Een kennis van verzoeker wordt verpleegd in TBS-inrichting FPC Veldzicht te Balkbrug. Verzoeker klaagt erover dat regels voor invoer van voorwerpen door bezoekers van verpleegden op de Intensive Care Unit B dusdanig zijn aangescherpt dat hij, behoudens hoge uitzondering, geen voorwerpen voor zijn kennis mag meenemen wanneer hij deze man bezoekt. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat FPC Veldzicht omtrent het hierboven genoemde invoerverbod onjuiste informatie heeft verschaft aan de minister van Justitie, door de minister te laten weten dat invoer van goederen in beginsel na overleg wél mogelijk zou zijn.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker bezoekt sinds vijf jaar een kennis van hem die patiënt is in FPC Veldzicht te Balkbrug. In maart 2002 scherpte het FPC de regels omtrent invoer van goederen aan.
II. Ten aanzien van de aanscherping van de regels omtrent invoer van goederen in FPC Veldzicht
1. Verzoeker klaagt erover dat het FPC Veldzicht in maart 2002 de regels omtrent de invoer van goederen op de Intensive Care Unit B zodanig heeft aangescherpt, zodat verzoeker alleen nog bij wijze van hoge uitzondering goederen mag meenemen voor de persoon die hij bezoekt.
2. Volgens de huisregels van FPC Veldzicht van februari 1999 mogen bezoekers geen goederen invoeren, tenzij het hoofd van de inrichting hiervoor toestemming heeft gegeven. Hiertoe kunnen de bezoeker of de bezochte persoon een verzoek indienen bij het personeel van de afdeling van de verpleegde (zie achtergrond, onder 1.).
3. In de kennisgeving die FPC Veldzicht in maart 2002 naar verzoeker heeft gestuurd, staat dat er geen goederen meer mogen worden ingevoerd in het FPC, behalve bij uitzonderingen zoals verjaardagen en Kerstmis (zie bevindingen, onder A.2.).
4.1. De minister van Justitie heeft in zijn reactie van 8 mei 2003 aangegeven dat volgens de huisregels de invoer van goederen in FPC Veldzicht slechts mogelijk is wanneer het hoofd van de inrichting hiervoor toestemming heeft gegeven. Hiertoe kan de bezoeker of de te bezoeken persoon een invoerverzoek indienen, aldus de minister (zie ook bevindingen, onder C.).
De minister geeft voorts aan dat de huisregels van FPC Veldzicht zijn gebaseerd op artikel 44, tweede lid van de Beginselenwet ter beschikking gestelden (zie achtergrond, onder 2.). Volgens de minister handelt FPC Veldzicht met betrekking tot de invoer van goederen conform de (huis)regels. De minister acht dit klachtonderdeel niet gegrond.
4.2. De geneesheer-directeur van FPC Veldzicht heeft verzoeker in zijn brief van 7 oktober 2002 (zie bevindingen, onder A.7.) laten weten dat de FPC een invoerverbod op goederen dat door bezoek wordt meegenomen kent, waarvan alleen met zwaarwegende redenen zoals verjaardagen en Kerstmis kan worden afgeweken.
5. Vast staat dat de kennisgeving die verzoeker in maart 2002 van FPC Veldzicht heeft ontvangen, afwijkt van hetgeen in de huisregels van FPC Veldzicht is geregeld omtrent de invoer van goederen in FPC Veldzicht. Uit het onderzoek is gebleken dat FPC Veldzicht niet conform de huisregels handelt met betrekking tot de invoer van goederen in de instelling door bezoekers, waardoor de praktijk met betrekking tot de invoer van goederen door bezoekers niet in overeenstemming is met de regelgeving.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van het verschaffen van onjuiste informatie
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat FPC Veldzicht onjuiste informatie heeft verschaft aan de minister van Justitie over het hiervoor genoemde invoerverbod, nu het FPC aan de minister heeft laten weten dat invoer in beginsel na overleg wel mogelijk zou zijn.
2. Volgens de huisregels van FPC Veldzicht van februari 1999 mogen bezoekers geen goederen invoeren, tenzij het hoofd van de inrichting hier toestemming voor heeft gegeven. Hiertoe kunnen de bezoeker of de bezochte persoon een verzoek indienen bij het personeel van de afdeling van de verpleegde (zie achtergrond, onder 1.).
3.1. In de kennisgeving die verzoeker in maart 2002 van FPC Veldzicht heeft ontvangen staat vermeld dat invoer van goederen door bezoekers slechts mogelijk is bij uitzonderingsdagen als verjaardagen en Kerstmis (zie bevindingen, onder A.2.).
3.2. De minister van Justitie schrijft in zijn brief die hij op 29 juli 2002 aan verzoeker heeft gestuurd (zie bevindingen, onder A.5.), dat FPC Veldzicht heeft laten weten dat iedere bezoeker aan het betrokken afdelingshoofd kan verzoeken om de volgende keer kleding mee te nemen en dat dit wordt toegestaan wanneer daartegen geen bezwaar bestaat. Zonder voorafgaand overleg mag er geen kleding worden ingevoerd, aldus de minister.
4.1. De minister heeft in zijn reactie aangegeven (zie bevindingen, onder C.) dat hij in zijn brief van 29 juli 2002 aan verzoeker heeft geschreven dat het slechts mogelijk is voor bezoek van de FPC om bij hoge uitzondering goederen in te voeren, wanneer daarvoor een verzoek wordt ingediend. De minister is van mening dat de formulering in zijn brief niet hetzelfde is als die van de directeur van de FPC, maar dat de strekking ervan overeenkomt. De minister acht dit onderdeel van de klacht niet gegrond.
4.2. De directeur van FPC Veldzicht schreef in zijn brief van 7 oktober 2002 aan verzoeker (zie bevindingen, onder A.7.) dat de FPC een invoerverbod op goederen dat door bezoek wordt meegenomen kent, waarvan alleen met zwaarwegende redenen zoals verjaardagen en Kerstmis kan worden afgeweken.
5. Vast staat dat volgens de minister bezoekers goederen mogen invoeren in het FPC, wanneer daarvoor toestemming is gevraagd aan het betrokken afdelingshoofd. Tevens staat vast dat volgens de directeur van Veldzicht slechts goederen mogen worden ingevoerd door bezoekers, wanneer sprake is van een uitzonderingsdag als Kerstmis of een verjaardag.
Nu de directeur van het FPC Veldzicht aan de minister heeft laten weten dat voor invoer van goederen voorafgaande toestemming van het afdelingshoofd hiervoor voldoende is, terwijl invoer slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk is, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de directeur de minister geen juiste informatie heeft verschaft.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.
Onderzoek
Op 10 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te X, met een klacht over een gedraging van Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Veldzicht te Balkbrug. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de directeur van FPC Veldzicht de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De minister deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker bezoekt al enige jaren een kennis van hem die patiënt is in FPC Veldzicht te Balkbrug. In maart 2002 scherpte de FPC de regels omtrent invoer van goederen aan.
2. In maart 2002 (de exacte datum ontbreekt hier; N.o.) stuurde FPC Veldzicht aan de bezoekers van de bewoners een brief met de volgende kennisgeving:
"Er is het een en ander veranderd omtrent invoer van goederen, het beleid is dat geen goederen meer ingevoerd mogen worden behalve bij uitzonderingen zoals verjaardag, kerst en dergelijke. Ook geld is invoer. Het is niet de bedoeling dat er bij elk bezoek geld gegeven wordt. Wanneer dit incidenteel is hebben we er geen moeite mee. En betreffende dit willen we u het volgende vragen.
Wanneer u, als bezoek, geld wilt geven zou het mogelijk zijn om dat te melden bij de sociotherapie. We willen graag weten hoeveel geld iemand in z'n bezit heeft. Op het ICU (Intensive Care Unit; N.o.) heeft iedere bewoner een financieel begeleider en die financieel begeleider wil graag overzicht hebben op hoeveel geld er in komt en ook hoeveel eruit gaat."
3. Op 21 maart 2002 stuurde verzoeker een brief aan de geneesheer-directeur van FPC Veldzicht, de heer O.
In deze brief staat onder meer het volgende:
"Als ik Veldzicht vergelijk met een gevangenis, dan krijg ik altijd te horen dat dit niet juist is. De laatste maatregel, bezoekers mogen geen kleding invoeren, versterkt mijn mening dat Veldzicht wel degelijk in de categorie gevangenissen thuishoort. (In een gevangenis kan men nog vrij bellen en praten met de bewoners.)
Dat men deze maatregel neemt omdat er een paar bewoners en familieleden zijn die misbruik gemaakt hebben van het invoeren van kleding, hoeft toch niet te betekenen dat andere bewoners 'gestraft' worden met een verbod die het verblijf in een TBS-kliniek nog minder humaner maakt.
TBS-patiënten missen al zoveel in hun leven (privacy, zelfstandigheid en veel privé-spullen) dan is juist een cadeautje die de bezoeker meebrengt één van de kleine geneugten in hun leven. Ik heb voor C. in het buitenland Arabische kleding gekocht, die hier niet te koop is. Iets waar hij erg blij mee is.
Daarbij komt dat men altijd duurder uit is als men bij een postorderbedrijf koopt. Wij kunnen nog gebruik maken van speciale aanbiedingen, uitverkoop en dergelijke. De rompslomp van geld overmaken, zoekraken, terugsturen als de maat niet klopt, enzovoorts, maakt het voor de bewoners (en personeel) alleen maar lastiger.
Het verwondert me dan ook niet dat patiënten opstandig worden door de zoveelste maatregel die hun beperkte vrijheid nog meer indammen. Is agressief handelen van een patiënt geen uiting van machteloze woede?
Als ik het hoofdstuk opensla over 'Emotioneel verwaarloosden' dan staat er 'kleine frustraties leiden tot woede uitbarstingen'. Juist dit soort overdreven veiligheidsregels hebben een grote impact op psychiatrische patiënten."
4. Op 26 maart 2002 stuurde verzoeker een brief aan de minister van Justitie, waarin hij zijn klacht over FPC Veldzicht uiteen zet. In de brief komt onder meer naar voren:
"Al jaren bezoek ik een TBS-gestelde in FPC Veldzicht te Balkbrug (een streng beveiligde TBS-inrichting).
In deze inrichting merk ik dat er steeds nieuwe regels worden ingevoerd die de bezoekregeling voor bewoners en bezoekers inhumaner maken. Kon ik in het begin nog een gebakje meebrengen, vier jaar geleden is dat afgeschaft en mag er zelfs nog geen koekje mee naar binnen. Vorig jaar was het nog mogelijk om twee werkdagen van tevoren bezoek aan te melden, dat is vier dagen geworden. Dat er bepaalde voorwerpen niet ingevoerd mogen worden, dat is duidelijk, kleding en schoenen was geen probleem. Sinds kort is ook dit niet meer mogelijk en moeten de bewoners, waaronder veel psychiatrische patiënten, kleding en schoenen bestellen bij een postorderbedrijf.
Dat men deze maatregel neemt omdat er een paar bewoners en familieleden zijn die misbruik gemaakt hebben van het invoeren, hoeft toch niet te betekenen dat andere bewoners `gestraft' moeten worden met een verbod die het verblijf in een TBS-kliniek nog minder humaner maakt.
(…) (Zie alinea 3 en 4 onder A.3.; N.o.) Een bedrijf als Otto levert dan ook niet aan instellingen waar meerdere bewoners verblijven omdat ze slechte ervaringen hebben met leveringen.
Als tegen de burger gezegd wordt jullie kunnen alleen kopen bij Neckerman en Wehkamp dan staat heel Nederland op zijn kop. Juist uw eigen partij die de vrije handel hoog in het vaandel heeft zal protesteren. Bij patiënten (met weinig geld) kan dit schijnbaar wel.
De rechter beslist of iemand behandeld moet worden. Justitie geeft deze opdracht aan een forensisch psychiatrisch centrum. Ik neem aan dat het ministerie van Justitie hier controle op uitoefent en het welzijn van de TBS-gestelden in de gaten houdt. Ik kan me niet voorstellen dat men zo'n overdreven veiligheidsmaatregel toestaat."
5. Vervolgens stuurde de minister van Justitie op 29 juli 2002 zijn antwoord naar verzoeker. In deze brief staat - voor zover voor het onderzoek van belang - het volgende:
"In uw brief ageert u tegen de, in uw ogen, steeds strengere veiligheidseisen die gehanteerd worden bij het bezoek. Door middel van deze brief informeer ik u over de achtergrond voor deze regels en ga ik nader in op uw opmerkingen.
(…)
Ten slotte bent u het niet eens met de regel dat kleding en schoenen bij een postorderbedrijf dienen te worden besteld. Deze regel is mij onbekend. FPC Veldzicht heeft mij laten weten dat iedere bezoeker aan het betrokken afdelingshoofd kan verzoeken om de volgende keer kleding mee te brengen. Indien hier binnen het kader geen bezwaar tegen bestaat, wordt de bezoeker in kennis gesteld dat de kleding kan worden meegenomen. De kleding dient wel door de detectiepoort te gaan.
Zonder voorafgaand overleg is het echter niet mogelijk kleding dan wel schoenen in te voeren."
6. Op 10 september 2002 stuurde verzoeker opnieuw een brief naar het FPC, waarin onder meer het volgende naar voren komt:
"Het invoerverbod is waarschijnlijk genomen omdat er een paar bewoners en familieleden zijn die misbruik hebben gemaakt van het invoeren. Dan moet men tegen die personen zeggen dat er niets ingevoerd mag worden. Ik vind niet dat andere bewoners 'gestraft' moeten worden met een invoerverbod.
Bewoners moeten nu kleding en schoenen kopen bij een postorderbedrijf. Men is altijd duurder uit. Ik heb van de maatschappelijk werker vernomen dat er bewoners zijn die het niet breed hebben. Dan kun je ze toch niet verplichten om bij Neckerman of Wehkamp te kopen. (…)
Tijdens een van mijn bezoekdagen aan C. heb ik bij de portier gemerkt dat er familieleden zijn die goederen invoeren. Deze familieleden vertelden mij dat ze geen brief gekregen hebben van hun afdeling over een invoerverbod en dat ze nog gewoon goederen mogen invoeren. Er zijn dus afdelingen die gelukkig wel verstandig zijn en geen beperking opleggen.
Ik heb het vervoerverbod aangekaard bij het ministerie van Justitie. Het antwoord van M. is als volgt:
…FPC Veldzicht heeft mij laten weten dat iedere bezoeker aan het betrokken afdelingshoofd kan verzoeken om de volgende keer kleding mee te brengen. Indien hier binnen het kader geen bezwaar tegen bestaat, wordt de bezoeker in kennis gesteld dat de kleding kan worden meegenomen. De kleding dient wel door de detectiepoort te gaan.
Zonder voorafgaand overleg is het echter niet mogelijk kleding dan wel schoenen in te leveren.
Ik ga er dus vanuit dat invoer mogelijk is, uiteraard na overleg. Verleden week kreeg C. van het team te horen dat het tijd werd voor nieuwe schoenen. Hij heeft nog een paar schoenen bij mij thuis, daarom vroeg hij mij om dit in te voeren bij bezoek. Later heb ik in een telefoongesprek bevestigd dat ik de schoenen bij me zal hebben. C. heeft begeleid bellen dat wil zeggen dat er een stm-er gehoord heeft dat deze afspraken gemaakt zijn.
Krijg ik afgelopen vrijdag een telefoon van C. dat het niet doorgaat, de schoenen mogen er niet in. Hij zei ook dat hij een lijst moet maken van de spullen die bij mij thuis liggen. Ik weet dat de bewoners in Veldzicht geen enkele privacy hebben. Maar ik vind het een aantasting van mijn privacy om te vragen wat er in mijn huis opgeslagen is. Daar heeft het team niks mee te maken.
Uit het telefoongesprek van C. kon ik al opmaken dat dit gedoe over de schoenen hem geen goed deed. Tijdens mijn bezoek op zondag begreep ik dat hij zich hierover erg opgewonden heeft en dat hij zelfs in de stemming was om het bezoek af te zeggen. (Gelukkig is hij tijdens het bezoek weer helemaal bijgedraaid.)
Dit is nu een reden waarom ik geprotesteerd heb tegen deze maatregel, het was te verwachten dat er een conflict kan ontstaan waardoor patiënten zich opwinden, wat natuurlijk weer niet bevorderlijk is voor de behandeling.
Tijdens het bezoek heb ik van een stm-er vernomen dat er donderdag in een teamoverleg besloten is dat de schoenen niet ingevoerd mogen worden en dat C. eerst een lijst moet maken van de spullen in mijn huis, daarna kan alles in één keer ingevoerd worden. Men bepaalt wel over iets waar ik in mee wil beslissen. Stel dat ik veel goederen in huis heb, met openbaar vervoer zal ik dat toch in gedeeltes invoeren.
(…)
Verder blijft onduidelijk de maatregel over invoer. Tegen het ministerie wordt gezegd dat invoer mogelijk is. Tegen de bewoners en de bezoekers wordt gezegd geen invoer."
7. De geneesheer-directeur O. van FPC Veldzicht schreef in zijn brief van 7 oktober 2002 aan verzoeker onder meer het volgende:
"In antwoord op uw brief van 10 september jongstleden inzake invoer van goederen deel ik u mede dat FPC Veldzicht een invoerverbod kent op goederen dat door bezoek wordt meegebracht. Dit staat in de huisregels en het staat op de bezoekpassen die aan bezoekers van FPC Veldzicht worden verstrekt.
Van het invoerverbod kan met zwaarwegende redenen worden afgeweken. Voor etenswaren kunnen uitzonderingen worden toegestaan. Onder zwaarwegende redenen wordt bijvoorbeeld verstaan: een verjaardag van de patiënt, Sint-Nicolaasviering, Kerstmis.
U schrijft dat het behandelteam wil weten wat er bij u thuis van de heer C. zou liggen opgeslagen en dat dit uw privacy aantast. Dit is een onjuiste veronderstelling. Het is namelijk zo dat de heer C. zegt dat hij nogal veel goederen bij u thuis heeft liggen. Hij vraagt geregeld om schoenen in te voeren of andere goederen die bij u liggen.
Daar er een invoerverbod geldt en hier slechts met zwaarwegende redenen van kan worden afgeweken, kunnen wij niet toestaan dat de heer C. u elke keer dat u hem bezoekt goederen laat invoeren die bij u liggen opgeslagen.
Om toch enigszins aan de wensen van de heer C. tegemoet te komen hebben wij besloten dat hij eenmalig de door ons toegestane goederen mag invoeren. Het gaat er derhalve niet om, zoals door u wordt verondersteld, wat u in huis heeft, maar dat de heer C. eenmalig wordt toegestaan alle goederen die hij wil gebruiken en die bij u liggen opgeslagen, in te voeren. Hij moet dus melden om welke goederen het gaat. Hij mag hierover natuurlijk met u overleggen, maar dat is iets tussen de heer C. en u.
Het team zal, nadat de heer C. een lijst heeft ingediend, aan de hand van huisregels, afdelingsregels en het behandelingsplan bekijken wat de mogelijkheden zijn.
Opgemerkt zij nog dat patiënten niet worden gedwongen via een postorderbedrijf te kopen. In het dorp zijn kledingwinkels die op verzoek op de afdeling komen. Ook worden enkele keren per jaar in Veldzicht verkopen van kleding en schoeisel gehouden. Om dit mogelijk te maken komt een aantal bedrijven naar FPC Veldzicht en krijgt iedere patiënt de gelegenheid zijn kleding en schoeisel aan te vullen voor een redelijke prijs."
8. Op 16 oktober 2002 stuurde verzoeker opnieuw een brief aan de directeur van FPC Veldzicht. In deze brief schrijft verzoeker onder meer:
"In de huisregels van FPC Veldzicht staat dat er geen artikelen voor patiënten mogen worden meegebracht.
Bewoners kunnen, buiten de postorderbedrijven, ook kleding en schoeisel kopen bij bedrijven die naar FPC Veldzicht komen. Dat is een mooie regeling. Toch blijf ik van mening dat dit een vorm is van gedwongen winkelnering.
Verder zit ik met het punt dat ik geen leuk presentje kan meebrengen voor de patiënt. Als mijn vrouw en ik op bezoek gaan bij een patiënt in het ziekenhuis nemen we een bloemetje, fruit of iets anders mee. Alleen als we naar een patiënt in Balkbrug gaan, dan mag dit niet. De bewoners in Veldzicht, die al zoveel moeten missen, stellen zo'n gebaar ook wel op prijs.
Als ik in januari iets zie waarvan ik weet dat C. dit dolgraag wil hebben en dit is niet te koop bij de leveranciers van Veldzicht, dan zou ik tot zijn verjaardag in november moeten wachten om dit ingevoerd te krijgen. Want een verjaardag is een reden om af te wijken van de huisregel. Een huisregel die bepaalt dat men niets mag invoeren, is niet menselijk en hoort volgens mij niet thuis in een 'behandelkliniek'.
Ik vraag me ook af heeft zo'n huisregel wel met een behandeling te maken?
Uit gesprekken met de stm-er van de ICU-afdeling krijg ik de indruk dat men ook niet zo gelukkig is met deze regel.
Bij de portier heb ik gemerkt dat er afdelingen zijn die het bezoek wel toelaten om goederen in te voeren."
9. Per brief van 8 november 2002 reageerde de geneesheer-directeur van FPC Veldzicht op de brief van verzoeker van 16 oktober 2002. De directeur schreef onder meer:
"In uw brief van 16 oktober schrijft u dat u de mening bent toegedaan dat er sprake is van een vorm van gedwongen winkelnering. Het is jammer dat u daar zo over denkt.
Het is begrijpelijk dat u het vervelend vindt dat u niet spontaan een presentje kan meenemen als u op bezoek gaat bij C. Soms wordt dit ook zo door het personeel ervaren. Er zijn echter teveel incidenten geweest, zoals het smokkelen van drugs, drank etc. om het meenemen van spullen toe te staan. De veiligheid staat dit niet toe. Geen enkele afdeling kan ongelimiteerd goederen in laten voeren. Iedereen moet zich aan de regel houden. We blijven nadenken over betere mogelijkheden.
C. heeft een hele lijst met wensen gemaakt van goederen die hij graag voor zijn verjaardag ontvangt. Op de lijst staan ook drie paar schoenen. Tijdens een teambespreking komt deze zaak aan de orde. Waarschijnlijk heeft u van C. hier inmiddels meer van gehoord."
10. Verzoeker stuurde vervolgens op 11 november 2002 een brief aan FPC Veldzicht waarin onder meer staat vermeld:
"Wat betreft het invoerverbod, het komt erop neer dat de goeden onder de kwaden moeten leiden. Zeg tegen degenen die misbruik maken, voor jullie geen invoer meer. Ik vind niet dat andere bewoners 'gestraft' moeten worden met een invoerverbod.
C. heeft aan mij nog nooit gevraagd om drank en drugs."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht in zijn onder punt A.3., A.4., A.6., A.8. en A.10. vermelde brieven.
2. Op 10 september 2002 stuurde verzoeker een brief aan de Nationale ombudsman, waarin hij zijn klacht uiteen zet. In de brief komt onder meer naar voren:
"Al vijf jaar bezoek ik een TBS-gestelde in FPC Veldzicht te Balkbrug, een streng beveiligde TBS-inrichting.
In deze inrichting merk ik dat er steeds nieuwe regels worden ingevoerd die de bezoekregeling voor bewoners en bezoekers inhumaner maken. Kon ik in het begin nog een gebakje meebrengen, vier jaar geleden is dat afgeschaft en mag er zelfs nog geen koekje mee naar binnen.
Dat er bepaalde voorwerpen niet ingevoerd mogen worden, dat is duidelijk, kleding en schoenen was geen probleem. Sinds maart is invoer van goederen niet meer mogelijk (…).
Het personeel mag geen goederen kopen voor de bewoners. Dit betekent dat de bewoners, waaronder veel psychiatrische patiënten, kleding en schoenen moeten bestellen bij een postorderbedrijf (…) (Zie hiervoor onder A.4.; N.o.).
In dezelfde brief van het ICU-B team (zie onder A.2.; N.o.) wordt ook het geven van geld genoemd. Hieruit blijkt dat men weet dat er patiënten zijn die het niet breed hebben, dit is me ook verteld door de maatschappelijk werker. Men verplicht deze mensen wel om duurdere spullen aan te schaffen (…) (Zie hiervoor onder A.4.; N.o.).
Klacht 1
Kan een inrichting aan de bewoners verplichten om bij een beperkt aantal leveranciers te kopen waardoor men duurder uit is?
Op 21 maart heb ik in een brief geprotesteerd tegen deze maatregel bij de heer O., geneesheer-directeur van Veldzicht. Waarin ik bovenstaande argumenten heb aangevoerd.
Ook heb ik schriftelijk geprotesteerd bij het team ICU-B en het team maatschappelijk werk van Veldzicht.
De heer O. heeft me in een antwoord van 27 maart (…) laten weten dat hij kennis genomen heeft van de inhoud. Verder heb ik niets vernomen van de inrichting.
Klacht 2
Ik hoor van de inrichting geen enkele reden waarom deze maatregel noodzakelijk gevonden wordt.
Later heb ik tijdens één van mijn bezoekdagen bij de portier gemerkt dat er familieleden zijn die goederen invoeren. Deze familieleden vertelden mij dat ze geen brief gekregen hebben van hun afdeling over een invoerverbod en dat ze nog gewoon goederen mogen invoeren. Er zijn dus afdelingen die geen beperking opleggen (…) (Zie onder A.6.; N.o.).
Ik ga er dus vanuit dat invoer mogelijk is, uiteraard na overleg. Bij het laatste bezoek kreeg ik toch te horen dat invoer niet mogelijk is. Hier begrijp ik dus niets van, aan het ministerie wordt medegedeeld invoer is mogelijk, tegen de bewoners en de bezoekers wordt gezegd geen invoer.
Klacht 3
FPC Veldzicht is niet eerlijk in zijn berichtgeving. Tegen het ministerie wordt gezegd dat invoer mogelijk is. Tegen de bewoners en de bezoekers wordt gezegd geen invoer."
C. Standpunt minister van Justitie
De minister deelde in reactie op de klacht bij brief van 8 mei 2003 onder meer het volgende mee:
"Klacht 1
De heer V. (verzoeker; N.o.) klaagt erover dat de regels voor invoer van voorwerpen door bezoekers van verpleegden op de Intensive Care Unit B dusdanig zijn aangescherpt dat hij, behoudens hoge uitzondering, geen voorwerpen voor zijn kennis mag meenemen wanneer hij deze man bezoekt.
Het invoerbeleid binnen het Forensisch Psychiatrisch Circuit (hier wordt bedoeld 'Centrum'; N.o.) (FPC) Veldzicht is ongeveer drie jaar geleden aangescherpt, overigens niet alleen op de Intensive Care Unit B, maar binnen heel FPC Veldzicht. De reden voor deze aanscherping was dat een aantal incidenten plaatsvond waarbij er verboden waar werd binnengesmokkeld.
De regels voor de invoer van voorwerpen zijn gebaseerd op artikel 7, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (Zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Ingevolge dit artikel stelt het hoofd van de inrichting, in aanvulling op de bij of krachtens de Bvt gestelde regels en met inachtneming van het dienaangaande door mij vastgestelde model en door mij vastgestelde model en door mij te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichting of een of meer afdelingen daarvan vast. Het gaat daarbij om algemeen verbindende voorschriften, die in het onderhavige geval het recht van een verpleegde beperken om hem toebehorende voorwerpen in zijn persoonlijke verblijfsruimte te plaatsen (Volgens artikel 44, Bvt.) (Zie achtergrond, onder 2.; N.o.). De verpleegde heeft het recht van beklag bij de beklagcommissie van de inrichting en het recht van beroep bij de beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming tegen een beslissing die een beperking impliceert van het hem in artikel 44, Bvt toegekende recht.
De algemeen verbindende voorschriften die de interne rechtspositie van de verpleegde in een TBS-inrichting behelzen hebben uiteraard ook betrekking op bezoekers van de verpleegde. Ook de bezoekers moeten zich dus onderwerpen aan de huisregels. De huisregels brengen immers met zich mee dat ook anderen dan de verpleegde zich dienen te onthouden van gedragingen of uitingen die de uitvoering van een door het hoofd van de inrichting jegens de verpleegde genomen beslissing kunnen frustreren. In het onderhavige geval betekent dit noodzakelijkerwijs dat betrokkene geen voorwerpen voor de door hem te bezoeken persoon mag meenemen, tenzij hij daarvoor toestemming heeft van het hoofd van de inrichting.
Uit de klacht maak ik niet op dat verzoeker zich tot u wendt omdat hij onheus zou zijn bejegend dan wel dat men zich van de zijde van het FPC Veldzicht anderszins niet behoorlijk jegens verzoeker heeft gedragen.
De invoer van goederen door bezoekers is in het FPC Veldzicht niet mogelijk tenzij het hoofd van de inrichting hier toestemming voor heeft gegeven.
Toestemming voor het invoeren van goederen kan worden verkregen door het doen van een invoerverzoek door de bezoeker dan wel de te bezoeken persoon (Huisregels van FPC Veldzicht van februari 1999 onder 4.3.en 7.3 (…)). De regeling is ingegeven door de belangen, zoals deze zijn omschreven in artikel 44, tweede lid Bvt. Het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan is verboden, indien dit bezit een gevaar kan opleveren voor de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen. Het gaat daarbij onder meer om zaken als drugs, wapens en communicatiemiddelen. (…) Door het FPC Veldzicht is conform de (huis)regels gehandeld.
Gelet op het bovenstaande acht ik de klacht van de heer V. niet gegrond.
Ten slotte meld ik u dat door het FPC Veldzicht in deze zaak nog het volgende is ondernomen.
Op 4 april 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer V., de door hem te bezoeken persoon en een behandelcoördinator van het FPC Veldzicht. Op 12 december 2001 heeft een maatschappelijk werker van het FPC Veldzicht de heer V. en zijn echtgenote bezocht. Beide gesprekken hadden tot doel om uitleg te geven over de TBS-behandeling in het algemeen. Aan de door de heer V. te bezoeken persoon is vorig jaar toestemming gegeven om een aantal goederen door de heer V. in één keer in te voeren. Bij brief van 7 januari 2003 heeft de behandelcoördinator de heer V. nog eens aangeboden om de invoerregels nog eens uit te leggen en verder te spreken over het nog steeds geldende aanbod om een aantal zaken in één keer in te voeren. De geneesheer-directeur van het FPC Veldzicht refereert bij brieven van 13 januari 2003 en 5 maart 2003 aan dit aanbod. Tot nu toe heeft de heer V. hier niet op gereageerd.
Klacht 2
De heer V. klaagt erover dat het FPC Veldzicht omtrent het hierboven genoemde invoerverbod onjuiste informatie heeft verschaft aan de minister van Justitie, door de minister te laten weten dat invoer van goederen in beginsel wél mogelijk zou zijn.
Bij brief van 29 juli 2002 heb ik de heer V. geschreven dat zonder voorafgaand overleg het niet mogelijk is goederen in te voeren. Het is wel mogelijk dat een bezoeker een verzoek indient om, bij hoge uitzondering, goederen in te voeren. Indien hier geen bezwaar tegen bestaat, wordt de bezoeker in staat gesteld de goederen mee te nemen. Hoewel de formulering in mijn brief niet letterlijk dezelfde is als de formulering die gebruikt is door (het hoofd van) het FPC Veldzicht, is de strekking ervan dezelfde.
Gelet op het bovenstaande acht ik de klacht ongegrond.
Tot slot verzoekt u mij toe te lichten hoe de invoer van goederen is geregeld in andere TBS-inrichtingen.
In overeenstemming met de aan het hoofd van de inrichting geattribueerde bevoegdheid om huisregels vast te stellen voor de inrichting of een of meer afdelingen daarvan is de invoer van goederen in andere TBS-inrichtingen wisselend geregeld. Daarbij dient bedacht te worden dat het veiligheidsbeleid per inrichting verschillend is vormgegeven. Waar de ene TBS-inrichting de nadruk legt op waarborgen in de personele sfeer, wordt in de andere TBS-inrichting sterker de nadruk gelegd op bijvoorbeeld gebouwelijke veiligheidsmaatregelen. Deze maatregelen kunnen op hun beurt weer niet los worden gezien van het behandelbeleid van een TBS-inrichting. Deze verschillen hebben ook hun weerslag op de lokaal tot stand gebrachte huisregels.
De regelingen van de invoer van goederen komen wel overeen in die zin dat conform artikel 44, Bvt de in te voeren goederen geen gevaar mogen opleveren voor de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel dat goederen worden geweigerd voor zover het bezit zich niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.
In FPK Oldenkotte (…) is het de bezoeker bijvoorbeeld toegestaan om kleine cadeautjes zoals frisdrank, bloemen en snoepwaar mee te nemen. Hier kan overigens in het kader van de behandeling van worden afgeweken. Voor andere zaken (vijftig gulden of meer) is vooraf toestemming nodig van de sociotherapie.
In de Dr. S. van Mesdagkliniek (…) is het bezoek toegestaan goederen mee te nemen ten behoeve van de te bezoeken patiënt, behoudens etenswaren. Op deze regel kan de betreffende Manager Patiënteneenheid uitzondering maken."
D. Reactie verzoeker
1. Per brief van 30 mei 2003 reageerde verzoeker op de reactie van de minister van Justitie van 8 mei 2003.
Verzoeker schreef onder meer:
"Klacht 1
Op bladzijde 1 staat dat het invoerbeleid ongeveer drie jaar geleden is aangescherpt. De aanleiding van mijn klacht is de brief van maart 2002 van het ICU-team. (…) In die brief lees ik niets over het aangescherpte invoerbeleid van toen twee jaar daarvoor. Verder staat er geen verklaring bij waarom het beleid veranderd is.
Dat dit aangescherpte invoerbeleid voor heel FPC Veldzicht geldt kan wel waar wezen maar ik heb gemerkt dat er andere afdelingen zijn die zich hier niet aan houden. Ik heb bezoekers gesproken, voor andere afdelingen, die niet zo'n brief gekregen hebben en gewoon goederen kunnen invoeren, uiteraard in overleg.
Na ontvangst van de brief van maart 2002 heb ik geprotesteerd tegen het invoerverbod, zowel bij het team ICU-B, het team maatschappelijk werk en bij de geneesheer-directeur. Het is alleen de heer O. die gereageerd heeft, hij had kennis genomen van de inhoud.
Op bladzijde 3 wordt genoemd het gesprek van 4 april 2001 en het bezoek van de maatschappelijk werker op 12 december 2001.
Dit is juist, maar tot maart 2002 had ik geen klachten over het invoeren van goederen. Het is duidelijk dat bepaalde artikelen niet ingevoerd mogen worden, daar heb ik geen moeite mee. Dat invoer vooraf gemeld en goedgekeurd moet worden, was voor mij ook niets om over te klagen. Ik kan me ook niet herinneren dat men voor maart 2002 een artikel heeft geweigerd. In de gesprekken van 4 april en 12 december 2001 is volgens mij het invoeren niet echt ter sprake geweest.
Mijn enige klacht in die tijd was in november 2001 over het invoeren van een verjaardagscadeau. Het was gemeld en goedgekeurd en ik had het bij me. Alleen ik mocht het niet afgeven want de afdeling was vergeten dit door te geven aan de portier, toen heb ik wel mijn beklag gedaan bij de heer O. De fout lag bij de afdeling, dan vind ik dat ze alle moeite hadden moeten doen om dit verjaardagscadeau alsnog ingevoerd te krijgen. Ik mocht het zelf niet achterlaten zodat het pakje de volgende dag via het hoofd van de afdeling bij de jarige kon komen. Juist voor patiënten die zoveel in hun leven missen, (privacy, zelfstandigheid en veel privé-spullen) is zoiets als een verjaardag één van de kleine geneugten in hun leven. Door een fout van de afdeling is dit helemaal misgegaan.
Verder staat er op bladzijde 3 dat er toestemming is gegeven om een aantal goederen in één keer in te voeren.
Mijn brief van 10 september aan FPC Veldzicht (…) slaat op dit eenmalige aanbod (zie feiten, onder A.6.; N.o.). Daarin kunt u lezen hoe 'onhandig' het team toen handelde. In de brief reageer ik ook op het feit dat ik wel eerst een lijst van opgeslagen goederen moet maken, wat ik een aantasting van mijn privacy vind.
Verder op bladzijde 3, het aanbod voor een afspraak met de behandelcoördinator en dat ik hierop niet gereageerd heb.
Op 17 december 2002 heb ik wel gereageerd, zie bijgevoegde brief gericht aan de heer N. (…)
Daarna op 12 januari een brief waarin ik uitleg dat het beter is de afspraak even uit te stellen. (…)
Het aanbod van FPC Veldzicht voor een afspraak is bij mij niet overgekomen dat dit zou gaan over de invoerregels. Ik heb het aanbod altijd opgevat als reactie op andere klachten die ik geuit heb en mijn pogingen om de heer C. overgeplaatst te krijgen naar een andere inrichting. (…)
Het verbaast me dat de nadruk zo gelegd wordt op dit aanbod. In eerste instantie heeft de heer O. op mijn klacht gereageerd als kennisgeving, in latere brieven is hij wel ingegaan op mijn klacht. Het standpunt van Veldzicht is me nu wel bekend, om dat in een gesprek weer uitgelegd te krijgen, lijkt me overbodig. Verder ben ik van mening dat zolang de klacht in behandeling is bij de Ombudsman het beter is om eerst op de uitslag te wachten.
(…)
Als FPC Veldzicht het zo belangrijk vindt om de invoerregels nog eens mondeling toe te lichten, dan had men ook de maatschappelijk werker kunnen sturen. Uiteindelijk is hij de contactpersoon tussen inrichting en familie.
Klacht 2
Ik heb de brief van 29 juli 2002 van het ministerie nog eens nagelezen. In de laatste alinea staat toch echt dat FPC Veldzicht aan het ministerie heeft laten weten dat iedere bezoeker (…) kan verzoeken om de volgende keer kleding mee te brengen, enzovoorts.
Ik lees niets over een aangescherpt invoerbeleid, niets over invoer bij hoge uitzonderingen. Er staat geen verwijzing naar de huisregels, enzovoorts.
Als ik de laatste alinea lees dan kan ik niets anders concluderen dat met voorafgaand overleg kleding en schoenen kunnen worden ingevoerd. Wat er staat is een beschrijving van de invoerregels zoals die in de ICU-B voor maart 2002 toegepast werden.
In het antwoord van de minister wordt gewezen op de huisregels. Overigens moet ik opmerken dat ik van FPC Veldzicht nog nooit een boekje met huisregels ontvangen heb, het is nu via de Ombudsman dat ik ze in bezit heb. Ik lees dat deze huisregels drie jaar geleden zijn aangescherpt, volgens de datum op de huisregels moet dat februari 1999 zijn.
Het is wel vreemd dat men in februari 1999 de huisregels verandert en dat de bezoekers in maart 2002 een brief krijgen waarin staat dat de huisregels zijn aangescherpt.
In de brief van het ministerie staat: Door het FPC Veldzicht is conform de (huis)regels gehandel' (…). Ik constateer dat FPC Veldzicht niet altijd volgens hun eigen regels handelt. Bij punt 7.3. van de huisregels staat: …De bezoekaanvraag dient 48 uur voor aanvang van het bezoek te worden ingediend. Dit heb ik jarenlang gedaan, aanmelden twee werkdagen voor het bezoek. Krijg ik opeens te horen dat ik te laat ben met aanmelden want het is vier dagen van tevoren. Verandert men een huisregel en niemand die je hiervan op de hoogte stelt. Ik moet dus vier dagen van tevoren bellen, in de huisregels staat nog steeds 48 uur.
(…)
Dat er (huis)regels zijn, dat is normaal, maar die regels moeten wel humaan zijn.
De strengere invoerregel die het ICU-B team in eerste instantie hanteerde vanaf maart 2002 vind ik niet menselijk. Later heeft het team de regels iets versoepeld voor de heer C. (dankzij mijn klagen?). Ik denk dat de invoerregel die voor maart 2002 van kracht was voor ieder een aanvaardbare regel was. Als er bewoners/bezoekers zijn die daar misbruik van maken dan moeten die een (tijdelijk) invoerverbod krijgen. De andere bewoners hoeven hiervoor niet gestraft te worden. Uiteindelijk is FPC Veldzicht een behandelkliniek en geen gevangenis.
Als ik de invoer van goederen vergelijk met de andere TBS-inrichtingen dan kan ik niet anders concluderen dat FPC Veldzicht wel een heel streng invoerbeleid heeft.
In de reactie van het ministerie zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat mijn klachten ongegrond zijn."
2. Bij de reactie van verzoeker zit de brief gevoegd die verzoeker op 17 december 2002 stuurde naar de heer N., behandelingscoördinator van het FPC Veldzicht. In deze brief staat onder meer:
"In een brief van 7 oktober (zie feiten, onder A.7.; N.o.) heeft de heer O. voorgesteld om een gesprek met u. Ik heb aan C. gevraagd of hij dat wil. Daar heeft hij geen bezwaar tegen.
(…)
Ik kan me voorstellen dat dit voor u niet zo gunstig uitkomt, dan moeten we het uitstellen tot een volgend bezoek op een zaterdagmiddag."
Achtergrond
1. Huisregels Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, februari 1999
"* Toegestane voorwerpen
Het is aan u toegestaan onder uw berusting te houden:
Kleding en schoeisel
Zeven T-shirts of hemden, zeven onderbroeken, zeven paar sokken, vier lange broeken, twee korte broeken, vijf overhemden of blouses, twee truien, een joggingpak, twee sets sportkleding, een jack of colbert, een overjas, twee sets nachtkleding, vijf paar schoenen (inclusief sportschoenen, pantoffels en slippers), een riem, een muts, een shawl en een paar handschoenen of wanten.
(…)
7.3 Bezoek
U heeft recht op ten minste een uur bezoek per week.
(…)
Het aanvragen van bezoek dient schriftelijk te geschieden onder vermelding van dag en uur van het bezoek en naam van de bezoeker. Bezoek kan niet plaatsvinden tijdens voor therapie of activiteiten bestemde uren. De bezoektijden kunnen in overleg met het afdelingspersoneel vastgesteld worden. (…)
Bezoekers kunnen geen goederen invoeren, tenzij het hoofd van de inrichting hier toestemming voor heeft gegeven. U of uw bezoeker kan een verzoek tot invoer van goederen indienen bij het personeel van uw afdeling.
(…)
Indien u goederen onder uw berusting wenst te houden anders dan voornoemd dan kunt u hiertoe een verzoek indienen bij het hoofd van de inrichting. Het hoofd van de inrichting kan u toestemming geven de door uw gewenste voorwerpen in uw verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij u te dragen voor zover dit zich verdraagt met de bescherming van de maatschappij tegen uw gevaarlijkheid voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.
Indien het hoofd van de inrichting u toestemming verleent de door u gewenste voorwerpen onder uw berusting te houden dient u zich te realiseren dat het hier gaat om een gunst en niet om een (verworven) recht. Dit houdt onder meer in dat indien u wordt overgeplaatst naar een andere afdeling of andere inrichting deze voorwerpen niet zonder meer kunnen worden meegenomen. U dient hiertoe wederom een verzoek in te dienen bij het hoofd van de inrichting of afdeling waar u wordt geplaatst
Het hoofd van de inrichting is bevoegd om aan u het toebehorende voorwerpen voor uw rekening aan een onderzoek te laten onderwerpen om vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan kan worden toegestaan dan wel is verboden.
Het invoeren en uitvoeren van goederen is slechts mogelijk via een in- of uitvoerverzoek dat door u is ingediend en door het hoofd van de inrichting is goedgekeurd."
2. Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
"Artikel 7
1. Het hoofd van de inrichting stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gestelde regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichting of een of meer afdelingen daarvan vast.
(…)
Artikel 44
1. De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht hem toebehorende voorwerpen in zijn persoonlijke verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben.
2. In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit bezit een gevaar kan opleveren voor:
a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.
3. Het hoofd van de inrichting kan bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp, niet behorende tot de soorten voorwerpen, bedoeld in het tweede lid, niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen of bij zich mag hebben, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de belangen als genoemd in het tweede lid.
4. Het hoofd van de inrichting is bevoegd aan de verpleegde toebehorende voorwerpen voor diens rekening te laten onderzoeken ten einde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan ingevolge het bepaalde in het tweede of derde lid kan worden toegestaan dan wel is verboden.
5. Artikel 23, vierde lid, eerste en laatste volzin is van overeenkomstige toepassing."