekend.
Iemand met een beetje empatisch vermogen zal begrijpen dat twee aspirant agenten het niet zullen wagen tegen hun superieuren in te gaan tenminste als ze hun opleiding tot agent willen afmaken. In deze context zal iemand met een beetje empatisch vermogen ook heel goed begrijpen dat niet alleen het prioriteitenstelsel van hogerhand opgelegd maar ook een klachtenprocedure van meer dan 9 maanden het onzorgvuldig handelen in zaken als deze (van minder prioriteit) inherent is aan onze huidige Nederlandse rechtstaat."
G. verklaringen van de betrokken politieambtenaren
1. In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht van verzoeker verklaarde R., als politieambtenaar werkzaam bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, op 8 augustus 2002 telefonisch tegenover mevrouw B., medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman voor zover van belang voor het onderzoek als volgt:
"Ik werk sinds 1976 bij de politie. Momenteel werk ik als brigadier van politie bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad en naast mijn gewone werkzaamheden begeleid ik aspiranten. Ik was ook de begeleider van de betrokken ambtenaren J. en A. Zij waren op het moment van de bomenkap nog in opleiding. Voor J. (van wie ik overigens een hoge dunk heb), was het de eerste keer dat hij “op straat” dienst had. Het was dan ook de bedoeling dat hij zou worden ingezet voor niet-urgente zaken.
De heer G. had in dit geval eerst het stadskantoor gebeld met de mededeling dat er bomen werden gerooid. Het stadskantoor is in dit soort gevallen de vergunninggever. Het stadskantoor heeft de heer G. doorverwezen naar de politie. Hij heeft toen de servicedesk gebeld. Ik heb begrepen dat de centraliste uit de informatie die de heer G. haar verstrekte niet heeft kunnen opmaken dat het om een urgente situatie ging. Zij heeft vervolgens doorverwezen naar de gemeente. De heer G. heeft later nogmaals met de politie gebeld via het 0900-nummer. Ook nu was het voor de politie niet duidelijk dat het om een urgente melding ging. Deze zaak had dan ook geen prioriteit op dat moment. Daarom is toen besloten dat er twee stagiaires, in dit geval dus J. en A., naar toe zouden gaan.
Nadat J. en A. ter plaatse waren geweest, kwamen zij bij mij verslag uitbrengen. Zij vertelden dat zij veel stronken en takken hadden gezien, maar dat zij geen zaagactiviteiten hadden waargenomen. Verder hadden zij de naam genoteerd van de eigenaar van het pand in wiens tuin was gerooid. Ook hadden zij het verhaal van de heer G. aangehoord. Daarna ben ik met hen meegegaan naar de plek waar was gerooid, en heb geconstateerd dat er inderdaad bomen waren gerooid. Ik heb toen ook met de heer G. gesproken. Hij wilde aangifte doen. Naar mijn mening was de heer G. in deze zaak getuige, en ik wilde zijn rol niet splitsen in die van aangever aan de ene kant en getuige aan de andere kant. Volgens mij was G. geen strafrechtelijke partij in deze. Daarom wilde ik een getuigenverklaring opnemen van G. Dit heb ik ook gedaan. G. wilde deze verklaring echter niet ondertekenen omdat hij als aangever wilde worden gehoord. Ik heb de verklaring wel bij het proces-verbaal gevoegd dat ik later samen met J. en A. heb opgesteld.
Ik heb ook degene die daadwerkelijk had gekapt gehoord als getuige. Uit dit verhoor bleek dat deze persoon vier bomen had gerooid en dat daar eigenlijk een vergunning voor nodig was geweest.
De heer G. heeft mij een brief gestuurd waarin hij mij een groot aantal vragen stelt die ik van hem met "ja" of "nee" moet beantwoorden. Ik heb deze vragen, op de manier waarop G. ze stelt, niet willen beantwoorden. Dat komt door de manier waarop hij mij benaderde oftewel het is de toon die de muziek maakt. Ik ben verantwoording schuldig voor mijn handelen aan de korpsbeheerder en aan justitie, niet aan G. Dat heb ik hem ook aangegeven. De reden dat ik de vragen niet wens te beantwoorden is uit eigen bescherming. Hij stelt vragen die ik slechts met "ja" of "nee" mag beantwoorden en daarmee zou ik informatie bloot moeten geven die voor hem niet relevant is of die hij helemaal niet mag krijgen.
Daarnaast heb ik hem uitgelegd hoe de klachtenprocedure werkt. Ik heb G. drie keer aan de telefoon te woord gestaan. In totaal heb ik hem vier keer gesproken. Daarbij heb ik hem veel uitleg gegeven en veel aandacht en tijd aan hem besteed.
Ik wil nog wel zeggen dat deze zaak grote indruk heeft gemaakt op J. die op het moment waarop de bomen werden gerooid voor het eerst in straatdienst was. En hij heeft gedaan wat hij op dat moment kon doen. Bovendien verwijt G. hem en A. dat zij niet meer hebben ingegrepen tijdens het rooien, maar volgens J. en A. was het rooien al voorbij. Ik vind ook dat G. niet duidelijk en op tijd heeft doorgegeven wat er precies aan de hand was. Ik heb begrepen dat hij al om halfacht wakker was, maar om halfelf was op het politiebureau pas duidelijk dat G. van de politie verwachtte dat er agenten ter plaatse zouden komen. Dat het hier om een urgente melding ging, was echter nog niet duidelijk."
2. Op 25 november 2002 verklaarde mevrouw A., als politieambtenaar werkzaam bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, telefonisch tegenover mevrouw B., medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
“Ik ben sinds september 2002 officieel in dienst van de politie. Ik heb daarvoor van december 2001 tot juli 2002 en vervolgens van juli tot september 2002 stage gelopen in het kader van de politieopleiding. Ik ben nu werkzaam als agent in algemene dienst bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad.
Ik kende de heer G. niet voordat hij de melding deed van de illegale bomenkap. Nadat deze melding binnenkwam werd ik samen met mijn collega J. naar de plaats, waar de bomenkap zich voordeed, toegestuurd. Wij waren op dat moment samen te voet op pad en zijn naar die plaats toegelopen. Toen wij daar aankwamen waren alle bomen al gekapt. Er stonden allemaal stronken en verder lagen er heel veel takken die op dat moment nog werden opgeruimd door allerlei mensen. Ik heb geen kapactiviteiten meer waargenomen. Mijn collega J. heeft vervolgens contact gehad met de heer G. en ik heb gesproken met de aannemer en met iemand die volgens mij hovenier was.
Daarna zijn wij teruggegaan naar het bureau en daar hebben we bij de gemeente nagevraagd of er wel een kapvergunning was afgegeven voor deze bomenkap. Dat bleek niet het geval te zijn. Ik ben daarna samen met mijn collega J., onze begeleider R. en iemand van de gemeente teruggegaan naar de kapplaats en daar hebben wij vervolgens foto's gemaakt van de situatie. Later heb ik samen met J. en R. van het hele voorval een proces-verbaal opgesteld.”
3. Op 4 december 2002 verklaarde de heer J., als politieambtenaar werkzaam bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost,
telefonisch tegenover mevrouw B., medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
“Ik ben sinds 13 september 2002 officieel in dienst van de politie. Ik heb daarvoor vanaf maart 2001 de politieopleiding gedaan. Ik ben nu werkzaam als agent in algemene dienst bij de Afdeling Eindhoven Binnenstad.
Ik kende de heer G. niet voordat dit allemaal gebeurde. Er was een melding binnengekomen dat er bomen werden omgezaagd en daar werd ik, samen met mijn collega A., waarmee ik op dat moment dienst had, naar toegestuurd. Wij zijn naar de plaats toegelopen waar de bomen zouden worden gekapt. Toen wij daar aankwamen waren alle bomen al gekapt. Er lag nog wel veel snoeiafval en allerlei mensen waren bezig dit afval in een container te gooien. Er waren absoluut geen mensen meer bezig met zagen, alles lag al plat. Ik heb de gegevens genoteerd van een aantal mensen dat bezig was het afval op te ruimen. Ik heb ook met G. gesproken. Hij klaagde er tegen mij over dat hij nu zijn uitzicht kwijt was en dat er geen vergunning was afgegeven voor de bomenkap. Wij konden op dat moment nog niet vaststellen of er inderdaad sprake was van illegale bomenkap. Wij zijn toen teruggegaan naar het bureau en zijn daarna samen met een collega van ons R. en iemand van de gemeentelijke piketdienst teruggegaan naar de kapplaats. We waren er toen al achter dat er geen vergunning was afgegeven voor de bomenkap. Volgens mij heeft de gemeenteambtenaar ter plaatse foto's genomen en daarna zijn we weer naar het bureau gegaan waar we een proces-verbaal hebben opgesteld van hetgeen er was gebeurd.
Eerlijk gezegd snap ik niet precies waarom G. een klacht heeft ingediend. De bomen waren echt al gekapt toen wij er aankwamen. Verder heb ik niets toe te voegen."