2003/490

Rapport

Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 22 maart 2002 naar aanleiding van een melding van zijn ex-partner aan de politie, dat hij zijn zoontje tegen haar wil uit haar woning had meegenomen. Verzoeker stelt hierbij dat hij zich heeft gehouden aan de door de rechter opgelegde omgangsregeling in een tussenbeschikking van 5 februari 2002.

Verzoeker klaagt er met name over dat een met naam genoemde politieambtenaar:

- ondanks te hebben kennisgenomen van de omgangsregeling, opdracht heeft gegeven om hem staande te houden en te laten overbrengen naar het politiebureau;

- tegen het advies van een bij de staandehouding aanwezige collega in, opdracht heeft gegeven om het zoontje, dat inmiddels bij de moeder van verzoeker verbleef, terug te brengen naar zijn ex-partner, en;

- zich partijdig heeft opgesteld door hem in de over het voorval opgemaakte mutaties negatief af te schilderen.

Verder klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren zijn zoontje naar zijn ex-partner hebben teruggebracht, zonder daarbij de veiligheidsmaatregelen in de politieauto te nemen, die door de wet worden vereist bij een kind van twee jaar oud.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de chef van het district Rijn en Venen van bovengenoemd korps in zijn klachtafdoeningsbrief van 8 oktober 2002 heeft gesteld dat:

- zijn zoontje bij het voorval op 22 maart slechts was gekleed in een pyjama;

- hij zich die dag bedreigend had opgesteld naar de moeder van zijn ex-partner toe, en;

- er die dag duidelijk sprake was van een fundamentele afwijking van de uitvoering van de vastgestelde omgangsregeling.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de districtschef in zijn bovengenoemde brief zijn verzoek van 27 mei 2002 om vergoeding van de psychische en financiële schade die hij stelt te hebben geleden naar aanleiding van het voorval op 22 maart 2002, heeft afgewezen.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoeker heeft samen met zijn ex-partner een zoon, genaamd K.

Bij tussenbeschikking van 5 februari 2002 heeft de rechter te Utrecht besloten dat verzoeker bij wijze van voorlopige omgangsregeling voor de duur van drie maanden recht heeft op omgang met zijn zoon K., en wel één dag per week op vrijdag van 9.30 uur tot 17.00 uur bij gezamenlijke vrienden thuis. De ouders maken daarbij zelf afspraken over het halen en brengen van K.

2. Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op vrijdag 22 maart 2002 naar aanleiding van een melding van zijn ex-partner aan de politie, dat hij zijn zoontje tegen haar wil uit haar woning had meegenomen. Verzoeker stelt hierbij dat hij zich heeft gehouden aan de door de rechter opgelegde omgangsregeling.

II. Met betrekking tot het staande houden en overbrengen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een met naam genoemde politieambtenaar van bovengenoemd korps, ondanks te hebben kennisgenomen van de omgangsregeling, opdracht heeft gegeven om hem staande te houden en te laten overbrengen naar het politiebureau.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Het is voor de korpsbeheerder duidelijk dat de betrokken politieambtenaren hun optreden hebben laten beïnvloeden door de inhoud van de omgangsregeling. Het feit dat na de melding van verzoekers ex-partner enige tijd later verzoeker met kind is staande gehouden te A, gaf onderbouwing aan de inschatting dat verzoeker niet conform de omgangsregeling heeft gehandeld. Er is sprake geweest van overbrenging van verzoeker naar het politiebureau voor nader onderzoek, maar dit is in overleg en met instemming van verzoeker gebeurd. Hierbij zijn geen bevoegdheden of dwangmiddelen toegepast, aldus de korpsbeheerder.

Verder deelde de korpsbeheerder mee dat het voor de betrokken politieambtenaren zeer lastig is geweest om een goed beeld te krijgen van de situatie en om vervolgens hun handelwijze daarop te baseren. Volgens haar heeft de politie terecht geprobeerd via overleg de kwestie te behandelen. Ook is het volgens haar terecht dat de formeel gedane beschikking van de rechtbank is gehanteerd. De korpsbeheerder heeft daarom begrip voor alle afwegingen van de betrokken politieambtenaren. Zij kan zich daarbij goed voorstellen dat de gemaakte keuzen met name zijn ingegeven doordat verzoeker niet heeft gehandeld conform de beschikking van de rechtbank. Het feit dat een minderjarig kind betrokken was, maakte snel, doortastend en zorgvuldig optreden noodzakelijk, aldus de korpsbeheerder.

3. Betrokken ambtenaar Go. heeft verklaard dat hij op 22 maart 2002 een melding kreeg dat een vader zijn zoon wederrechtelijk had meegenomen zonder de toestemming van de moeder. Het was een 112-melding die via de meldkamer aan de politievoertuigen werd doorgegeven. Go. is vervolgens naar de woning van de meldster in Y gegaan. Zij is de ex-partner van verzoeker. De vrouw was hevig geëmotioneerd, evenals haar moeder, die ook in de woning aanwezig was. Het werd Go. duidelijk dat er iets was voorgevallen tussen hen en verzoeker. Go. heeft vervolgens het verhaal van de ex-partner aangehoord. Tijdens dat gesprek liet zij Go. ook de beschikking van de rechtbank zien, waarin een bezoekregeling is opgenomen. De bezoekregeling hield in dat verzoeker iedere vrijdag recht had op omgang met zijn zoon bij gezamenlijke vrienden thuis.

Voorts deelde Go. mee dat de ex-partner van verzoeker en haar moeder hem ook nog hebben verteld dat ze door verzoeker waren bedreigd en geslagen. Go. heeft hun toen uitgelegd wat precies de procedure is bij het doen van een aangifte. Verder heeft hij haar gezegd dat het in dit soort zaken altijd moeilijk is om het bewijs rond te krijgen, omdat het meestal de verklaring van de één tegenover die van de ander is. Verzoekers ex-partner heeft uiteindelijk besloten om geen aangifte te doen, aldus Go.

Go. heeft vervolgens de beslissing genomen dat de zoon moest worden teruggebracht naar zijn moeder. Go. heeft zich daarbij gebaseerd op het verhaal van de moeder, die hem vertelde dat haar kind ziek was en dat verzoeker hem zomaar in zijn pyjama en pantoffels had meegegrist, en op het feit dat de vader op grond van de beschikking zijn zoon mocht zien bij gezamenlijke vrienden. Bij de moeder thuis is geprobeerd die vrienden te bellen, maar daar werd niet opgenomen.

Voor Go. was dit voldoende om te beslissen dat het kind terug moest naar zijn moeder. Go. heeft daarom aan de meldkamer doorgegeven dat het kind bij de vader moest worden opgehaald. Go. was er inmiddels van op de hoogte dat het zoontje was getraceerd.

Verder deelde Go. mee dat hij geen opdracht had gegeven om verzoeker staande te houden. Deze staandehouding is een logisch gevolg geweest van de inhoud van de melding. De melding hield in dat de vader geen ouderlijke macht had, aldus Go.

4. Betrokken ambtenaar G. heeft verklaard dat hij na aanleiding van een melding van de meldkamer dat verzoeker zijn kind had ontvoerd, verzoeker in de buurt van Q heeft staandegehouden. G. heeft de melding aan verzoeker voorgelegd en gevraagd wat er aan de hand was. Verzoeker heeft hierop meegedeeld dat hij volgens de bezoekregeling recht had om zijn zoon te zien. Hij was op weg naar de woning van zijn moeder om een cadeautje op te halen. Daarna zou hij naar gezamenlijke vrienden gaan.

G. heeft verzoeker vervolgens verzocht om mee te gaan naar het politiebureau te Z om een en ander uit te leggen. De melding kwam immers daar vandaan, en het was G. niet geheel duidelijk wat het probleem was. Volgens G. zette verzoeker aanvankelijk zijn hakken in het zand, maar ging vervolgens mee onder de voorwaarde dat zijn zoontje naar verzoekers moeder werd gebracht die even verderop woonde.

G. heeft hierop aan de meldkamer doorgegeven dat verzoeker mee naar het bureau kwam, en dat het zoontje bij zijn oma in goede handen verkeerde en dat hij daar prima kon blijven totdat een en ander was uitgezocht, aldus G.

5. Verzoeker liet nog weten dat hij onder protest is meegegaan naar het politiebureau om de zaak uit te leggen en de omgangsregeling te overleggen. Dit alleen onder de voorwaarde dat zijn zoon zolang bij zijn moeder in de woning mocht blijven. Politieambtenaar G. had hem hierbij wel meegedeeld dat bij tegenwerking van zijn kant, dwang zou worden gebruikt.

Verder deelde hij mee dat hij pertinent niet had geslagen of bedreigd. Iedereen kan wel van alles roepen over geweld en dergelijke, maar moet wel weten dat er vaak een heleboel wordt bij verzonnen, aldus verzoeker.

Ten slotte deelde verzoeker nog mee dat hij het gezamenlijke ouderlijke gezag heeft over zijn zoon, waardoor hij niet heeft begrepen dat in de melding is meegedeeld dat dit niet zo was.

6. De politie heeft onder meer tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven (zie Achtergrond, onder 1).

Het accent van politieoptreden dient in geval van conflicten tussen burgers zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. De politie dient zich daarbij met de nodige terughoudendheid op te stellen. Voorts mag van de politie worden verlangd dat zij in deze kwesties onbevooroordeeld optreedt. Hierbij is het van belang dat de politie zich onpartijdig opstelt. Ook elke schijn van partijdigheid dient te worden vermeden. De politie kan trachten om door bemiddeling tot een oplossing te komen of escalatie van een conflict te voorkomen. Wanneer sprake is van (mogelijke) strafbare feiten, behoort het ook tot de taak van de politie om op te treden in strafvorderlijk kader.

Iedere opsporingsambtenaar is daarbij bevoegd om een verdachte van een strafbaar feit staande te houden (zie Achtergrond, onder 2.1).

7. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de meldkamer, naar aanleiding van een melding van verzoekers ex-partner, een melding in de regio heeft uitgezet dat verzoeker zonder ouderlijke macht zijn kind tegen de wil van de moeder had meegenomen (zie Bevindingen, onder C.2).

Verder is komen vast te staan dat politieambtenaar G. verzoeker op grond van deze melding, en zonder op de hoogte te zijn gesteld van de omgangsregeling, heeft staande gehouden en heeft verzocht om mee te gaan naar het politiebureau te Z om het voorval te bespreken.

Gezien de zeer verontrustende melding van verzoekers ex-partner en de spoedeisendheid die bij meldingen over ontvoering van kinderen moet worden betracht, is het begrijpelijk dat politieambtenaar G. verzoeker als verdachte van een strafbaar feit heeft staande gehouden. De staandehouding op zich is dan ook juist geweest.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

8. Ten aanzien van de overbrenging naar het politiebureau wordt het volgende overwogen.

Verzoeker heeft gesteld dat hij onder protest is meegegaan naar het politiebureau. Politieambtenaar G. had hem namelijk meegedeeld dat bij tegenwerking aan zijn kant, dwang zou worden gebruikt. Ook in de door politieambtenaar G. opgemaakte mutatie van 22 maart 2002 is opgenomen dat verzoeker zijn hakken in het zand heeft gezet toen hem werd meegedeeld dat zijn zoon ook meemoest. Hierop heeft G. besloten om het kind bij verzoekers moeder achter te laten. Onder deze omstandigheden kan niet meer worden gesproken van vrijwilligheid van een burger om mee te gaan naar het politiebureau.

Nu verzoeker politieambtenaar G. had ingelicht over de omgangsregeling, en dus duidelijk was geworden dat het hier een conflict tussen twee burgers betrof, had politieambtenaar G. zich terughoudend moeten opstellen door eerst nadere informatie in te winnen bij de meldkamer omtrent het geschil. Had dit nader overleg tot de conclusie geleid dat verzoeker alsnog zou moeten worden overgebracht naar het politiebureau, had politieambtenaar G. er beter aan gedaan om verzoeker als verdachte aan te houden, waarbij hij de bevoegdheid had verkregen om verzoeker te dwingen om met hem mee te gaan (zie Achtergrond, onder 2.2). De overbrenging op zich is dan ook niet juist.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Met betrekking tot het terugbrengen van de zoon

1.1 Verder klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar Go. tegen het advies van de bij de staandehouding aanwezige collega G. in, opdracht heeft gegeven om het zoontje, dat inmiddels bij de moeder van verzoeker verbleef, terug te brengen naar zijn ex-partner.

Verzoeker deelde hierbij nog mee dat Go. wel degelijk op de hoogte was van de beslissing van G. om verzoekers zoon bij oma te laten. Hij had er namelijk meerdere keren op gehamerd dat er via de meldkamer uitvoerig met Go. werd gecommuniceerd. Verzoeker was erbij toen G. zijn uiterste best deed om af te spreken dat verzoekers zoon bij oma kon blijven. Uiteindelijk kwam die toestemming van de meldkamer, aldus verzoeker.

1.2 Ambtenaar G. heeft verklaard dat verzoekers zoon bij zijn oma rustig ging spelen. Hij was vrolijk en absoluut niet ziek. Verder zag hij er netjes gekleed uit, met een jasje aan. Of hij daaronder een pyjama aanhad, kon G. zich niet meer herinneren. G. heeft vervolgens aan de meldkamer doorgegeven dat verzoeker mee naar het bureau kwam, en dat het zoontje bij zijn oma in goede handen verkeerde en dat hij daar prima kon blijven totdat een en ander was uitgezocht.

1.3 Ambtenaar Go. heeft verklaard dat hij de beslissing had genomen dat verzoekers zoon moest worden teruggebracht naar zijn moeder. Go. heeft zich daarbij gebaseerd op het verhaal van de moeder, die hem had verteld dat haar kind ziek was en dat verzoeker hem zomaar zonder pyjama en pantoffels had meegegrist. Verder had Go. zich gebaseerd op het feit dat verzoeker op grond van de beschikking zijn zoon mocht zien bij gezamenlijke vrienden. Bij de moeder thuis hadden zij geprobeerd die vrienden te bellen, maar daar werd niet opgenomen. Voor Go. was dit voldoende om te beslissen dat het kind terug moest naar de moeder. Hij was er inmiddels van op de hoogte dat verzoekers zoon was getraceerd, aldus Go.

1.4 Nu duidelijk was geworden dat het een conflict tussen twee burgers betrof over een omgangsregeling, had ook politieambtenaar Go. zich terughoudend moeten opstellen. Hoewel begrijpelijk is dat Go., na de mededelingen van verzoekers ex-partner, verontrust was over de toestand van het zoontje, had hij de mogelijkheid moeten benutten om via de meldkamer in overleg met zijn collega G. te bemiddelen in deze zaak en de visie van verzoeker op de zaak te horen. Hij had dan tevens op de hoogte kunnen worden gesteld van de toestand waarin het zoontje verkeerde. Het zoontje had bij zijn oma kunnen blijven, totdat meer duidelijkheid over de omgangsregeling was verkregen. Nu politieambtenaar Go. in het geheel niet heeft overlegd, kan zijn optreden als vooringenomen worden gezien. Dit is niet juist.

Het standpunt van Go. dat verzoeker zich niet aan de omgangsregeling heeft gehouden treft hierbij geen doel, omdat het argument dat de gezamenlijke vrienden de telefoon niet opnamen, niet direct tot deze conclusie kon leiden. Voorts is in dit kader het argument dat verzoeker in de buurt van Q is gesignaleerd, eveneens niet houdbaar, omdat Q bijna tussen Y en X, alwaar de gezamenlijke vrienden wonen, in ligt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

1.5 Nu verzoekers zoon op grond van het hiervoor overwogene niet direct had mogen worden teruggebracht naar verzoekers ex-partner, is de hierna, onder 2.1 genoemde gedraging evenmin behoorlijk. Niettemin zal dit klachtonderdeel afzonderlijk worden beoordeeld, ervan uitgaande dat de terugbrenging van het zoontje wel op goede gronden zou hebben plaatsgevonden. Aangezien de feitelijke overbrenging niet behoorlijk is geweest, zal de Nationale ombudsman bij de beoordeling van dit klachtonderdeel echter niet kunnen toekomen aan het geven van een behoorlijkheidsoordeel.

2.1 Ook klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren zijn zoontje naar zijn ex-partner hebben teruggebracht, zonder daarbij de veiligheidsmaatregelen in de politieauto te nemen, die door de wet worden vereist bij een kind van twee jaar oud.

2.2 Ingevolge artikel 59 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Rvv) behoeven passagiers van nul tot drie jaren achterin de auto geen beveiligingsmiddel te gebruiken indien er geen kinderbeveiligingssysteem, zoals een kinderzitje, aanwezig is (zie Achtergrond, onder 3).

Nu zowel politieambtenaar G. als Go. heeft verklaard dat binnen het politiekorps in het geheel geen kinderzitjes aanwezig zijn, kan worden geconcludeerd dat de politieambtenaren verzoekers zoontje op juiste wijze hebben vervoerd.

IV. Met betrekking tot de mutatie

1. Verzoeker klaagt er op dit punt over dat politieambtenaar Go. zich partijdig heeft opgesteld, door hem in de over het voorval opgemaakte mutaties negatief af te schilderen.

Verzoeker deelde hierbij mee dat politieambtenaar Go. in de mutaties enorme suggestieve foute opmerkingen heeft gemaakt. Ook de passage dat hij iemand zou hebben bedreigd is niet waar, maar zou door zijn ex-partner en haar ouders zijn aangedragen om hem en zijn moeder in diskrediet te brengen. Verder vindt verzoeker het van enorm onderontwikkeld niveau blijk geven dat politieambtenaar Go. in de mutaties heeft aangegeven dat verzoeker gemeenteraadslid is, en dat Go. van plan was om de burgemeester in te lichten.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Naar haar mening is op geen enkele wijze met betrekking tot de feiten foutief of onvolledig gerapporteerd. Desondanks is zij van oordeel dat het beter is om ook in het interne bedrijfsprocessensysteem puur zakelijk te rapporteren.

3. Politieambtenaar Go. heeft verklaard dat een mutatie een weergave vormt van de feiten. Verder is het een intern communicatiemiddel naar zijn collega's toe. Het is geen ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Uiteraard moet ook in een mutatie slechts de waarheid staan en moet het wel netjes blijven. Dat verzoeker de toonzetting niet leuk vindt, is jammer voor verzoeker. Het gaat Go. erom dat hij naar zijn collega's toe een middel heeft om te laten weten wat er precies is gebeurd. Wat Go. duidelijk in die mutatie heeft weergegeven, is dat het niet boterde tussen hem en verzoeker. Op het moment dat Go. verzoeker terugbracht naar Q, heeft verzoeker een aantal keren gezegd dat Go. moest oppassen omdat hij raadslid was. Go. vond dat verzoeker op dat moment misbruik maakte van zijn functie en heeft hierover nog overleg gevoerd met een hulpofficier van justitie. Uiteindelijk is besloten op dit punt geen verdere actie te ondernemen omdat deze zaak toch niet direct was gerelateerd aan verzoekers werk, aldus Go.

4. In het kader van de informatieverstrekking door de politie aan de Nationale ombudsman gaat het ook om informatie die niet specifiek is opgesteld op verzoek van de Nationale ombudsman, maar die als anderszins bij de politie aanwezig is, en die betrekking heeft op de gedraging waarover geklaagd wordt. Enerzijds is die informatie van operationele aard, zoals neergelegd in mutaties of in processen-verbaal. De desbetreffende informatie wordt vastgelegd in mutaties ten behoeve van de primaire ambtsvervulling. Het gaat hier om een vorm van vastleggen die van groot belang is voor het informeren van collega's met het oog op de continuïteit van de taakvervulling. Daarnaast dient zij als controle achteraf op bepaalde dienstverrichtingen. Deze vorm van vastlegging is vaak summier, mede omdat voor het interne gebruiksdoel doorgaans geen uitgebreide bewoordingen nodig zijn. Het kan functioneel zijn dat de interne registraties ook 'sfeerbeelden' bevatten, waaronder typeringen van personen met wie de politie van doen had.

Ook in interne rapportages moet de politie de zakelijkheid betrachten die past bij een professioneel politieoptreden, en moet zij zich onthouden van kwalificaties van personen die in het maatschappelijk verkeer als ongepast gelden. Dit behoeft de ambtenaar er overigens niet van te weerhouden om, als hij dat in het kader van zijn ambtsvervulling van belang vindt, opmerkingen te maken over de achtergrond en de sfeer van het contact met een burger, of over diens persoon en optreden zoals hij dat heeft beleefd, ook niet als dergelijke opmerkingen kritisch van aard zijn, en de betreffende burger mogelijk onaangenaam treffen.

5. Politieambtenaar Go. heeft in een mutatie van 22 maart 2002 aangegeven dat verzoekers ex-partner en haar moeder hem hadden meegedeeld dat verzoeker hen had bedreigd, en dat verzoeker hem had aangegeven dat hij gemeenteraadslid was (zie Bevindingen, onder B.2.1). Voorts heeft Go. in de mutatie van 23 maart 2002 aangegeven dat hij verzoeker had meegedeeld wat er die dag ervoor in de woning van verzoekers ex-partner was gebeurd. Daarbij gaf hij aan dat verzoeker dit in alle toonaarden ontkende (zie Bevindingen, onder B.2.3). Nu Go. de bedreigingen niet als feit heeft gesteld, en verzoekers verweer eveneens heeft opgenomen, gelden deze opmerkingen niet noodzakelijk als ongepast in het maatschappelijk verkeer. En dat verzoeker heeft gezegd dat hij gemeenteraadslid was, heeft hij zelf ook niet ontkend.

Met de opmerkingen in de mutatie van 22 maart 2002 over "misbruik van positie" en "weer eigen belang", de opmerking in de mutatie 23 maart 2002 over het inlichten van de burgemeester van X, en de opmerking in de mutatie van 28 maart 2002 dat verzoeker alleen maar komt om stampij te maken (zie Bevindingen, onder B.2.4), heeft ambtenaar Go. zijn beleving van het gedrag van verzoeker op 22 maart 2002 willen weergeven. Het gaat hier om bewoordingen die in het maatschappelijk verkeer als beledigend gelden, of tenminste als zodanig kunnen worden ervaren. Wanneer de rapportage van Go. in haar geheel wordt bezien, komt daarin duidelijk naar voren dat Go. geen enkele waardering kon opbrengen voor het gedrag van verzoeker. Echter, de Nationale ombudsman is van oordeel dat deze opmerkingen in de mutaties zonder enig bezwaar hadden kunnen worden weggelaten. Ook zonder die passages zou de weergave van de beleving en de sfeer immers volstrekt duidelijk zijn geweest, zodat het schriftelijk vastleggen van deze persoonlijke visie, wat er verder ook zij van het oordeel over hun inhoud, geen redelijk doel diende.

Gelet op het voorgaande kan het gebruik van deze passage de toets der kritiek niet doorstaan.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

V. Met betrekking tot de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt er op dit punt over dat de chef van het district Rijn en Venen van bovengenoemd korps in zijn klachtafdoeningsbrief van 8 oktober 2002 heeft gesteld dat zijn zoontje bij het voorval op 22 maart slechts was gekleed in een pyjama, dat verzoeker zich die dag bedreigend had opgesteld naar de moeder van zijn ex-partner toe, en dat er die dag duidelijk sprake was van een fundamentele afwijking van de uitvoering van de vastgestelde omgangsregeling.

De brief van de districtschef is een reactie geweest op de klachtbrief van verzoeker van 27 mei 2002.

2. De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Met betrekking tot de pyjama stelt de korpsbeheerder dat uit alle rapportages en gehoord alle politiefunctionarissen, inderdaad het beeld naar voren is gekomen dat zoon K. slechts gekleed was in een pyjama. Wat betreft de bedreiging stelt de korpsbeheerder dat deze stelling is gebaseerd op de verklaring van verzoekers ex-partner. Uiteindelijk heeft zij besloten om geen aangifte te doen, maar dit doet niets af aan de indruk zoals zij deze heeft meegegeven aan de politie.

3. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht door een bestuursorgaan aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo moet het oordeel over de onderzochte gedraging worden gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar en begrijpelijk zijn en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

4. Verzoeker heeft in zijn klachtbrief van 27 mei 2002 aangegeven dat hij zijn zoontje heeft aangekleed met een jas en een das. Verder heeft hij aangegeven dat hij niemand heeft bedreigd, maar dat dit verhaal door zijn ex-partner is aangedragen om hem in diskrediet te brengen. Ten slotte heeft hij in deze brief meegedeeld dat hij wel degelijk op weg was naar gezamenlijke vrienden, maar dat hij eerst een cadeautje wilde ophalen op het adres van zijn moeder in Q, dat op de route was van de gezamenlijke vrienden in X. Voorts heeft verzoeker op 12 september 2002 een gesprek gevoerd met klachtbehandelaar W. van het regionale politiekorps Utrecht, waarin hij zijn klacht heeft toegelicht.

5. De districtschef stelt in zijn klachtafdoeningsbrief van 8 oktober 2002 dat het een feit is dat verzoekers zoon slechts in een pyjama was gekleed. Voorts stelt hij dat is gebleken dat verzoeker zich nogal bedreigend heeft opgesteld tegen zijn ex-schoonmoeder. Verder stelt de districtschef dat duidelijk sprake is geweest van een fundamentele afwijking van de omgangsregeling. De districtschef heeft in zijn brief verder niet nader gemotiveerd waarom hij deze stellingen, ondanks de ontkenningen van verzoeker, aannemelijk acht. Dit is niet juist, en klemt temeer nu de districtschef ook heeft aangegeven dat de mening van politieambtenaar G. voor hem ook niet ter zake doet en dus niet is meegewogen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

VI. Met betrekking tot het vergoeden van de schade

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de districtschef in zijn brief van 8 oktober 2002 zijn verzoek van 27 mei 2002 om vergoeding van de psychische en financiële schade, die hij stelt te hebben geleden naar aanleiding van het voorval op 22 maart 2002, heeft afgewezen.

De districtschef heeft daarbij overwogen dat uit berichtgeving is gebleken dat verzoekers zoon K. niet is getraumatiseerd door het feit dat hij door politieambtenaren bij verzoeker is weggehaald. Het feit dat politieambtenaar Go. niet aan verzoekers wens of eis is tegemoet gekomen, mag er volgens de districtschef de oorzaak van zijn dat verzoekers vertrouwen in de rechtsstaat is geschaad. Dit zegt echter niets over de professionaliteit van het optreden van Go. Ook is er in zijn beleving daardoor geen causaal verband te benoemen met betrekking tot de geleden schade, aldus de districtschef.

2. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt niet gegrond. Zij is van mening dat de politie correct heeft opgetreden in deze zaak.

3. Ten aanzien van de vraag naar de aansprakelijkheid voor handelen van de politie is de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het regionale politiekorps Utrecht is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. De Nationale ombudsman stelt zich daarom terughoudend op (zie Achtergrond, onder 4). Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van verzoeker op volledige schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist zou zijn dat de districtschef niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt het besluit tot afwijzing van aansprakelijkheid voor de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

Te meer nu verzoeker geen gespecificeerd verzoek tot schadevergoeding heeft neergelegd, waarin hij duidelijk het verband heeft aangegeven tussen de gedraging van de politie en zijn geleden schade, staat het het regionale politiekorps Utrecht in dit geval vrij om te betwisten of het gehouden is om eventuele schade te vergoeden.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, behalve ten aanzien van het staande houden van verzoeker en het afwijzen van het verzoek om vergoeding van de psychische en financiële schade; op deze punten is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 22 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer drs. S. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan zes ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén ambtenaar maakte van deze gelegenheid gebruik.

In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee ambtenaren zijn tijdens het onderzoek alsnog gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De politieambtenaren G. en Go. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker en politieambtenaar D. gaven geen aanleiding het verslag aan te vullen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker heeft samen met zijn ex-partner een zoon, genaamd K. Bij tussenbeschikking van 5 februari 2002 besloot de rechter te Utrecht dat verzoeker bij wijze van voorlopige omgangsregeling voor de duur van drie maanden recht heeft op omgang met K., en wel één dag per week op vrijdag van 9.30 uur tot 17.00 uur bij gezamenlijke vrienden thuis, waarbij de ouders zelf afspraken zullen maken over het halen en brengen van K.

2. Nadat verzoeker K. op vrijdag 22 maart 2002 samen met zijn moeder had opgehaald bij zijn ex-partner, hield politieambtenaar G. van het regionale politiekorps Utrecht hem in A staande met het verzoek om mee te gaan naar het politiebureau in Z.

Verzoeker liet K. samen met zijn moeder achter in haar woning, waarna hij werd overgebracht naar het politiebureau.

In opdracht van politieambtenaar Go., die op dat moment bij verzoekers ex-partner thuis was, haalden andere politieambtenaren van bovengenoemd korps intussen K. op bij de moeder van verzoeker. K. werd overgebracht naar een benzinestation in Z, alwaar hij werd overgedragen aan verzoekers ex-partner.

3. Bij brief van 27 mei 2002 diende verzoeker een klacht in bij de chef van het district Rijn en Venen van het regionale politiekorps Utrecht. Deze klacht hield onder meer het volgende in:

"Vrijdag 22 maart ben ik op instigatie van Brigadier dhr Go. ongeveer om 10.30 u door dhr. G. en een vijftal collegae aangehouden, 2 straten voor het woonadres van mijn moeder, toen mijn moeder en ik samen met mijn zoon K. op weg waren naar gezamenlijke vrienden waar de omgangsregeling zou plaatsvinden. We moesten eerst nog even cadeautjes voor K. ophalen bij mijn moeder en aangezien dat op de route was, kwam dat goed uit. Voordat we op haar woonadres aankwamen ben ik dus echter aangehouden en meegenomen naar het politiebureau te Z voor verhoor waar ik nota bene tot 13.00 u vast ben gehouden, naar aanleiding van een melding van mijn ex-partner (…) wonende te Y, dat ik mijn zoon K. meegenomen had zonder hem aangekleed te hebben, wat pertinent onwaar was. In overleg met dhr. G. heeft mijn advocate de beschikking van de rechtbank te Utrecht waarin de omgangsregeling voor die vrijdag is vastgesteld, naar het bureau gefaxt. Uit mijn gesprek met verantwoordelijke dhr. Go. bleek echter dat deze de omgangsregeling nota bene reeds gelezen had op het adres van mijn ex-vrouw. Ik heb hem toen meteen gevraagd, hoe het in vredesnaam mogelijk was dat hij toch besloten had, tegen het herhaaldelijk advies (vier keer heeft hij de meldkamer gezegd dat het niet nodig was om K. weg te halen) van dhr. G. ter plekke in (die ook aangaf dat hij K. fit genoeg vond om voor de omgang bij de vader te zijn) om mijn zoontje K., die ten tijde van mijn verhoor zolang even bij mijn moeder was ondergebracht, daar toch weg te laten halen, zonder dat hij mij eerst gehoord had over de ware toedracht van het verhaal? K. is echter op bevel van dhr. Go. toch onder enige dwang weggehaald bij mijn moeder toen ik in de politie auto zat, zonder begeleiding van mij of mijn moeder of een ander bekend familielid; door 2 vreemde mannen met blauwe petten in een politieauto zonder kinderstoeltje (gevaarlijk), tegen mijn uitdrukkelijk verzoek in zulks niet te doen, want dat was ook de enige voorwaarde die ik had gesteld, waaronder ik mee zou gaan naar het bureau in Z; namelijk dat mijn zoontje veilig bij mijn moeder, zijn oma zou blijven tot ik weer terug was om de omgangsregeling verder af te maken die dag. Mij is expliciet door dhr. G. beloofd dat dit zo zou kunnen geschieden na overleg met de meldkamer, pas daarna ben ik meegegaan. Op het politiebureau volgden enkele bijzonder moeilijke gesprekken met dhr Go. die niet begreep dat hij door mijn ex-vrouw gebruikt was en een fout gemaakt had. Toen ik hem vroeg of hij ook zo bereidwillig zou zijn geweest, als ik mijn kind niet meekreeg bij mijn vrouw, om mijn zoon daar onder politiebegeleiding van huis te halen (wat ik overigens in het belang van het kind nooit zou doen), zei hij dat hij daar nooit aan mee zou werken. Ik vroeg hem waarom hij dat nu dan wel had gedaan om het kind zo'n trauma te bezorgen? Dhr Go. wenste me niet terug te brengen naar K. die inmiddels dus weer bij zijn moeder was. Hij heeft me nadat ik daar meerdere malen om gevraagd had en na lang wachten uiteindelijk samen met zijn collega weer bij mijn moeder in Q afgezet. De reden welke mijn vrouw gaf voor haar motief om de politie in te schakelen was dat K. zogenaamd ziek zou zijn en volgens haar koorts had. Zij had mij via de telefoon 5 minuten voor mijn vertrek naar Y om 8.30 u al doorgegeven dat K. ziek zou zijn en 38,3 koorts had en vertelde me dat de dokter gezegd zou hebben dat kinderen met een temperatuur boven de 38 graden niet mee hoeven voor de omgangsregeling.

Bij navraag blijkt ze de arts nooit geconsulteerd te hebben en kon deze zelfde arts s' avonds ook niet verifiëren dat K. ziek genoeg was om niet mee te kunnen voor de omgangsregeling. Hij had zelfs ondanks mijn uitdrukkelijke verzoek daartoe, in mijn telefoongesprek met hem tijdens het onderzoek, de temperatuur niet eens opgenomen. K. had toen ik dat controleerde 37,9 C, wat heel normaal is voor een kind van die leeftijd. Het is me dan ook een raadsel dat hij ineens volgens de moeder 39 graden koorts zou hebben gehad die middag toen dhr Go. haar daar over belde toen ik op het Bureau vastzat, daar is dan ook mijns inziens niets van waar. De situatie die ochtend was dus als volgt: K. begon te huilen toen ik weer weg wilde gaan, toen ik hem op kwam halen voor de omgangsregeling; omdat zijn moeder vond dat hij niet mee mocht omdat hij ziek zou zijn. Daarop heb ik K. gevraagd of hij graag mee wilde en aangezien hij een zeer fitte indruk maakte heb ik hem zijn jas aangedaan en een das om en ben ik met hem rustig op mijn arm naar de auto gegaan.

Het echte verhaal is namelijk dat de moeder gewoon niet mee wil werken aan de omgangsregeling (…).

Ik wens verontschuldigingen aangeboden te krijgen voor de bijzonder onprofessionele aanpak en het gedrag van dhr. Go. en enkele van zijn collegae waarvan er 1 Di. heet, die mij onheus bejegende s' ochtends bij mijn moeder en riep dat ik zeker niet moest aankomen met het verhaal dat ik gemeenteraadslid ben en die heel erg opgefokt deed, terwijl ik aan wilde geven dat hier geen sprake was van een onrechtmatige situatie en ik niet als een crimineel behandeld wenste te worden, aangezien ik door 4 politie auto's klem was gereden.

Daarnaast eis ik een schadevergoeding voor het trauma dat mijn zoontje mijn moeder en mij is aangedaan. Ik zal een nadere specificatie van de schade laten vervaardigen door deskundigen en die U doen toekomen. Ik heb me laten voorlichten en dat kan enkele duizenden euro's gaan bedragen, zeker gezien de ernstige nasleep van dit foute politieoptreden. Dhr G. heeft mij telefonisch (gesprekken ook die met dhr Go. zijn op band opgenomen) verklaard dat hij K. uitstekend in staat achtte mee te gaan voor de omgangsregeling en heeft toen al aangegeven dat hij vond dat dhr Go. de verkeerde beslissing had genomen. Dhr. G. zei dat hij dit in het rapport zou zetten. Dit rapport is echter naderhand gewijzigd en er is een stempel uitsluitend voor intern gebruik op gekomen, met andere woorden men wil deze hele zaak in de doofpot stoppen. Ik zal U vertellen dat de onderste steen boven komt en dat ik er een rechtszaak voor over heb om te zorgen dat hier recht gesproken wordt. Ik ben ernstig ontstemd over de geheimzinnige wijze waarop het hele dossier is behandeld en dat het zo ontzettend lang moest duren voordat ik het in mocht zien.

Ik heb zelfs dhr. Go. de volgende dag nog eens gebeld om opheldering te vragen over zijn optreden maar hij bleef volhouden dat hij niets verkeerd had gedaan. De enorme suggestieve foute opmerkingen in de rapporten zijn niet van de lucht en het wordt mijns inziens tijd de politie eens aan een stevige cursus rapporten schrijven wordt gezet, want het niveau is ver te zoeken. Ook de passage en het verhaal dat ik iemand bedreigd zou hebben, zijn geenszins bewaarheid, maar zijn gewoon door mijn ex-vrouw en haar ouders aangedragen om mij en mijn moeder in diskrediet te brengen.

Trouwens het feit dat ik gemeenteraadslid ben en dat dhr. Go. zei dat hij de burgemeester wel even op de hoogte zou stellen en zijn opmerking wat ik nu eigenlijk voor een vader was, terwijl hij god beter het, zo'n heksenjacht op mij losgelaten had, vind ik van een enorm onderontwikkeld niveau blijk geven.

Dat ik dierenarts ben en allerhande politieke functies bekleed en aan alle kanten ingevoerd ben in het maatschappelijk leven doet er inderdaad niet toe, hier gaat het om het recht van een vader die zijn zoon mag zien volgens de beschikking van de rechter en waar abrupt ten onrechte een einde aan gemaakt wordt door een verkeerde beslissing van een politieambtenaar! Dan zit ik niet te wachten op waarde oordelen van dhr. Go. en zijn ondergeschikten maar ga ik ervan uit dat deze politieagenten de situatie juist inschatten. Dhr. Go. had moeten zien dat de moeder drogredenen bezigde om K. bij me weg te halen. Ik wil ervan uit kunnen gaan dat hij als politieagent gewoon de wet handhaaft en de omgangsregeling die de rechter heeft toegestaan niet blokkeert. Hij heeft nagelaten om mijn verhaal eerst te checken, (hoor en wederhoor) en dat neem ik hem zeer kwalijk. Verder is hij buitengewoon grof geweest in zijn opmerkingen en insinuaties naar mij toe als mens en vader. U kunt er dan ook verzekerd van zijn dat ik een schadeclaim zal indienen voor de ons aangedane ellende. Deze afkeurenswaardige actie heeft K. namelijk een trauma bezorgd en zelf ben ik ook ernstig in mijn rechtsgevoel aangetast."

4. De districtschef oordeelde bij brief van 8 oktober 2002 onder meer als volgt:

"In uw brief haalt u meerdere zaken aan, die u in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling met uw zoon zijn overkomen, in het contact met de politie van het district Rijn en Venen. Uw klacht omvat concreet het volgende:

1. Door het optreden ter plaatse van de heer Go. voelt u zich onheus bejegend. In de gesprekken met de heer Go. ervaart u zijn opstelling als onbegripvol voor de situatie en u verwijt hem een bezwaarlijk en verwerpelijke opstelling. Zeker omdat hij ook na de gesprekken niet tot andere inzichten is gekomen. Kortom u vindt dat u verkeerd behandeld bent.

2. De heer Go. heeft tegen het advies van een collega in en met kennisname van de omgangsregeling die u heeft met uw zoon K. uw zoon onttrokken aan de omgangsregeling en hem terugbezorgd bij zijn moeder.

3. U heeft direct en indirect psychische en financiële schade geleden door het optreden van de heer Go. U geeft aan dat u en uw zoon een traumatische ervaring hebben gehad en legt uit dat uw vertrouwen in de rechtsstaat daardoor is geschaad.

4. U eist een schadevergoeding voor de geleden financiële schade. Deze bestaat uit de extra advocaat- en proceskosten, omdat de procedure door het optreden van de heer Go. is verlengd.

Het klachtonderzoek is gedaan door de wijkchef van Q, de inspecteur W. Naar aanleiding van uw klacht heeft de heer W. met u een gesprek gevoerd op 12 september 2002. In dat gesprek heeft u de klacht mondeling toegelicht. Hierna heeft de heer W. m.b.t. bovenstaande klacht een gesprek gevoerd met de heer Go. Uit zijn onderzoek is het navolgende gebleken ten aanzien van bovenstaande punten.

Ad 1: Naar aanleiding van de melding van uw ex-vrouw, de moeder van uw zoon K. werd de heer Go. samen met andere collega's de informatie verstrekt dat u tegen de wil van de moeder uw zoon K. meegenomen had in uw voertuig. Gelet op het feit dat uw zoon K. slechts in pyjama gekleed was doet het verhaal dat K. tegen de wil van de moeder is meegenomen bevestigen. U geeft in uw klacht uw visie op de gang van zaken weer, terwijl de heer Go. een geheel andere beleving en ervaring heeft op grond van zijn eerste directe contact met de moeder van K. Achteraf blijkt tevens dat u zich nogal bedreigend hebt opgesteld in de richting van uw ex-schoonmoeder. Hiervan is door hen geen aangifte gedaan om de zaak niet verder te laten escaleren. De omgangsregeling zoals vastgesteld bij proces-verbaal van de rechtbank te Utrecht van 5 februari 2002 geeft aan dat K. voor uitvoering van de regeling op vrijdag gebracht en gehaald dient te worden van en naar gezamenlijke vrienden alwaar de regeling wordt uitgevoerd. In dit geval was er duidelijk sprake van een fundamentele afwijking van de uitvoering van de vastgestelde omgangsregeling.

Ad 2: U geeft aan dat u van een politieman verwacht dat hij boven de partijen staat en dat hij alvorens beslissing te nemen zich overtuigt van zaken. Ik denk dat de heer Go. op het moment dat hij de beslissing nam om uw zoon terug te brengen naar zijn moeder dit heeft gedaan na afweging van het belang van beide partijen waarbij hij de gezondheid van het kind heeft laten prevaleren. De heer Go. is zelfstandig opsporingsambtenaar en heeft zich in zijn beslissing niet laten leiden door de heer G. Dit op basis van zijn eigen inzichten en goeddunken. Een opsporingsambtenaar neemt vaak beslissingen op basis van eigen kennis, en inzicht. De heer Go. is niet verplicht het advies van collega's op te volgen en handelt wat dat betreft autonoom. Hij is daartoe voldoende opgeleid. Dat de heer G. tot een andere afweging gekomen was moge duidelijk zijn, maar doet in mijn beleving niet ter zake. Met alle informatie waarover de heer Go. op dit moment beschikt geeft hij aan dat hij wederom dezelfde beslissing zou nemen.

Ad 3: U geeft aan dat uw ex-vrouw de omgangsregeling traineert en alle middelen aanwendt om te voorkomen dat deze wordt uitgevoerd. Zo ook haar telefonische melding van genoemde datum, op basis waarvan de collega's hebben besloten uw zoon K. bij u weg te nemen en terug te brengen naar zijn moeder. Uit berichtgeving blijkt dat K. in ieder geval niet getraumatiseerd is door het feit dat hij door de collega's bij u is weggehaald. Het feit dat de heer Go. u niet in uw wens of eis tegemoet is gekomen moge de oorzaak zijn dat uw vertrouwen in de rechtsstaat is geschaad. Dit zegt echter niets over de professionaliteit van het optreden van de heer Go. Ook is er in mijn beleving daardoor geen causaal verband te benoemen m.b.t. geleden financiële schade.

Ad 4: Het betreft hier naar mijn mening een civiele kwestie. Door het optreden van uw vrouw heeft u zoals u zegt psychische en financiële schade geleden. Indien u daardoor dus schade heeft geleden, moet u haar dan ook daarvoor aansprakelijk stellen.

Ik acht uw klacht op alle punten ongegrond."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2.1 Verder voegde verzoeker bij zijn verzoekschrift afschriften van politiemutaties van 22, 23, en 28 maart 2002. In de onder meer door politieambtenaar Go. opgemaakte politiemutatie van 22 maart 2002 is onder meer het volgende opgenomen:

"WEDERRECHTELIJKE VRIJHEIDSBENEMING???

Door MK (meldkamer; N.o.) gezonden naar (…) Y alwaar de ex-man van BE1, (…) (verzoekers ex-partner; N.o.) voor deur stond. Beiden hebben uit de stukgelopen relatie een zoon BE2, roepnaam K. Korte tijd na de eerste melding kwam er een tweede melding dat de ex-man, BE3, nu het kind had meegenomen tegen de wil van BE1, die de ouderlijke macht zou hebben. De ex-man was weggereden in een blauwe Opel (…). Via de meldkamer werd dit bericht meteen verspreid. Tevens kwam de informatie dat de ex-man mogelijk naar het adres van zijn moeder in Q zou gaan (…).

De 70.70 ging via Z naar Y en de 70.40 reed met de motor via de N212/(…) naar Y.

Hierop de 70.70 langs (…) te Y. Hier het volgende verhaal aangehoord:

Om de juridische grond voor de omgangsregeling boven water te krijgen gaf BE1 mij een proces-verbaal van rechtbank Utrecht dd 05-februari 2002, daarin staat mbt de omgangsregeling het volgende vermeld.

De rechter heeft de volgende tussenbeschikking gegeven.

'De vader heeft voor de duur van drie maanden bij wijze van een voorlopige omgangsregeling recht op omgang met de minderjarige K. en wel een (1) dag per week op vrijdag van 09.30 uur tot 17.00 uur bij de gezamenlijke vrienden thuis, waarbij de ouders zelf afspraken zullen maken over het halen en brengen van K.'.

De rechter heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot de terechtzitting van 14 mei 2002 om 09.00 uur.

In de woning gesproken met BE1 en haar moeder.

BE1 vertelde dat zij vanochtend tussen 08.15 en 08.30 haar ex-man heeft gebeld om te vertellen dat hun zoon K. koorts heeft en dat het beter is dat K. niet meegaat met zijn vader. BE1 vertelt dat zij haar zoon K. vanochtend twee keer heeft getemperatuurd met resp. 38.3 en 38.2 als resultaat. Zij heeft vervolgens haar ex-man en zijn moeder gevraagd naar de woning te komen alwaar ze dan ook met K. samen konden zijn. De afspraak was gemaakt dat BE3 met zijn moeder K. zou komen halen.

Omstreeks 09.38 uur verscheen BE3 bij de woning. Hij werd in de woning gelaten. Na enig soebatten over het wel of niet ziek zijn van K. heeft BE3 het kind in zijn armen genomen en heeft de woning verlaten. Het kind kreeg geen jas en schoentjes aan. BE1 vertelde dat haar ex-man haar met enig geweld opzij heeft geduwd. Hij heeft haar niet geslagen. Vervolgens heeft hij het kind naar zijn auto gebracht. In deze auto zat de moeder van BE3. De moeder van BE1 is nog achter BE3 aangelopen naar buiten omdat K. huilde. Mogelijk kon zij hem troosten. De moeder van BE1 vertelde dat hij vervolgens tegen haar zou hebben gezegd dat hij haar (de moeder van BE1) in elkaar zou slaan. BE3 is nog een paar passen achter haar aangelopen en is vervolgens in de auto gestapt en weggereden. In mijn (Go.) bijzijn, omstreeks 10.30 uur belde BE1 met hun gezamenlijke vrienden, zoals bedoeld in de tekst van de omgangsregeling, te X. De telefoon werd niet opgenomen. Kort hierop werd de auto van BE3 gesignaleerd in de omgeving van de (…) te Q. Van deze situatie is door de collega's een afzonderlijke mutatie gemaakt. BE 3 werd op vrijwillige basis overgebracht naar bureau Z.

K. was inmiddels bij de moeder van BE3. Deze moeder heeft K. op verzoek overgedragen aan ons. Hierop werd K. overgebracht richting Z. Bij de BP pomp aan de (…) werd K. overgedragen aan zijn moeder. Dit om te voorkomen dat vader, moeder en kind de confrontatie aan zouden gaan met elkaar op het bureau te Z.

Op het bureau te Z heeft Go. gesproken met BE3. Deze hoorde eerst in alle rust aan wat er was gebeurd. Toen begon hij over het feit dat hij in zijn recht was geschaad en dat ik daarvoor verantwoordelijk was. Dat hij was klemgereden door 4 boevenauto's, dat hij werd behandeld als een crimineel. Hij was gemeenteraadslid. Hij zou een klacht tegen mij indienen over de gang van zaken. In dit hele verhaal heeft hij niet een keer gevraagd naar de toestand van zijn zoon K. Hij praatte alleen maar over zijn rechten en zijn belang. Hij wilde dat ik het kind weer ging halen en alles weer in orde zou maken. Hem gezegd met de moeder te bellen en haar het probleem voor te leggen.

Gebeld met BE1 en haar het probleem voorgelegd. Zij vertelde mij dat K. momenteel sliep en dat hij een temperatuur had van 39 graden. Zij had inmiddels een afspraak gemaakt met haar huisarts. Dit weer teruggekoppeld aan BE3. Hij zei dat hij het kind toch zou gaan halen want hij had het recht om vandaag het kind te zien.

Omdat BE3 alleen bleef raaskallen over rechten en plichten hem een slinger gegeven naar (…) Q. Ook in de auto bleef BE3 praten over een klacht. Vervolgens begon hij weer over het feit dat hij gemeenteraadslid was (misbruik van positie??) hem gevraagd wie nu in de auto zat BE3 of een gemeenteraadslid. Vervolgens begon BE3 over het feit of wij een potje hadden voor smartengeld, want dat zou hij van Go. gaan eisen omdat hij een dag zijn zoon niet mocht zien (weer eigen belang) en dat Go. voor de rechtbank moet verschijnen om zijn beslissing te verdedigen. BE3 vertelde voorts dat hij Go. met rechtszaken zou blijven achtervolgen.

Hem afgezet bij de (…) woning van zijn moeder, hem de hand geschud en met vervolg.

Telefonisch BE1 op de hoogte gebracht van het feit dat BE3 mogelijk toch de zoon komt halen. BE1 zou de deur niet opendoen. Haar geadviseerd dat als er problemen zijn 112 te bellen.

Omstreeks 13.20 uur belt BE1 met Go. om te vragen of het inderdaad waar is dat BE3 onder begeleiding van politie en een huisarts naar Y komt om te kijken of het kind ziek is. Haar verteld dat als er politie bij zou zijn wij dit moeten zijn of collega's uit Q. Haar verteld dat wij ons hiervoor niet zullen lenen, tenzij BE3 een andere politieorganisatie voor zijn karretje spant."

2.2 In een door onder meer politieambtenaar G. opgemaakte mutatie van 22 maart 2002 is onder meer het volgende opgenomen:

"Werd door rapp: S. (verzoeker; N.o.) (…) aangetroffen. In zijn bijzijn was een klein kind en later bleek zijn moeder. Coll. Di. en B. t.p. Kind werd door mij rapp: bij de oma achtergelaten. Dit werd gedaan daar er een spanningsveld was ontstaan bij de vader betreffende het overbrengen naar Z voor verder onderzoek.

Hij wilde wel mee maar toen hij hoorde dat het kind (2 jaar) ook mee moest, gooide hij zijn hakken in het zand. Gelet op de acties van dit kind werd door mij rapp: G. besloten om het kind bij oma achter te laten om zo een traumatische ervaring te voorkomen.

Met vader richting Z waar hij werd afgeleverd en geplaatst onder de hoede van Go. Op het bureau Z werd door mij rapp: G. een gesprek gevoerd met de advocaat van S. Aan haar meegegeven dat ik geen koffiedik kon kijken en dat in eerste instantie tot actie werd overgegaan op berichtgeving van de meldkamer.

Zij gaf aan dat de vader bezoekregeling heeft welke op deze dag rechtsgeldig was. Op mijn verzoek werd dit door haar gefaxt richting bureau Z.

Later bleek dat Di. op verzoek van de meldkamer het kind meegenomen had en afgeleverd bij een benzinestation in Z (BP) alwaar de moeder aanwezig was."

2.3 In een door politieambtenaar Go. opgemaakte mutatie van 23 maart 2002 is onder meer het volgende opgenomen:

"Op 23-03 omstreeks 10.10 heeft BE3 naar het bureau Z gebeld met het verzoek om mij te kunnen spreken. Omstreeks 10.25 uur telefonisch contact opgenomen met BE3. BE3 wilde weten hoe ik nou over het geheel dacht na het gebeurde van gisteren. Hem verteld dat ik nog steeds lijnrecht achter mijn beslissing en handelen sta. Hier was hij het niet mee eens en begon gelijk fel van leer te trekken. Hij had vannacht niet geslapen en had aan het voorval een traumatische ervaring overgehouden. Hij bleef maar doorhameren over het feit dat hij bezoekrecht had en waarom de zoon weer naar zijn moeder was gegaan. Iedere keer als ik wat wilde zeggen, viel hij mij in de rede. Hem op een gegeven moment tot de orde geroepen. Hierna luisterde hij weer even en vervolgens begon het hele verhaal opnieuw. Hem tot twee keer toe gezegd geen verantwoording tegenover hem af te leggen. Hem tevens verteld deze discussie niet te willen voortzetten en dat ik het gesprek zou gaan beëindigen. Hij bleef maar doorgaan. Hem verteld wat er gisteren in de woning in Y is gebeurd. Hij ontkende dit in alle toonaarden. Ook had hij zijn ex-schoonmoeder niet bedreigd. Hem ook verteld dat ik in dubio heb gestaan om de burgemeester van X te bellen (hiervan is na overleg met de HovJ van afgezien). Volgens hem had ik dit moeten doen had hij geen probleem mee gehad. Hierna begon hij weer waarna ik hem een prettige dag heb gewenst en de verbinding heb verbroken. Opvallend tijdens het gesprek was dat ik gedurende het gesprek steeds pieptoontjes hoorde.

Omstreeks 12.35 nog even gebeld met BE1 om te vragen hoe het met K. is. Met K. ging alles goed, hij sliep op dit moment. Volgens de huisarts had K. een virale infectie en was het beter dat hij thuis bleef in zijn eigen omgeving. Wat K. was bijgebleven was het feit dat zijn moeder zo moest huilen toen zijn vader hem meenam uit de woning (…). K. vraagt steeds aan zijn moeder waarom ze toen zo verdrietig was.

Ik hoorde van BE1 dat BE3 ook reeds met de huisarts had gebeld en de huisarts de huid had vol gescholden. BE1 was al zover dat ze de telefoon niet meer opneemt omdat ze bang is."

2.4 In een door Go. opgemaakte mutatie van 28 maart 2002 is onder meer het volgende opgenomen:

"Voorts deelde BE1 mede dat het morgen 29-03 weer vrijdag is en dat de omgangsregeling weer van toepassing is. Afgelopen vrijdag 22-03 liep het allemaal niet zo soepeltjes.

Aan BE S. is via de advocaat te kennen gegeven dat hun zoon K. op vrijdag 29-03 niet op het adres (…) aanwezig zal zijn. BE S. hoeft derhalve ook niet naar Y te komen om K. te halen. Mogelijk dat BE S. toch komt al is het alleen maar om stampij te maken. BE1 geadviseerd dat als BE S. onrechtmatig in de woning is ons te bellen. Ter info gedurende deze vrijdag zijn er in de woning stukadoors aan het werk. Dus de woning kan niet worden afgesloten. Dit ter info."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht nam bij brief van 12 maart 2003 het volgende standpunt in:

"1. De heer S. stelt in zijn klacht dat hij zich gehouden heeft aan de door de rechter opgelegde omgangsregeling. Ik zie aanleiding om hier een opmerking over te maken. In het proces-verbaal van de Rechtbank Utrecht d.d. 5 februari 2002, tevens tussenbeschikking, staat letterlijk (…): 'De vader heeft voor de duur van drie maanden bij wijze van een voorlopige omgangsregeling recht op omgang met de minderjarige K. en wel een dag per week op vrijdag van 09.30 uur tot 17.00 uur bij de gezamenlijke vrienden thuis, waarbij de ouders zelf afspraken zullen maken over het halen en brengen van K.' Deze gezamenlijke vrienden zijn woonachtig te X. Het is zonneklaar dat de betrokken politiefunctionarissen hun optreden in deze hebben laten beïnvloeden door de inhoud van de omgangsregeling. Het feit dat na een melding van de moeder enige tijd later de vader met het kind is staande gehouden te A, gemeente Utrecht, gaf onderbouwing aan de inschatting dat de vader niet conform de omgangsregeling handelde. Ik vind daarom de beoordeling van de situatie in eerste instantie door de politiefunctionarissen volstrekt logisch en begrijpelijk.

2. De heer S. klaagt over het feit dat hij is staande gehouden en overgebracht naar het bureau. Er is sprake geweest van overbrenging van de heer S. naar het politiebureau voor nader onderzoek, maar dit is in overleg en met instemming van hem gebeurd. Hierbij zijn geen bevoegdheden of dwangmiddelen toegepast.

3. De staandehouding van de heer S. vond plaats in A. Door de betrokken politiefunctionarissen is ter plekke in overleg en afstemming met de heer S. besproken dat het kind in eerste instantie zou worden gebracht bij oma. Zij is woonachtig te A. Het feit dat het kind in pyjama was heeft wellicht een rol gespeeld bij deze afweging.

4. De heer S. klaagt over het feit dat hij in een opgemaakte mutatie negatief is afgeschilderd. Hij doelt hierbij op een rapportage uit het interne bedrijfsprocessen systeem (BPS) van de politie regio Utrecht. Het gaat hierbij niet om ambtsedige processen-verbaal of ambtelijke rapporten. Om deze reden wordt er vaak minder scherp gelet op de redactie en toon van rapportages. Naar mijn mening is op geen enkele wijze m.b.t. de feiten foutief of onvolledig gerapporteerd. Desondanks ben ik van mening dat het beter is om ook in het interne BPS puur zakelijk te rapporteren.

5. In de loop van de dag is de zoon van de heer S. door politiefunctionarissen met de auto teruggebracht naar de ex-partner. Dit is gebeurd in een politieauto, waarin een politiefunctionaris achterin de auto is gaan zitten met K. Ik heb begrip voor deze handelwijze van de politie. Als uiteindelijk de afweging is gemaakt dat K. terug moet naar de moeder en er is geen andere vervoersmogelijkheid dan door de politie, dan ben ik van oordeel dat, gegeven de omstandigheden, een correcte en zorgvuldige werkwijze is gevolgd.

6. De heer S. beklaagt zich erover dat de districtschef heeft gesteld dat zijn zoon K. slechts gekleed was in een pyjama. Uit alle rapportages, gehoord alle betrokken politiefunctionarissen, komt inderdaad het beeld naar voren dat K. slechts gekleed was in een pyjama. De heer S. heeft zelf zijn zoon op deze manier meegenomen.

7. De heer S. heeft zich bedreigend opgesteld naar zijn ex-partner. Dit is gebaseerd op haar verklaring. Uiteindelijk heeft zij besloten hiervan geen aangifte te doen bij de politie. Het doet echter niets af aan de indruk zoals zij deze heeft meegegeven aan de politiefunctionarissen.

8. Op basis van het onderzoek van de districtschef van Rijn & Venen is hij tot het oordeel gekomen dat toekenning van schadevergoeding niet aan de orde is. Ik sluit mij aan bij dit oordeel. Mijn bevindingen en opvattingen hierboven zijn hiervoor de motivatie.

9. Er wordt nadrukkelijk gevraagd om een proces-verbaal van aanhouding. Ik merk op, zoals eerder gesteld, dat er geen sprake is geweest van een aanhouding van de heer S. Wel een staandehouding en vervolgens een overbrenging, na overleg en met instemming van de heer S., naar het politiebureau.

10. De heer S. spreekt over een rapport van de heer G. Uit het onderzoek is mij gebleken dat de heer G. gedoeld heeft op een rapportage in het BPS (zie hiervóór, onder B.2.2.; N.o.) (…)

11. Alles overziende kom ik tot de conclusie dat de politie in deze formeel juist en feitelijk correct heeft opgetreden. Het is voor de betrokken politiemensen zeker lastig geweest een goed beeld te krijgen van de situatie en vervolgens hun handelwijze daarop te baseren. Terecht heeft de politie geprobeerd via overleg de kwestie te behandelen. Ook terecht is het dat de formele gedane beschikking, van de rechtbank Utrecht, is gehanteerd. Ik heb daarom begrip voor alle afwegingen van de betrokken politiemensen. Ik kan mij goed voorstellen dat de gemaakte keuzen met name zijn ingegeven door het oordeel dat de vader, de heer S., niet handelde conform de beschikking van de rechtbank. En het feit dat een minderjarig kind betrokken was, maakte snel, doortastend en zorgvuldig optreden noodzakelijk. Ik ben van oordeel dat de klacht van de heer S. in alle opzichten ongegrond is."

2. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder onder meer een door politieambtenaar Do. opgemaakte politiemutatie van 22 maart 2002, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"loc.: Y

(…)

Melder: BEWONER SLECHT TE VERSTAAN

Vrije tekst: ex wil kind ophalen, geen ouderlijke macht ==== bericht van 7070 dat de ex kind heeft meegenomen in opel (…). mogelijk ri (…) Q regiobericht verspreid...politie X gaan kijken op adres tng: (…) X.

Reden status: ter informatie"

d. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 27 april 2003 onder meer als volgt:

"Ik wil in mijn nu volgende reactie op het verweer van de korpsbeheerder regio Utrecht (…) gaarne puntsgewijs aangeven wat er aan schort.

Punt 1.

- Ik heb me wel degelijk gehouden aan de omgangsregeling zoals de rechter die heeft uitgesproken. Ik heb K. samen met mijn moeder opgehaald en was onderweg naar de gezamenlijke vrienden, alwaar de begeleide omgangsregeling zou plaatsvinden.

Mijn moeder had echter een cadeautje voor K. bij haar thuis laten liggen en aangezien haar woning langs de route vlakbij de A2 ligt, zouden we dat presentje even ophalen, waarna onze weg meteen weer vervolgd zou worden richting de gezamenlijke vrienden. Echter we werden nadat we van de ringweg kwamen, direct klem gereden door 3 politiewagens net voor we de (…) weg waar mijn moeder woont, in wilden draaien. Het is niet terecht dat de politiefunctionaris dhr Go. de situatie zo uit de hand heeft laten lopen door de verkeerde beslissing te nemen om K. bij mij weg te halen en mij naar het politiebureau te laten opbrengen want in overleg met dhr. G. is hem meerdere keren per portofoon uitgelegd dat ik als vader een omgangsregeling heb en ik onderweg was naar de gezamenlijke vrienden. Dat ik even wat op moest halen bij mijn moeder, wat nogmaals aan de route ligt: het is een omweg van nog geen 700 meter, doet daar niets aan af.

Punt 2.

- De aanhouding is zeker niet in overleg en met instemming van mijn persoon geweest. Ik heb herhaaldelijk geprotesteerd en wilde mijn kind niet alleen laten. Toen inderdaad na herhaaldelijk overleg van hoofdagent dhr. G. met brigadier dhr. Go. bleek dat deze mij perse wilde opbrengen, heb ik gezegd niet mee te willen. Dhr G. heeft dit nog vermeld in zijn rapport en het als volgt verwoord: 'daar er een spanningsveld was ontstaan bij de vader betreffende het overbrengen naar Z voor verder onderzoek'. Met andere woorden, ik heb uitermate duidelijk geprotesteerd tegen mijn aanhouding en wilde beslist niet mee, aangezien de reden van mijn arrestatie volledig onrechtmatig was. Er is dan ook meerdere keren contact geweest met bureau Z waarbij dhr. G. dit ook aan de orde gesteld heeft. Dhr. G. was het ook niet met zijn superieur eens. Toch heeft dhr Go. die order gegeven mij op te brengen. Ik ben toen onder protest meegenomen en heb eerst nog 'mijn hakken in het zand gezet' (citaat dhr. G.) maar toen ik merkte dat K. er verdrietig van werd en men mij ook nog eens had verzekerd dat hij zolang bij mijn moeder in haar woning kon verblijven, waar we onder politiebegeleiding naar toe waren gereden (100 meter verder) ben ik om de hele vertoning niet nog verder te laten escaleren, onder duidelijk protest meegegaan naar bureau.

Daarnaast werd mij te kennen gegeven dat orders er zijn om opgevolgd te worden en ik zo niet goedschiks dan wel kwaadschiks dus evt. met boeien en al opgebracht zou worden. Ondertussen kwam er nog een politiewagen bij met een opgefokte agent en ik realiseerde me terdege dat ik er niets mee op zou schieten om niet mee te werken. Dus ben ik onder protest en zeker niet uit vrije wil mee gegaan en opgebracht.

3.

- Ik ben nogmaals onder protest opgebracht omdat men mij te kennen had gegeven dat ik als ik tegen zou sputteren met dwang zou worden overgebracht.

Ik had geen zin om in de boeien geslagen te worden in het bijzijn van mijn zoontje, voor wie dit allemaal toch al heel emotioneel was. K. was overigens zeker niet in pyjama. Hij was gewoon gekleed en had een jas dan wel overgooier aan inclusief schoentjes en een broek!

4.

Ik ben wel zeker van mening dat meerdere malen uiterst suggestieve opmerkingen zijn gebezigd in de rapportages van met name dhr Go. en collega's.

De korpsbeheerder geeft ook aan dat het beter was geweest als in het BPS zakelijker zou zijn gerapporteerd.

5.

Ik ben het pertinent oneens met de korpsbeheerder als zij stelt dat er een correcte werkwijze is gebezigd. Het gaat hier om een verkeerde onrechtmatige beslissing om K. bij mijn moeder weg te halen, tegen onze afspraak in dat K. bij mijn moeder zou blijven tot mijn terugkomst, op voorwaarde waarvan ik uiteindelijk, zij het wel onder protest heb meegewerkt aan mijn arrestatie en me heb laten opbrengen naar het bureau. De wijze waarop K. vervolgens is vervoerd is buitengewoon onveilig geweest. Zonder kinderstoeltje moet een kind van die leeftijd niet vervoerd worden. De politiefunctionarissen hebben daarmee dus een ongeoorloofd groot risico genomen. Ik vind dat ook de politie zich aan de wet heeft te houden en zich hier dus laakbaar en onverantwoordelijk heeft opgesteld.

Daar waar nu aan alle kanten zoveel aandacht besteed wordt aan preventie van het ontstaan van verkeersslachtoffers, waarbij zelfs gordels achterin vast, verplicht gesteld zijn, heeft men toen zo maar even besloten om K. zonder enige noodzaak bij mijn moeder weg te halen. K. was immers keurig veilig en had onderdak bij mijn moeder waar hij het erg goed kent en het naar zijn zin had. Dus de noodzaak om hem te vervoeren was naar mijn smaak volledig afwezig nog afgezien van het feit dat het tegen de afspraak was en ook nog eens onrechtmatig want K. had volgens de omgangsregeling omgang met zijn vader en hoefde niet bij zijn moeder teruggebracht te worden.

6.

K. was niet gekleed in pyjama. Had een overgooier en broek aan en schoentjes. Ik heb er hoogst persoonlijk op toe gezien dat hij zijn jas aan deed en heb hem zelf zijn schoentjes aan gedaan!

7.

De politiefunctionaris zal moeten kunnen differentiëren tussen uitspraken van de moeder en de moeders moeder die enige emotionaliteit in zich meebrengen.

Ik heb geen bedreiging geuit. Ik heb K. zonder enig geweld of onvertogen woord op mijn arm meegenomen. Echter zij hebben mij wel uitgescholden en begonnen op een gegeven moment gewoon hysterisch tegen me te schreeuwen, waarbij ik hen verzocht heb dat niet te doen omdat K. het niet leuk meer vond. Van enige bedreiging van mijn kant is echter geen zins sprake geweest. Dat blijkt wel, want hen kennende hadden ze daar anders zeker aangifte van gedaan.

8.

Er is zeker wel sprake van geleden schade. Nogmaals zowel materiele als immateriële schade. Door het optreden van de politie heeft mijn ex-vrouw zich gesterkt gevoeld in haar opvatting niet meer op een normale manier mee te willen werken aan de omgangsregeling.

Ik ben daarom nu nog steeds aan het vechten voor een normale omgangsregeling voor mijn kind. Ik heb dus zeker alleen aan advocaten kosten en verstreken tijd dat ik mijn zoon nu niet zie, al een enorme schade post die in de tonnen loopt.

Daarnaast is door het optreden ook sprake van immateriële schade in de vorm van de traumatische gebeurtenis van het politieoptreden waarbij door een onrechtmatige aanhouding en arrestatie en door het zich niet houden aan afspraken van de kant van de politie, mijn rechtsgevoel in deze rechtstaat is geschaad. K. heeft een trauma opgelopen waarbij hij door mannen in blauwe petten eerst van zijn vader is gescheiden en daarna van zijn oma en in een politieauto is vervoerd zonder dat daar een bekende bij aanwezig was, die hem op zijn gemak kon stellen.

Het te eisen bedrag aan schadevergoeding zal door een deskundigheidsbureau op dat gebied verder in kaart moeten worden gebracht.

9.

Nogmaals ik ben onder protest opgebracht naar het bureau en zeker niet uit vrije wil!

Op een gegeven moment is mij te kennen gegeven dat als ik nu niet mee zou werken er dwang zou worden uitgeoefend. Dat betekent dus dat een arrestatiebevel dan wel proces-verbaal voor de aanhouding aanwezig moet zijn!

10.

Dhr. G. heeft mij getuige het uitgetypte telefoonverslag medegedeeld een geheel andere rapportage te hebben geschreven dan de genoemde mutatie (…). Deze rapportage is waarschijnlijk natijdig gemuteerd en hetgeen dhr. G. mij via de telefoon mededeelde te hebben gerapporteerd, is waarschijnlijk dus inderdaad later gewijzigd want hij heeft expliciet een aantal keren genoemd het zoals in het citaat van het telefoongesprek te hebben gerapporteerd. Dit gesprek is nogmaals ter uwer informatie op band opgenomen. Uw kunt hier desgevraagd een kopie van ontvangen.

11.

Concluderend ben ik dus van mening dat deze reactie van de korpsbeheerder niets afdoet aan de feiten van de genoemde klachten en dat deze daarmee niet weerlegd zijn.

Voor mij blijven alle klachten overeind staan en blijf ik van mening dat de verantwoordelijke dhr. Go. een verkeerde beslissing genomen heeft en dit in het vervolg traject is blijven doen, toen door mij opheldering werd gevraagd over zijn manier van doen. De formele beschikking van de rechter had inderdaad moeten worden gehanteerd en die wijst uit dat de vader omgang heeft met zijn zoon K. en dat dat plaats zou gaan vinden bij gezamenlijke vrienden, waar wij naar toe onderweg waren. Deze gezamenlijke vrienden wisten daarvan en hebben me op een gegeven moment ook opgebeld met de vraag waar ik bleef. Toevallig zat dhr. Go. daar op dat moment bij op het bureau.

Na herhaalde uitleg aan de politiefunctionaris dhr G. ter plekke over die omgangsregeling die dat vervolgens weer besprak met zijn superieur, is toch door dhr. Go. een verkeerde beslissing genomen om K. terug te brengen naar zijn moeder en mij op te brengen naar het bureau. Het is dan ook niet op basis van het zogenaamd niet conform de beschikking handelen van mijn persoon, dat dhr Go. deze beslissing had genomen. Hij heeft zich gewoon teveel laten overdonderen door de emoties van de moeder en haar moeder en op verzoek van een ex-rechter, namelijk de man van de moeders moeder, K. tegen de beschikking en de omgangsregeling in, die ik als vader met K. had, teruggehaald. Hiermee heeft hij zich uiterst laakbaar opgesteld want zakelijk was er ook geen enkele aanleiding juridisch gezien, voor de heksenjacht die hij op ons uitgeroepen had.

Daarom houd ik mijn eis tot schade vergoeding overeind!

De klacht blijft dus mijns inziens volledig gegrond."

E. reactie betrokken ambtenaar D.

Betrokken politieambtenaar D. van het regionale politiekorps Utrecht reageerde bij brief van 27 april 2003 onder meer als volgt:

"In uw brief stelt U dat de klacht mede op mijn persoon betrekking heeft. Mijns inziens richt de klacht van de heer S. zich voornamelijk tegen mijn collega Go. Daarbij gebruikt hij een oordeel van mijn collega G. als 'breekijzer' om een en ander in zijn voordeel te beslechten.

Ik voel mij niet persoonlijk aangesproken door deze klacht. Voorts is mijn rol in deze zaak een bijzonder geringe geweest. Ik heb samen met de kleine jongen op de achterbank van de politieauto plaatsgenomen om hem gerust te stellen. Hij maakte op mij geen getraumatiseerde indruk op dat moment, want wij waren in een vriendelijk gesprek verwikkeld. Ik heb gedurende de rit naar Z continu met K. zitten praten, juist om te voorkomen dat hij een vervelende ervaring aan de gebeurtenis zou overhouden. Voor zover ik nog weet hebben we over zijn knuffel gesproken die hij bij zich had en of hij wel eens eerder in een politieauto had gezeten etcetera. Dat is het enige wat ik mij nog voor de geest kan halen."

f. verklaring betrokken ambtenaar G.

Ambtenaar G. van het regionale politiekorps Utrecht verklaarde op 7 juli 2003 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik reed die dag alleen in een politieauto en herinner me dat ik een melding van de meldkamer kreeg dat een man met zijn zoon onderweg zou zijn naar Q, en dat die man zijn kind zou hebben ontvoerd. Het kenteken van de auto van de man werd daarbij doorgegeven. Korte tijd daarna zag ik de bewuste auto rijden waarop ik die man, dat was dus verzoeker, heb staande gehouden. In de auto bevonden zich ook zijn moeder en zijn zoontje. Ik heb hem de melding voorgelegd en gevraagd wat er aan de hand was. Verzoeker was rustig en deelde mij mee dat hij volgens de bezoekregeling recht had om zijn zoon vandaag te zien. Hij was op weg naar de woning van zijn moeder om een cadeautje op te halen. Daarna zou hij naar gezamenlijke vrienden gaan.

Intussen waren twee andere politieauto's gearriveerd. Eén auto, met daarin mijn collega's B. en Di. stond eveneens bij de auto van verzoeker. De andere politieauto parkeerde iets uit de buurt, op de hoek van de straat en bemoeide zich verder niet met het voorval. In totaal waren er dus drie auto's ter plaatse op het moment dat ik met verzoeker in gesprek was.

Ik heb verzoeker vervolgens verzocht om mee te gaan naar het politiebureau in Z om het een en ander uit te zoeken. De melding kwam immers daar vandaan, en mij was niet geheel duidelijk wat het probleem was. Verzoeker ging mee onder de voorwaarde dat zijn zoontje naar zijn moeder werd gebracht die even verderop woonde. Dat vond ik prima. Ik had dus met verzoeker afgesproken dat zijn zoon bij oma zou blijven. Onder die voorwaarde is verzoeker akkoord gegaan. Ik en mijn collega's B. en D. zijn met twee politieauto's achter verzoeker aangereden naar de woning van zijn moeder. Verzoekers zoon ging bij zijn oma rustig spelen. Hij was vrolijk en absoluut niet ziek. Verder zag hij er netjes gekleed uit, met een jasje aan. Of hij daaronder een pyjama aanhad, kan ik mij niet meer herinneren.

Ik heb aan de meldkamer doorgegeven dat verzoeker mee naar het bureau kwam, en dat het zoontje bij zijn oma in goede handen verkeerde en dat hij daar prima kon blijven totdat een en ander was uitgezocht.

Verzoeker is vervolgens in de politieauto gestapt, waarna wij naar het politiebureau zijn gereden. Ik heb in de auto rustig met verzoeker gesproken. Verzoeker is een vriendelijke man die wel wat emotioneel was over het voorval.

Op het politiebureau aangekomen, hoorde ik dat mijn collega Go., die die dag soort baas van dienst was, had besloten om verzoekers zoon direct terug te brengen naar verzoekers ex-partner, de moeder van het kind. Inmiddels was dit al gebeurd. Ik heb dit aan verzoeker meegedeeld, koffie voor hem gehaald, en nog een poosje met hem gesproken. Verzoeker was zeer ontdaan over het feit dat zijn zoon weer was teruggebracht, terwijl ik hem had toegezegd dat dit niet zou gebeuren.

Ik heb ook de advocaat van verzoeker telefonisch gesproken, waarna deze de rechterlijke beschikking heeft gefaxt waarin de bezoekregeling stond vermeld. De bezoekregeling hield in dat verzoeker iedere vrijdag recht had op omgang met zijn zoon bij gezamenlijke vrienden thuis. Toen ik deze bezoekregeling aan mijn collega Go. liet zien, liet hij mij weten dat hij deze regeling al bij verzoekers ex-partner had gelezen.

Ik heb tegen Go. gezegd dat ik het met zijn beslissing niet eens was. Zeker omdat verzoekers zoon veilig was bij verzoekers moeder, hij niet ziek was, en omdat de bezoekregeling uitwees dat verzoeker die dag inderdaad recht had op omgang met zijn zoon. Al dat gesleep met zo'n kind vond ik nergens voor nodig. Bovendien was er sprake van een probleem tussen de vader en de moeder waar het kind moest worden buitengehouden.

Ik heb verzoeker vervolgens overgedragen aan politieambtenaar Go., omdat hij degene is geweest die opdracht had gegeven om verzoekers zoon terug te brengen naar verzoekers ex-partner.

Later heb ik nog een telefoongesprek gevoerd met verzoeker. Een afschrift van het verslag hiervan heeft verzoeker al aan u toegestuurd.

Tijdens de interne klachtbehandeling hebben we met z'n allen een gesprek gehad met de klachtencoördinator. Ook daarin heb ik gezegd dat ik het niet eens was met de beslissing van Go.

Als u mij vraagt of Go., voordat hij zijn beslissing nam om verzoekers zoon te laten terugbrengen, op de hoogte was van mijn toezegging aan verzoeker dat zijn zoon bij zijn moeder mocht blijven, kan ik u zeggen dat ik ervan uitga dat dit zo is geweest. Go. had immers ook contact met de meldkamer, die op de hoogte was van mijn beslissing.

Als u mij vraagt waarom ik in een mutatie heb vermeld dat verzoeker na zijn staande houding op een gegeven moment zijn hakken in het zand zette, kan ik u zeggen dat dit kwam omdat mijn collega Di. in eerste instantie tegen verzoeker zei dat zijn zoontje ook mee moest naar het politiebureau. Verzoeker reageerde daar geïrriteerd op. Vervolgens heb ik de beslissing genomen dat het kind bij oma bleef. Daarop is verzoeker rustig meegegaan. Het is dus niet zo dat wij verzoeker hebben moeten dwingen om mee te gaan. Ik had al die tijd een heel goed contact met verzoeker, ook op het politiebureau in Z.

Als u mij vraagt of wij op de politiebureaus in het bezit zijn van kinderzitjes, kan ik u zeggen dat dit niet zo is. Op uw vraag of burgers die een kind van twee zonder kinderzitje achter in de auto hebben zitten worden geverbaliseerd, kan ik zeggen dat zij dan inderdaad een probleem hebben.

Als u mij vraagt of verzoeker een telefoontje heeft gehad van de gezamenlijke vrienden, kan ik u slechts zeggen dat verzoeker een paar keer heeft gebeld of werd gebeld. Dit was volgens mij met een vriendin. Of dit een gezamenlijke vriendin was, kan ik u niet zeggen.

Als u mij vraagt of ik van het voorval apart rapport heb opgemaakt, kan ik u zeggen dat het hier een melding met rapportage in het BPS betrof, die al in bezit is van verzoeker.

Als u mij vraagt of ik dit soort voorvallen meer heb meegemaakt, en of hiervoor intern enige instructies zijn opgesteld over hoe te handelen, kan ik u zeggen dat ik soortgelijke situaties meerdere keren heb meegemaakt. Elke keer is het echter weer anders, waardoor niet eenduidig is vast te stellen hoe je moet handelen. Het is een kwestie van aanvoelen. Hier zijn ook geen interne instructies voor."

G. verklaring betrokken ambtenaar Go.

Ambtenaar Go. van het regionale politiekorps Utrecht verklaarde op 7 juli 2003 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Het voorval waar u naar vraagt is feitelijk gegaan zoals ik in de mutatie heb vermeld.

Ik kreeg een melding dat een vader wederrechtelijk zijn zoon had meegenomen, dus zonder toestemming van de moeder. Het was een 112-melding die via de meldkamer aan de politievoertuigen werd doorgegeven. Ik ben motoragent en zat op dat moment dus op de motor.

Ik ben vervolgens naar de woning van de meldster in Y gegaan. De meldster is de ex-partner van verzoeker. De vrouw was hevig geëmotioneerd, evenals haar moeder, die ook in de woning aanwezig was. Het werd mij duidelijk dat er iets was voorgevallen tussen hen en verzoeker. Ik heb vervolgens het hele verhaal van de ex-partner aangehoord. Tijdens dat gesprek liet zij mij ook de beschikking van de rechtbank zien, waarin een bezoekregeling was opgenomen. De bezoekregeling hield in dat verzoeker iedere vrijdag recht had op omgang met zijn zoon bij gezamenlijke vrienden thuis.

De ex-partner van verzoeker en haar moeder hebben mij ook nog verteld dat ze door verzoeker waren bedreigd en geslagen. Ik heb hun toen uitgelegd wat precies de procedure is bij het doen van een aangifte. Verder heb ik haar gezegd dat het in dit soort zaken altijd moeilijk is om het bewijs rond te krijgen, omdat het meestal de verklaring van de één tegenover die van de ander is. Zij heeft uiteindelijk besloten om geen aangifte te doen.

Ik heb vervolgens de beslissing genomen dat de zoon moest worden teruggebracht naar zijn moeder. Ik heb mij daarbij gebaseerd op het verhaal van de moeder, die mij vertelde dat haar kind ziek was en dat verzoeker hem zomaar in zijn pyjama en pantoffels had meegegrist, en op het feit dat de vader op grond van de beschikking zijn zoon mocht zien bij gezamenlijke vrienden. Bij de moeder thuis hebben wij geprobeerd die vrienden te bellen, maar daar werd niet opgenomen.

Voor mij was dit voldoende om te beslissen dat het kind terug moest naar zijn moeder. Ik heb daarom aan de meldkamer doorgegeven dat het kind bij de vader moest worden opgehaald.

Ik was inmiddels op de hoogte van het feit dat het zoontje was getraceerd.

Ik heb geen opdracht gegeven om verzoeker staande te houden. Deze staandehouding is een logisch gevolg geweest van de inhoud van de melding. De melding hield in dat de vader geen ouderlijke macht had.

Vervolgens ben ik naar de BP benzinepomp in Z gegaan, alwaar collega's het zoontje, die zij bij vader hadden opgehaald, weer overdroegen aan de moeder. Ik heb het zoontje daar gezien. Het had slechts een pyjamaatje aan en pantoffels. Ik weet niet meer of hij een jasje aanhad. Hij had in ieder geval geen sokjes aan.

De communicatie verliep die gehele dag over de portofoon via de meldkamer. Er waren op dat moment meerdere mensen die gebruik maakten van dat systeem en zich dus ook met deze zaak bemoeiden. Ik ben brigadier en heb geen leidinggevende functie. Omdat ik op dat moment alleen was, was ik degene die de beslissing moest nemen. Er was op dat moment geen leidinggevende naar wie ik kon terugkoppelen. Een beslissing moet op dat moment worden genomen. Alhoewel het achteraf misschien niet de beste beslissing is geweest, zou ik het de volgende keer weer zo doen. Ik wil hierbij wel opmerken dat wij voor dit soort civiele zaken in het geheel niet zijn opgeleid.

Na de overdracht van het zoontje ben ik naar het politiebureau in Z gegaan. Ik heb daar met verzoeker gesproken, waarbij ik heb geprobeerd hem uit de leggen wat de gang van zaken was. Verzoeker was niet voor rede vatbaar. Hij was onredelijk en eiste alleen maar dingen. Dit gesprek verliep dan ook niet goed. Ik heb verzoeker uiteindelijk teruggebracht naar Q. Dit ging moeilijk, omdat ik mij hiervoor heb moeten afmelden bij de surveillancedienst.

Als u mij vraagt of ik op het bureau of ervoor via de portofoon met mijn collega G. over de zaak heb gesproken, kan ik u zeggen dat dit niet zo is. G. werkt op het politiebureau in Q en ik in Z. Volgens mij was G. al naar Q teruggekeerd op het moment dat ik op het politiebureau in Z aankwam. Na afloop van de zaak hebben we wel contact gehad met elkaar over de vraag wie wat zou muteren.

Als u mij voorhoudt dat G. nadrukkelijk heeft verklaard dat ik hem die dag wel heb gesproken op het politiebureau, onder andere over de inhoud van de beschikking van de rechtbank, kan ik u zeggen dat ik mij daar echt niets van kan herinneren. Ik weet niet waarom G. dit heeft verklaard. Volgens mij hebben wij elkaar niet gesproken. Anders moet het heel kort op het bureau in Z zijn geweest maar nogmaals, ik kan me daar helemaal niets van herinneren.

Als u mij naar mijn menig vraagt over verzoekers klacht over de toonzetting in de door mij opgemaakte mutatie, kan ik u zeggen dat een mutatie een weergave vormt van de feiten. Verder is het een intern communicatiemiddel naar mijn collega's toe. Het is geen ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Uiteraard moet ook in een mutatie slechts de waarheid staan en moet het wel netjes blijven. Dat verzoeker de toonzetting niet leuk vindt, is jammer. Het gaat mij erom dat ik naar mijn collega's toe een middel heb om te laten weten wat er precies is gebeurd. Wat ik duidelijk in die mutatie heb weergegeven, is dat het niet boterde tussen mij en verzoeker. Dat was ook echt zo.

Op het moment dat ik verzoeker terugbracht naar Q, heeft verzoeker een aantal keren gezegd dat ik moest oppassen omdat hij raadslid was. Ik vond dat hij op dat moment misbruik maakte van zijn titel en heb hierover nog overleg gevoerd met een hulpofficier van justitie. Ik vroeg me af of we daar nog iets mee moesten doen. Uiteindelijk hebben we besloten op dit punt geen verdere actie te ondernemen omdat deze zaak toch niet direct aan verzoekers werk gerelateerd was.

De volgende dag heeft verzoeker nog telefonisch contact met mij gezocht. Ik heb mij in het telefoongesprek zeer stoïcijns opgesteld. Ik vond dat verzoeker zich vervelend opstelde naar mij toe. Ik vond dat ik geen verantwoording aan hem hoefde af te leggen over mijn beslissing.

Als u mij vraagt wat ik bedoel met 'een fundamentele afwijking van de omgangsregeling', zoals is aangegeven in de brief van de districtschef van 8 oktober 2002, kan ik u zeggen dat ik hiermee doelde op het feit dat de telefoon niet werd opgenomen bij de gezamenlijke vrienden in X. Ik kreeg hierdoor het idee dat verzoeker zich helemaal niet aan de omgangsregeling hield.

Als u mij vraagt of ik dit soort voorvallen meer heb meegemaakt, kan ik u zeggen dat dit niet zo is. Voor politiemensen is dit soort zaken een nachtmerrie. We moeten altijd de gulden middenweg zien te vinden. Er bestaan geen interne instructies voor dit soort situaties. Je handelt naar omstandigheden. Er gebeuren altijd dingen die je niet verwacht.

Als u mij vraagt of wij op de politiebureaus in het bezit zijn van kinderzitjes, kan ik u zeggen dat dit niet zo is. Op uw vraag of burgers die een kind van twee zonder kinderzitje achter in de auto hebben zitten worden geverbaliseerd, kan ik zeggen dat zij dan inderdaad een probleem hebben."

H. reactie verzoeker

Bij brief van 17 augustus 2003 reageerde verzoeker onder meer als volgt:

"Allereerst het verslag van politieambtenaar Go.

Hij geeft aan dat er een melding kwam vanuit de meldkamer dat ik mijn kind zou hebben ontvoerd? Waarom is niet eerst gecheckt of dat wel zo was en of er niet sprake was van een normale omgangsregeling?

(…)

Dhr Go. was wel degelijk op de hoogte van de beslissing van dhr G. om K. bij zijn oma te laten. Ik heb er namelijk meerdere keren op gehamerd en stond erop dat het uitvoerig gecommuniceerd werd via de meldkamer naar de dhr Go. toe. Ik was erbij dat dhr G. zijn uiterste best deed om de afspraak gedaan te krijgen en de toestemming kwam dan uiteindelijk ook via de meldkamer! Dat heb ik zelf gehoord via de portofoon van Dhr G. Toen ik op het bureau was ben ik mobiel gebeld door 1 van de gezamenlijke vrienden die mij vroeg waar of dat we bleven. Hij had zijn dochtertje naar school gebracht en zat te wachten op onze komst. Dat verklaart misschien ook het feit dat er niet opgenomen werd toen Dhr Go. hun telefoonnummer belde. De school is echter aan de straat waar de gezamenlijke vrienden wonen, dus je kunt mijn auto vanaf de school aan zien komen bij de woning van de gezamenlijke vrienden. Dat was het probleem dus niet. Daarnaast communiceer ik meestal via hun mobiele telefoon met deze vrienden. Die hebben ze altijd op zak.

(…)

Naar aanleiding van het verslag van dhr Go. wil ik de volgende op- en aanmerkingen maken.

Men was hevig geëmotioneerd in Y? Heeft meneer Go. wel eens van toneelspel gehoord? Ik heb pertinent niemand geslagen of bedreigd. Omdat het verhaal volledig verzonnen was heeft ze ook geen aangifte willen en durven doen! Op basis waarvan heeft dhr Go. besloten zonder eerst mij te hebben gehoord, om tegen de gemaakte afspraken met Dhr G. en hem in K. terug te brengen naar Z?

Iedereen kan wel van alles roepen over geweld en dergelijke. Men moet toch weten dat er vaak een heleboel bij verzonnen wordt! K. was keurig gekleed, had geen koorts was levendig en niet ziek. Het is echt schandelijk dat een politieambtenaar keihard durft te liegen dat K. bijvoorbeeld niet gekleed was, om daarmee achteraf zijn beslissing te doen rechtvaardigen.

(…)

Waarom? Dat is de vraag! Waarom is dhr. Go. tegen het advies van dhr. G. ter plekke in gegaan en heeft hij deze verkeerde beslissing genomen? De melding hield in dat de vader geen ouderlijke macht had. Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk. Waarom wordt dat niet gecheckt? Ik heb nota bene het gezamenlijke ouderlijke gezag samen met mijn ex-vrouw over mijn kind, een officiële omgangsregeling en dan komt er een melding oppakken die man???

(…)

Dhr Go. moet verder maar eens een cursus geheugentraining doen want hij heeft persoonlijk met mij en dhr G. gesproken toen hij op kantoor in Z aankwam en wij daar al een tijdje waren. Het feit dat hij durft te beweren niet met G. gesproken te hebben over de omgangsregeling is alweer een grove leugen.

(…)

Ik heb nooit gezegd dat dhr Go. moest oppassen omdat ik raadslid was. Ik heb gezegd dat ik een respectabel burger was en raadslid, dierenarts en allerlei maatschappelijke vooraanstaande functies bekleedde en dat het mij volledig onduidelijk was waarom dhr Go. mij zo behandeld heeft als hij deed. Hij liet mijn kind bij me weghalen en heeft me ook op het kantoor nadat hij had aangegeven mijn ex-vrouw dan wel te willen bellen om te vragen of K. weer terug mocht, waarmee hij overigens aangaf en inzag fout te zijn geweest in zijn beslissing, mij nog een uur heeft laten wachten voor hij me terugbracht. Waarom omdat mijn ex-vrouw natuurlijk niet mee wilde werken met het terugbrengen van K. naar mij toe.

(…)

Korte reactie op het verhaal van Dhr D.

Mijn moeder heeft verklaard dat K. wel degelijk in stress verkeerde en niet meewilde met de agenten. Hij huilde en hield zich aan mijn moeder vast! Dat K. daarnaast zonder autozitje is vervoerd, is niet goed te praten Ik zou me geen raad geweten hebben als hem iets was overkomen. Gelukkig is het allemaal goed gegaan maar er had wel van alles kunnen gebeuren. Ik vind de opstelling van de dienstdoende agenten onverantwoordelijk en gevaarlijk en ga niet akkoord met deze wijze van vervoeren van mijn kindje. Het was tegen de afspraak en heeft K. een trauma bezorgd. Hij was tot dan toe nog nooit zonder zijn moeder of mij of de beide oma's ergens heen geweest! Dat heeft hij niet vergeten en ongemerkt misschien wel een angst ontwikkeld voor mannen met petten en blauwe uniformen."

I. Nadere informatie betrokken ambtenaar Go.

Op telefonisch verzoek van een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman liet betrokken ambtenaar Go. op 20 september 2003 telefonisch weten dat hij op 22 maart 2002 niet concreet met verzoekers ex-partner heeft besproken op welke wijze K. bij verzoekers moeder werd opgehaald. Er is niet overlegd of dit in een kinderzitje plaats zou moeten vinden.

Achtergrond

1. Artikel 2 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

2. Wetboek van Strafvordering

2.1 Artikel 52:

"Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd den verdachte naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadministratie persoongegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden."

2.2 Artikel 53, derde lid:

"Geschiedt de aanhouding door een (...)opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid."

3. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV)

3.1 Artikel 59, eerste en tweede lid:

"Bestuurders van een motorvoertuig of bromfiets en de naast hen gezeten passagiers moeten gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Naast de bestuurder gezeten passagiers jonger dan 12 jaren die korter zijn dan 1.50 meter moeten gebruik maken van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem dat is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de wet."

"Andere dan de in het eerste lid bedoelde passagiers moeten eveneens gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Indien deze passagiers jonger zijn dan twaalf jaren en korter zijn dan 1.50 meter, moeten zij gebruik maken van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem als bedoeld in het eerste lid, indien dit aanwezig is. Indien een dergelijk kinderbeveiligingssysteem niet aanwezig is, moeten passagiers van 3 tot 12 jaren die korter zijn dan 1.50 meter gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel. Passagiers van 0 tot 3 jaren behoeven alsdan geen beveiligingsmiddel te gebruiken."

3.2 In het Staatsblad 1990, 459, is met betrekking tot artikel 59 RVV op pagina 124 onder meer het volgende opgenomen:

"Ouders en verzorgers zullen zelf moeten beoordelen of zij kinderen jonger dan vier jaar voorin dan wel achterin willen vervoeren en zo zij voorin worden vervoerd - hetgeen overigens niet wordt aangeraden maar evenmin wordt verboden - hoe zij deze kinderen willen beschermen: met een autogordel die het bovenlichaam niet omsluit dan wel door middel van een kinderzitje."

4. Schadevergoeding

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Optreden van politieambtenaren n.a.v. melding ex-partner dat verzoeker zoontje tegen haar wil had meegenomen: opdracht gegeven om verzoeker staande te houden en verzoek om schadevergoeding afgewezen; zoontje van 2 jaar naar ex-partner gebracht zonder daarbij veiligheidsmaatregelen te nemen in politieauto.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Tegen het advies van collega in, opdracht gegeven om zoontje terug te brengen naar ex-partner; partijdig opgesteld door verzoeker negatief af te schilderen in de over het voorval opgemaakte mutaties; chef in klachtafdoeningsbrief gesteld dat zoontje slechts in een pyjama was gekleed, dat verzoeker zich bedreigend had opgesteld en dat er duidelijk sprake was van een fundamentele afwijking van de uitvoering van de omgangsregeling .

Oordeel:

Gegrond