Verzoekster klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord naar aanleiding van een tweetal incidenten die hebben plaatsgevonden op 6 november 2000 in een café te 's-Hertogenbosch, waarin zij een financieel belang heeft.
Verzoekster klaagt er met name over dat:
- een politieambtenaar in de nacht van 6 november 2000 (tijdens het tweede telefoongesprek dat zij die nacht met hem voerde) niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoek om bijstand, maar in plaats hiervan een discussie met haar is aangegaan over de manier waarop zij hem benaderde;
- een politieambtenaar op 6 november 2000 (omstreeks 14.30 uur) niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoek om bijstand, door in eerste instantie mee te delen dat de politie niet ter plaatse zou komen als verzoekster niet ook ter plaatse zou komen;
- twee politieambtenaren, ondanks toezeggingen daartoe, geen onderzoek hebben gedaan naar, en geen informatie hebben verschaft over de identiteit en/of het signalement van twee personen die op 7 november 2000 het ziekenhuis hebben bezocht, - alwaar haar mishandelde vriend kort heeft verbleven, terwijl de politie hen (mede in verband met het bezoek van de genoemde personen aan het ziekenhuis) heeft aangeraden hun huis een aantal dagen te verlaten; verzoekster maakte zich zeer ongerust door dit advies van de politie en wilde graag verifiëren of de betreffende bezoekers van het ziekenhuis wellicht bekenden waren, die een normaal ziekenbezoek wilden afleggen;
- de politie onjuiste informatie heeft verstrekt aan de pers, aangezien er op 11 november 2000 in een tweetal locale kranten een bericht verscheen waarin stond dat de eigenaar van het café werd beschuldigd/verdacht van handel in harddrugs.
Beoordeling
I. Algemeen
In de nacht van 6 november 2000 nam verzoekster telefonisch contact op met het regionale politiekorps Brabant-Noord via het alarmnummer 112. Verzoekster deelde de politie mee dat een bezoekster (A) van het café (Z) van haar partner (Y) stampei maakte en het café niet wilde verlaten. Politieambtenaar W. deelde mee dat verzoekster deze melding via het reguliere telefoonnummer 0900-8844 moest doorgeven. Hierop nam verzoekster nogmaals, nu via dit telefoonnummer, contact op met de politie. Verzoekster kreeg vervolgens opnieuw politieambtenaar W. te spreken (zie hierna, onder II.). Omdat de lastige klant het café inmiddels had verlaten, vond geen politie-inzet meer plaats.
Op 6 november 2000, omstreeks het middaguur, meldde A zich samen met haar vriend bij verzoeksters woning. A deelde mee dat zij haar mobiele telefoon in het café had laten liggen. Hierop deelde verzoekster A mee dat zij haar op dat moment niet kon helpen. Verzoekster vermoedde dat A en haar vriend zich naar het café zouden begeven. Daarom trachtte verzoekster telefonisch contact op te nemen met Y, die samen met B bezig was met de schoonmaak van het café. Verzoekster wilde Y waarschuwen voor de mogelijke komst van A en haar vriend. De telefoon werd echter niet opgenomen.
Kort daarna, omstreeks 13.00 uur, is Y mishandeld in zijn café. Y verliet na de mishandeling zwaar bebloed zijn café en begaf zich naar een nabij gelegen supermarkt. Hier trof Y zijn oud-werknemer C aan. Y verzocht C naar het café te gaan om zijn jas op te halen en het café af te sluiten. Kort daarna verklaarde Y tegen de inmiddels gewaarschuwde politie dat hij in zijn café was mishandeld. Y wilde niet zeggen door wie. Y verklaarde verder tegenover de politie dat zij het café niet mochten betreden omdat zij niets met de zaak te maken hadden. Op het moment dat Y in de ambulance werd gedragen, arriveerde C weer bij de supermarkt. C deelde Y mee dat hij zijn jas had gevonden en het café had afgesloten.
Nadat de ambulance was vertrokken, volgden de politieambtenaren samen met C het bloedspoor van Y richting het café. Aldaar droeg C de jas over aan de politie. In eerste instantie wilde C de jas niet afgeven. Na overleg met de officier van justitie doorzocht de politie het café. Achter de bar trof de politie onder meer een busje traangas aan. In de jas van Y vond de politie 33 zogenoemde gripzakjes met cocaïne (totaal: 15,6 gram).
Diezelfde dag, omstreeks 14.30 uur, beluisterde verzoekster een telefonische boodschap die B (de schoonmaakhulp) omstreeks 13.00 uur op haar mobiele telefoon had ingesproken. B was in paniek en verzocht terug te bellen. Hierop nam verzoekster contact op met B. Zij informeerde verzoekster over de mishandeling van Y. Vervolgens nam verzoekster telefonisch contact op met de politie met het verzoek om ter plaatse te gaan (zie hierna, onder III.). Verzoekster wist niet dat er al politie-inzet had plaatsgevonden.
Na behandeling van zijn verwondingen verliet Y op 7 november 2000 het ziekenhuis. Kort na het vertrek van Y deelde het ziekenhuis de politie mee dat twee onbekende personen in het ziekenhuis (buiten bezoektijden) op zoek waren naar Y. Het ziekenhuis had de indruk dat deze personen kwamen voor een soort afrekening met Y. Mede naar aanleiding van deze melding gaf de politie verzoekster en Y het advies om tijdelijk hun woning te verlaten (zie hierna, onder IV.).
Op 9 november 2000 hield de politie (op bevel van de officier van justitie) Y aan voor (kort gezegd) handel in of bezit van harddrugs.
Eveneens op 9 november 2000 deed de politie de burgemeester van 's-Hertogenbosch een rapport toekomen over het geweldsincident op 6 november 2000 in café Z. In dit rapport wordt tevens melding gemaakt van onder meer een aantal gewelds- en Opiumwetdelicten in en rond café Z in de periode 1997-2000. Vervolgens beval de burgemeester op 9 november 2000 de sluiting van café Z voor de duur van zes weken. Op 11 november 2000 verscheen er in een tweetal locale kranten een kort bericht over deze sluiting. In de betreffende berichten staat ook dat de eigenaar van het café wordt beschuldigd/verdacht van handel in harddrugs (zie hierna, onder V.).
Op 14 november 2000 bracht de officier van justitie te 's-Hertogenbosch een dagvaarding uit tegen Y vanwege (kort gezegd) bezit van de 15,6 gram cocaïne en het busje traangas. Op 1 maart 2001 veroordeelde de politierechter te 's-Hertogenbosch Y voor deze feiten.
II. Ten aanzien van de melding in de nacht van 6 november 2000
Bevindingen
1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat politieambtenaar W. in de nacht van 6 november 2000 (tijdens het tweede telefoongesprek dat zij die nacht met hem voerde) niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoek om bijstand, maar in plaats hiervan een discussie met haar is aangegaan over de manier waarop zij hem benaderde. W. maakte onder meer opmerkingen over verzoeksters stem, haar woordkeuze, en woordgebruik.
2. Tijdens de interne klachtprocedure deelde de korpsbeheerder in reactie op dit punt mee dat de klachtonderzoeker, na het beluisteren van de gespreksopname, uit niets was gebleken dat verzoekster onjuist of onheus was bejegend. Verzoekster was zelf zeer geëmotioneerd door de problemen in het café. De korpsbeheerder achtte de klacht dan ook niet gegrond.
3. In reactie op dit oordeel van de korpsbeheerder verklaarde verzoekster tegenover de politie dat vermoedelijk de opname van het eerste gesprek met W. was beluisterd. De discussie over de manier waarop zij hem benaderde en de wijze waarop haar stem klonk, vond plaats tijdens het tweede telefoongesprek.
4. Hierop deelde de korpsbeheerder verzoekster mee dat de klachtonderzoeker het niet uitgesloten achtte dat hij alleen de bandopname van het eerste gesprek had beluisterd, en dat thans niet meer viel na te gaan hoe het tweede gesprek was verlopen. De korpsbeheerder onthield zich daarom van een oordeel.
5. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde betrokken ambtenaar W. dat hij zich deze zaak nog vaag kon herinneren. Hij stelde dat het mogelijk was dat hij degene was die verzoekster in de nacht van 6 november 2000 te woord had gestaan. W. was destijds al negen jaar werkzaam op de meldkamer van de politie, en had daardoor veel ervaring met geëmotioneerde melders. W. stelde dat het mogelijk was dat hij verzoekster eerst via het alarmnummer 112 had gesproken en daarna via het 0900-nummer. Hij kon zich het verloop van de betreffende gesprekken niet meer herinneren. W. kon zich evenwel niet voorstellen dat hij met verzoekster een discussie was aangegaan over de wijze waarop haar stem klonk. W. kon zich dan ook niet herkennen in de klacht.
Beoordeling
6. Voorop gesteld dient te worden dat het valt te betreuren dat in het kader van de klachtprocedure de bandopnamen van de betreffende telefoongesprekken niet zijn bewaard.
Nu de Nationale ombudsman ten aanzien van deze klacht alleen beschikt over een concrete lezing van verzoekster over het verloop van het gesprek, en de betrokken ambtenaar heeft verklaard zich niet te herkennen in deze lezing, moet worden geconcludeerd dat de feitelijke gang van zaken niet voldoende kan worden vastgesteld, zodat de Nationale ombudsman zich - evenals de korpsbeheerder in tweede instantie - onthoudt van een oordeel.
III. Ten aanzien van de melding in de middag van 6 november 2000
Bevindingen
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op 6 november 2000, omstreeks 14.30 uur, niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoek om bijstand, door in eerste instantie mee te delen dat de politie niet ter plaatse zou komen als verzoekster niet ook ter plaatse zou komen.
2. Tijdens de interne klachtprocedure deelde de korpsbeheerder in reactie op dit punt mee dat de melding van de mishandeling van Y om 13.04 uur bij de meldkamer was binnengekomen, dat de melding om 13.05 uur was uitgegeven en dat de eerste politieauto om 13.09 uur ter plaatse was gearriveerd. Bij prioriteit 1 meldingen geldt als uitgangspunt dat de politie binnen 15 minuten ter plaatse dient te zijn. Aangezien de politie in dit geval binnen 5 minuten ter plaatse was, achtte de korpsbeheerder de klacht niet gegrond.
3. In reactie op dit oordeel van de korpsbeheerder verklaarde verzoekster tegenover de politie dat de korpsbeheerder geen reactie op haar klacht had gegeven. Verzoekster stelde dat zij de melding van 13.04 uur niet had gedaan. Verzoekster deed haar melding pas omstreeks 14.30 uur, nadat zij direct daarvoor van B had gehoord wat zich eerder die middag had afgespeeld in café Z.
4. Hierop deelde de korpsbeheerder verzoekster mee dat geen informatie voorhanden was om duidelijkheid over haar klacht te krijgen. De korpsbeheerder onthield zich daarom van een oordeel.
5. Bij de opening van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman de korpsbeheerder om welke reden verzoekster tijdens het telefoongesprek van omstreeks 14.30 uur niet was meegedeeld dat er al politie-inzet had plaatsgevonden. Voorts verzocht de Nationale ombudsman om de naam van de betrokken ambtenaar te verstrekken.
6. In reactie op de genoemde vraag van de Nationale ombudsman deelde de korpsbeheerder mee dat de politie in beginsel geen informatie verstrekt aan derden over een lopend politieonderzoek omdat hiermee dat onderzoek zou kunnen worden geschaad. De korpsbeheerder ging er in zijn reactie vanuit dat verzoekster te woord was gestaan door een politieambtenaar die niet was belast met het onderzoek en niet bevoegd was om inlichtingen omtrent dit onderzoek te verstrekken.
De korpsbeheerder is van oordeel dat verzoekster had moeten worden teruggebeld door iemand die wel met het onderzoek was belast, en die dus ook had kunnen beoordelen welke informatie wel en welke informatie niet aan verzoekster kon worden verstekt. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd, aldus de korpsbeheerder. Hij acht de klacht in zoverre gegrond.
De korpsbeheerder deelde verder mee dat, ondanks navraag, niet bekend was geworden welke politieambtenaar verzoekster omstreeks 14.30 uur te woord had gestaan.
Beoordeling
7.1. Uit verzoeksters eerste klachtbrief uit de interne klachtprocedure blijkt dat zij klaagt over een telefoongesprek van omstreeks 14.30 uur. De Nationale ombudsman acht het dan ook niet juist dat de korpsbeheerder in eerste instantie geen reactie op deze klacht heeft gegeven. Wellicht had de naam van de betrokken ambtenaar nog wel kunnen worden achterhaald indien de klacht direct juist was opgevat.
Echter, nu de Nationale ombudsman ten aanzien van deze klacht alleen beschikt over een concrete lezing van verzoekster over het verloop van het gesprek, moet worden geconcludeerd dat de feitelijke gang van zaken niet voldoende kan worden vastgesteld, zodat de Nationale ombudsman zich in zoverre onthoudt van een oordeel.
7.2. De Nationale ombudsman volgt het standpunt van de korpsbeheerder dat het niet juist is dat verzoekster niet is teruggebeld door iemand die wel met het onderzoek was belast. In zoverre heeft de politie niet adequaat gereageerd op verzoeksters melding. De politie is op dit punt vanuit het oogpunt van dienstbetoon tekortgeschoten.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de bezoekers van het ziekenhuis
Bevindingen
1. Verzoekster klaagt er verder over dat twee politieambtenaren, ondanks toezeggingen daartoe, geen onderzoek hebben gedaan naar, en geen informatie hebben verschaft over de identiteit en/of het signalement van twee personen die op 7 november 2000 het ziekenhuis hebben bezocht, alwaar haar mishandelde partner kort heeft verbleven, terwijl de politie hen (mede in verband met het bezoek van de genoemde personen aan het ziekenhuis) heeft aangeraden hun huis een aantal dagen te verlaten; verzoekster maakte zich zeer ongerust door dit advies van de politie en wilde graag verifiëren of de betreffende bezoekers van het ziekenhuis wellicht bekenden waren, die een normaal ziekenbezoek wilden afleggen.
Verzoekster stelde dat het ziekenhuis haar geen informatie wilde verstrekken over de betreffende bezoekers en dat het ziekenhuis haar had doorverwezen naar de politie. Verzoekster verzocht de politie herhaald om in het ziekenhuis navraag te doen naar de betreffende bezoekers. De politie zegde ook toe dit te zullen doen, en haar op te hoogte te stellen van de resultaten van het onderzoek.
2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman legde de korpsbeheerder een afschrift van een proces-verbaal/journaal over van het regionale politiekorps Brabant-Noord waaruit blijkt dat twee politieambtenaren op 7 november 2000 om 18.30 uur een bezoek hebben gebracht aan het ziekenhuis en aldaar bij het personeel informatie hebben ingewonnen over de aard van het bezoek van de betreffende personen en hun signalement.
De korpsbeheerder is ook in dezen van oordeel dat verzoekster had moeten worden teruggebeld door iemand die met het onderzoek was belast, en dat verzoekster - voor zover mogelijk gelet op het opsporingsbelang - had moeten worden geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de politie naar de bezoekers van het ziekenhuis. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd, aldus de korpsbeheerder. Hij acht de klacht in zoverre gegrond.
Beoordeling
3.1. Uit genoemd proces-verbaal/journaal blijkt dat de politie op 7 november 2000 wel degelijk onderzoek heeft gedaan naar de aard van het bezoek van de betreffende personen en hun signalement. Verzoeksters klacht mist op dit punt dan ook feitelijke grondslag.
De onderzochte gedraging is dan ook in zoverre behoorlijk.
3.2. Verder volgt de Nationale ombudsman de korpsbeheerder in zijn standpunt dat het niet juist is dat verzoekster niet is geïnformeerd over het onderzoek van de politie naar de betreffende bezoekers van het ziekenhuis. Op dit punt is de politie vanuit het oogpunt van dienstbetoon tekortgeschoten.
De onderzochte gedraging is dan ook in zoverre niet behoorlijk.
V. Ten aanzien van de berichten in de media
Bevindingen
1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de politie onjuiste informatie heeft verstrekt aan de pers, aangezien er op 11 november 2000 in een tweetal locale kranten (het Brabants Dagblad en een huis-aan-huisblad) een kort bericht verscheen waarin stond dat de eigenaar van het café werd beschuldigd/verdacht van handel in harddrugs. Boven de beide berichten staat de volgende kop: "Café Z zes weken dicht." De berichten hebben primair betrekking op de beslissing van de burgemeester van 9 november 2000 om het café voor de duur van zes weken te sluiten.
Verzoekster wees er in dit verband op dat van verdenking van drugshandel geen sprake meer kon zijn na 9 november 2000, gelet op de verklaring die Y die dag als verdachte tegenover de politie had afgelegd. In deze verklaring staat (kort gezegd) dat Y de drugs een week eerder in zijn café heeft gevonden, en dat hij door privé-beslommeringen is vergeten de drugs aan de politie af te geven. Verzoekster wees er verder op dat Y alleen is vervolgd voor het bezit van de betreffende drugs. Ten slotte wees verzoekster op een krantenbericht in het Brabants Dagblad van 24 november 2000 over de dreigende sluiting van een ander café wegens vermeende betrokkenheid bij drugshandel. In dit krachtenbericht staat onder meer het volgende: "Twee weken geleden werden bij een huiszoeking in café Z (…) door de politie 33 zakjes cocaïne gevonden in de kleding van een medewerker. De politie sluit uit dat er verbanden liggen tussen beide horecagelegenheden, die op een steenworp van elkaar liggen. V. (een politiewoordvoerder; N.o.): Z heeft niks met drugshandel van doen.".
2. De korpsbeheerder wees tijdens de interne klachtprocedure in zijn reactie op deze klacht op het persbericht dat de politie op 6 november 2000 had uitgebracht over de mishandeling van Y. In dit bericht wordt de leeftijd van Y genoemd. Zijn naam en de naam van het café worden niet genoemd. In dit persbericht staat ook dat bij het onderzoek in het café niets terzake dienende is aangetroffen. Over de vondst van de cocaïne in de jaszak van Y wordt niets vermeld. Dit persbericht leidde op 7 november 2000 tot een kort bericht in het Brabants Dagblad met een soortgelijke inhoud.
De korpsbeheerder achtte het niet aannemelijk dat de politie ten behoeve van de krantenberichten van 11 november 2000 over de sluiting van café Z informatie had verstrekt. De persvoorlichters verklaarden hierover ook geen persbericht te hebben opgesteld.
3. In reactie op deze informatie van de korpsbeheerder verklaarde verzoekster tegenover de politie dat de krantenberichten van 11 november 2000 waren gebaseerd op een persbericht van de gemeente 's-Hertogenbosch. Verzoekster stelde dat de betreffende journalist van het Brabants Dagblad, de heer D., haar had meegedeeld dat hij telefonisch details had opgevraagd bij een persvoorlichter van de politie.
4. In reactie hierop deelde de korpsbeheerder verzoekster mee dat de persvoorlichters konden ontkennen, noch bevestigen dat zij informatie aan de heer D. hadden verstrekt.
5. Bij de opening van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman aan de korpsbeheerder of Y na de gebeurtenissen op 6 november 2000 verdachte was geweest van (kort gezegd) handel in harddrugs, en zo ja, wanneer deze verdenking naar het oordeel van de politie was komen te vervallen, en waarop deze verdenking was gebaseerd.
6. De korpsbeheerder deelde in reactie op deze vragen mee dat de verdenking van drugshandel met name was gebaseerd op de in de jas van Y aangetroffen 33 gripzakjes met cocaïne.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt ook dat Y op 9 november 2000 op bevel van de officier van justitie is aangehouden voor (kort gezegd) handel in of bezit van harddrugs.
De verdenking van handel in harddrugs is naar het oordeel van de politie nooit komen te vervallen, aldus de korpsbeheerder.
7. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de heer D., ten tijde van de onderzochte gedraging werkzaam voor het Brabants Dagblad, mee dat hij degene was die over deze zaak in het Brabants Dagblad had geschreven. D. deelde mee dat hij zich de precieze gang van zaken echter niet meer kon herinneren. D. kon zich nog wel herinneren dat hij destijds met verzoekster over deze zaak had gesproken. Wat er precies over en weer is gezegd, wist hij niet meer. D. baseerde het eerste krachtenbericht over deze zaak van 7 november 2002 op een persbericht van de politie. Hij dacht dat er in dat persbericht ook melding werd gemaakt van de drugs die bij Y waren aangetroffen. Het krantenbericht van 11 november 2002 over de sluiting van café Z en de verdenking van handel in harddrugs dacht D. met name te hebben gebaseerd op informatie van de gemeente 's-Hertogenbosch. D. vermoedde dat de gemeente hierover een persbericht had uitgebracht. D. stelde dat hij voor dit krantenbericht ook contact had opgenomen met de politie. D. wilde bij de politie met name gegevens verifiëren. D. wist niet meer met wie hij had gesproken, wanneer dat precies was, en wat er over en weer precies is gezegd. D. vermoedde dat een persvoorlichter van de politie had bevestigd dat Y werd verdacht van handel in harddrugs. D. kon niet zeggen of de politie hem nieuwe informatie over deze zaak had verschaft.
8. De gemeente 's-Hertogenbosch deelde de Nationale ombudsman mee dat de gemeente inzake sluitingen van horecagelegenheden op last van de burgemeester nooit persberichten uitbrengt, en dat er in deze zaak ook niet was gebleken van enig persbericht. Ook anderszins was niet bekend of er vanuit de gemeente informatie over deze zaak aan derden is verschaft.
Beoordeling
Op grond van de hiervoor onder bevindingen opgenomen informatie kan niet met zekerheid worden vastgesteld waarop de betreffende krantenberichten van 11 november 2000 precies zijn gebaseerd. Op grond van de verklaring van de betrokken journalist D. kan evenwel worden aangenomen dat de politie tegenover hem heeft bevestigd dat Y werd verdacht van drugshandel.
Met name gelet op de grote hoeveelheid gripzakjes met cocaïne die in de jas van Y zijn aangetroffen, was die verdenking ook gerechtvaardigd. De verklaring van Y, afgelegd op 9 november 2000, dat hij de drugs een week eerder in zijn café had gevonden, en dat hij was vergeten de drugs bij de politie af te geven, heeft naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet voldoende overtuigingskracht om de verdenking van drugshandel weg te kunnen nemen. Ook de omstandigheid dat Y uiteindelijk alleen is vervolgd voor het bezit van de betreffende harddrugs doet niet af aan de juistheid van de verdenking.
Al met al concludeert de Nationale ombudsman dan ook dat de politie geen onjuiste informatie heeft verstrekt aan de media door te bevestigen dat tegen Y een verdenking bestond van drugshandel.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), is gegrond ten aanzien van het niet adequaat reageren op de melding in de middag van 6 november 2000 voor wat betreft het niet terugbellen en het niet informeren over het onderzoek van de politie naar de bezoekers van het ziekenhuis, en niet gegrond ten aanzien van het niet verrichten van onderzoek naar de bezoekers van het ziekenhuis en het verstrekken van onjuiste informatie aan de pers. Geen oordeel wordt gegeven over het niet adequaat reageren op de melding in de nacht van 6 november 2000 en het niet adequaat reageren op de melding in de middag van 6 november 2000 voor wat betreft de mededeling dat de politie niet ter plaatse zou komen als verzoekster niet ook ter plaatse zou komen.
Onderzoek
Op 28 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw X uit 's-Hertogenbosch, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 'sHertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een betrokken ambtenaar telefonisch gehoord, en werd informatie ingewonnen bij een getuige en de gemeente 'sHertogenbosch. Ten slotte werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reacties van verzoekster en de getuige gaven geen aanleiding het verslag aan te vullen.
De gemeente 's-Hertogenbosch en de betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 21 november 2001, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Brabant-Noord.
2. Aanvullende informatie van verzoekster ontvangen op 14 mei 2002.
3. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 14 augustus 2002.
4. Standpunt korpsbeheerder van 7 oktober 2002, met bijlagen.
5. Reactie verzoekster van 1 december 2002 op het standpunt van de korpsbeheerder.
6. Telefonisch ingewonnen informatie op 27 maart 2003 bij getuige D.
7. Telefonisch ingewonnen informatie op 12 juni 2003 bij de korpsbeheerder.
8. Faxbericht van de korpsbeheerder van 12 juni 2003 inhoudende een proces-verbaal/journaal inzake de strafzaak tegen Y.
9. Telefonisch ingewonnen informatie op 30 juni 2003 bij de gemeente 's-Hertogenbosch.
10. Telefonisch ingewonnen informatie op 1 juli 2003 bij politieambtenaar W.
11. Aanbiedingsbrief van 10 juli 2003 van het regionale politiekorps Brabant-Noord, met als bijlage een afschrift van het complete proces-verbaal inzake de strafzaak tegen Y.
12. Telefonisch ingewonnen informatie op 20 augustus 2003 bij de korpsbeheerder.