Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij is bejegend door ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht op 17 december 2000 op en rond de vliegbasis Volkel. Zij klaagt erover met name dat:
a) zij zonder opgaaf van reden hardhandig de vliegbasis is opgesleurd, en dat haar jas hierdoor is gescheurd;
b) haar tas op onbehoorlijke wijze is afgepakt en ten onrechte is doorzocht, en dat haar tas hierdoor is beschadigd;
c) een functionaris met een hond de ruimte waarin zij was opgesloten, is ingestuurd, onder bedreiging dat de hond haar zou bijten als zij zich niet rustig zou houden;
d) de ruimte waarin zij was opgesloten was voorzien van een ondeugdelijke deur, waardoor de brandweer eraan te pas moest komen om de deur te openen;
e) zij is beschuldigd van het vernielen van die deur.
Beoordeling
A. Ten aanzien van de aanhouding
1. Op 17 december 2000 schreef verzoekster, activiste, met krijt leuzen tegen kernwapens op het wegdek bij de hoofdpoort van de vliegbasis Volkel.
Vervolgens hielden ambtenaren van de luchtmacht bewaking haar aan en droegen zij haar over aan de Koninklijke Marechaussee. Haar werden vervolgens geen strafbare feiten ten laste gelegd.
2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht haar zonder opgaaf van redenen hardhandig de vliegbasis hebben opgesleurd, en dat haar jas hierdoor is gescheurd.
3. Wanneer ambtenaren ex artikel 53, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (zie achtergrond onder 2.) een verdachte aanhouden, dienen zij eerst mee te delen dat deze persoon is aangehouden en waarom. Immers dient op grond van artikel 5, tweede lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (zie achtergrond onder 1.), degene die is aangehouden onverwijld op de hoogte worden gebracht van de reden van aanhouding. Dit hoeft nog geen mededeling te zijn van een strafbaar feit dat voorkomt in het Wetboek van Strafrecht. Het is immers aan de officier van justitie om te bepalen of een bepaalde gedraging ook een strafbaar feit oplevert als vermeld in het Wetboek van Strafrecht. Het is echter niet juist om iemand zonder nadere mededelingen mee te willen nemen en pas later de mededeling te doen dat en om welke reden deze persoon is aangehouden.
4. Verzoekster werd volgens de minister van Defensie aangehouden wegens het bekladden van het wegdek van de vliegbasis Volkel. Volgens de minister bevond zij zich op militair terrein. Verzoekster heeft dit bestreden. Volgens haar bevond zij zich niet op het terrein van de vliegbasis, maar vijf meter voor de slagboom bij de hoofdpoort. Dit terrein, de toegang tot de vliegbasis, is volgens verzoekster open voor publiek, en daarmee geen verboden terrein.
Wat hier ook van zij, verzoekster bevond zich in elk geval op de openbare weg. De betrokken ambtenaren konden verzoekster in redelijkheid aanmerken als verdachte van het strafbare feit van vernieling (beschadiging) en haar als zodanig aanhouden.
5. Volgens de minister is verzoekster gesommeerd te stoppen met het bekladden van het wegdek, maar heeft zij hieraan geen gevolg gegeven.
Volgens verzoekster is zij niet gesommeerd, evenmin is er een woord gesproken. Zonder enige aanleiding waren er acht tot tien luchtmachtbewakers op haar afgekomen die haar zeer hardhandig hadden vastgegrepen zonder haar te vertellen wat er aan de hand was. Er is in het geheel geen reden voor de aanhouding gegeven. Daarbij is haar jas beschadigd, doordat de naden van haar jas zijn uitgescheurd.
6. Volgens de minister is het bekladden van het wegdek als opgaaf van reden van de aanhouding gegeven. De Bevelhebber heeft laten weten dat pas na enige tijd aan verzoekster is meegedeeld waarom zij was aangehouden, omdat eerst de omgeving was verkend om te zien of er nog meer verdachten waren.
Uit het rapport van betrokken ambtenaar K. is gebleken dat twee ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht hebben getracht verzoekster mee te nemen, en dat zij zich hiertegen heeft verzet. Vervolgens heeft K. assistentie verleend, en heeft hij verzoekster gezegd dat zij was aangehouden. Daarop had verzoekster zich volgens K. nog heviger verzet.
7. Op grond van het voorgaande wordt aannemelijk geacht dat de ambtenaren van de luchtmachtbewaking verzoekster eerst hebben vastgegrepen waarbij zij geweld hebben toegepast, omdat verzoekster zich verzette, en dat K. pas daarna aan verzoekster heeft verteld dat zij was aangehouden. Hiermee is niet gehandeld overeenkomstig de hiervóór onder 3. weergegeven procedure in het Wetboek van Strafvordering. Immers, eerst hadden deze ambtenaren verzoekster moeten meedelen dat zij was aangehouden, en eventueel haar medewerking moeten vorderen, met daarbij de waarschuwing dat zij, indien zij niet zou meewerken, geweld zou worden toegepast. Verder is het op zichzelf niet onredelijk dat deze ambtenaren eerst ter plaatse onderzoek wilden doen door de omgeving te verkennen om te zien of er nog meer activisten waren, aangezien er regelmatig activisten op het terrein kwamen. Dit doet echter niet af aan de verplichting om verzoekster direct te vertellen waarvoor zij werd aangehouden.
Door verzoekster niet meteen mee te delen waarvoor zij was aangehouden, is gehandeld in strijd met artikel 5 van het EVRM.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
8. Op grond van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (zie achtergrond onder 3.) is het een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht toegestaan om geweld te gebruiken, ter uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak. Aan het daadwerkelijk uitoefenen van geweld gaat, tenzij de omstandigheden dit niet toelaten, een duidelijke waarschuwing vooraf, en ook moet dit in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
9. Vast staat dat verzoekster zich tegen de betrokken ambtenaren heeft verzet, en dat daardoor geweld is gebruikt om haar te laten plaatsnemen in het voertuig van de Koninklijke Luchtmacht.
10. Hiervóór is onder 7. overwogen dat de ambtenaren van de luchtmachtbewaking verzoekster eerst hadden moeten vertellen dat zij was aangehouden, en dat zij haar hadden moeten waarschuwen dat als zij niet zou meewerken, geweld zou worden aangewend. Het geweld bestond hieruit dat verzoekster tegen haar zin naar het IRT-voertuig is gebracht. De ambtenaren van de luchtmachtbewaking hebben dit geweld aangewend vóórdat aan verzoekster was meegedeeld dat zij was aangehouden. Dit is dan ook te vroeg aangewend, en is daarmee onjuist. Hiermee is gehandeld in strijd met bovengenoemd Besluit geweldgebruik
In zoverre is de gedraging niet behoorlijk.
11. Nadat verzoekster was medegedeeld dat zij was aangehouden, is haar verzet heviger geworden en heeft verzoekster - aldus het rapport van ambtenaar K. - hem tegen zijn rechter knieschijf geschopt. K. heeft haar daarop onder dwang het IRT-voertuig doen plaatsnemen. Verzoekster heeft gesteld uit zelfverdediging te hebben gehandeld.
Nu verzoekster op dat moment wel duidelijk te kennen was gegeven dat zij was aangehouden en alsook dat zij zou worden overgebracht naar de vliegbasis, had zij zich niet langer mogen verzetten. Het door de betrokken ambtenaren vervolgens toegepaste geweld teneinde haar verzet te breken acht de Nationale ombudsman proportioneel.
In die zin is de gedraging behoorlijk.
12. Tenslotte stelt verzoekster dat er schade is toegebracht aan haar jas tijdens haar aanhouding.
Feitelijk is niet komen vast te staan op welk moment de schade aan de jas is toegebracht en daarom onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel.
B. Ten aanzien van het afpakken, doorzoeken en beschadigen van de tas.
1. Verzoekster heeft er ook over geklaagd dat ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht haar tas op dusdanig ruwe wijze hadden afgepakt, dat de hengsels waren gescheurd. Volgens verzoekster waren deze ambtenaren niet bevoegd om haar tas af te pakken en te doorzoeken.
2. Op grond van artikel 53, vierde lid Sv, juncto artikel 95 Sv (zie achtergrond onder 2.), dient een andere persoon dan een opsporingsambtenaar, die een verdachte op grond van het eerste lid van dit artikel heeft aangehouden, de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over te leveren, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen. In dit artikel wordt niet de bevoegdheid gegeven om deze voorwerpen, dan wel de tas waarin deze zich bevinden, te onderzoeken.
3. In beginsel zijn de ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht bevoegd om verzoeksters tas af te nemen als een voorwerp dat vatbaar was voor inbeslagneming. De opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zijn bevoegd tot inbeslagname en ook ingevolge de ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaren tot het in bewaring nemen van voorwerpen, aangetroffen bij een aangehouden persoon.
4. De minister heeft op dit punt verwezen naar de reactie van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten. De Bevelhebber heeft in zijn rapport over dit onderdeel niets vermeld.
Nu de feiten en omstandigheden waaronder de tas is afgenomen niet vaststaan, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
C. Ten aanzien van het betreden van de ruimte door een ambtenaar met een hond, met de mededeling dat de hond verzoekster zou bijten wanneer zij zich niet rustig zou houden.
1. Verzoekster heeft er verder over geklaagd dat een ambtenaar met een hond in de ophoudruimte kwam, en het dreigement uitte dat de hond haar zou bijten als zij zich niet rustig zou houden. Verzoekster heeft op dit punt naar voren gebracht dat zij wat lawaai had gemaakt op de metalen deur van de ophoudruimte. Hierop hebben ambtenaren van de luchtmachtbewaking agressief gereageerd door de deur te openen waarna een hondengeleider met een hond zich in de ruimte was gekomen. Daarbij heeft hij gedreigd dat als zij zich niet rustig zou houden, de hond haar zou bijten. Deze ambtenaar was zeker tien minuten in deze ruimte geweest, aldus verzoekster.
2. Vast staat dat een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht met een bewakingshond de ophoudruimte heeft betreden waar verzoekster zich bevond.
3. De Bevelhebber heeft aangegeven dat het principe van proportionaliteit onvoldoende in acht was genomen, bij het binnenlaten van een bewakingshond in de ophoudruimte. Hoewel de hond was binnengebracht ter bescherming van bewakingspersoneel, was de Bevelhebber van mening dat dit optreden als bedreigend kon worden ervaren. Hij achtte de klacht op dit punt gegrond.
De minister heeft naar voren gebracht dat de commandant zeven meter van de ruimte had afgestaan, en dat deze geen woordenwisseling had gehoord tussen verzoekster en de betrokken ambtenaar.
4. Uit een oogpunt van professionaliteit dient een ambtenaar zich te onthouden van intimiderend en bedreigend gedrag.
5. Het binnenbrengen van een hond in een kleine ruimte, als een ophoudruimte, vormt op zichzelf al een dergelijke bedreiging, los van de vraag of daarbij is gezegd of de hond zal bijten als de verdachte niet rustig is. Ook heeft de Bevelhebber niet aangegeven om welke reden de ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht deze ruimte moest betreden, en waarom hij ter beveiliging een hond nodig had. Van een dergelijke noodzaak is ook overigens niet gebleken. Immers werd slechts gewacht op de komst van de Koninklijke Marechaussee om verzoekster over te dragen. Echter, zelfs indien de noodzaak wel bestond om een kleine, afgesloten, ruimte te betreden waarin zich een mogelijk gewelddadige verdachte bevindt, dient te worden gedacht aan een andere wijze van bejegening, bijvoorbeeld het benaderen van de verdachte door meerdere ambtenaren.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
D. Ten aanzien van het niet voorzien van de ophoudruimte van een deugdelijke deur.
1. Verzoekster heeft er over geklaagd dat de deur van de ophoudruimte ondeugdelijk was, waardoor deze niet meer kon worden geopend, en de brandweer er aan te pas moest komen om de deur te openen.
2. Vast staat dat nadat verzoekster in de ophoudruimte was ingesloten, de ijzeren toegangsdeur niet meer kon worden geopend. Daarom heeft de Koninklijke Luchtmacht de brandweer te hulp geroepen om de deur open te slijpen. Verzoekster heeft van het open slijpen van de deur overlast ondervonden omdat zij last had van de slijpseldampen.
3. Voor de ruimte voor de eerste opvang van ex artikel 53, eerste lid Sv aangehouden personen, in afwachting van onverwijlde overdracht aan een opsporingsambtenaar, bestaan in juridische zin geen specifieke vereisten. In het algemeen geldt dat een overheidsinstantie de aan haar zorg toevertrouwde personen behoorlijk dient te behandelen. Dit betekent dat wanneer op het terrein van een overheidsinstantie regelmatig aangehouden verdachten tijdelijk (dat wil zeggen maximaal een aantal uren) zijn ingesloten, in afwachting van de komst van opsporingsambtenaren, een ophoudruimte aan bepaalde minimale eisen voor een kort verblijf moet voldoen, en in elk geval geen gevaar mag opleveren voor de gezondheid.
4. Volgens de Bevelhebber hebben (andere) activisten die dag het slot van de deur onklaar gemaakt.
5. Uit het onderzoek is niet komen vast te staan wat de oorzaak ervan is geweest dat het slot niet meer bruikbaar was. Hoe dit ook zij, deze ruimte was vaker gebruikt voor het ophouden van activisten. Bovendien was, zoals hiervoor onder C. is opgemerkt, de deur nog geopend door de hondengeleider, en heeft hij de ruimte verlaten. Daarmee wordt aannemelijk geacht dat de deur ook kort tevoren nog in orde was. Gelet op de moeite die de Koninklijke Luchtmacht vervolgens moest nemen om de deur te laten openen, is niet aannemelijk dat de Koninklijke Luchtmacht, voordat verzoekster werd ingesloten, aanleiding had om te vermoeden dat het slot niet bruikbaar was zodat de deur niet meer kon worden geopend. De Koninklijke Luchtmacht heeft verzoekster daarmee dan ook niet bewust in een ondeugdelijke ruimte ingesloten. Op grond daarvan moet de overlast die het open slijpen van de deur met zich mee heeft gebracht worden beschouwd als een helaas onvermijdelijk gevolg van de actie die de Koninklijke Luchtmacht moest nemen om verzoekster uit de ruimte te bevrijden.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
6. Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt.
Verzoekster heeft verder aangegeven dat de ambtenaren van de luchtmachtbewaking hadden geweigerd om haar in de frisse lucht te zetten. In het proces-verbaal van verzoeksters verhoor staat vermeld dat verzoekster, nadat zij uit de ophoudruimte was bevrijd, had gevraagd of zij in de buitenlucht kon komen, maar dat men haar in de ophoudruimte ernaast had geplaatst, waar dezelfde rook hing. Daardoor had zij nog steeds pijn in haar longen van de rook.
Wanneer niet kan worden vermeden dat overlast aan een aangehouden verdachte wordt bezorgd, welke overlast toch enigermate schadelijk is voor de gezondheid, dient deze overlast niet langer te duren dan noodzakelijk is.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de betrokken ambtenaren verzoekster op haar verzoek enige tijd in de buitenlucht hadden moeten laten doorbrengen, dan wel, indien dit niet mogelijk was, in een andere ruimte hadden moeten onderbrengen, waar zij geen last had van de slijpseldampen, maar in elk geval niet in de belendende ophoudruimte, indien daar dezelfde dampen hingen.
Uit het onderzoek is niet komen vast te staan wat er is gebeurd nadat verzoekster uit de ophoudruimte was bevrijd, maar voor zover zij in de belendende ophoudruimte geplaatst is geweest waar dezelfde dampen hingen, hebben de betrokken ambtenaren niet voldoende oog gehad voor de gezondheidsbelangen van verzoekster.
E. Ten aanzien van de vraag of verzoekster bereid was om de schade te vergoeden aan de deur.
1. Verzoekster heeft er tot slot over geklaagd dat zij werd beschuldigd van het vernielen van de deur. Verzoekster heeft op dit punt naar voren gebracht dat de Koninklijke Marechaussee haar had gevraagd of zij bereid was de schade aan de deur te vergoeden.
Verzoekster heeft ontkend dat zij verantwoordelijk is geweest voor de schade aan de deur.
2. Zoals hiervóór onder D. is aangegeven hebben volgens de Bevelhebber (andere) activisten die dag het slot van de deur onklaar gemaakt.
De minister heeft aangegeven dat niet was overwogen om de schade op verzoekster te verhalen.
3. Voor het horen van een persoon als verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld vernieling, zoals de Koninklijke Marechaussee bij verzoekster heeft gedaan, dient, zoals hiervóór onder A.3. is vermeld, een redelijk vermoeden te bestaan van schuld aan dit strafbare feit.
4. Voordat verzoekster in de ophoudruimte was ingesloten, functioneerde de deur kennelijk nog naar behoren. Daarom kan niet worden gezegd dat de beschuldiging van de Koninklijke Luchtmacht dat verzoekster het slot onklaar had gemaakt bij voorbaat een loze beschuldiging was. Daarmee heeft de Koninklijke Luchtmacht geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Het is dan ook niet onredelijk dat de Koninklijke Marechaussee verzoekster heeft gehoord over het onklaar raken van het slot van de deur, om op deze wijze te trachten vast te stellen wat de oorzaak van het disfunctioneren van dit slot is geweest, en daarbij de vraag heeft gesteld of zij bereid was de schade aan de deur te vergoeden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Luchtmacht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het eerst vastpakken van verzoekster en niet meteen mededelen dat zij was aangehouden en waarom zij was aangehouden, het al op dat moment toepassen van geweld en het brengen van een hond in de ophoudruimte; op deze punten is de klacht gegrond; ten aanzien van het toebrengen van schade aan verzoeksters jas en het doorzoeken van haar tas kan geen oordeel worden gegeven.
Onderzoek
Op 8 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Utrecht, ingediend door de heer mr. E. Th. Hummels, advocaat te Utrecht, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Luchtmacht.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
De Nationale ombudsman stelde ook onderzoek in naar aanleiding van klachten over de Koninklijke Luchtmacht op de vliegbasis Volkel van de heer E. (dossiernummer 2001.03694 en 2002.01648), mevrouw F. (dossiernummer 2001.06573), en mevrouw S. (dossiernummer 2001.03730). De klachten van E. en S. hebben onder meer betrekking op het niet onverwijld overdragen na aanhouding aan de Koninklijke Marechaussee.
De klachten van E., S., en F. hebben onder meer betrekking op de kwaliteit van de ophoudruimte op de vliegbasis Volkel.
Voor verdere informatie over deze onderzoeken wordt verwezen naar de desbetreffende verslagen van bevindingen.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
De betrokken ambtenaren zijn niet getraceerd.
Tijdens het onderzoek kregen de minister van Defensie en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 17 december 2000 schreef verzoekster, activiste, met krijt leuzen tegen kernwapens op het wegdek bij de hoofdpoort van de vliegbasis Volkel. Zij had dit wel vaker gedaan.
Vervolgens hielden ambtenaren van de luchtmachtbewaking haar aan. Verzoekster werd vervolgens opgehouden in een gebouw op de luchtmachtbasis.
De ruimte waar verzoekster zich in bevond was afgesloten met een metalen deur. Deze deur kon op enig moment niet meer worden geopend. Daarom heeft de brandweer een gat in deze deur geslepen waardoor verzoekster naar buiten kon stappen.
2. Op 25 februari 2001 diende verzoekster de volgende klacht in bij de minister van Defensie:
“Via deze weg wilde ik een klacht indienen tegen de manier waarop ik behandeld ben door de LB (Luchtmacht Bewaking) van vliegbasis Volkel, op zondag 17 december 2000. Mijn volledige gegevens staan onder aan deze brief vermeld.
Op deze bewuste dag vond er een aktie plaats, gericht tegen de aldaar aanwezige kernwapens. Ik bevond mij echter buiten het terrein van de vliegbasis, aan de openbare weg. Na afloop van de aktie ben ik naar de hoofdpoort gegaan en heb daar, in mijn eentje, met stoepkrijt enkele leuzen tegen kernwapens gekrijt. Dit heb ik wel vaker op dezelfde lokatie gedaan. Ook onder toeziend oog van LB en evt. marechaussee, zonder dat ik daarmee in problemen kwam. Vandaar dat ik ook deze keer koos voor deze onschuldige vorm van protest tegen de kernwapens.
Net op het moment dat ik het eigenlijk genoeg vond en weg wilde gaan, kwamen zeker 8 tot 10 LB'ers de poort uitgelopen. Ik liep van ze weg, omdat ik geen problemen wilde maken. Maar toen werd ik door hen vastgepakt en de basis op gesleurd. Omdat mij niet duidelijk was waarom ik de basis opgetrokken werd en ik niet meer zoveel vertrouwen heb in LB'ers, verzette ik mij op geheel geweldloze wijze tegen hun handelen. Zij reageerden hier uiterst agressief op, waardoor ze mij zeer hardhandig in het busje wurmden. Pas nadat ik herhaaldelijk had gevraagd waarom ik de basis op werd gesleurd en ik reeds in het busje werd afgevoerd, werd mij verteld dat ik was aangehouden. Er werd niet verteld wat de reden van de aanhouding was. Ook niet, nadat ik hier diverse malen naar vroeg.
Ze brachten mij naar een soort bunkerachtig gebouwtje op de vliegbasis. Ik weet dat ze hier wel vaker aktivisten vasthouden, in afwachting van de marechaussee.
Ook hier bleven ze mij ruw behandelen. Ze pakten mijn tas van mij af, op dusdanig ruwe wijze dat de hengsels van de tas kapot zijn gescheurd.
Vervolgens werd ik in een (soort opslag)hoek opgesloten. Dit hok werd afgesloten door middel van een redelijk stevige, zware metalen deur. Met een sleutel konden ze deze open en dicht maken. Omdat ik erg boos was over de manier waarop ik was behandeld en ik nog steeds niet wist waarom ik was opgepakt, heb ik wat lawaai gemaakt op de metalen deur. Hier reageerden de LB'ers echter nog agressiever op, door de deur weer open te maken en met hond en geleider naar binnen te stappen. Daarbij werd gedreigd dat als ik mij niet rustig zou houden, die hond mij zou bijten. Ik vond dat een vreemde reaktie, aangezien ik toch al geen kant op kon. Ik ben rustig op de koude, betonnen grond gaan zitten en zag dat de hond rustiger werd en zelfs wilde gaan zitten en/of liggen. De hondengeleider belette de hond hier echter in door alsmaar aan de riem te blijven rukken, waardoor de hond onrustig bleef. De dreiging van dit geweldsmiddel en de manier waarop dit werd toegepast en onder welke omstandigheden, vond ik buitenproportioneel.
Nadat de hondengeleider het zat was om bij mij in het hok te staan, verliet hij deze ruimte en werd de metalen deur weer in het slot gedraaid. Na enige tijd bleek dat men de deur niet meer uit het slot kreeg en moest er zelfs uiteindelijk de brandweer aan te pas komen, om de deur open te slijpen. Na veel pijn en moeite konden ze een gat maken dat groot genoeg was voor mij om erdoor te stappen. Ik had inmiddels wel veel last gekregen van de slijpseldampen die er hingen. De LB weigerde om mij in de frisse lucht te zetten.
Uiteindelijk werd ik door de marechaussee meegenomen en bleek dat de vernieling van de deur ook nog eens in mijn schoenen werd geschoven.
Kort samengevat wil ik dus klagen over het volgende:
Dat de LB van vlb. Volkel zonder opgaaf van reden, mij hardhandig de basis opsleurden, waarbij mijn jas op enkele naden behoorlijk is uitgescheurd (foto's van de schade aan deze jas zijn beschikbaar, mocht dit nodig zijn voor eventueel onderzoek).
Dat de LB op onbehoorlijke wijze mijn tas van mij afpakten. Waarbij ook deze is uitgescheurd. Ook hier zijn foto's van gemaakt. Daarnaast ben ik van mening dat LB niet bevoegd is om spullen van mij af te pakken en te doorzoeken, zeker daar waar dit geen bedreiging voor hen vormt en ik Onvrijwillig op hun terrein terecht ben gekomen.
Dat de LB een hond met diens geleider mijn hok instuurt, onder dreiging dat deze zal bijten als ik mij niet rustig houd. Alleen maar omdat ik op de deur heb gebonkt, juist als direkte reaktie op hun gewelddadige optreden.
Dat ik word opgesloten in een hok dat niet degelijk is. Waarvan de deur op een bepaald moment niet meer open kan en de brandweer eraan te pas moet komen, om mij eruit te kunnen halen.
En, alsof dit alles niet al genoeg is, word ik ook nog eens door de LB valselijk beschuldigd van vernieling van die deur. Terwijl ik helemaal niks te maken heb gehad met het feit dat die deur niet meer open kon.”
3. Op 13 juli 2001 reageerde de bevelhebber der luchtstrijdkrachten onder meer als volgt op verzoeksters klacht:
“Hieronder treft u mijn reactie op de klachten aangaande de Koninklijke luchtmacht. (…) Samengevat heeft u over het volgende geklaagd.
1. Het optreden van het Klu-bewakingspersoneel (met name zou de manier van optreden hardhandig zijn geweest, bent u laat verteld dat u werd aangehouden en was er een Klu-bewakingshond ingezet in de wachtruimte voor de verdachte).
2. De kwaliteit van het onderkomen dat is gebruikt gedurende het afwachten van de komst van de Kmar.
Ad klacht 1:
Ten aanzien van het gedrag van het luchtmachtbewakingspersoneel kan ik u meedelen dat zij regelmatig worden geconfronteerd met dezelfde activisten en soortgelijke wijzen van actievoeren. Op grond van hun instructies en ter beveiliging van de eigendommen en belangen van de staat moeten zij voorkomen dat derden zich ongeoorloofd toegang verschaffen tot de vliegbasis en zich schuldig maken aan vernieling van rijkseigendommen, waaronder de omheining van de vliegbasis. Bij hun optreden - het aanhouden van plegers van strafbare feiten - kan dan ook geen onderscheid worden gemaakt tussen activisten met vredelievende bedoelingen of activisten die er (uiteindelijk) alleen op uit zijn vernielingen aan te richten. Dat dit optreden soms gepaard gaat met lichte vormen van (gepast) geweld, overeenkomstig de ter zake geldende instructies, hoeft u dan ook niet te verbazen. Uiteraard wordt het personeel erop getraind onderscheid te maken tussen gepast geweld en (in de gegeven omstandigheden) excessief geweld. Het vereiste van proportionaliteit vormt een vast onderdeel van de training van bewakingspersoneel. In een enkel geval is dit principe onvoldoende in acht genomen of was de mogelijkheid aanwezig dat u onheus bent bejegend. Het gaat hier met name om het binnen laten van een Klu-bewakingshond in de opvangruimte voor de verdachte. Hoewel bij navraag bleek dat de hond binnen werd gebracht ter bescherming van het bewakingspersoneel ben ik van mening dat dit optreden als dreigend kon worden ervaren. Ik beoordeel uw klacht op dit onderdeel dan ook als gegrond. De commandant is hierop aangesproken en vervolgens het betreffende personeel. In dit verband kan ik u meedelen dat op de Vliegbasis Volkel een extra trainingsprogramma is opgestart waarbij de Kmar t.b.v. het Klu-bewakingspersoneel lessen verzorgt in het op een juiste wijze aanhouden en omgaan met civiele verdachten. Verder merkt u op dat u pas na lange tijd bent verteld dat u was aangehouden. De reden dat pas na enige tijd is meegedeeld dat u was aangehouden ligt in het feite dat het standaard procedure is om bij aanhouding van één verdachte eerst de omgeving te verkennen om te zien of zich wellicht nog meerdere verdachten op het militaire terrein bevinden. Derhalve beoordeel ik dit klachtonderdeel als ongegrond.
Ad klacht 2:
Personen die zich onbevoegd en door vernieling van het hekwerk de toegang verschaffen tot de vliegbasis worden normaal gesproken in eerste instantie aangehouden door luchtmachtbewakingspersoneel. Veelal vinden dergelijke aanhoudingen 's avonds of 's nachts plaats en is overdracht aan opsporingsautoriteiten (de Kmar) niet direct mogelijk. Teneinde de bewaking van de vliegbasis op een adequaat niveau te kunnen continueren, worden aangehouden personen tijdelijk ondergebracht en bewaakt in een speciale ruimte. Ofschoon voor deze ruimte als eerste opvang van aangehouden personen, in juridische zin geen specifieke eisen bestaan, en uw klacht derhalve ongegrond wordt beoordeeld, is geconstateerd dat enkele aanpassingen in lijn met de regeling voor politiecellen mogelijk zijn. De klachten ter zake van de inrichting van deze ruimte zijn door de commandant voor een deel ter harte genomen en hebben ertoe geleid dat het betreffende gebouw zal worden aangepast. Overigens moet u zich hierbij wel realiseren dat deze ruimte vanuit een oogpunt van efficiëntie aan nauwelijks meer dan de minimale eisen van tijdelijke opvang zal voldoen.”
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verder bracht verzoeksters gemachtigde namens haar nog naar voren dat zij zich niet op het terrein van de luchtmachtbasis had begeven.
C. Standpunt Minister van Defensie
1. De minister van Defensie reageerde op 15 februari 2002 onder meer als volgt op de klacht:
“Voorts stelde u de navolgende vragen:
1. Op welke gronden werd verzoekster op 17 december 2000 aangehouden?
2. Waar bevond verzoekster zich op het moment van haar aanhouding?
3. Welke strafbare feiten zijn verzoekster uiteindelijk ten laste gelegd?
4. Waarom werd een functionaris met hond de ruimte ingestuurd waarin verzoekster was opgesloten?
5. Kunt u de ruimte waarin verzoekster op 17 december 2000 was opgesloten omschrijven?
6. Kunt u aangeven hoeveel personen gemiddeld per dag in de door verzoekster bedoelde ruimte worden opgesloten na te zijn aangehouden?
7. Zijn met betrekking tot de ruimte waarin verzoekster was opgesloten op 17 december 2000 interne richtlijnen van kracht voor wat betreft de inrichting?
In zijn brief van 13 juli 2001 (…) heeft de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten zijn reactie gegeven op de ingediende klacht. De klacht van verzoekster is gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit oordeel en de getroffen maatregelen hebben mijn instemming.
In aanvulling op de hiervoor genoemde brief wordt opgemerkt dat verzoekster niet zonder opgaaf van reden is aangehouden. Verzoekster was vijf meter voor de slagboom op militair terrein bezig met het bekladden van de weg, de commandant was hier getuige van. Verzoekster is gesommeerd om te stoppen met het bekladden van het wegdek. Zij gaf aan deze sommatie echter geen gevolg. Derhalve is aan de patrouille de opdracht gegeven verzoekster aan te houden en haar onverwijld over te dragen aan de Koninklijke Marechaussee. Voor verdere informatie verwijs ik naar het bijgevoegde rapport van 17 december 2000. Ter uwer informatie merk ik nog op dat rapporteur K. de dienst inmiddels heeft verlaten. Voor zover bekend is geen schade toegebracht aan de tas en jas van verzoekster. In het eerder genoemde rapport van 17 december 2000 wordt hiervan geen melding gemaakt. Ten aanzien van de deur van het verblijf wordt opgemerkt dat door aangehouden personen aan het slot is gemorreld op zodanige wijze dat de sleutel niet meer paste. De deur moest door de brandweer worden opgesneden. Verzoekster is niet beschuldigd voor het vernielen van de deur, er is ook niet overwogen om deze schade op verzoekster te verhalen.
Ten aanzien van vraag 1
Verzoekster is aangehouden voor het aanbrengen van leuzen op het wegdek op militair terrein.
Ten aanzien van vraag 2
Verzoekster bevond zich ongeveer vijf meter voor de slagboom op militair terrein.
Ten aanzien van vraag 3
Verzoekster zijn geen strafbare feiten ten laste gelegd.
Ten aanzien van vraag 4
Gezien het feit dat het aantal bewakers op de Vliegbasis Volkel beperkt is heeft de commandant besloten een hondengeleider bij de ingang van het gebouw te plaatsen. Deze hondengeleider is niet in de wachtruimte geplaatst. De hondengeleider is wel, ter controle, eenmaal naar binnen gelopen. De commandant bevond zich op dat moment ongeveer 7 meter van de wachtruimte. Hij heeft geen woordenwisseling gehoord. Voor wat betreft het binnen laten van de bewakingshond is de klacht van verzoekster bij brief van 13 juli 2001 gegrond verklaard.
Ten aanzien van vraag 5
Het lokaal is ongeveer vier bij drie meter met daglicht en stoelen. Begin 2001 is de officier van Justitie de heer G. van het parket 's-Hertogenbosch op bezoek geweest en deze vond de wachtruimte vergelijkbaar met arrestantenverblijven van de politie.
Ten aanzien van vraag 6
In de ruimte worden gemiddeld drie personen per maand opgesloten.
Ten aanzien van vraag 7
Hoewel geen interne richtlijnen van kracht zijn voor wat betreft de inrichting van de onderhavige ruimte is het verblijf naar aanleiding van de klachten aangepast. De ruimte is inmiddels voorzien van verwarming en beter meubilair en ook is de deur vervangen.”
2. Het rapport van betrokken ambtenaar K. van 17 december 2000, waarnaar de minister in zijn reactie verwees, hield onder meer het volgende in:
“DATUM : 17 december 2000
TIJDSTIP : 09.55 uur
OMSCHRIJVING EN EVENTUELE GEVOLGEN:
OVW meld aan IRT (waarvan ik op dat moment lid was), dat er zich een demonstrant aan de hoofdpoort had vervoegd en daar op de grond diverse leuzen aan het schrijven was. Als reaktie arriveerden mijn commandant en ikzelf ter plaatse, alwaar de opdracht door C-640 Sqn werd gegeven om betreffende persoon aan te houden alwaar zij in afwachting zou verblijven in gebouw 309.
2 collega's trachtten haar mee te nemen richting IRT voertuig, waartegen deze persoon zich in eerste instantie licht verzette en later heviger.
GETROFFEN MAATREGELEN:
Op dat moment heb ik mijn 2 collega's assistentie verleend en heb persoon tevens medegedeeld dat zij was aangehouden en zo spoedig mogelijk overgedragen zou worden aan de Koninklijke Marechaussee.
Daarop verzette aangehouden persoon zich nog heviger en terwijl mijn collega (H.) en ik trachtten haar onder lichte dwang in het IRT voertuig te laten plaats nemen, gebruikte de persoon geweld jegens mij door middel van een schop tegen mijn rechter knieschijf. Hierop reageerde ik met gepast geweld door haar voet tegen te houden en dusdanig te draaien dat zij geen keus meer had anders dan plaats te nemen in het IRT voertuig. Nadat betrokkene plaats had genomen hebben wij haar overgebracht naar gebouw 309. Daar verzette betrokkene zich wederom hevig en trachten wij haar rustig plaats te laten nemen op een bankje in de hal aldaar. Daar dit niet lukte hebben wij dit onder lichte dwang alsnog bewerkstelligd.
Vanaf dit punt hebben mijn collega's ter plaatse de situatie overgenomen en verder afgehandeld.”
3. De minister zond naderhand het proces-verbaal toe van verzoeksters verhoor op 17 december 2000. Een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee heeft verzoekster op die datum gehoord als verdachte van bekladding en vernieling.
Verzoeksters verklaring luidde onder meer als volgt:
“Hedenochtend, op zondag 17 december 2000, op een tijdstip gelegen voor 10.00 uur bevond ik mij voor de hoofdpoort van vliegbasis Volkel aan de Zeelandsedijk te Volkel, in de gemeente Uden.
Ik was aldaar aanwezig omdat ik op geweldloze en ludieke, wijze, op een manier waarop ik niemand of iets schade toebreng, mijn bezwaren wilde uiten tegen de aanwezigheid van kernwapens op de vliegbasis Volkel.
Aldaar heb ik gebruik gemaakt van mijn vrijheid van meningsuiting. Ik had hiertoe wat stoepkrijt meegenomen, wat zeer eenvoudig verwijderd kan worden. Dit levert geen schade op aan enig wegdek of wat dan ook. Ik heb niemand gehinderd.
Rond 10.00 uur kwam een grote groep LB (luchtmachtbewaking; N.o.) mensen op mij aflopen en hebben mij op hardhandige wijze vastgepakt en op de vliegbasis Volkel gebracht. Vervolgens ben ik in een luchtmachtbusje gegooid en getrapt waarna men meedeelde dat ik werd aangehouden. Ik heb toen gevraagd waarom ik werd aangehouden. Men heeft hier toen geen antwoord op gegeven, ook nadat ik hier meerdere malen naar gevraagd had.
Tijdens de aanhouding en overbrenging naar een bunker op de vliegbasis Volkel is mijn jas kapot gescheurd.
Met enkele mensen van de LB welke bij mij achterin zaten ben ik overgebracht naar een bunker. Of dit een voor mij bekende bunker is geef ik geen antwoord op. Uit de bunker kun je wel afleiden dat hier vaker activisten hebben gezeten.
In de bunker aangekomen ben ik naar binnen geleid door LB mensen. Omdat ik nog steeds niet wist waarvoor ik was aangehouden was ik hier verbolgen over. Men wilde mij mijn tas afnemen. Ik weigerde dit. In het trekken aan deze tas bemerkte ik dat deze hierdoor beschadigd raakte. Ik geef geen antwoord of er meerdere activisten in de bunker aanwezig waren.
Ik ben op een gegeven moment in afzondering gezet in een kleinere kamer in deze bunker. Men heeft toen de deur hiervan op slot gedaan. Ik kon er niet uit. Ik heb lawaai gemaakt op de deur omdat ik kwaad was over hetgeen wat was gebeurd.
Als men zegt dat ik het slot van deze deur kapot heb gemaakt dan klopt dit niet, want toen men later de deur weer opende functioneerde de deur zoals deze behoorde te functioneren. Op de wijze waarop ik lawaai heb gemaakt op deze deur kan er nooit schade zijn ontstaan aan het slot van deze deur. Ik ontken dat ik deze deur zou hebben vernield of beschadigd.
Ik ben verbolgen over het feit dat tijdens mijn voorgeleiding nog steeds niet is medegedeeld waarom ik precies ben aangehouden. Tijdens het verhoor moest ik erachter komen waarom ik precies ben aangehouden.
Ik zal een klacht indienen tegen de Luchtmachtbewaker over de onmenselijke wijze van behandeling.
Ik vind het triest dat ik voor het aanbrengen van stoepkrijt van mijn vrijheid word beroofd. Ik zie dit als een schending van mijn vrijheid op meningsuiting.
Op het moment dat ik aan het krijten was had de luchtmacht mij ook mede kunnen delen dat ik hiermee moest ophouden. Dan had ik dit ook gedaan. Dan had men mij niet hoeven aanhouden.
De brandweer heeft de deur moeten openen met een slijptol. Hierbij kwam rook vrij. Ik had hier veel last van. Nadat de deur was geopend en ik uit het hok was gehaald, heb ik verzocht of ik in de buitenlucht kon komen. De bewaking is hier niet op ingegaan. Men heeft mij in het hok ernaast gezet, waar dezelfde rook hing, waardoor ik nu nog steeds pijn heb in mijn longen van deze rook.
Het is niet mijn schuld dat zij de deur open moesten slijpen.”
D. Reactie verzoekster
1. Verzoekster reageerde op 4 juli 2002 onder meer als volgt op de informatie van de minister van Defensie:
“Hierbij wil ik reageren op enkele punten die Defensie naar voren brengt in haar brief, die mijns inziens niet kloppen.
Er zijn door de Ombudsman een 7-tal vragen gesteld aan Defensie (waarvoor ik verwijs naar de bovengenoemde brief van Defensie) waar Defensie antwoord op heeft gegeven.
Daarbij beginnen ze op bladzijde 2, alinea 3 met 'in aanvulling op....verzoekster te verhalen'. Hierin wordt gesteld dat ik 5 meter voor de slagboom me op militair terrein bevond.
- De plek waar ik me werkelijk bevond was buiten de slagbomen op een stuk terrein dat open is voor publiek. Het is de toegang tot de vliegbasis. Dit is geen verboden terrein.
Defensie spreekt verder van bekladden van de weg.
- Dit 'bekladden' van de weg bestond uit het schrijven van antimilitaristische leuzen met stoepkrijt, zoals in mijn eerst brief al is beschreven. Een vorm van protest die vaak wordt toegepast zonder dat dit problemen oplevert.
Daarna stelt Defensie dat ik ben gesommeerd om te stoppen met het 'bekladden'.
- Dit is nooit het geval geweest. Zij hebben mij niet gesommeerd. Ze hebben mij helemaal niet aangesproken. Pas op het moment dat ik net wilde stoppen met krijten kwamen, zonder enige waarschuwing, 8 tot 10 luchtmachtbewakers (LB'ers) op mij af en grepen mij gelijk zeer hardhandig vast zonder te vertellen wat er aan de hand was (laat staan dat ze zeiden dat ik was aangehouden).
Er wordt verwezen naar een bijgevoegd rapport van 17 december 2000, opgemaakt door de LB. In dit rapport wordt beschreven hoe ik mij zou hebben verzet.
- Het klopt dat ik me tegen hun handelingen heb verzet. De reden hiervoor was, dat het mij op dat moment nog volstrekt onduidelijk was waarom ze mij de basis opsleurden en zij in eerst instantie erg hardhandig naar mij toe waren. Ik zie mijn verzet meer als verdediging van mijn eigen lijf.
Defensie meldt ook dat er niks bekend is over de schade aan mijn jas en tas. Ik heb daar echter gelijk melding van gemaakt. Deze melding is blijkbaar niet serieus genomen door de aanwezige LB. Tevens heb ik van de vernieling aan mijn jas en tas melding gemaakt hij de Marechaussee. Ik weet niet of zij hierover iets hebben opgeschreven. Ik heb indertijd wel foto's gemaakt van de schade. Dit heb ik ook in mijn brief gezet. Die foto's zijn beschikbaar indien men daar prijs op stelt.
Dan zegt Defensie in het laatste stukje van de alinea, over het hok waar ik in verbleef; dat ik (of anderen) aan het slot zouden hebben gemorreld, zodat de sleutel niet meer paste. En dat ik niet zou zijn beschuldigd van vernieling van de deur.
- Ik heb zeker niet aan het slot gemorreld. Het slot werkte nog op het moment dat ik in de ruimte terecht kwam. Zoals ik ook in mijn brief verteld heb. Ik zat alleen in die ruimte, er was dus ook niemand anders die aan dat slot heeft gemorreld. Bovendien kan het volgens mij niet eens, aangezien deze deur alleen aan de buitenkant af te sluiten is.
- Daarnaast ben ik wel degelijk door de Marechaussee verhoord over vernieling aan de deur. Ik neem aan dat zoiets terug te vinden is in het PV van de KMar over deze zaak. Ik weet dat ze (de KMar) mij gevraagd hebben of ik bereid was eventuele schade de vergoeden, betreffende de deur, waarop ik heb geantwoord dat ik geen schade ga vergoeden waar ik niet schuldig aan ben.
Dan gaat Defensie in op de vragen die gesteld zijn door de ombudsman.
Zij stellen op vraag 1 dat ik ben aangehouden wegens het aanbrengen van leuzen op het wegdek.
Dit is mij nooit verteld. Ook niet nadat ik hier herhaaldelijk naar heb gevraagd. Zelfs de KMar heeft het hier amper over gehad. Zij hebben voornamelijk gehad over vernieling van de deur.
Bij vraag 2 dat ik me op ongeveer 5 meter voor de slagboom op militair terrein bevond.
Ik bevond me buiten de slagbomen. Misschien inderdaad (officieel) militair terrein maar wel toegankelijk voor iedereen. Bovendien bevond ik mij op moment van 'aanhouding' verder van de poort (eerder zo'n 30 meter).
Bij vraag 3 dat mij geen strafbare feiten ten laste zijn gelegd.
Ik vraag me af waarom ik dan ben meegenomen door de KMar. Wat mij precies ten laste werd gelegd is me nooit helemaal duidelijk geworden. Ze hebben me in elk geval wel verhoord, dus is er een proces verbaal opgemaakt door de KMar. Ik ben er alleen nooit meer op vervolgd. Het verhoor heeft zich overigens vooral gericht op 'vernieling' van de deur. Men is niet of nauwelijks in gegaan op de stoepkrijt aktie. Ik begin me af te vragen waarom ik überhaupt ben aangehouden. Wat was nou die dringende noodzaak?
Vraag 4 gaat over de hondengeleider. Waarbij wordt gesteld dat de hond (met geleider) alleen bij de ingang heen gestaan en alleen ter controle eenmaal naar binnen is gelopen.
De hond met geleider heeft wel iets langer als 'even' in het hok gestaan. Zeker tien minuten, waarschijnlijk langer, waarbij de hond continu opgehitst werd. Ik werd letterlijk bedreigd met mogelijke inzet van de hond tegen mij. Die woordenwisseling is er zeker geweest!
Vraag 5 gaat over de ruimte waarin ik was opgesloten. Defensie heeft het daarbij over dat het hok is ingericht met stoelen en er daglicht is en dat de ruimte vergelijkbaar is met een arrestantenruimte van politie.
Er stonden geen stoelen in, toen ik er zat! Als ik wilde zitten moest ik op de koude betonnen vloer zitten. Het was een koud en tochtig hok, met als enige daglicht een klein beetje schijnsel door kieren van een rooster en een luik. Dat een OVJ begin 2001 is gaan kijken zegt nog niks over de situatie zoals deze op 17 december was. Er kan in een maand een hoop veranderd worden.
Op vraag 6 heb ik geen reaktie.
Vraag 7 gaat over de richtlijnen en wat Defensie in de tussentijd heeft gedaan. Ook hier heb ik geen reaktie op. Ik ben na 17 december 2000 niet meer in dat hok geweest.”
2. Verzoekster zond desgevraagd een foto van een legergroene jas, een zogenaamde “wax coat”, waarvan de naden onder de mouwen waren gescheurd; en een kopie van een foto van een linnen tasje, waarvan het hengsel was gescheurd en de bovenrand van de tas was afgescheurd.
Achtergrond
1a. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Rome, 4 november 1950) (EVRM)
Artikel 5, eerste en tweede lid:
“Een ieder heeft recht op vrijheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: (…)
2. Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."
1b. Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966
Dit verdrag bevat in artikel 9, eerste en tweede lid, een overeenkomstige bepaling als in het EVRM:
“1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve op wettige gronden en op wettige wijze.
2. Iedere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.”
Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.
2. Wetboek van Strafvordering
1. Artikel 27, eerste lid:
"1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
2. Artikel 53:
“1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157.”
3. Artikel 95:
“1. Hij die den verdachte aanhoudt of staande houdt, kan voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, door dezen met zich gevoerd, in beslag nemen.
2. Met betrekking tot het onderzoek aan of in het lichaam of het onderzoek aan de kleding van de aangehouden verdachte geldt artikel 56, eerste tot en met vierde lid.”
3. Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak
1. Artikel 1:
“1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. bewaker: de met het uitvoeren van de bewakings- en beveiligingstaak belaste:
1°. militair;
2°. burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie.”
Artikel 3:
“Het gebruik van een geweldmiddel ter uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak is uitsluitend toegestaan aan een bewaker:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.”
Artikel 5:
“1. Tenzij de omstandigheden dit niet toelaten, gaat aan het gebruik van geweld een duidelijke waarschuwing vooraf.
2. Indien het gebruik van geweld bestaat in het gericht schieten met een vuurwapen, kan de waarschuwing zo nodig worden vervangen door een waarschuwingsschot.
3. Een waarschuwingsschot wordt op een zodanige wijze gegeven dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.”
Artikel 6:
“1. De bewaker mag naast het gebruik van fysiek geweld uitsluitend gebruik maken van de volgende geweldmiddelen:
a. een vuurwapen;
b. een vuurwapen als slag- of stootwapen;
c. een wapenstok;
d. een diensthond;
e. een waterwerper;
f. handboeien.
2. Het inzetten van een diensthond is uitsluitend geoorloofd onder toezicht van een hondengeleider.
3. Het gebruik van een waterwerper is uitsluitend geoorloofd na uitdrukkelijke last van de meerdere.”
Artikel 7:
“Bij gebruik van fysiek geweld dan wel een geweldmiddel wordt in verhouding tot het beoogde doel de meest lichte vorm van geweld gebruikt en worden de daaraan verbonden risico's zo veel mogelijk beperkt.”
Artikel 8:
“1. Van het gebruik van geweld, waaronder begrepen het geven van een waarschuwingsschot als bedoeld in artikel 5, de redenen die tot dat geweldgebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen wordt door de bewaker die geweld heeft gebruikt, dan wel, indien die bewaker onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optrad, door de meerdere, onverwijld een schriftelijk rapport opgemaakt.
2. De bewaker dan wel de meerdere doet het rapport onverwijld toekomen aan de commandant of een voor de toepassing van dit artikel daarmee gelijk te stellen functionaris.
3. Deze brengt het rapport, zo nodig vergezeld van zijn kanttekeningen, onverwijld ter kennis van een brigadecommandant van de Koninklijke marechaussee.”