Verzoeker klaagt erover dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onvoldoende actie hebben ondernomen om de totstandkoming van een Stimulans Duurzame Landbouw (SDL)-schema voor de veehouderij, op grond waarvan een SDL-certificaat kan worden verkregen ten behoeve van een milieu-investeringsaftrek, te realiseren.
Door het ontbreken van een SDL-schema is het voor verzoeker niet mogelijk voor een milieu-investeringsaftrek in aanmerking te komen.
Beoordeling
1. In de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek (MIA) 2000 en de Aanwijzingsregeling MIA 2001 (zie achtergrond, onder 1. en 2.) worden bepaalde investeringen door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aangemerkt als investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu, ten gevolge waarvan agrariërs die één of meer van deze investeringen plegen, voor fiscaal voordeel in aanmerking komen. In de Milieulijst van de Aanwijzingsregeling MIA 2000 waren de zogenoemde Groen-Label-Stalsystemen opgenomen. In de Milieulijst van de Aanwijzingsregeling MIA 2001 was dit gewijzigd en kwamen Groen-Label-Stalsystemen van 2000 niet meer in aanmerking voor vergoeding, maar werden deze vervangen door stallen voor duurzame veehouderij, zoals die werden gedefinieerd in de Mededeling van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw (SDL; zie Achtergrond, onder 4.). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV; voorheen: tot 1 juli 2003 Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) had, in overeenstemming met de minister van VROM, de eisen vastgesteld waaraan de stallen voor duurzame veehouderij dienden te voldoen. In de Aanwijzingsregeling MIA 2001 werd neergelegd dat certificerende instellingen, onder toezicht van de Raad voor Accreditatie, het verstrekken van certificaten en het controleren van de productiewijze aan de hand van een certificatieschema op zich zouden nemen. Indien een onderneming aan de vereisten voldeed, gaf de certificerende instelling een certificaat voor de onderneming af.
In 2002 is het SDL-systeem verlaten en werd in de Aanwijzingsregeling MIA 2002 wederom het Groen-Label-Stalsysteem opgenomen (zie achtergrond, onder 3.).
2. Verzoeker verwijt de minister van VROM en de minister van LNV dat zij onvoldoende actie hebben ondernomen om de totstandkoming van een SDL-schema voor de veehouderij, op grond waarvan een SDL-certificaat zou kunnen worden verkregen ten behoeve van een milieu-investeringsaftrek, te realiseren.
Verzoeker had in november 2001 investeringen gedaan in een nieuwe stal. Hij wilde dat zijn investeringen in aanmerking kwamen voor een milieu-investeringsaftrek. Probleem was echter dat de in de Aanwijzingsregeling MIA 2001 neergelegde systematiek van de Stimulans Duurzame Landbouw met bijbehorend certificatieverstrekking, waaraan diende te worden getoetst nu verzoeker in het jaar 2001 de investeringen had gedaan, nooit van de grond was gekomen. Ten gevolge hiervan was het voor verzoeker feitelijk onmogelijk het benodigde certificaat te verkrijgen, en was het dientengevolge eveneens feitelijk onmogelijk fiscaal voordeel te verkrijgen.
3. De minister van VROM liet aan verzoeker in het kader van de interne klachtenbehandeling onder meer weten dat de milieu-investeringsaftrek een stimuleringsregeling is om de marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie te stimuleren. Om in te kunnen spelen op de ontwikkelingen in de techniek en het milieubeleid werd de lijst met technieken (de Milieulijst), waarvoor de aftrek geldt, jaarlijks per 1 januari aangepast. Tot en met het jaar 2000 werden hoofdzakelijk Groen-Labelstallen gestimuleerd. Deze hadden uitsluitend een milieuverdienste op het gebied van ammoniakemissie. Met het groeien van het inzicht, dat de landbouwsector een meer integraal niveau van duurzaamheid zou moeten nastreven was bij de vormgeving van de MIA 2001 gepoogd aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de sector naar SDL. In dit systeem zou behalve naar de ammoniakemissie van stallen ook prestaties worden verlangd op het gebied van dierwelzijn, diergezondheid, energie en mineralenhuishouding. Om deze ontwikkeling te bevorderen was besloten om investeerders in stallen die onder SDL-certificaat gebouwd zouden gaan worden, een maximaal fiscaal voordeel te laten toekomen in de vorm van een willekeurige afschrijving (VAMIL-regeling) en een 40% milieu-investeringsaftrek (MIA).
Het SDL-schema zou door de markt zelf worden ontwikkeld, waarbij de overheid een stimulerende en een normstellende rol zou hebben. De minister van VROM deelde mee dat tot zijn spijt het schema niet tot stand was gekomen. Het gevolg hiervan was geweest dat er geen SDL-certificaat verkregen kon worden en dus geen beroep kon worden gedaan op het hierboven vermelde fiscale voordeel.
De minister berichtte verder dat dit inherent was aan het systeem van de regeling. Met de sector was de consequentie "geen SDL, geen MIA" ook steeds gecommuniceerd. De minister zag geen reden om af te wijken van het systeem. Dit zou volgens hem ook geen recht doen aan investeerders, die geen beroep hadden gedaan op de regeling, omdat zij beseften dat een SDL-certificaat hiervoor noodzakelijk was.
Aangezien het niet aannemelijk was, dat er in 2002 nog een SDL-schema van de grond zou komen, was er in de MIA 2002 voor gekozen, dat de stimulering plaatsvond op basis van zowel ammoniakemissie als dierwelzijn.
4. De minister van LNV en de staatssecretaris van VROM deelden in een gezamenlijke schriftelijke reactie op verzoekers klacht onder meer mee dat de Ministeries van VROM en - met name - van LNV in 2001 intensief contact hadden gehad met de markt met betrekking tot het totstandkomen van SDL. Van meet af aan stond vast dat het SDL-schema door de markt zelf zou worden ontwikkeld. De overheid zou de randvoorwaarden scheppen waarbinnen een stelsel van certificering van duurzame landbouw zou kunnen gedijen. De minister van LNV had daartoe al op 21 december 2000 de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw vastgesteld (zie achtergrond, onder 4.).
In de contacten met de sectorvertegenwoordigers (LTO, Cumula, Federatie Agrotechniek, etc.) was steeds benadrukt dat VAMIL en MIA toegepast zouden kunnen worden op SDL-stallen en dat daarbuiten niet gerekend behoefde te worden op ondersteuning door de overheid. Ondanks dit gegeven bleken de betrokken partijen uit de verschillende dierlijke sectoren toch meer tijd nodig te hebben voor het formuleren van de duurzaamheideisen en de opzet van de uitvoeringsstructuur voor het certificeren van de bedrijven. Dit was ook aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gecommuniceerd bij de Vijfde Voortgangsrapportage in mest- en ammoniakbeleid (nota aan Tweede Kamer d.d. 4 april 2001, zie Achtergrond, onder 6.). De betrokken maatschappelijke organisaties zijn voor het ontwikkelen van een door de sector gedragen certificeringsysteem van cruciaal belang. Uiteindelijk bleek het voor de verschillende actoren niet mogelijk om zodanige eisen te formuleren dat deze een daadwerkelijke verhoogde duurzaamheid van de verschillende dierlijke sectoren met zich mee zou brengen. Dit heeft er toe geleid dat geen SDL-certificatieschema's voor de dierlijke sectoren tot stand zijn gekomen.
5. Verzoekers gemachtigde liet in reactie op het standpunt van de minister van VROM en de staatssecretaris van LNV onder meer weten dat verzoekers investeringen in 2001 wel voldeden aan het Groen-Label-Stalsysteem van de Aanwijzingsregelingen MIA 2000 en 2002. Verzoeker werd thans onevenredig zwaar getroffen. Van de nadelige consequenties die waren verbonden aan het eventueel geen doorgang vinden van de SDL-certificering was verzoeker op het moment van investeren niet op de hoogte, aldus zijn gemachtigde. Hij was daarentegen juist in de veronderstelling dat hij gewoon gebruik kon maken van de fiscale voordelen. Indien hij wel van de consequenties op de hoogte zou zijn geweest, had hij wel gewacht met het plegen van investeringen tot het jaar 2002.
6. In een nadere reactie deelden de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM mee dat naar hun mening niet de eis kan worden gesteld aan de overheid dat met iedere ondernemer, die een potentiële afnemer van subsidie of gebruiker van een belastingfaciliteit kan zijn, wordt gecommuniceerd over welk beleid de overheid gaat voeren. Daarenboven kunnen subsidies en fiscale faciliteiten jaarlijks wijzigen, waarbij het een ieder kan overkomen geen gebruik te kunnen maken van een mogelijkheid, waarvan een ander op een ander moment wel gebruik heeft kunnen maken.
Zonder de certificatieschema's was het voor de overheid niet mogelijk om te bepalen of bepaalde ondernemingen wel in aanmerking dienden te komen voor een fiscaal voordeel. Er was immers geen toets mogelijk om te bepalen of de onderneming dan wel het stalsysteem een verhoogde duurzaamheid kende ten opzichte van vergelijkbare ondernemingen of stalsystemen.
Dit probleem werkt ook richting de ondernemingen: ondernemingen konden niet tevoren investeringsbeslissingen treffen, vooruitlopend op de bekendmaking van de criteria die in een certificatieschema vastgelegd dienden te zijn. Zonder deze criteria was het voor de onderneming, net als voor de overheid, onmogelijk om te bepalen of zijn investeringsproject zou passen binnen (toekomstige) criteria. De minister van LNV en de staatssecretaris van VROM achtten het in die zin opmerkelijk dat verzoeker toch had besloten investeringen te verrichten terwijl hij onmogelijk tevoren kon weten aan welke criteria hij diende te voldoen. Zonder bekend te zijn met deze criteria, kon hij ook niet onverkort uitgaan van de zekerheid dat zijn stalsysteem in aanmerking zou komen voor het fiscale voordeel.
7. Voor de vraag of de ministers van VROM en LNV voldoende actie hebben ondernomen om te bewerkstelligen dat het SDL-schema werd gerealiseerd is mede van belang in hoeverre zij afdoende hebben aangegeven aan de betrokkenen wat hun rol hierin zou zijn.
Voorop staat dat een bestuursorgaan de vrijheid behoort te hebben zijn beleid te wijzigen indien gewijzigde inzichten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. In geval van zo'n beleidswijziging zal in beginsel rekening moeten worden gehouden met eerder gedane toezeggingen, of met gerechtvaardigde verwachtingen. Van een bestuursorgaan mag de nodige inspanning worden verwacht om wijzigingen van regelgeving onder de aandacht te brengen van belanghebbenden. Het bestuursorgaan dient daartoe haar beleid op een afdoende wijze bekend te maken. De inspanningsplicht ten aanzien van het actief informeren kent zijn begrenzingen, die worden bepaald door de feiten en omstandigheden van het geval. Daarnaast dienen belanghebbenden zelf ook een zekere mate van inspanning aan de dag te leggen bij het zich informeren over voor hen relevante regelgeving of relevant beleid.
8. De minister van LNV en de staatssecretaris van VROM stellen zich op het standpunt dat van meet af aan is duidelijk gemaakt dat de markt zelf het SDL-schema zou ontwikkelen. De overheid zou de randvoorwaarden scheppen waarbinnen een stelsel van certificering van duurzame landbouw zou kunnen gedijen. Deze taakverdeling was volgens de ministers afdoende gecommuniceerd, doordat zij dit in veelvuldige contacten met de vertegenwoordigers van de sector hadden kenbaar gemaakt.
9. Ten behoeve van het scheppen van de vorenbedoelde randvoorwaarden heeft de minister van LNV op 21 september 2000 de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw vastgesteld. Deze Mededeling is gepubliceerd in de Staatscourant. In juli 2000 heeft de minister van VROM een openbare aanbesteding verricht om certificatieschema's te laten ontwikkelen voor een aantal dierlijke sectoren. Het is vervolgens de betrokken maatschappelijke organisaties niet gelukt een certificeringsysteem op te zetten. Hiermee hebben de ministers van VROM en van LNV in voldoende mate inspanningen verricht.
10. Met de communicatie daarover en bekendmaking bij de vertegenwoordigers van de landbouwsector hebben het Ministerie van LNV en het Ministerie van VROM in voldoende mate voldaan aan het beginsel van actieve informatieverstrekking. De Nationale ombudsman is het met de ministers eens dat niet als eis kan worden gesteld dat met iedere ondernemer afzonderlijk moet worden gecommuniceerd. De overheid dient te communiceren met vertegenwoordigers van de betreffende sector. Het is vervolgens aan de sectorvertegenwoordigers om de informatie op afdoende wijze door te spelen naar belanghebbenden, hetgeen onder meer door publicatie in vakbladen kan geschieden.
De belanghebbenden hebben daarnaast een eigen verantwoordelijkheid om te informeren naar de bestaande en actuele regelgeving en het daaruit eventueel voortvloeiende beleid. In verzoekers situatie betekende dit dat hij zich, voorafgaande aan de investeringen, had kunnen laten informeren over de te verwachten fiscale aspecten daarvan en had hij een inschatting kunnen maken van het risico om het door hem beoogde fiscale voordeel mis te lopen. Nu de betrokken ministers van hun kant voldoende inspanning hebben verricht, valt hen in dezen in elk geval geen verwijt te maken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gezamenlijk is niet gegrond.
Onderzoek
Op 13 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Siebengewald, ingediend door de heer mr. M.C.M.M. van de Ven, A&A accountants en adviseurs te Panningen, met een klacht over een gedraging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 19 juni 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. De Nationale ombudsman had zijn klacht bij brief van 16 juli 2002 naar de minister van VROM gestuurd, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de klacht overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.
Nadat verzoeker had aangegeven niet tevreden te zijn met de reactie van 6 augustus 2002 van de minister van VROM op zijn klacht, stelde de Nationale ombudsman naar de gedraging van de minister van VROM en de minister van LNV een onderzoek in.
In het kader van het onderzoek werden de minister van VROM en de minister van LNV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De minister van VROM en de staatssecretaris van LNV reageerden in één in overleg met elkaar opgestelde brief.
Tijdens het onderzoek kregen de minister van VROM, de minister van LNV en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de minister van VROM en de minister van LNV een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van VROM en de minister van LNV berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Ten tijde van de onderzochte gedraging exploiteerde verzoeker met zijn ouders in maatschapverband een veehouderij- annex akkerbouwbedrijf. Op 19 november 2001 investeerde verzoeker ter vervanging van verouderde zeugenplaatsen en vleesvarkenplaatsen in een nieuwe stal. Hij liet onder meer een chemische luchtwasser aanbrengen. Verzoeker wilde dat zijn investeringen van november 2001 in aanmerking kwamen voor een milieu-investeringsaftrek en vervroegde afschrijving. Aangezien de investeringen in 2001 waren gedaan, gold ter toetsing de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 (zie achtergrond, onder 2.).
2. Bij brief van 8 april 2002 deelde verzoeker de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) onder meer het volgende mee:
“Samen met mijn ouders exploiteer ik in maatschapverband een veehouderijbedrijf annex akkerbouwbedrijf in Siebengewald. Op 26 november 2001 heeft de gemeente Bergen ons een nieuwe milieuvergunning verleend voor het realiseren van een nieuwe zeugenstal. Dit betreft een vervanging van verouderde zeugenplaatsen en vleesvarkenplaatsen. De stal voldoet aan alle eisen voor het betreffende Groen labelsysteem (…). Daarnaast was ik voor het moment van investeren in het bezit van de benodigde varkensrechten. Dit betekent dat ik volledig voldoe aan de criteria voor een Groen Label stal in 2000 (zie achtergrond, onder 1.; N.o.).
Op 19 november 2001 heb ik geïnvesteerd in de nieuwe stal voor een bedrag van ƒ 433.305,-, met de bedoeling deze stal daarna in de maatschap in te brengen. In de milieulijst 2001 is de categorie "Groen Label stal" vervallen. Daarnaast ben ik er vanuit gegaan, dat bijna een jaar na publicatie van de milieulijst 2001 in de Staatscourant, verwacht mag worden, dat het daarin aangekondigde certificatieschema, zoals opgesteld is door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (sinds 1 juli 2003: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; N.o.), ieder moment verwacht mocht worden. Ten behoeve van het voldoen aan dit certificatieschema, was ik voornemens om de daarvoor benodigde extra investeringen volledig en onverkort uit te voeren. Nu moet ik vernemen, dat het zich laat aanzien dat er nooit een SDL-certificatieschema zal komen voor de veehouderij. Het gevolg hiervan is, dat ik nooit aan deze eisen kan voldoen. Tevens begrijp ik, dat Senter, in opdracht van Uwe Excellentie, op dit moment bezig is met het omboeken van die meldingen onder code A2157 naar code D2155. Dit onder voorwaarde dat hierbij geen sprake is van uitbreiding in dierplaatsen.
Vanaf 2002 zijn Groen label stallen weer opgenomen in de Milieulijst, voor zover deze tevens voldoen aan de laatste eisen van dierwelzijn (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.). Gelet op het Varkensbesluit, dien ik hieraan per direct te voldoen, aangezien er sprake is van nieuwbouw. Doordat ik reeds in het bezit ben van de varkensrechten, is er op mijn bedrijf ook geen sprake van uitbreiding, en voldoe ik volledig aan het bepaalde van de milieulijst 2002. Doordat ik in 2001 geïnvesteerd heb, loop ik nu het risico dat mijn claim niet in aanmerking komt voor MIA en VAMIL, terwijl ik voldoe aan zowel de eisen van 2000, als van 2002. Ik vermag niet te begrijpen, waarom het Uwe Excellentie heeft behaagd, om in 2001 een systeem op te nemen in de milieulijst, waarvan op het moment van opname bij Uwe Excellentie reeds bekend moest zijn, dat deze niet in aanmerking kwam, en mogelijk ook helemaal niet in aanmerking kon komen. Door het continu veranderen van de regelgeving, word ik, en met mij vele andere ondernemers, onredelijk zwaar belemmerd in mijn bedrijfsvoering c.q. wordt mij de toegang ontzegd tot een faciliteit, die onveranderd gold in 2000 en 2002. Om deze reden wil ik Uwe Excellentie dan ook verzoeken, om met terugwerkende kracht, de milieulijst 2001 alsnog aan te passen, in die zin dat stallen voor de veehouderij die de ammoniakemissie beperken, en voldoen aan de eisen van dierwelzijn, alsnog opgenomen worden. Waarna Senter, in opdracht van Uwe Excellentie, de stallen die het afgelopen jaar gemeld zijn onder nummer A2157, i.c. stallen t.b.v. duurzame landbouw, naar deze nieuwe codes kan omboeken.
Hierbij wens ik verder op te merken, dat de reden van de vervanging van de verouderde zeugenplaatsen en vleesvarkenplaatsen gelegen is in het feit, dat ik bezig ben de dierplaatsen te moderniseren, zodat deze voldoen aan de huidige eisen van de tijd. Dit mede gelet op de te verwachten bedrijfsovername door ondergetekende. Tevens geven wij hiermede ook uitvoering aan de door de Rijksoverheid gewenst herstructurering van de varkenshouderij. Het hierbij voor 2000 ingezette en in 2002 hernieuwde stimuleringsbeleid, middels MIA en VAMIL van Uwe Excellentie kan mijns inziens een duidelijke bijdrage leveren aan de herstructurering. Het verwondert mij daarom des te meer, dat u deze modernisering c.q. herstructurering t.a.v. ontwikkelingen in 2001 belemmert. Voor mij persoonlijk betekent dit een grote financiële tegenslag, welke verdergaande modernisering en de overname van het bedrijf aanzienlijk bemoeilijken.”
3. Bij brief van 19 juni 2002 diende verzoekers gemachtigde de navolgende klacht in bij de Nationale ombudsman:
“…Op 19 november 2001 heeft cliënt geïnvesteerd in een nieuwe stal. De investering betreft een vervanging van verouderde zeugenplaatsen en vleesvarkenplaatsen. De stal voldoet aan alle eisen voor het groen labelsysteem (…). Cliënt is een voorloper door het toepassen in de stal van een chemische luchtwasser met een ammoniakreductie van 95%.
De bedoeling van cliënt is om de stal na de realisering vervolgens in de maatschap in te brengen. Cliënt was en is nog steeds voornemens op termijn het gehele bedrijf over te nemen. De investeringen zijn door cliënt gepleegd binnen de financiële mogelijkheden rekening houdend met de faciliteiten van MIA (milieu-investeringsaftrek) en VAMIL (vervroegde afschrijving), een en ander met het oog op de overname van het bedrijf binnen afzienbare tijd.
Cliënt zou met de voorgenomen investeringen volledig voldoen aan de criteria van een groen label stal zoals opgenomen op de milieulijst 2000. De groen label stal is namelijk voor het jaar 2000 onder een aparte code opgenomen op de milieulijst, op grond waarvan voor de investeringen een beroep kan worden gedaan op zowel MIA als VAMIL. Hiervoor is dan wel vereist dat de investeringen zijn gepleegd in het jaar 2000. Aangezien cliënt niet in 2000 maar in 2001 de aannemingsovereenkomst met de aannemer heeft gesloten, welk moment gezien moet worden als moment van investeren, is de milieulijst van het jaar 2001 van toepassing. In het jaar 2001 was de groen label stal echter niet meer opgenomen op de milieulijst.
In plaats van de groen label stal staat op de milieulijst 2001 'stal voor duurzame landbouw' (code: A2157) opgenomen. Dit is de enige code waaronder de in 2001 gepleegde investeringen van cliënt kunnen worden geschaard. Om een investering in een stal te kunnen aanmerken als investering in een 'stal voor duurzame landbouw' zoals is vermeld op de milieulijst 2001 worden de eisen op een andere manier getoetst. Een vereiste daarbij is dat een zogenaamd SDL-certificaat aan het bedrijf is toegekend. Hiervoor zijn nadere investeringen nodig en/of is een gewijzigde bedrijfsvoering nodig en cliënt was volledig en onverkort bereid om de hiervoor benodigde extra investeringen te plegen resp. de wijzigingen in zijn bedrijfsvoering door te voeren, om zodoende toch voor MIA en VAMIL in aanmerking te blijven komen. Een probleem was dat de SDL-certificering door meerdere oorzaken, waaronder tegengestelde standpunten tussen overheid en bedrijfsleven, nooit van de grond is gekomen.
Het zogenaamde SDL-certificatieschema voor de veehouderij is er nooit gekomen. Daarentegen blijft de eis van een SDL-certificaat door het ministerie gehandhaafd, indien iemand in 2001 een beroep doet op MIA en VAMIL en de investeringen vallen onder 'stal voor duurzame landbouw'. Dit houdt in dat cliënt nooit kan voldoen aan de voorwaarden zoals deze staan vermeld in de milieulijst van 2001. Er worden aan cliënt onmogelijke, te vergaande eisen gesteld. Hiermee wordt cliënt onevenredig zwaar benadeeld. De voorgenomen overname van het bedrijf door cliënt komt door deze situatie in het geding. Zeer wrang is het feit dat in het jaar 2002, het jaar waarin de stal van cliënt uiteindelijk gerealiseerd is, de groen label stal weer wél als aparte categorie op de milieulijst is opgenomen en de eis van SDL-certificering niet meer wordt gesteld. Indien cliënt de investeringen dus twee maanden later had gedaan, was er niets aan de hand geweest en had hij wél een beroep kunnen doen op MIA en VAMIL.
Namens cliënt is aan de minister van VROM over deze onbegrijpelijke en voor cliënt zeer onrechtvaardige situatie reeds een brief geschreven (zie hiervóór, onder A.2; N.o.), echter zonder resultaat. (…) Cliënt heeft geen schriftelijke reactie gehad van de minis-ter. Enkel de uitvoerende instantie Senter heeft als reactie op deze brief mondeling te kennen gegeven dat de investeringen ook niet onder een andere code dan A2157 kunnen worden gehangen, om zodoende alsnog voor MIA en VAMIL in aanmerking te komen. Deze mogelijkheid is niet aanwezig, omdat de investeringen van cliënt niet voldoen aan de criteria van de andere codes die op de milieulijst van 2001 staan vermeld.
Cliënt voelt zich op grond van het bovenstaande onterecht behandeld…”
4. De Nationale ombudsman stuurde de klacht op 16 juli 2002 ter behandeling door naar het Ministerie van VROM. De staatssecretaris liet verzoeker vervolgens bij brief van 6 augustus 2002 onder meer het volgende weten:
“De Milieu-investeringsaftrek is een stimuleringsregeling om de marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie te stimuleren. Om in te kunnen spelen op de ontwikkelingen in de techniek en het milieubeleid wordt de lijst met technieken (de zogenoemde Milieulijst), waarvoor de aftrek geldt jaarlijks per 1 januari aangepast.
U constateert terecht dat de lijst met betrekking tot de stallen de laatste jaren enkele malen ingrijpend is gewijzigd. Tot en met het jaar 2000 werden hoofdzakelijk Groen Labelstallen gestimuleerd. Deze hadden uitsluitend een milieuverdienste op het gebied van ammoniakemissie. Met het groeien van het inzicht, dat de landbouwsector een meer integraal niveau van duurzaamheid zou moeten nastreven is bij de vormgeving van de MIA 2001 gepoogd aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de sector naar SDL (Stimulans Duurzame Landbouw). In dit systeem zou behalve naar de ammoniakemissie van stallen ook prestaties worden verlangd op het gebied van dierwelzijn, diergezondheid, energie en mineralenhuishouding. Om deze ontwikkeling te bevorderen is besloten om investeerders in stallen die onder SDL-certificaat gebouwd zouden gaan worden, een maximaal fiscaal voordeel te laten toekomen in de vorm van een willekeurige afschrijving (VAMIL-regeling) en een 40% milieu-investeringsaftrek (MIA).
Het SDL-schema zou door de markt zelf worden ontwikkeld, waarbij de overheid een stimulerende en een normstellende rol zou hebben. Tot mijn spijt is het schema niet tot stand gekomen. Het gevolg hiervan is -zoals u terecht aangeeft- dat er geen SDL-certificaat verkregen kon worden en dus geen beroep gedaan kon worden op het hierboven vermelde fiscale voordeel.
Dit is inherent aan het systeem van de regeling. Met de sector is de consequentie "geen SDL, geen MIA" ook steeds gecommuniceerd. Ik zie geen reden om af te wijken van het systeem. Dit zou ook geen recht doen aan investeerders, die geen beroep hebben gedaan op de regeling omdat zij beseften dat een SDL-certificaat hiervoor noodzakelijk was.
Om investeerders in Groen Labelsystemen tegemoet te komen heb ik Senter laten onderzoeken in hoeverre zij in aanmerking konden komen voor een aftrek voor bepaalde onderdelen, zoals omschreven in een ander onderdeel van de Milieulijst 2001. In uw geval blijkt dit geen soelaas te bieden, omdat het gaat om een uitbreidingssituatie. Deze waren op de Milieulijst 2001 uitgezonderd omdat het toepassen van Groen Label bij uitbreiding als stand der techniek werd beschouwd.
Aangezien het niet aannemelijk was, dat er in 2002 nog een SDL-schema van de grond zou komen, is er in de MIA 2002 voor gekozen, dat de stimulering plaatsvindt op basis van zowel ammoniakemissie als dierwelzijn. In de hoogte van de stimulering wordt verschil gemaakt tussen stallen die naar verwachting eind 2002 verplicht zullen worden op basis van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en stallen, die een hoger ambitieniveau hebben dan in het besluit wordt verlangd. Indien het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij van kracht wordt vervalt overigens het voordeel voor de stallen die dan gebouwd worden volgens de eisen van het besluit.”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Bij brief van 3 februari 2003 deelden de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM in een gezamenlijke reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
“hebt u mij de volgende vragen voorgelegd.
1. Waarom is ervoor gekozen om in 2002 toch weer de Groen Labelstallen op te nemen?
2. In de brief van (…) augustus van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan verzoeker wordt onder meer vermeld dat het SDL-schema door de markt zelf zou worden ontwikkeld. Wanneer, hoe en met wie is deze afspraak tot stand gekomen?
3. In dezelfde brief wordt meegedeeld "met de sector is de consequentie 'geen SDL, geen MIA' ook steeds gecommuniceerd". Wie is "de sector"? Had verzoeker hiervan naar uw mening op de hoogte moeten/kunnen zijn?
In antwoord op uw eerste vraag kan ik u mede namens de Staatssecretaris van VROM het volgende meedelen.
Vanwege het feit, dat SDL niet van de grond was gekomen, is gezocht naar een alternatief. Zoals ik reeds in mijn brief van 1 augustus 2002 heb vermeld, is toen gekozen om de best bestaande stalsystemen op het gebied van ammoniak en dierwelzijn te stimuleren. Deze stalsystemen (opgenomen onder de nummers 2165 t/m 2169) zijn omschreven in de bijlagen 3a en 3b van de Aanwijzingsregeling Milieu-investeringsaftrek 2002. Voor een deel zijn dit voormalige Groen Labelstalsystemen, die echter wel zijn aangevuld met eisen op het gebied van dierwelzijn. Groen Label - dat overigens in die periode al niet meer bestond - zag immers alleen toe op de uitstoot van ammoniak.
In antwoord op uw tweede en derde vraag deel ik u eveneens mede namens de Staatssecretaris VROM het volgende mede.
De ministeries van VROM en - met name - LNV hebben in 2001 intensief contact gehad met de markt met betrekking tot het totstandkomen van SDL. Dat het SDL-schema door de markt zelf zou worden ontwikkeld stond van meet af aan vast. De overheid zou de randvoorwaarden scheppen waarbinnen een stelsel van certificering van duurzame landbouw zou kunnen gedijen. Mijn ambtsvoorganger heeft daartoe al op 21 december 2000 de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw vastgesteld. Het stelsel van certificering in het kader van de ondersteuning van de beoefening van de duurzame landbouw was een stelsel waarbij een landbouwbedrijf dat een SDL-certificaat wenst te verkrijgen aangemeld wordt bij een geaccrediteerde certificerende instelling. Deze instelling zou aan de hand van het desbetreffende SDL-certificatieschema toetsen of het bedrijf in voldoende mate de eisen naleeft om een SDL-certificaat te ontvangen. Nadat een landbouwbedrijf het certificaat heeft verkregen, kan het in aanmerking komen voor de fiscale voordelen voortvloeiende uit de Milieu-investeringsaftrek, de willekeurige Milieu-investeringsaftrek en de voorgenomen Duurzame ondernemingsaftrek.
Zoals in de Mededeling is aangegeven, werd het mogelijk voor certificatieschema's die in opdracht van de minister van LNV zijn ontwikkeld of door de sector zelf zijn ontwikkeld en door de minister van LNV zijn erkend, om in het hierboven weergegeven stelsel te worden opgenomen. De VAMIL en de MIA zouden voortaan alleen kunnen worden toegepast op de stallen die gebruikt worden door bedrijven die SDL-gecertificeerd zijn. De eisen aan de desbetreffende stallen zouden worden vastgelegd in de SDL-certificatieschema's of vergelijkbare, door de minister van LNV erkende, certificatieschema's. In deze zin is dit ook aan de Tweede Kamer medegedeeld. Mijn ambtsvoorganger heeft in juli 2000 ook een openbare aanbesteding verricht om certificatieschema's te laten ontwikkelen voor een aantal dierlijke sectoren. Bij de voorwaarden bij de opdracht is uitdrukkelijk gewezen op de noodzaak om met een zogeheten College van Deskundigen te werken waarin maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd.
In de contacten met de sectorvertegenwoordigers (LTO, Cumula, Federatie Agrotechniek, etc.) is steeds benadrukt dat VAMIL en MIA toegepast zouden kunnen worden op SDL-stallen en dat daarbuiten niet gerekend behoefde te worden op ondersteuning door de overheid. Ondanks dit gegeven bleken de betrokken partijen uit de verschillende dierlijke sectoren toch meer tijd nodig te hebben voor het formuleren van de duurzaamheidseisen en de opzet van de uitvoeringsstructuur voor het certificeren van de bedrijven. Dit is ook aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gecommuniceerd bij de Vijfde Voortgangsrapportage in mest- en ammoniakbeleid (nota aan Tweede Kamer d.d. 4 april 2001; zie achtergrond, onder 6.). De betrokken maatschappelijke organisaties zijn voor het ontwikkelen van een door de sector gedragen certificeringsysteem van cruciaal belang. Uiteindelijk bleek het voor de verschillende actoren niet mogelijk om zodanige eisen te formuleren dat deze een daadwerkelijke verhoogde duurzaamheid van de verschillende dierlijke sectoren met zich mee zou brengen. Dit heeft er toe geleid dat geen SDL-certificatieschema's voor de dierlijke sectoren tot stand zijn gekomen.
Met de beantwoording van de door u gestelde vragen heb ik tevens gereageerd op de door u geformuleerde klacht. Ik neem aan u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
D. Reactie verzoeker
Verzoekers gemachtigde reageerde bij brief van 20 februari 2003 onder meer als volgt op de hiervóór onder C. weergegeven brief van de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM:
“Cliënt is van mening dat de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM in hun brief thans nog geen duidelijk antwoord hebben gegeven op de door de Ombudsman gestelde vraag 3. De consequentie "geen SDL, geen MIA" is naar de mening van cliënt niet afdoende met hem gecommuniceerd. Voor cliënt is niet duidelijk op welke wijze hij op de hoogte had moeten zijn van deze consequentie.
Cliënt komt thans, evenals diverse andere gedupeerde ondernemers die in 2001 hebben geïnvesteerd in Groen Label stalsystemen, niet in aanmerking voor fiscale voordelen terwijl deze voordelen in de jaren 2000 en 2002 in soortgelijke gevallen wel beschikbaar waren. Cliënt wordt hierdoor onevenredig zwaar getroffen, evenals diverse andere ondernemers. Van de nadelige consequenties die verbonden waren aan een eventueel niet doorgaan van de SDL-certificering was cliënt op het moment van investeren niet op de hoogte. Integendeel, cliënt was juist in de veronderstelling dat hij gewoon gebruik kon maken van de fiscale voordelen. Indien hij wel van de consequenties op de hoogte zou zijn geweest, had cliënt wel gewacht met het plegen van investeringen tot het jaar 2002.
Cliënt begrijpt niet waarom door de betrokken ministeries in 2001 is gekozen voor een SDL-certificeringssysteem, terwijl op dat moment onvoldoende duidelijk was of deze certificering tijdig van de grond zou komen. Cliënt begrijpt eveneens niet waarom de betrokken ministeries voor het jaar 2001 geen vangnetvoorziening hebben getroffen voor het geval de SDL-certificering daadwerkelijk niet van de grond zou komen. Zo hadden de ministeries voor de toelating tot de diverse fiscale voordelen in het jaar 2001 terug kunnen vallen op de Groen Label stalsystemen, zoals dat wél is gedaan toen in het jaar 2002 definitief duidelijk was dat de SDL-certificering niet van de grond kwam.
Zoals vermeld in voormelde brief van de minister van LNV bleek het "voor de verschillende actoren niet mogelijk om zodanige eisen te formuleren dat deze een daadwerkelijke verhoogde duurzaamheid van de verschillende dierlijke sectoren met zich mee zou brengen. Dit heeft er toe geleid dat er geen SDL-certificatieschema's voor de dierlijke sectoren tot stand zijn gekomen."
Naar de mening van cliënt moet uit deze passage worden afgeleid dat er in 2001 geen beter systeem voorhanden was voor het realiseren van een daadwerkelijke verhoogde duurzaamheid, dan het reeds bestaande systeem van Groen Label erkenning. Cliënt heeft op grond hiervan derhalve in het jaar 2001 op het gebied van duurzaamheid het maximaal mogelijke gepresteerd door in een Groen Label stal te investeren. Doordat het SDL-certificeringssysteem uiteindelijk - buiten de schuld van cliënt - op niets is uitgelopen, wordt cliënt nu maximaal bestraft. Cliënt raakt volstrekt buiten zijn schuld om in directe financiële problemen, doordat hij geen gebruik mag maken van de fiscale voordelen, die in soortgelijke gevallen in 2000 en 2002 wel beschikbaar waren. Dit is volgens cliënt volstrekt onevenredig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Nu bekend is dat het certificeringsysteem daadwerkelijk niet van de grond komt, ligt het thans naar de mening van cliënt op de weg van de betrokken ministeries om (ambtshalve) de onevenredig getroffen veehouders die in 2001 hebben geïnvesteerd en die - buiten hun schuld om - geen gebruik hebben kunnen maken van deze fiscale voordelen, achteraf alsnog toe te laten tot deze voordelen indien zij hebben voldaan aan vergelijkbare voorwaarden, zoals die in de jaren 2000 en 2002 voor toelating werden gesteld. Op deze wijze kan de door cliënt geleden schade op relatief eenvoudige wijze gecompenseerd worden.
Cliënt verzoekt de daartoe bevoegde ministeries en/of ministers via deze weg nogmaals vriendelijk alsnog tegemoet te komen aan de klacht van cliënt en aan het vorenstaande hun medewerking te verlenen, dan wel cliënt op andere wijze schadeloos te stellen.”
E. Reactie minister van lnv en staatssecretaris van vrom
Bij brief van 10 april 2003 deelde de minister van LNV, mede namens de staatssecretaris van VROM, onder meer het volgende mee:
“Klager voert aan dat in de reactie onvoldoende antwoord is gegeven op de door u gestelde vraag 3. De consequentie "geen SDL, geen MIA" is naar zijn oordeel niet afdoende met hem gecommuniceerd.
Naar aanleiding hiervan merk ik op dat ik reeds in mijn brief van 3 februari 2003 (…) heb aangegeven intensief contact te hebben gehad met de markt. Vervolgens heb ik in de vierde alinea op dezelfde pagina aangegeven dat contacten zijn geweest met de daar genoemde sectorvertegenwoordigers. Klager acht een en ander blijkbaar onvoldoende. Het is naar mijn mening niet terecht aan de overheid de eis te stellen dat met iedere ondernemer, die een potentiële afnemer van subsidie of gebruiker van een belastingfaciliteit kan zijn, wordt gecommuniceerd welk beleid de overheid gaat voeren. Daarenboven kunnen subsidies en fiscale faciliteiten jaarlijks wijzigen, waarbij het een ieder kan overkomen geen gebruik te kunnen maken van een mogelijkheid, waarvan een ander op een ander moment wel gebruik heeft kunnen maken.
Zoals ik reeds in mijn brief van 12 februari 2003 heb vermeld, gaat het SDL-certificeringssysteem uit van certificatieschema's aan de hand waarvan een bedrijf gecertificeerd kon worden. Door certificatie kwam het in aanmerking voor fiscale voordelen.
Zonder dergelijke certificatieschema's was het voor de overheid niet mogelijk om te bepalen of bepaalde ondernemingen wel in aanmerking dienden te komen voor een fiscaal voordeel. Er was immers geen toets mogelijk om te bepalen of de onderneming dan wel het stalsysteem een verhoogde duurzaamheid kende ten opzichte van vergelijkbare ondernemingen of stalsystemen.
Dit probleem werkt ook richting de ondernemingen: ondernemingen konden niet te voren investeringsbeslissingen treffen, vooruitlopend op de bekendmaking van de criteria die in een certificatieschema vastgelegd dienden te zijn. Zonder deze criteria was het voor de onderneming, net als voor de overheid, onmogelijk om te bepalen of zijn investeringsproject zou passen binnen (toekomstige) criteria. Het is in die zin opmerkelijk dat klager toch heeft besloten investeringen te verrichten terwijl hij onmogelijk te voren kon weten aan welke criteria hij diende te voldoen. Zonder bekend te zijn met deze criteria, kon hij ook niet onverkort uitgaan van de zekerheid dat zijn stalsysteem in aanmerking zou komen voor het fiscale voordeel.”
Achtergrond
1. Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2000 (Stscrt. 24 juli 2000, nr. 140)
“De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
Besluit:
Artikel 1
Als investeringen, behorend tot categorie I onderscheidenlijk categorie II, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-investeringen), als bedoeld in artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, welke bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan als zodanig zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling
(…)
Bijlage, behorend bij artikel 1
1. Deze bijlage wordt aangehaald als:
Milieulijst milieu-investeringsaftrek 2000.
(…)
6. De Groen-Label-Stalsystemen, bedoeld onder de nummers A2141, A2142, B2143 en A2144, zijn stalsystemen welke voorzien zijn van een Groen Label. Een stalsysteem krijgt een Groen Label als blijkt dat de ammoniakemissie van het stalsysteem onder of gelijk aan een bepaalde drempelwaarde blijft. (…) Naast eisen op het gebied van ammoniakemissie dienen de stallen te voldoen aan eisen op het gebied van dierenwelzijn.
(…)
A2 142 Groen-Labelstal voor varkens
Bestemd voor: het huisvesten van varkens in stallen voorzien van een Groen Label ter beperking van ammoniakemissie (…)”
2. Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 (Stscrt. 28 december 2000, nr. 251)
“De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001;
Besluit:
Artikel 1
Als investeringen, behorend tot categorie I onderscheidenlijk categorie II, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-investeringen), als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, welke bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan als zodanig zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling
(…)
Bijlage, behorend bij artikel 1
1. Deze bijlage wordt aangehaald als:
Milieulijst milieu-investeringsaftrek 2001.
(…)
7. De Stallen voor duurzame veehouderij, nummer A 2157, zijn stalsystemen die worden gebruikt in de duurzame landbouw, zoals deze is gedefinieerd in de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw. Deze mededeling stelt eisen aan de productiewijze van land- en tuinbouwbedrijven op het gebied van milieu, energie, dierwelzijn en diergezondheid. Deze eisen zijn door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgesteld. Certificerende instellingen verstrekken certificaten en controleren de productiewijze aan de hand van een certificatieschema. Indien een onderneming voldoet, geeft de Certificerende Instelling een certificaat voor de onderneming af.
(…)
Toelichting
(…)
Paragraaf 3. Wijzigingen
(…)
Voorts is een aantal bedrijfsmiddelen die in de Milieulijst van 2000 waren opgenomen, in de Milieulijst van 2001 komen te vervallen. Het betreft de nummers:
(…) A2141, A2142 (…)
Onder nummer A 2157 zijn dit jaar voor de eerste maal zogenoemde “Stallen voor duurzame veehouderij” opgenomen. Voor deze stallen is geen exacte omschrijving gegeven, aangezien er is aangehaakt bij de systematiek van de SDL. Dit systeem is gedefinieerd in de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw. In deze mededeling worden eisen gesteld aan de productiewijze van land- en tuinbouwbedrijven op het gebied van milieu, energie, dierwelzijn en diergezondheid. Op elk van deze deelgebieden moet worden voldaan aan bepaalde eisen. Met deze systematiek wordt bereikt, dat op elk van de deelgebieden een verbetering wordt bereikt.
Er is gekozen voor een certificeringsysteem, waarbij certificerende instellingen, die onder toezicht staan van de Raad voor Accreditatie certificaten verstrekken en de productiewijze controleren aan de hand van een certificatieschema. Het ambitieniveau ligt vast in de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
(…)
A2157 Stallen voor duurzame veehouderij
bestemd voor: het houden van vee in stallen door bedrijven waaraan een (voorlopig) certificaat is verleend op basis van het certificatieschema, zoals vermeld in de Mededeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw, en bestaande uit: stal met emissiebeperkende, energiezuinige en diervriendelijke voorzieningen.”
3. Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2002 (Stscrt. 28 december 2001, nr. 250)
“De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op artikel 3.42a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;
Besluit:
Artikel 1
Als investeringen, behorend tot categorie I, categorie II onderscheidenlijk categorie III, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-investeringen), als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, welke bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan als zodanig zijn opgenomen in bijlage I bij deze regeling
(…)
Bijlage 1, behorend bij artikel 1
1. Deze bijlage wordt aangehaald als:
Milieulijst milieu-investeringsaftrek 2002.
(…)
Bijlage 3a, behorend bij artikel 1
De in deze bijlage opgenomen stallen en stalsystemen zijn een nadere concretisering van de bedrijfsmiddelen F 2165, F 2166 en F 2167 van de Milieulijst 2002 van de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2002 en van de Milieulijst 2002 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2002.
Aan de omschrijving van de genoemde bedrijfsmiddelen F 2165, F 2166 en F 2167 voldoen uitsluitend de stalsystemen die:
- zijn beschreven als een Groen Label stalsysteem en voorzien van een code van de Stichting Groen Label (…)”
4. Mededeling van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de Stimulans Duurzame Landbouw (Stscrt. 27 december 2000, nr. 250)
“De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
(…)
Besluit
Artikel 1
1. In deze Mededeling wordt verstaan onder:
(…)
d. certificatieschema: schema dat door de Minister van LNV in overeenstemming met de Minister van VROM is vastgesteld dan wel erkend, en de wettelijke en bovenwettelijke eisen bevat waaraan wordt getoetst of er sprake is van een duurzaam landbouwbedrijf.
e. geaccrediteerde certificerende instelling: certificerende instelling die inzake een certificatieschema Stimulans Duurzame Landbouw ten behoeve van één of meer productiesectoren van de landbouw, door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd onderscheidenlijk die een accreditatieverzoek heeft ingediend bij de Raad voor Accreditatie en waarvan het verzoek in behandeling is.
f. SDL-certificaat: certificaat dat wordt verleend door een geaccrediteerde certificerende instelling na een toetsing van het landbouwbedrijf aan het desbetreffende certificatieschema Stimulans Duurzame Landbouw.
Artikel 2
Een duurzaam landbouwbedrijf is een landbouwbedrijf dat in het bezit is van een door een geaccrediteerde certificerende instelling verleend SDL-certificaat.
Artikel 3
Onder duurzame landbouw wordt verstaan de beoefening van de landbouw door een duurzaam landbouwbedrijf.
Artikel 4
Aan een landbouwbedrijf wordt door een geaccrediteerde certificerende instelling een SDL-certificaat verleend indien het voldoet aan de eisen die zijn vastgesteld in een certificatieschema Stimulans Duurzame Landbouw ten behoeve van één of meer productiesectoren van de landbouw en waarvan de eisen zijn gepubliceerd in de bijlagen bij deze Mededeling.
(…)
Toelichting
(…)
De Mededeling strekt zich vooralsnog alleen uit over de sector fruitteelt, maar zal in de toekomst een bredere werking kennen.
(…)
De beoefening van de duurzame landbouw houdt in het naleven van bovenwettelijke eisen op het gebied van milieu, natuur, landschap, diergezondheid en dierenwelzijn. In tegenstelling tot het gebruikelijke door middel van regelgeving verplicht stellen van het naleven van bepaalde normen, is in het kader van de ondersteuning van de duurzame landbouw gekozen voor een stelsel van certificering van landbouwbedrijven.
Het stelsel van certificering in het kader van de ondersteuning van de beoefening van de duurzame landbouw is een stelsel waarbij een landbouwbedrijf dat een SDL-certificaat wenst te verkrijgen aangemeld wordt bij een geaccrediteerde certificerende instelling. Deze instelling zal aan de hand van het desbetreffende certificatieschema Stimulans Duurzame Landbouw toetsen of het bedrijf in voldoende mate de eisen naleeft om het SDL-certificaat te ontvangen. Nadat een landbouwbedrijf het certificaat heeft ontvangen, kan het in aanmerking komen voor de fiscale voordelen voortvloeiende uit de Milieu-investeringsaftrek en de willekeurige Milieu-investeringsaftrek en de voorgenomen Duurzame ondernemingsaftrek.”
5. Wet op de inkomstenbelasting
5a. Wet op de inkomstenbelasting 1964
Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c:
“1. Ingeval in een kalenderjaar:
(…)
c. in een onderneming die de belastingplichtige voor eigen rekening feitelijk drijft voor een bedrag van meer dan f 3800 wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen, behorend tot categorie I onderscheidenlijk categorie II, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-investeringen), wordt - onverminderd de toepassing van onderdeel a - op verzoek bij de aangifte van de belastingplichtige een in het tweede lid, onderdeel c, aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek). (…) Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van een bedrijfsmiddel, zomede het maken van voortbrengingskosten te dier zake, voor zover die verplichtingen en kosten op de belastingplichtige drukken.”
5b. Wet op de inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.42a, eerste tot en met derde lid:
“1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).
2. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.
3. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 1900 bedraagt de milieu-investeringsaftrek voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 40 percent, voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 30 percent en voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 15 percent.”
6. Vijfde Voortgangsrapportage over de implementatie van de Integrale Notitie mest- en ammoniakbeleid (IN) en de evaluatie 2000 van de Meststoffenwet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 24 445, nr. 61)
“…9. Verbreding Groen Label
9.1 Stimulans Duurzame Landbouw {SDL)
In de vorige voortgangsrapportage is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een systeem gericht op het stimuleren van een duurzame ontwikkeling in de landbouw, de Stimulans Duurzame Landbouw (SDL). De inzet was om in de loop van 2000 gecertificeerde duurzame landbouwbedrijven met een gangbare productie-methode in aanmerking te laten komen voor een aantal fiscale voordelen. In december 2000 is daartoe een regeling gepubliceerd waarvan tot nu toe alleen de fruitteeltsector gebruik kan maken, binnenkort gevolgd door andere plantaardige sectoren.
In overleg met LTO Nederland en andere betrokken maatschappelijke organisaties is besloten om in de dierlijke sectoren meer tijd te nemen voor het formuleren van de duurzaamheidseisen en de opzet van de uitvoeringsstructuur voor het certificeren van de bedrijven. Er is behoefte bij de ketenpartijen en maatschappelijke organisaties om een actieve rol te vervullen bij de totstandkoming van de eisen en de opzet van de certificering van de bedrijven. Alsdan kan een goede aansluiting op bestaande marktinitiatieven in de dierlijke sectoren worden gerealiseerd. De komende tijd zal de minister van LNV dit proces ondersteunen opdat ook bedrijven in de dierlijke sectoren in aanmerking komen voor het stimuleringsinstrument SDL.
De overheid zal aan bovenstaande gecertificeerde, duurzame bedrijven een aantal extra fiscale voordelen toekennen (Vamil, MIA en DOA), onder voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met deze stimuleringsregeling. In het fiscale stelsel is reeds geanticipeerd op de totstandkoming van de «invulling» van SDL voor de dierlijke sectoren. Hiermee wordt voorkomen dat er enige vertraging optreedt in het stimuleringsbeleid op het moment dat de duurzaamheidseisen voor de dierlijke sectoren worden vastgesteld.
9.2 Afbouw instrument Groen Label
Als gevolg van de invoering van de regeling Stimulans Duurzame Landbouw en de voorgenomen inwerkingtreding van de AMvB-huisvesting per 1 januari 2002 zal het huidige instrument Groen Label-stallen dit jaar worden afgebouwd. In overleg met het agrarisch bedrijfsleven wordt thans bezien op welke wijze het in 1993 afgesloten Convenant Groen Label kan worden beëindigd. Zodra de formele besluitvorming hierover is afgerond zal dit onmiddellijk aan de gemeenten en het agrarisch bedrijfsleven officieel bekend worden gemaakt…”