Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden:
1. een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2001, waarbij verzoeker is veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag, nog niet ten uitvoer had gelegd op het moment dat hij zich op 19 januari 2002 tot de Nationale ombudsman wendde. Hierdoor konden de beslagen op de banktegoeden van verzoeker in Nederland en Luxemburg niet worden opgeheven;
2. hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de termijn die gemoeid zou zijn met de executie van het vonnis.
Beoordeling
I. Algemeen
Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden, onderdeel van het ministerie van Justitie, is namens het Openbaar Ministerie belast met de executie van strafvonnissen en ontnemingsuitspraken. Het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie (het BIRS) is namens de minister van Justitie onder meer belast met het indienen van rechtshulpverzoeken bij justitiële autoriteiten in andere landen.
II. Ten aanzien van de voortvarendheid waarmee het CJIB het vonnis van 8 mei 2001 heeft uitgevoerd
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het CJIB het vonnis van 8 mei 2001 waarbij verzoeker werd veroordeeld tot betaling aan de Staat der Nederlanden van ƒ 91.058 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende voortvarend heeft uitgevoerd.
2. Op 24 juli 2001 verzocht het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch aan het CJIB tot executie over te gaan van het vonnis van 8 mei 2001. Ter bewaring van het recht op verhaal was al op 30 januari 1997 conservatoir beslag gelegd op een geldbedrag in contanten, een bankrekening in Nederland en een drietal bankrekeningen van verzoeker bij een bank in Luxemburg (zie Achtergrond, onder 2.).
Naar aanleiding van het verzoek van 24 juli 2001 heeft het CJIB op 8 augustus 2001 contact met verzoeker opgenomen over de maatregel tot ontneming. Nadat verzoeker had aangegeven dat hij er de voorkeur aan gaf dat eerst het beslag op zijn Luxemburgse rekening werd uitgewonnen, heeft het CJIB op 24 augustus 2001 tevergeefs geprobeerd om het betreffende bedrag onderhands van een Luxemburgse bank te verkrijgen.
3. Vervolgens heeft het CJIB begin september 2001 contact opgenomen met het BIRS, omdat dit bureau de executie van het vonnis diende over te dragen aan de justitiële autoriteiten in Luxemburg. Op 5 september 2001 deelde een medewerker van het BIRS vervolgens per e-mail aan het CJIB mee welke stukken het CJIB diende te verzenden aan het BIRS om die overdracht mogelijk te maken. Uit deze e-mail valt op te maken dat de volgende stukken moeten worden ingezonden bij een uitwinning van het beslag op de Luxemburgse bankrekeningen: een rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris te
's-Hertogenbosch, vergezeld van het (voor kopie conform getekende) vonnis/arrest/vertaling. Vervolgens is er nog een aantal keren telefonisch contact geweest tussen het CJIB en het BIRS over de toe te zenden bescheiden. Het CJIB heeft op respectievelijk 4 september, 27 september en 9 oktober 2001 stukken opgevraagd bij de gerechtelijke autoriteiten te 's-Hertogenbosch. Op 8 en 15 november 2001 stuurde het CJIB de verzamelde stukken naar het BIRS ter afhandeling. Na ontvangst van die stukken heeft het BIRS aan het CJIB meegedeeld dat er een vertaling van een aantal stukken diende te worden bijgevoegd. Begin december 2001 gaf het CJIB een vertaalopdracht daartoe. De vertalingen ontving het CJIB vervolgens op 29 januari 2002. Het CJIB stuurde deze op 31 januari 2002 door aan het BIRS. Nadat werd vernomen dat deze stukken bij het BIRS in het ongerede waren geraakt, verzond het CJIB ze op 13 februari 2002 opnieuw. Het BIRS heeft de stukken vervolgens op 20 maart 2002 overgedragen aan de justitiële autoriteiten in Luxemburg. Op 4 december 2002 heeft het CJIB verzoekers gemachtigde ervan in kennis gesteld dat de beslagen waren uitgewonnen en voor het overige waren opgeheven.
4. In reactie op de klacht gaf de minister van Justitie een opsomming van de door het CJIB verrichte acties en concludeerde daaruit dat het CJIB de executie van de maatregel tot ontneming voldoende voortvarend had afgewikkeld. Nadat onderhandse afwikkeling niet mogelijk bleek, was de formele procedure via een rechtshulpverzoek door tussenkomst van het BIRS geïnitieerd. Op 13 februari 2002 waren alle noodzakelijke gegevens door het CJIB aan het BIRS geleverd. Omdat dergelijke internationale procedures tijdrovend zijn en het BIRS wat betreft de snelheid van afwikkeling afhankelijk was van de Luxemburgse autoriteiten, was in dit geval niet voordat verzoeker een klacht bij de Nationale ombudsman had ingediend bij het BIRS geïnformeerd naar de stand van zaken. In januari 2003 zijn er tussen het CJIB en het BIRS werkafspraken gemaakt, om de samenwerking bij dergelijke zaken te verbeteren.
5. De minister van Justitie kan niet worden gevolgd in zijn conclusie dat het CJIB de executie van de maatregel tot ontneming voldoende voortvarend heeft afgewikkeld. Uit de verstrekte informatie blijkt immers dat ook het CJIB deels verantwoordelijk is geweest voor de lange afwikkelingsduur. De communicatie tussen het CJIB en het BIRS over de aan te leveren stukken en de vorm waarin dat moest gebeuren, is kennelijk onvoldoende geweest. Uit het feit dat er per emailbericht en telefonisch een aantal keren contact is geweest tussen het CJIB en het BIRS, en dat het bij het CJIB niet direct duidelijk was dat het CJIB voor vertaling van een aantal stukken zorg moest dragen, blijkt dat sprake is geweest van onvoldoende duidelijke werkafspraken met het BIRS en van onvoldoende zorg voor een snelle vertaling door het CJIB. Hierdoor duurde het van begin september 2001 tot begin februari 2002, voordat het BIRS alle relevante informatie van het CJIB had ontvangen. Hoewel het CJIB ook afhankelijk was van de toelevering van stukken door justitie vanuit 's-Hertogenbosch en van de toelevering van de vertaling door een vertaalinstituut, is dat een te lange periode. Indien aanstonds duidelijk was geweest welke stukken het CJIB aan het BIRS had moeten verstrekken, en in welke vorm - vertaald - deze hadden moeten worden aangeleverd, had dat een aanzienlijke bekorting van de tijd kunnen opleveren. Al met al had het CJIB in de periode voordat de zaak werd overgedragen aan het BIRS efficiënter en voortvarender te werk kunnen gaan.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de informatieverstrekking over de termijn van afhandeling door het CJIB
1. Verzoeker klaagt er verder over dat het CJIB hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de termijn die gemoeid zou zijn met de executie van het vonnis.
2. In reactie op de klacht gaf de minister van Justitie aan welke informatie het CJIB aan de gemachtigde van verzoeker gedurende de executie had verstrekt, en gaf verder aan dat een termijn van afwikkeling door het CJIB niet kon worden gegeven, aangezien het CJIB voor die afwikkeling afhankelijk was van derden zoals het parket en de griffies van de rechtbank en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, het vertaalcentrum en het BIRS. Vervolgens was het BIRS weer afhankelijk van de Luxemburgse autoriteiten.
3. Op 1 oktober 2001 heeft het CJIB aan verzoekers gemachtigde laten weten dat de afwikkeling van de in Luxemburg gelegde beslagen via het BIRS zou lopen, nadat het CJIB alle gegevens aan het BIRS had verstrekt. Het CJIB gaf aan dat het op dat moment moeilijk was om aan te geven wanneer verzoeker weer over zijn geld zou beschikken, omdat het BIRS weer afhankelijk was van de snelheid van afwikkeling door de Luxemburgse autoriteiten. Nadien heeft het CJIB verzoekers gemachtigde, meestal naar aanleiding van vragen van die gemachtigde, op de hoogte gesteld van de stand van zaken. Dat het CJIB niet altijd tijdig reageerde op de vragen van de gemachtigde en dat de door het CJIB verstrekte informatie over de (definitieve) overdracht van de zaak aan het BIRS niet geheel duidelijk was, doet niet aan af aan het feit dat verzoekers gemachtigde voldoende is geïnformeerd over de (ongewisse) termijn van afwikkeling.
Hoewel te begrijpen valt dat verzoeker, gelet op zijn belang bij een spoedige afwikkeling, graag meer specifieke informatie had willen hebben over de termijn waarbinnen de zaak zou kunnen worden afgewikkeld, kon het CJIB daarover geen duidelijke uitspraak doen, omdat dit grotendeels afhankelijk was van derden. Het CJIB heeft aldus voldoende informatie verschaft over de termijn van afwikkeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond wat betreft de voortvarendheid en niet gegrond wat betreft de informatieverstrekking.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman er kennis van genomen dat inmiddels overleg op gang is gekomen tussen het CJIB en het BIRS, dat heeft geresulteerd in werkafspraken.
Onderzoek
Op 19 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd, nadat verzoeker op 22 februari 2002 nadere informatie had verschaft, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werden er nadere vragen gesteld aan de minister van Justitie en het CJIB. Het CJIB reageerde niet zelf op deze vragen, maar verwees naar de reactie van de minister.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij vonnis van 8 mei 2001 veroordeelde de rechtbank te `s-Hertogenbosch verzoeker tot het betalen van een geldbedrag van ƒ 91.058 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter bewaring van het recht op verhaal was op 30 januari 1997 conservatoir beslag gelegd op een geldbedrag in contanten, een bankrekening in Nederland en een drietal bankrekeningen van verzoeker bij een bank in Luxemburg, met daarop een totaalbedrag van ƒ 135.157.
2. Bij brief van 30 juli 2001 informeerde verzoekers gemachtigde bij het CJIB op welke termijn de ontnemingsuitspraak ten uitvoer zou worden gelegd.
3. Bij brief van 8 augustus 2001 berichtte het CJIB verzoeker onder meer het volgende:
“Hierbij ontvangt u een aanschrijving onherroepelijk vonnis inzake de door de rechter aan u opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van ƒ 91.058 wegens wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de tekst van de aanschrijving staat vermeld dat er conservatoir beslag is gelegd op goederen, in uw geval op een contant geldbedrag van ƒ 17.038,90, een viertal bankrekeningen. De belastingdienst Ondernemingen te Amsterdam heeft tevens in juli 1998 derdenbeslag onder Justitie gelegd (op het contante geldbedrag).
Ik doe u hierbij een betalingsaanbod toekomen. Als u deze formulieren ingevuld en ondertekend retourneert, zal het in beslag genomen geldbedrag (verhoogd met de opgebouwde rente) worden aangewend ter volledige betaling van de (preferente) fiscale schuld en ter gedeeltelijke betaling van de opgelegde ontnemingsmaatregel.
Vervolgens kan - middels ondertekening van formulier 2. - het saldo op de beslagen ABN/AMRO-bankrekening worden aangewend ter gedeeltelijke betaling van de ontnemingsmaatregel. Het restantsaldo van ƒ 64.820,30 kan - middels ondertekening van formulier 3 - worden voldaan uit het bankbeslag in Luxemburg op rekeningnummer (…). Zodra hieraan door de banken uitvoering is gegeven, en de ontnemingsmaatregel derhalve is voldaan, zal het beslag op alle beslagen rekeningen worden opgeheven.”
Op 13 augustus 2001 zond het CJIB een afschrift van bovengenoemde brief aan verzoekers gemachtigde.
4. Verzoeker tekende op 13 augustus 2001 een formulier van het CJIB, waarin hij aangaf akkoord te gaan met overmaking van ƒ 91.058 van één van zijn Luxemburgse bankrekeningen naar het CJIB. Bij brief van 24 augustus 2001 verzocht het CJIB aan de betreffende bank in Luxemburg de betreffende storting uit te voeren. De Luxemburgse bank liet bij brief van 27 augustus 2001 aan het CJIB weten dat er alleen geld kon worden overgemaakt met toestemming van de justitiële autoriteiten in Luxemburg.
5. Bij brief van 4 september 2001 vroeg het CJIB aan het Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch om eensluidende gewaarmerkte afschriften toe te zenden van de vonnissen inzake de straf- en ontnemingszaak van verzoeker.
6. Op 5 september 2001 stuurde een medewerker van het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie (hierna te noemen: het BIRS) een e-mail met de volgende inhoud naar een medewerker van het CJIB:
“…zoals we al hebben besproken moet eerst een keuze gemaakt worden: - verhalen we eerst op het beslag wat in Nederland ligt en de rest in Luxemburg? Of verhalen we het geheel in Luxemburg?
Ik denk dat de 1e optie de voorkeur heeft. De Staat ontvangt dan 100% van hetgeen in NL is uitgewonnen. Hetgeen in Luxemburg wordt geëxecuteerd valt in principe in z'n geheel toe aan de Luxemburgse staat. In beginsel ontvangt NL daar niets van. Het is aan Luxemburg om te beslissen of NL een deel krijgt en zo ja, voor welk percentage. De directeur van het ontnemingsfonds te Luxemburg heeft mij verteld dat men in beginsel 50% aanbiedt. Ik neem aan dat jij met de executie-officier? bespreekt op welke wijze wordt geëxecuteerd.
- TRAJECT 1:
De executie van het (resterende deel) van de ontnemingsmaatregel in Luxemburg dient via BIRS te lopen. Dit kan met een brief van de land.ex.ovj met de nodige bijlagen. Denk hierbij aan een voor -origineel- copie conform getekend vonnis/arrest + vertaling. Bedenk hierbij wel dat hieruit wel moet blijken welke (grond)feiten het betreft. Het buitenland moet wel kennis kunnen nemen welke feiten het nu precies betreft. Verder moeten de artikelen worden bijgevoegd + vertaling. Vervolgens stuurt BIRS het met een aanbiedingsbrief naar de bevoegde autoriteit in Luxemburg.
-TRAJECT 2:
De opheffing van het (resterende) beslag in Luxemburg.
Dit moet middels een rechtshulpverzoek geschieden, dat via BIRS wordt ingezonden. In beginsel dient de autoriteit die destijds om beslaglegging heeft gevraagd, ook te vragen om de opheffing van het (resterende) beslag te Luxemburg. Uit de stukken blijkt dat de rechter-commissaris Den Bosch destijds het verzoek heeft gedaan.
Ook dit rechtshulpverzoek dient vergezeld te worden van het vonnis/arrest/vertaling. In het rechtshulpverzoek(RHV) dient de voorliggende situatie te worden uitgelegd.
Wellicht dat je dit (RVH) voor elkaar krijgt via de ovj te Den Bosch.
Het is zonder meer wenselijk dat beide stukken tegelijkertijd via BIRS worden ingezonden.
Na opheffing van het (resterende deel) van het beslag valt het `vrije' deel toe aan de verdachte. In deze situatie is dit inclusief de inmiddels opgebouwde rente. Ik begrijp tenminste dat de rechter een bedrag als ontnemingsmaatregel heeft opgelegd.
Ik kom namelijk ook wel tegen dat de rechter uitspreekt dat het tegoed op een bepaalde bankrekening dient te worden ontnomen. In zo'n situatie moet je ook de inmiddels opgebouwde rente denken.
Wellicht is het handig om een keer een afspraak maken om, voor de toekomst, procedures vast te leggen.
Wat deze zaak betreft ben ik uiteraard bereid om mee te denken omtrent vorm en inhoud van brief/RHV etc…”
7. Verzoekers gemachtigde vroeg het CJIB op 27 september 2001 wat de stand van zaken was, wat betreft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontneming en per wanneer verzoeker het nog aan hem toekomende bedrag (nadat de beslagen waren uitgewonnen) tegemoet kon zien.
8. In reactie op bovengenoemde brief deelde het CJIB verzoekers gemachtigde bij brief van 1 oktober 2001 het volgende mee:
“De afwikkeling van het onder uw cliënt in Luxemburg gelegde bankbeslag zal gaan lopen via het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) te 's-Gravenhage. De hiervoor benodigde - door het CJIB opgestelde - aanbiedingsbrief ligt reeds klaar.
De strafgriffie van de rechtbank en het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft echter tot op heden de tevens benodigde eensluidende gewaarmerkte afschriften van het ontnemingsvonnis en het arrest in de strafzaak, nog niet aan het CJIB doen toekomen (de Luxemburgse autoriteiten moeten namelijk kennis kunnen nemen van de door uw cliënt gepleegde strafbare feiten). Vorige week is de strafgriffie hieromtrent gerappelleerd.
Zodra de strafgriffie aan het verzoek van het CJIB uitvoering heeft gegeven, zal aan het BIRS worden verzocht het beslag - middels een rechtshulpverzoek - af te wikkelen.
Het is op dit moment moeilijk aan te geven wanneer uw cliënt het aan hem toekomende bedrag tegemoet kan zien omdat het BIRS tevens afhankelijk is van de snelheid van afwikkeling door de Luxemburgse autoriteiten.
Indien u vragen heeft dan kunt u contact opnemen met de unit ontnemingsmaatregelen…”
9. Bij brief van 17 oktober 2001 deelde verzoekers gemachtigde aan het CJIB mee dat hij aannam dat inmiddels aan het BIRS was verzocht het beslag af te wikkelen. Hij verzocht het CJIB hem mee te delen bij welke instantie hij vanaf dat moment kon informeren naar de voortgang van de zaak. Aangezien verzoekers gemachtigde geen reactie op zijn brief ontving, rappelleerde hij op 16 november 2001 bij het CJIB.
10. In reactie op verzoekers fax van 16 november 2001 deelde het CJIB verzoekers gemachtigde op 21 november 2001 het volgende mee:
“…Naar aanleiding van uw telefax d.d. 16 november 2001 lijkt het mij zinvol het verloop van de zaak weer te geven, nadat deze begin augustus 2001 door het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch aan het CJIB ter executie is overgedragen. De afwikkeling gaat door allerlei noodzakelijke formaliteiten meer tijd in beslag nemen dan u, uw cliënt en het CJIB wellicht in eerste instantie voor ogen hadden.
Op 8 augustus 2001 is uw cliënt door het CJIB aangeschreven om de opgelegde ontnemingsmaatregel van f 91.058,- voor de gestelde vervaldatum van 9 september 2001 te voldoen. Aangezien er reeds in de opsporingsfase onder uw cliënt voldoende vermogensbestanddelen conservatoir in beslag waren genomen waaruit de ontnemingsmaatregel volledig kon worden voldaan, heeft het CJIB uw cliënt in vorengenoemde brief verzocht een aantal akkoordverklaringen ondertekend te retourneren. In de akkoordverklaringen was opgenomen dat de ontnemingsmaatregel zou worden verhaald op de conservatoire beslagen in Nederland en in Luxemburg, waarna tot opheffing van de gelegde beslagen zou worden overgegaan.
Op 13 augustus 2001 nam uw cliënt telefonisch contact op met het CJIB waarbij hij aangaf zich niet te kunnen vinden in de door het CJIB gepresenteerde afwikkeling van de conservatoire beslagen. Uw cliënt liet weten er de voorkeur aan te geven eerst het beslag op de Luxemburgse bankrekeningen uit te winnen en de beslagen in Nederland vooralsnog niet uit te winnen. Volgens zeggen van uw cliënt zou de Banque Internationale à Luxemborg direct uitvoering geven aan de overboeking van het saldo van één van de beslagen bankrekeningen, indien hij hieraan zijn medewerking zou verlenen. Het CJIB heeft op verzoek van uw cliënt de akkoordverklaring conform zijn wens aangepast en op dezelfde dag naar uw kantoor gefaxt.
Het rechtstreekse verzoek om tot afwikkeling van het beslag over te gaan, gericht aan de Banque Internationale à Luxembourg d.d. 24 augustus 2001, heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De bankinstelling kon geen uitvoering geven aan het door uw cliënt ondertekende betalingsaanbod, aangezien zij formeel toestemming nodig heeft van de Luxemburgse autoriteiten. In verband hiermee diende het CJIB de zaak over te dragen aan het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) van het Ministerie van Justitie. BIRS is thans doende met de zaak en zal zo spoedig mogelijk de benodigde bescheiden opstellen en voor verdere afwikkeling zorgdragen. Vanzelfsprekend zal de afwikkeling enige tijd in beslag nemen.
Conform het bepaalde in de wet worden de beslagen opgeheven, nadat het totaal verschuldigde door uw cliënt is voldaan. Dit betekent dat de gelegde beslagen, inclusief de beslagen die zijn gelegd in Nederland, niet eerder worden opgeheven, dan nadat het tegoed op de bankrekening in Luxemburg is uitgewonnen en hieruit de volledige ontnemingsmaatregel is verhaald.
Aangezien u heeft aangegeven in deze op te treden namens (verzoeker; N.o.) verzoek ik u alle verdere contacten tussen uw cliënt en het CJIB middels uw tussenkomst te laten verlopen. Het CJIB zal derhalve geen rechtstreekse informatie meer aan uw cliënt verschaffen…”
11. Bij faxbericht van 28 januari 2002 deelde verzoekers gemachtigde het CJIB het volgende mee:
“…Hierdoor bevestig ik volledigheidshalve hetgeen wij vandaag telefonisch bespraken. Ik deelde u mede dat ik vanmorgen telefonisch contact heb opgenomen met het B.I.R.S. van het Ministerie van Justitie teneinde te informeren naar de voortgang van de afwikkeling van het beslag op de Luxemburgse bankrekeningen. Het B.I.R.S. deelde mij mede dat de functionaris die zich met Luxemburgse zaken bezighoudt langdurig afwezig is. Bovendien kon men in het computersysteem geen verrichtingen ten aanzien van Luxemburg in de zaak van cliënt terugvinden. Men deelde mij mede dat bij u navraag zou worden gedaan en dat ik vervolgens nader zou worden geïnformeerd.
Hierop heb ik telefonisch contact met u opgenomen. U deelde mij mede dat het dossier wel degelijk eind november 2001 is overgedragen aan het B.I.R.S. Voorts zou u nog in afwachting zijn van de vertaling van de ontnemingsuitspraak van de rechtbank
Den Bosch, waarvan de vertaalopdracht eveneens eind november 2001 zou zijn verstrekt. U kon mij geen indicatie geven van de termijn waarbinnen cliënt betaling van het aan hem toekomende bedrag van de overwaarde van het beslag tegemoet zou kunnen zien.
Hierop heb ik u medegedeeld dat cliënt niet bereid is langer te wachten. De ontnemingsuitspraak van de rechtbank Den Bosch dateert inmiddels van zo'n ¾ jaar geleden en cliënt heeft het hem toekomende geld dringend nodig. Ik heb u verzocht de mogelijkheid in overweging te nemen dat het bedrag van de overwaarde van het beslag aan cliënt wordt uitbetaald door uitwinning van de beslagen in Nederland, zodat cliënt niet nog langer moet wachten op de afwikkeling van de Luxemburgse beslagen. U deelde mij mede dat u bereid bent dit verzoek in overweging te nemen…”
12. Bij brief van 31 januari 2002 deelde het CJIB verzoekers gemachtigde het volgende mee:
“…Naar aanleiding van uw telefax d.d. 28 januari 2002 deel ik u mee dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen.
Het CJIB blijft bij de inhoud van de brief d.d. 21 november 2001, waarin is gesteld dat de beslagen zullen worden opgeheven nadat het totaal verschuldigde door uw cliënt is voldaan. Dit betekent dat de gelegde beslagen, inclusief de beslagen die in Nederland zijn gelegd, niet eerder worden opgeheven, dat nadat het tegoed op de bankrekening in Luxemburg is uitgewonnen en hieruit de volledige ontnemingsmaatregel is verhaald.
Ten aanzien van de overdracht van de bescheiden aan het BIRS deel ik u mee dat het CJIB deze begin november 2001 heeft overgedragen. Na deze overdracht kwam naar voren dat de eensluidende afschriften van het straf- en ontnemingsvonnis vertaald dienden te worden naar het Duits. De bescheiden zijn derhalve in het bezit van het BIRS.
Begin december 2001 heeft een vertaalbureau van het CJIB de opdracht gekregen aan deze vertaling zo spoedig mogelijk uitvoering te geven. Uw cliënt is hiervan telefonisch op de hoogte gesteld.
Deze week heeft het vertaalbureau de opdracht kunnen afronden. Vandaag zijn de vertaalde vonnissen doorgestuurd naar het BIRS, zodat de overdracht van de executie aan de Luxemburgse autoriteiten zo spoedig plaats zal vinden.
Indien u vragen heeft dan kunt u contact opnemen met de unit ontnemingsmaatregelen…”
13. Op 4 december 2002 liet het CJIB verzoekers gemachtigde het volgende weten:
“…Naar aanleiding van uw telefax d.d. 3 december jl. deel ik u mee dat het CJIB de aan uw cliënt opgelegde ontnemingsmaatregel van € 41.320,32 en het daarmee samenhangende conservatoir beslag nu kan gaan afwikkelen.
Op dezelfde datum is namelijk bij het CJIB de brief van het BIRS binnengekomen waarin wordt verklaard dat de uitspraak van de Luxemburgse rechtbank onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Er is bepaald dat de ontnemingsmaatregel zal worden verhaald uit het saldo op de beslagen Luxemburgse bankrekening van uw cliënt met het nummer (…). Voorts is bevolen dat het beslag op het restantsaldo van deze rekening wordt opgeheven. Het conservatoir beslag op de andere twee - in Luxemburg - beslagen bankrekeningen (…) was reeds al in een eerder stadium door de Luxemburgse autoriteiten opgeheven.
Op basis van de brief van het BIRS is aan de ABN-AMRO bank te Amsterdam meegedeeld dat het conservatoir beslag op bankrekeningnummer (…) als opgeheven dient te worden beschouwd, zodat uw cliënt weer over het saldo kan beschikken.
Daarnaast heeft de Financiële Administratie van het arrondissementsparket Leeuwarden de opdracht gekregen om het onder uw cliënt in beslag genomen geldbedrag van € 7.731,92 (vermeerderd met de opgebouwde rente van € 961,74) op het voornoemd bankrekeningnummer van uw cliënt over te maken…”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht en naar de onder FEITEN weergegeven correspondentie van verzoekers gemachtigde aan het CJIB.
C. Standpunt Minister van Justitie
1. In reactie op de klacht deelde de minister van Justitie op 19 augustus 2002 het volgende mee:
“…Achtergrond:
Bij vonnis van de rechtbank te Den Bosch van 8 mei 2001 is betrokkene veroordeeld tot betaling aan de Staat van ƒ 91.058,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ter zekerheidsstelling van het bedrag is conservatoir beslag gelegd op goederen van betrokkene, namelijk op vier bankrekeningen (één ABN-AMRO en drie Luxemburgse rekeningen) en op een geldbedrag in contanten. Het totaal in conservatoir beslag genomen bedraagt ƒ 135.157,51.
Het vonnis is onherroepelijk geworden op 30 mei 2001.
Het arrondissementsparket te Den Bosch heeft het vonnis op 3 augustus 2001 ter executie overgedragen aan het CJIB (…).
De klachten
De klachten van betrokkene heeft u als volgt geformuleerd:
1. Het CJIB heeft een vonnis van de rechtbank te Den Bosch van 8 mei 2001, waarbij betrokkene is veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag, nog niet ten uitvoer gelegd op 19 januari 2002, het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde.
2. Het CJIB heeft betrokkene onvoldoende geïnformeerd over de termijn die is gemoeid met de executie van het vonnis.
U hebt verzocht om in de reactie op de klachten tevens in te gaan op de volgende vragen:
In hoeverre heeft het CJIB de executie bewaakt op het moment dat de zaak van verzoeker was overgedragen aan het Bureau Internationale Rechtshulp Strafzaken (BIRS).
Op welke momenten is aan betrokkene of zijn advocaat meegedeeld hoeveel tijd de procedure in beslag zou nemen.
In hoeverre verhouden de werkzaamheden van het BIRS zich tot de verantwoordelijkheid van het CJIB voor de executie van de ontnemingsmaatregel.
Beoordeling van klachtonderdelen
Ten behoeve van de beoordeling van de klacht wordt hierna een uitvoerig overzicht gegeven van de handelingen die het CJIB heeft verricht in het kader van inning en executie.
Het CJIB heeft getracht om het beslag ondershands af te wikkelen. Hiertoe is aan betrokkene een zogeheten `aanschrijving onherroepelijk vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel' gezonden bij brief van 8 augustus 2001 (…). Daarbij werd betrokkene uitgenodigd om een betalingsaanbod te doen door toezending aan hem van een in te vullen formulier. Indien betrokkene een dergelijk voorstel zou aanvaarden dan zouden de in beslag genomen geldbedragen worden aangewend ter voldoening van de ontnemingsmaatregel en in dit specifieke geval, ter voldoening van een belastingschuld. De gelden op de bankrekening bij ABN-AMRO en één van de Luxemburgse bankrekeningen (…) zouden ter voldoening van de ontnemingsmaatregel worden gebruikt en het geldbedrag in contanten zou worden aangewend ter voldoening van de belastingschuld. Op deze wijze wordt executie van de conservatoire beslagen door een gerechtsdeurwaarder en de daarmee gepaard gaande kosten, voorkomen.
Op verzoek van betrokkene is op 13 augustus 2001 een gewijzigd voorstel tot het doen van een betalingsaanbod aan de raadsman van betrokkene gezonden (…). Betrokkene verzocht namelijk om het bedrag van de ontnemingsmaatregel volledig te verhalen op de Luxemburgse bankrekening met nummer (…). Het CJIB heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en heeft een nieuw voorstel aan de raadsman van betrokkene doen toekomen. Het bedrag op de rekening van ABN-AMRO zou in eerste instantie niet worden gebruikt ter voldoening van de maatregel terwijl het bedrag op de Luxemburgse rekening in zijn geheel zou worden aangewend. Betrokkene heeft op 13 augustus 2001 het formulier betalingsaanbod ten behoeve van de Luxemburgse bankrekening ondertekend geretourneerd (…). Het formulier betalingsaanbod ten behoeve van voldoening van de belastingschuld heeft betrokkene niet ondertekend geretourneerd. De Belastingschuld heeft het CJIB overigens op 14 november 2001 laten weten dat betrokkene geen fiscale schuld meer had.
Vervolgens heeft het CJIB op 24 augustus 2001 aan de Banque International à Luxembourg een verzoek gericht tot onderhandse afwikkeling van het beslag (…). De betreffende bankinstelling kon geen gehoor geven aan dit verzoek aangezien daarvoor toestemming nodig is van de Luxemburgse autoriteiten (…).
Aangezien het beslag vervolgens formeel uitgewonnen diende te worden, was de tussenkomst van het BIRS vereist. Het BIRS geleidt een rechtshulpverzoek door en daarvoor dient aan diverse verdragsrechtelijk formaliteiten te zijn voldaan. Er bestaat geen standaardprocedure voor de uitwinning van een conservatoir beslag in het buitenland. Per land moet rekening gehouden worden met verschillende juridische aspecten, waaronder de interne regelgeving van het land waar de confiscatie wordt beoogd. In dit geval was het noodzakelijk verschillende stukken, waaronder eensluidend gewaarmerkte afschriften van het vonnis van de ontnemingsmaatregel en van het arrest in de strafzaak te verzamelen. Bovendien diende het oorspronkelijke rechtshulpverzoek, waarbij het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag was gedaan, te worden overgelegd.
Het CJIB heeft op 4 september 2001 een afschrift van het vonnis waarbij de ontnemingsmaatregel werd opgelegd, opgevraagd bij het arrondissementsparket Den Bosch (…). Op 1 oktober 2001 zond het parket een afschrift aan het CJIB (…). Op 27 september 2001 is bij het Gerechtshof Den Bosch een afschrift van het arrest in de strafzaak opgevraagd (…). Per kerende post heeft het Gerechtshof kopieën gezonden (…). Dit bleken echter niet de juiste te zijn, zodat opnieuw verzocht werd om het juiste stuk. Dit stuk, een eensluidend gewaarmerkt afschrift, is ontvangen van het Gerechtshof bij brief van 16 november 2001 (…).
Op 9 oktober 2001 heeft het CJIB telefonisch het rechtshulpverzoek opgevraagd bij het arrondissementsparket te Den Bosch. Op 18 oktober 2001 ontving het CJIB dit rechtshulpverzoek (…).
Het CJIB heeft daarop op 8 november 2001 en vervolgens op 15 november 2001 de verzamelde bescheiden aan het BIRS overgedragen ter fine van afhandeling van het conservatoir beslag te Luxemburg (…). Het BIRS heeft na ontvangst van de stukken gereageerd met de mededeling dat vertalingen nodig zijn van onder meer de eensluidend gewaarmerkte afschriften van het ontnemingsvonnis en het arrest in de strafzaak maar dat het Ministerie van Justitie dergelijke vertalingen niet verzorgt.
Nadat telefonische informatie was ingewonnen en een offerte was gevraagd en aangeboden, is begin december 2001 de opdracht tot vertaling verstrekt aan Tolk- en vertaalcentrum Nederland. Levering van de vertalingen zou in week 1 van 2002 plaatsvinden (…). Het CJIB ontving de benodigde vertalingen echter pas op 29 januari 2002 (…). Deze stukken zijn op 31 januari 2002 doorgestuurd aan het BIRS (…). Daarbij heeft het CJIB gewezen op de urgentie van de zaak en uitdrukkelijk om spoedige behandeling verzocht in verband met de overwaarde van de gelegde beslagen.
Begin februari 2002 bleek dat de eerder verzonden stukken bij het BIRS in het ongerede waren geraakt en opnieuw dienden te worden toegezonden. Dit vond plaats op 13 februari 2002 (…). Het BIRS heeft vervolgens de stukken op 20 maart 2002 overgedragen aan de Luxemburgse autoriteiten ter fine van executie. Navraag bij het BIRS leerde dat na vier maanden na de overdracht van het dossier aan de Luxemburgse autoriteiten door het BIRS zou worden gerappelleerd indien voor die tijd niets zou zijn vernomen, dus op zijn vroegst 20 juli 2002. Tussentijds heeft het CJIB toch nog contact opgenomen om te informeren naar het verloop van de zaak. Het BIRS meldde dat de Luxemburgse autoriteiten telefonisch hadden laten weten dat de zaak binnen afzienbare tijd door de rechtbank zal worden aangevraagd. De afwikkeling zou zeer waarschijnlijk nog wel enkele maanden kunnen gaan duren. Inmiddels heeft betrokkene een dagvaarding ontvangen om te verschijnen.
Tussentijds heeft verzoeker (bedoeld wordt: het CJIB; N.o.) regelmatig gecorrespondeerd met de raadsman van betrokkene. Het verloop hiervan wordt hierna weergegeven.
Op 1 oktober 2001 heeft het CJIB de stand van zaken aan de raadsman van betrokkene bericht en aangegeven wat de volgende stap in de afwikkeling van het beslag zou zijn (…). Daarbij is opgemerkt dat het moeilijk aan te geven was wanneer betrokkene over het aan hem toekomende bedrag zou kunnen beschikken aangezien het BIRS afhankelijk is van de Luxemburgse autoriteiten.
Op 17 oktober 2001 en op 16 november 2001 heeft de raadsman van betrokkene aan het CJIB verzocht om aan te geven bij wie informatie zou kunnen worden gevraagd over het verloop van de executie (…).
Bij brief van 21 november 2001 heeft het CJIB aan de raadsman van betrokkene het verloop van de zaak uiteengezet (…). Daarbij is opnieuw aangegeven dat het BIRS doende was met de verdere behandeling van het conservatoir beslag op de bankrekeningen van betrokkene en dat dit enige tijd in beslag zou nemen.
Uit de brief van de raadsman van betrokkene aan het CJIB van 28 januari 2002 blijkt dat hem telefonisch nogmaals was bevestigd dat de zaak ter verdere afhandeling aan het BIRS was overgedragen en dat geen indicatie van de termijn van afhandeling gegeven kon worden (…). De raadsman verzocht in die brief tevens om het bedrag van de overwaarde aan betrokkene uit te keren. Op 31 januari 2002 deed hij nogmaals hetzelfde verzoek (…). Per kerende post heeft het CJIB hem de stand van zaken bericht en tevens mededeling gedaan van het feit dat de beslagen niet zouden worden opgeheven alvorens het bedrag van de ontnemingsmaatregel zou zijn voldaan (…). Ten overvloede merk ik op dat in antwoord op het verzoek van de raadsman van betrokkene van 20 juni 2002 om een deel van de overwaarde van het in Nederland liggende beslag aan betrokkene ter beschikking te stellen, in lijn met het vorenstaande afwijzend is gereageerd bij brief van 9 juli 2002 (…).
Beoordeling van de klachten
Gelet op het voorgaande kan niet worden gesteld dat het CJIB de executie van de ontnemingsmaatregel onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Nadat onderhandse afwikkeling niet mogelijk bleek, is de formele procedure via een rechtshulpverzoek door tussenkomst van het BIRS geïnititeerd.
Betrokkene klaagt er over dat hem niet is bericht wat de termijn van afwikkeling van het beslag zou zijn. Een termijn is inderdaad niet gegeven en kon ook niet worden gegeven, aangezien het CJIB bij de afwikkeling afhankelijk is van derden zoals het parket en de griffies van de rechtbank en het gerechtshof Den Bosch, van het Tolk- en Vertaalcentrum en van het BIRS.
Het BIRS is vervolgens weer afhankelijk van de Luxemburgse autoriteiten. Dit is overigens ook aan betrokkene, c.q. diens raadsman, bericht.
Het BIRS is aangewezen om verzoeken tot confiscatie aan het buitenland door te geven. Het verzamelen van de nodige bescheiden daarvoor heeft de nodige tijd in beslag genomen. Na 13 februari 2002 waren alle noodzakelijke stukken in het bezit van het BIRS waarna de Luxemburgse autoriteiten benaderd konden worden. Het CJIB heeft na de overdracht aan het BIRS geen bemoeienis met de feitelijke afwikkeling van het beslag. Onverlet de eindverantwoordelijkheid voor de executie van de ontnemingsmaatregel van het CJIB, is de exclusieve bevoegdheid van het BIRS op dit terrein een gegeven. Het CJIB kon terzake slechts navraag doen over de voortgang van de zaak.
Op 13 februari 2002 waren alle noodzakelijke bescheiden door het CJIB aangeleverd aan het BIRS. Aangezien dergelijke internationale procedures tijdrovend zijn en BIRS wat betreft de snelheid van de afwikkeling afhankelijk is van de medewerking van de, in dit geval, Luxemburgse autoriteiten, is in casu niet voordat verzoeker een klacht bij u indiende bij het BIRS geïnformeerd naar de stand van zaken.
Overigens merk ik op dat het CJIB en het BIRS dit voorjaar overleg hebben gevoerd om de mogelijkheid van een procedure voor berichten van ontvangst en voortgangsrapportages te bespreken.
Gelet op het voorgaande acht ik de klacht op beide onderdelen ongegrond…”
2. In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de minister van Justitie op 26 februari 2003 het volgende mee:
“…Aan de hand van de door het CJIB verstrekte informatie bericht ik u het volgende.
1. Het CJIB int vanaf 1995 ontnemingsmaatregelen. De ervaring die het CJIB daarbij heeft opgedaan met de uitwinning van conservatoire beslagen buiten Nederland is niet bijzonder groot. Het is niet na te gaan in hoeveel zaken precies sprake is van internationale beslagen. Op basis van een voorzichtige schatting wordt aangegeven dat het een aantal van tussen de tien en twintig zaken betreft over de periode vanaf 1995 tot en met vorig jaar. Van deze zaken zijn er ongeveer vijf waarin beslag is gelegd op tegoeden bij Luxemburgse banken. De zaak van (verzoeker; N.o.) is een van de eerste en is inmiddels geheel afgewikkeld. Het bedrag van de ontneming is voldaan en (verzoeker; N.o.) kan beschikken over de bedragen die nog op de rekeningen staan.
2. Het is niet gebruikelijk dat het CJIB een buitenlandse bank vraagt het beslag onderhands af te wikkelen. Afwikkeling van een buitenlands beslag is slechts mogelijk door tussenkomst van het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) van mijn ministerie. In dit geval is van de zijde van (verzoeker; N.o.) aangegeven dat het in deze specifieke zaak mogelijk zou zijn de bank rechtstreeks te benaderen voor afwikkeling van het beslag. Om een langdurige procedure in het buitenland te voorkomen heeft het CJIB de Luxemburgse bank aangeschreven. (…) Echter, ook in dit geval had de behandeling van de ontnemingszaak langs de gebruikelijke weg, met inschakeling van BIRS, dienen plaats te vinden om redenen die in het antwoord op de volgende vraag worden genoemd.
3. BIRS richt namens de Minister verzoeken aan andere staten om de tenuitvoerlegging van Nederlandse rechterlijke beslissingen over te nemen. De wettelijke basis hiervoor is te vinden in de artikelen 51-55 van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS). BIRS heeft de uitsluitende bevoegdheid om dergelijke zaken naar het buitenland door te geleiden; de tussenkomst van BIRS is daarmee voor het CJIB een gegeven. Voor de afwikkeling van een zaak, in dit geval het uitwinnen van conservatoir beslag, is de minister afhankelijk van de medewerking van de buitenlandse autoriteiten. Het CJIB kan BIRS verzoeken om snelle doorgeleiding en kan verzoeken om van de voortgang op de hoogte te worden gehouden.
Het CJIB wikkelt het nationale deel van de ontnemingsprocedure af namens het Openbaar Ministerie. BIRS is verantwoordelijk voor het internationale deel en volgt daarbij dezelfde procedure als bij verzoeken van het Openbaar Ministerie (…).
4. Op dit moment zijn er geen regels en/of richtlijnen bij het CJIB met betrekking tot de afwikkeling van de beslagen wanneer een zaak is doorgezonden aan BIRS. In beginsel geldt dezelfde procedure tussen het CJIB en BIRS als tussen het Openbaar Ministerie en BIRS in zaken betreffende internationale rechtshulp waarbij de tussenkomst van BIRS vereist is. Wel zijn inmiddels enkele specifieke werkafspraken gemaakt (…).
(…)
6. Bij het CJIB bestond - los van de onderhavige zaak - reeds enige tijd het voornemen een bijeenkomst met BIRS en het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) te beleggen. De klacht van (verzoeker; N.o.) onderstreepte de wenselijkheid van een dergelijke bijeenkomst. Concrete afspraken zijn in deze eerste bijeenkomst niet gemaakt. Het gesprek was als kennismaking bedoeld en vooral informerend en verkennend van aard. Officiële notulen van deze bijeenkomst zijn dan ook niet vastgesteld. Een vervolggesprek heeft inmiddels plaatsgevonden op 10 januari jl. waarbij de volgende werkafspraken zijn gemaakt:
Het CJIB zal bij overdracht van een zaak aan BIRS een bericht van ontvangst krijgen;
BIRS zal het CJIB op de hoogte brengen van de voortgang van de zaak zodra daarover bericht is ontvangen van de aangezochte staat, en
Indien nodig geacht, zal het CJIB bij BIRS rappelleren.
3. Nadat de Nationale ombudsman op 13 mei 2003 opnieuw vragen had gesteld, deelde de minister van Justitie op 13 juni 2003 nog het volgende mee:
“…Van voor de periode van 8 november 2001 is geen correspondentie (tussen het CJIB en het BIRS over de betreffende zaak; N.o.) aanwezig.
Begin september heeft de dossierbehandelaar van het CJIB een medewerker van BIRS verzocht aan te geven op welke wijze de gelegde conservatoire beslagen konden worden uitgewonnen. Op 5 september 2001 heeft de medewerker van BIRS een advies uitgebracht (middels een e-mail; N.o.) over de wijze van uitwinning van de gelegde beslagen. In genoemd advies werd door BIRS aangegeven welke op de zaak betrekking hebbende stukken door het CJIB aan BIRS dienden te worden aangeleverd (…). Na 5 september 2001 heeft tussen het CJIB en BIRS tevens enkele malen telefonisch overleg plaatsgehad met betrekking tot de toe te zenden bescheiden. Op 8 november en vervolgens op 15 november 2001 werden de verzamelde bescheiden aan het BIRS overgedragen ter fine van afhandeling van het conservatoir beslag te Luxemburg.
Uit de tekst van het hiervoren genoemde mailbericht, waarin twee keer wordt gesproken over vertaling, had het CJIB wellicht kunnen afleiden dat de bescheiden met vertaling dienden te worden aangeleverd bij BIRS. Tot 16 november 2001 verkeerde het CJIB echter volledig in de veronderstelling dat het CJIB slechts voor aanlevering van de bescheiden diende zorg te dragen en BIRS vervolgens zou zorgdragen voor de vertaling.
Het ontbreken van deze kennis bij het CJIB is te herleiden tot het gebrek aan ervaring die het CJIB heeft op het gebied van de uitwinning van conservatoire beslagen buiten Nederland. (…)
De werkafspraken die op 10 januari 2003 zijn gemaakt tussen BIRS en het CJIB zullen in de volgende bijeenkomsten tussen partijen nader worden uitgewerkt en zonodig worden aangevuld.
Op 4 september 2001 heeft de dossierbehandelaar ter completering van het dossier het ontnemingsvonnis bij de Rechtbank opgevraagd. Op 5 september 2001 bleek dat bij de benodigde bescheiden voor het BIRS onder meer het originele arrest van het gerechtshof diende te worden gevoegd. Bij de overdracht van een ontnemingsvonnis wordt aan het CJIB slechts een extract van het vonnis/arrest verstrekt. Aangezien BIRS diende te beschikken over een origineel arrest, werd dit arrest op 27 september 2001 opgevraagd bij het gerechtshof.
Na het advies van de medewerker van BIRS op 5 september 2001 bestond nog enige onduidelijkheid over het opvragen van het oude rechtshulpverzoek, met name waar dit diende te worden opgevraagd. Enige gegevens uit het oude rechtshulpverzoek waren nodig om het nieuwe rechtshulpverzoek (executieoverdracht) te kunnen opstellen. Op 9 oktober 2001 werd het document door het CJIB bij het arrondissementsparket te
's-Hertogenbosch opgevraagd.
Op 4 december 2002 werd de advocaat van verzoeker in kennis gesteld van de afwikkeling van de zaak (…). Een aanvullend bericht werd de advocaat toegezonden op 17 december 2002 (…).”
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht
Artikel 36e, eerste lid
“Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 94a, tweede en derde lid
“2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
3. Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Artikel 51
`Indien het openbaar ministerie, met de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing belast, het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht, dat een vreemde Staat een door de Nederlandse rechter opgelegde straf of maatregel ten uitvoer legt dan wel toezicht uitoefent op de naleving van door de Nederlandse rechter opgelegde voorwaarden, geeft het onder overlegging van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis of arrest en eventuele andere met het oog op de tenuitvoerlegging van belang zijnde stukken aan Onze Minister een met redenen omkleed advies tot overdracht van de tenuitvoerlegging of het toezicht aan de Staat.”