Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van zijn melding over een bijtende hond op 23 mei 2002.
Beoordeling
1. Op 23 mei 2002 is de heer Ba. in zijn been gebeten door de loslopende Engelse bulldog van de familie Z., die op dat moment werd uitgelaten door mevrouw Z. De heer Ba. en verzoeker, die getuige was van dit bijtincident, deden hiervan dezelfde dag melding op het politiebureau te Zaandam. Deze melding is vastgelegd in een mutatierapport (zie bevindingen, onder C.3.). Verzoeker en Ba. vonden het beangstigend dat zo'n hond losloopt en zomaar iemand bijt. Zij maakten zich in dit verband ook zorgen over de kleine kinderen die in de buurt spelen. Verzoeker en Ba. wilden dat de politie een gesprek zou aangaan met de eigenaar van de hond, zodat deze de hond in het vervolg aan de lijn houdt bij het uitlaten. In het mutatierapport is het verzoek opgenomen aan het betreffende wijkteam van de politie om even langs de eigenaar te gaan, en om verzoeker op de hoogte te stellen van het resultaat van dit gesprek.
Uit het mutatierapport blijkt niet dat Ba. letsel heeft opgelopen door de hondenbeet. Ook verzoeker is hiervan niets gebleken.
Op 4 juli 2002 vond er nabij verzoekers woning opnieuw een bijtincident plaats met de Engelse bulldog van de familie Z. Daarbij liep het slachtoffer wel letsel op, waarvoor zij zich ook heeft laten behandelen bij de Eerste Hulp (zie Bevindingen, onder C.4.).
Op 5 juli 2002 informeerde verzoeker bij de politie naar de afwikkeling van zijn melding van 23 mei 2002. Hierover was niets bekend.
In augustus 2002 vond er wederom een bijtincident plaats met de betreffende bulldog, waarbij deze keer de eigenaar het slachtoffer was. Hierop liet de eigenaar de hond inslapen.
2. Volgens verzoeker had het tweede bijtincident op 4 juli 2002 mogelijk kunnen worden voorkomen, indien de politie naar aanleiding van de melding van 23 mei 2002 actie had ondernomen.
3. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond.
De politie zag de melding van 23 mei 2002 als een incident dat niet om directe actie vroeg, omdat dit de eerste melding was over de betreffende hond.
In de rapportage van klachtonderzoeker B. staat dat het wijkteam geen hoge prioriteit aan de melding heeft toegekend, en het opgemaakte mutatierapport als "info" heeft aangemerkt.
Naar aanleiding van het tweede bijtincident op 4 juli 2002 is wel opgetreden. Op 12 juli 2002 heeft de politie de eigenaar meegedeeld dat de hond zal worden aangemerkt als een "gevaarlijke hond", en dat de hond alleen kort aangelijnd met muilkorf mag worden uitgelaten (zie bevindingen, onder C.5. en artikel 2.4.19 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Zaanstad in achtergrond, onder 1.).
4.1. De Nationale ombudsman stelt voorop dat het de politie niet zou hebben misstaan indien zij naar aanleiding van het bijtincident van 23 mei 2002 een gesprek zou hebben gevoerd met de eigenaar, conform de wens van Ba. en verzoeker. In dit verband wijst de Nationale ombudsman er op dat de politie verzoeker tijdens het bemiddelingsgesprek over zijn klacht heeft meegedeeld dat een gesprek met de eigenaar van de hond mogelijk op zijn plaats zou zijn geweest (zie bevindingen, onder C.2.).
De politie had de eigenaar in een gesprek kunnen wijzen op het feit dat ongelijnd uitlaten van een hond strafbaar is gesteld in de APV van de gemeente Zaanstad (zie artikel 2.4.17 en artikel 6.1 in achtergrond, onder 1.). Ook had de politie de eigenaar kunnen informeren over de eventuele consequenties van een volgend bijtincident: het aanmerken als "gevaarlijke hond" met de verplichting tot kort aanlijnen en het dragen van een muilkorf.
4.2. De Nationale ombudsman realiseert zich echter dat de mogelijkheden van de politie om te reageren op meldingen niet onbeperkt zijn. Hierbij is van belang dat elk politiekorps wordt begrensd door de middelen die het, in het kader van een landelijke verdeling, ter beschikking worden gesteld, bezien in samenhang met omvang en aard van het werkaanbod van het betreffende korps. Dit betekent dat de politie bij het verrichten van haar werkzaamheden prioriteiten dient te stellen.
4.3. Gelet op deze noodzaak tot het stellen van prioriteiten, alsmede gelet op de relatief geringe ernst van het bijtincident op 23 mei 2002 en het niet bekend zijn van eerdere bijtincidenten, kon de politie in redelijkheid afzien van het ondernemen van actie naar aanleiding van de melding van Ba. en verzoeker.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
5. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman nog het volgende.
Uit het mutatierapport van 23 mei 2002 blijkt dat verzoeker op de hoogte gesteld wilde worden van de afwikkeling van de melding. Gelet hierop had het in de rede gelegen dat de politie verzoeker zou hebben geïnformeerd over de beslissing om de melding slechts als "info" aan te merken en er geen hoge prioriteit aan toe te kennen. Hieraan doet niet af dat verzoeker niet zelf slachtoffer was. Als getuige en verontruste buurtbewoner, die samen met het slachtoffer melding deed van het bijtincident, had verzoeker voldoende belang bij verstrekking van de genoemde informatie.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 16 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Zaandam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad). Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een dierenarts te Den Haag een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en dierenarts A. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 6 augustus 2002 diende verzoeker de volgende klacht in bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland:
"…Op 23 mei 2002 heeft de heer Ba. (…) aangifte gedaan dat hij gebeten was door een Engelse bulldog.
Van dat feit ben ik getuige geweest. Het staat vermeld in uw politieadministratie.
5 juli 2002 ben ik naar het wijkbureau in Zaandijk geweest. Over de afwerking was niets bekend.
12 juli 2002 stond er bij ons op de Y-straat een politiewagen.
Een politieman stond rond te kijken en ik ben naar hem toegegaan om te kijken of ik hem informatie kon geven over de omgeving, want hij stond rond te kijken.
Was niet nodig. Even later kwam zijn collega, de heer H., uwer administratie, van de hondenbrigade en ik vroeg hem of hij op de E.-weg (…) was geweest. Meteen viel het woord privacy.
Nadat ik hem had verteld waarover ik met hem wilde spreken bleek hij mij summier daarover iets te willen zeggen.
Later bleek mij, door een buurtbewoner, dat dezelfde hond weer iemand had gebeten.
Er is dus niet gereageerd op de aangifte van dhr. Ba. en de getuigenverklaring van mij.
Er zit namelijk nogal veel tijd tussen 23 mei en 12 juli 2002!!
En mogelijk had het 2e feit kunnen worden voorkomen door eerder op te treden.
Gebeld met de heer G., uwer administratie, kon mij daar niets over vertellen want ook dat blijkt privacy te zijn.
Na informatie bij mijn advocaat is het wel mogelijk, dat de politie vraagt aan de persoon van het 2e geval of ik daarmee in contact kan komen.
Waarom dien ik de klacht in?
Wel om de volgende reden.
In de Y-straat en omgeving lopen oudere mensen, kinderen en zelfs mijn kleinkinderen rond. Ik vind dat de politie moet zorgen voor een veilige omgeving!!
En u hebt toch niet voor niets een hondenbrigade voor dergelijke feiten?
Landelijk gezien zit men overal met een 'laks optreden', aldus mijn advocaat.
Wij zijn burgers van Zaanstad. Mogen en kunnen wij op de politie rekenen?
Ik zou zeggen: 'Politie Zaanstreek - Waterland, motiveer en inspireer uw personeel'…"
2. Klachtencoördinator T. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland reageerde bij brief van 6 augustus 2002 als volgt op verzoekers klacht:
"…Naar aanleiding van uw bovenaangehaalde brief m.b.t. een klacht over het (niet) optreden van de politie Zaanstreek - Waterland is door de heer B. van mijn dienst een onderzoek ingesteld.
De resultaten van dit onderzoek zijn mij recent bekend geworden. Aangezien u met de heer B. reeds gesproken heeft over uw klacht en daarop een nadere toelichting heeft gekregen, wil ik hierbij volstaan met het volgende.
Op 23 mei 2002 bent u getuige geweest van het feit, dat een benadeelde in zijn been was gebeten door een loslopende hond, in bijzijn van de eigenaar van de hond. Zowel u als de benadeelde hebben van dit feit melding gemaakt bij de politie. In eerste instantie werd aan dit feit nog geen hoge prioriteit toegekend en werd het bij mutatie ter informatie vastgelegd. Tot een gesprek met de eigenaar werd op dat moment nog niet overgegaan. Nadat op 4 juli 2002 nogmaals een bijtincident met dezelfde hond plaatsvond, is er direct actie ondernomen. Een hondengeleider van de politie Zaanstreek-Waterland heeft een onderhoud gehad met de eigenaar van de hond. De hond werd aangemerkt als 'gevaarlijke hond' en zal bij het uitlaten kort aangelijnd en gemuilkorfd moeten zijn.
Wat dat betreft zouden we de Y-straat en omgeving weer als een veilige omgeving kunnen bestempelen.
Wat uw verzoek betreft om in contact te komen met de benadeelde van het tweede bijtincident op 4 juli 2002, kan ik u mededelen, dat betreffende benadeelde daar absoluut geen prijs op stelt. Deze benadeelde wenst het gebeuren zo snel mogelijk te vergeten en wenst er met buitenstaanders niet over te praten.
Ik hoop u hiermee naar behoren te hebben geantwoord en dat uw klacht naar tevredenheid is behandeld.
Indien u zich met deze zienswijze niet kunt verenigen, kunt u zich wenden tot de commissie voor politieklachten met het verzoek uw brief (klacht) verder te behandelen. U ontvangt dan een beslissing over uw klacht van de korpsbeheerder…"
3. Vervolgens deelde verzoeker op 6 september 2002 onder meer het volgende mee aan de klachtencommissie van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland:
"De eerste brief gaat over een klacht die ik heb geuit tegen de Politie Zaanstreek-Waterland en spreekt voor zichzelf.
De tweede brief is van het Korpsonderdeel Politiële Bedrijfsvoering, opgemaakt door de heer T., als antwoord op de eerste brief.
En naar aanleiding van deze brief wil ik enkele opmerkingen maken.
Allereerst de opmerking dat er in eerste instantie geen hoge prioriteit werd toegekend aan het feit op 23 mei 2002.
Wij hebben in de geest van het Wetboek van Strafvordering aangifte gedaan en een getuigenverklaring afgelegd en de Politie heeft de aangifte opgenomen en zal dan ook de zaak moeten afhandelen. Niet de politie stelt prioriteiten maar de burger. Het was ons bekend dat het een gevaarlijke hond was. Een buurman was al eens aan zijn jasje getrokken en een buurvrouw durfde als collectrice van een bijzondere collecte niet bij de mensen aan de deur te komen.
Daarom mochten wij ook verwachten dat er een onderzoek plaats zou vinden. En er is toch niet voor niets een afdeling hondenbrigade voor dergelijke feiten?
Als men wel een onderzoek had ingesteld dan had het voorval op 4 juli 2002 misschien kunnen voorkomen.
Van een omissie of excuses of schuldgevoel van de politie wordt totaal niet aan gedacht en zelfs niet over gesproken. Niet de politie maar de aangever en getuige hadden wel gelijk.
Of de omgeving bij ons veiliger wordt is nog maar de vraag. U moet wel de mentaliteit van deze mensen kennen.
Mijn klacht is dus niet naar behoren beantwoord en daarom verzoek ik u de klacht verder te willen behandelen."
4. Hierop deelde de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 10 oktober 2002 het volgende mee:
"…Uw klacht over het optreden van de politie is behandeld in de vergadering van de commissie voor politieklachten op 2 oktober jl. De commissie heeft zich op basis van deze klacht, verklaringen en rapportages van de politie een oordeel gevormd en mij geadviseerd. Mijn antwoord is conform dit advies.
Uw klacht gaat over het niet meteen reageren op een melding over een bijtende hond, waardoor er een gevaarlijke situatie bij u in de buurt zou kunnen ontstaan.
De melding van het incident is als zodanig geregistreerd. Er werd geen aangifte gedaan door betrokkene omdat de situatie niet ernstig genoeg werd geacht. Op een eerste melding van een bijtende hond wordt geen actie ondernomen omdat het een eenmalig incident kan zijn door bepaalde al dan niet verklaarbare oorzaken.
Bij het tweede incident is er wel actie ondernomen wat heeft geresulteerd in een muilkorfgebod voor de betreffende hond. Naar mijn mening is er bij dit incident op 4 juli 2002 goed gereageerd, waarbij ook een hondengeleider van de politie is ingeschakeld. Een hondenbrigade bestaat reeds jaren niet meer in de regio, slechts een klein aantal agenten is tevens hondengeleider.
Daar u in beide situaties geen direct belanghebbende bent, was het niet mogelijk of noodzakelijk u te informeren.
Ik ben van mening dat in beide situaties correct is gehandeld door de politie en dat uw klacht dan ook niet gegrond is…"
5. In reactie op deze brief berichtte verzoeker de korpsbeheerder op 20 oktober 2002 onder meer het volgende:
"Er was een situatie ontstaan van een bijtende, niet aangelijnde hond. Een incident zegt u. Enkele jaren geleden was er een slogan: 'Die pet past ons allemaal'. Ik heb de pet opgezet en merkte door dit schrijven van de korpsbeheerder dat hij gauw van mijn hoofd was geslagen.
Ik wil nog wel eerst opmerken dat de hond op een zaterdagmorgen in augustus de vrouw des huizes had gebeten en behandeld moest worden en de hond direct is afgemaakt.
Voorts moet u mijn niet vangen op een woordspeling hondenbrigade en een klein aantal agenten hondengeleiders.
Ik blijf er bij dat de klacht gegrond was. Ik ben iemand die met 37 jaar politie-ervaring drommels goed weet wat een incident is of dat er een ernstig gevaar dreigt. Als je iets in de buurt aan preventie wil doen en je gaat met het slachtoffer mee voor aangifte en het afleggen van een getuigenverklaring omdat je een bijtende hond, gezien zijn karakter, niet in de buurt kunt hebben omdat er veel mensen hier wonen, waaronder ouderen en kinderen, zelfs mijn kleinkinderen, die graag in een veilige straat willen lopen, dan is het geen incident. Een telefoontje aan mij gericht voor informatie, het minste wat gedaan kon worden, dan had men veel leed kunnen voorkomen.
Een bijtende hond en niet aangelijnd zijn wel twee overtredingen.
In uw brief staat ook nog vermeld: de klacht gaat over het niet meteen reageren op een melding over een bijtende hond, waardoor er een gevaarlijke situatie bij u in de buurt zou kunnen ontstaan. Dat is niet juist, er was een gevaarlijke situatie, want de hond had wel iemand op een agressieve wijze gebeten."
6. Bij brief van 5 november 2002 deelde de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende mee:
"Ik ben van mening dat een bijtincident, hoe vervelend ook voor de getroffene en de omgeving, niet in alle omstandigheden gelijk tot maatregelen hoeft te leiden. Bij het volgende voorval, toen bleek dat het niet bij een incident bleef, heb ik wel maatregelen laten treffen.
Ik blijf dan ook van mening dat uw klacht niet gegrond is."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht bij brief van 18 maart 2003 het volgende mee:
"…De heer L. klaagt dat geen actie is ondernomen naar aanleiding van zijn melding over een bijtende hond op 23 mei 2002.
Van deze melding is een mutatie gemaakt in het Bedrijfs Processen Systeem van de politie. Omdat dit een eerste klacht was over betreffende hond werd dit gezien als een incident dat niet om directe actie vroeg.
Zie hiervoor ook mijn brief aan klager van 10 oktober 2002 en 5 november 2002.
Bij de tweede melding van een bijtincident op 12 juli 2002 is de eigenaar opgedragen zijn hond te muilkorven en aangelijnd te houden.
Deze maatregel is een normale aanpak bij een hond die als 'gevaarlijk' wordt aangemerkt.
Bij het derde bijtincident in augustus 2002 is de politie niet betrokken geweest. In deze situatie werd de eigenaar van de hond gebeten, waarna deze de hond heeft laten inslapen. Er was toen geen reden voor de politie om op te treden.
Ik ben van mening dat de klacht van de heer L. ongegrond is en dat de politie in deze situatie correct heeft gehandeld. Ik heb daarom ook geen aanleiding gezien tot het nemen van maatregelen of het doen van aanbevelingen aan het korps.
Voor informatie over het verloop van de klachtbehandeling en de mutaties met betrekking tot de bijtincidenten verwijs ik u naar bijgevoegde stukken…"
2. In de zogenoemde activiteitenlijst klachtenbemiddeling van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland stelt klachtonderzoeker B. onder meer het volgende:
"KLACHT: Op 23-05-2002 werd een buurman van klager in zijn been gebeten door een hond, klager was hiervan getuige. Benadeelde en getuige vinden de loslopende hond beangstigend en wensen dat de politie een gesprek aangaat met de eigenaar van de hond.
Op 05-07-2002 is klager naar het wijkbureau in Zaandijk (?) geweest maar over de afwikkeling was niets bekend!
Op 12-07-2002 vroeg klager aan collega hondengeleider H., die i.v.m. een nieuw 'bijtgeval' van de betreffende hond op 04-07-2002 nabij de woning van klager was, wat er aan de hand was. In verband met de 'privacy' kreeg klager daar weinig over te horen. Nadien bleek dat de betreffende hond dus weer iemand had gebeten. Er was dus niet gereageerd op de eerste melding en getuigenverklaring. Het tweede 'bijtgeval' had dus voorkomen kunnen worden. Klager belde de hem als ex-collega goed bekende klachtenbemiddelaar G. maar ook die wilde uit het oogpunt van 'privacy' niets vertellen.
Klager vindt dat de politie moet zorgen voor een veilige omgeving.
Er is toch niet voor niets een hondenbrigade voor dergelijke feiten?
In de Y-straat en omgeving lopen oudere mensen, kinderen en zelfs de kleinkinderen van klager rond.
Volgens de advocaat van klager zit men overal met 'laks optreden.'
Advies van klager: 'Politie Zaanstreek-Waterland, motiveer en inspireer uw personeel.'
(…)
Op 01-08-2002 had klager een telefonisch onderhoud met collega G. Hij vertelde het gebeurde aan G. en deelde hem mede dat hij een klacht wilde indienen over het niet optreden van de politie in verband met de bijtende hond op 23-05-2002. Klager vroeg hem of de betreffende hond inderdaad na die datum, ongeveer begin juli, weer iemand gebeten zou hebben. G. heeft hem toen medegedeeld dat hij aan derden geen informatie mag verstrekken uit de politiegegevens. Als ex-collega en goede bekende van G. vond hij dat niet prettig. In overleg met klager heeft G. hem vervolgens een z.g. klachtenregistratieformulier gezonden, hetwelk d.d. 06-08-2002 met bijlagen werd geretourneerd.
Op 19-08-2002 had ik, rapporteur, in bijzijn van collega M. een onderhoud met de heer L. Hem bij dit gesprek medegedeeld, dat na het eerste bijtgeval mogelijk een gesprekje met de eigenaar van de hond op zijn plaats zou zijn geweest. Dit geval is echter bij mutatie afgedaan. Hem tevens medegedeeld, dat een hond na een enkel incident nog niet direct als gevaarlijk behoeft te worden bestempeld.
Vervolgens aan dhr. L. medegedeeld, dat na het tweede incident op 5 juli, er direct actie is ondernomen. De betreffende hond is aangemerkt als 'gevaarlijke hond' en moet derhalve gemuilkorfd en kort aangelijnd worden uitgelaten.
Dhr. L. benadrukte nogmaals, dat het hem ging om een veilige buurt waar iedereen veilig moet kunnen rondlopen. Tevens wenste hij in contact te komen met het slachtoffer van het tweede bijtgeval om te vragen hoe het ermee staat. Hem toegezegd om dat aan het betreffende slachtoffer te zullen vragen.
Op 20-08-2002 had ik, rapporteur, telefonisch een onderhoud met wijkteamchef N. (…). Hij deelde mede, dat de mutatie aangaande het eerste bijtincident, d.d. 23 mei 2002 als info was aangemerkt. Na de eerste maal werd er geen hoge prioriteit aan gegeven. Bij het tweede geval, d.d. 4 juli 2002, is er direct actie ondernomen. De betreffende hond is inmiddels aangemerkt als 'gevaarlijke hond' en moet dus worden gemuilkorfd en kort worden aangelijnd.
Op 22-08-2002 had ik, rapporteur, telefonisch een onderhoud met collega en hondengeleider H. Deze was inmiddels bij de eigenaar van de hond geweest en had medegedeeld, dat de hond werd aangemerkt als 'gevaarlijke hond' en dat dit een muilkorf en aanlijngebod inhield. Tevens is door hem een rapportage opgemaakt t.b.v. de gemeente.
Op 26-08-2002 had ik, rapporteur, een gesprek met mevr. X (…). Zij was slachtoffer van het tweede bijtgeval op 4 juli 2002. Nadat ik haar had verteld, dat een getuige van het eerste bijtgeval met haar in contact wilde komen voor een nader onderhoud, deelde zij mede hier geen prijs op te stellen. Zij wilde dit voor haar ernstige gebeuren zo snel mogelijk achter zich laten. Haar gegevens mochten dan ook niet doorgegeven worden aan klager, dhr. L.
Conclusie: Na het eerste bijtincident op 23 mei 2002, waarvan door de benadeelde en getuige/klager, de heer L., melding werd gedaan bij de politie, werd nog geen actie ondernomen. In eerste instantie werd aan dit feit nog geen hoge prioriteit toegekend en werd het bij mutatie ter informatie vastgelegd. De noodzaak om al direct met de eigenaar een gesprek aan te gaan was niet aanwezig. Het kan ook niet zo zijn, dat een hond na één incident direct kan worden aangemerkt als gevaarlijke hond.
Na het tweede bijtincident met dezelfde hond op 4 juli 2002 werd direct actie ondernomen. Door tussenkomst van een hondengeleider van de Politie Zaanstreek-Waterland werd de betreffende hond als 'gevaarlijke hond' aangemerkt. De eigenaar zal voortaan de hond kort aangelijnd en gemuilkorfd moeten uitlaten.
Op de vraag van dhr. L. of hij in contact kon komen met de benadeelde van het tweede bijtincident, kan ontkennend worden geantwoord. De benadeelde stelt daar geen prijs op en wil niet dat de politie haar gegevens aan hem doorgeeft."
3. In het mutatierapport van 23 mei 2002 staat het volgende vermeld:
"…Op donderdag 23 mei 2002 omstreeks 15.00 uur is Ba. in zijn been gebeten door de hond van be Z. en wilde hiervan melding doen. L. heeft het geheel zien gebeuren.
De hond van Z. is een kleine Bull-Dog.
Op het moment van bijten liep de hond los. Mevr Z. was hem aan het uitlaten.
Ba. en L. vinden het nogal beangstigend dat zo'n hond los loopt en zomaar iemand bijt, ook voor de kleine kinderen die in de buurt spelen. Zij zouden graag willen dat wij een gesprek aangaan met de eigenaar van de hond, zodat deze hem in het vervolg aan de lijn houdt tijdens het uitlaten.
Hierbij dus een verzoek aan het wijkteam (…) om even langs deze mensen te gaan.
Tevens het verzoek om met L. contact te zoeken als jullie een gesprek hebben gehad over hoe het in het vervolg gaat…"
4. In het mutatierapport van 5 juli 2002 staat het volgende vermeld:
"…Rapp. werd gebeld door familielid van Slachtoffer. Slachtoffer was donderdag 4 juli omstreeks 14.00 uur op de E.-weg gebeten in haar voet en heup door een Bull-dog. Tevens was slachtoffer een 2-tal keren komen te vallen. Als gevolg van de hondenbeten moest SLT naar eerste hulp. Zij is gebracht door eigenaar van de hond (…). Daar is SLT verbonden en door eigenaar hond weer naar huis gebracht. Schoen SLT onherstelbaar door hond beschadigd. SLT zit onder de blauwe en paarse plekken. Ook heeft SLT een gekneusde rib als gevolg van de valpartijen. Eigenaar heeft verklaard alle schade te zullen vergoeden. In eerste aanleg verklaarde de eigenaar de hond te zullen laten inslapen. Hond zou vanuit de woning zijn ontsnapt en door zich een weg door het hek hebben weten te banen, alvorens hij op de openbare weg terechtkwam.
Vandaag heeft SLT telefonisch contact gehad met eigenaar van de hond. Nu bleek de eigenaar de hond niet te hebben laten inslapen maar zou deze gemuilkorfd hebben. Slachtoffer deelde mede wel melding te willen doen bij de politie vanwege mogelijke vervolgschade. Eigenaar van hond deed hierover wat afwijzend. Bij navraag via BPS bleek hier ook wel een reden voor te zijn. De hond bleek in mei ook al iemand te hebben gebeten. Dit lijkt mij toch voldoende om de eigenaar en hond aan te pakken (…).
Rapp. heeft een mailtje en (voor de zekerheid) een PP'tje naar H. gemaakt om deze zaak te bekijken en eventuele maatregelen te nemen richting eigenaar en hond…"
5. In het mutatierapport van 12 juli 2002 staat onder meer het volgende vermeld:
"Gesproken met de eigenaar van genoemde hond. Het betreft hier een:
- Engelse bulldog (…)
Eigenaar meegedeeld dat de hond zal worden aangemerkt als zijnde 'gevaarlijke hond' en derhalve gemuilkorfd en kort aangelijnd dient te zijn bij het uitlaten. Rapport gaat richting de gemeente."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde op 3 april 2003 aan het Bureau Nationale ombudsman mee dat hij zich niet kon verenigen met het standpunt van de korpsbeheerder en dat hij zijn klacht handhaaft. Desgevraagd deelde verzoeker nog mee dat hem niet is gebleken dat de heer Ba. bij het bijtincident op 23 mei 2002 letsel heeft opgelopen. Voorts deelde verzoeker mee dat de hond de heer Ba. uit eigen beweging heeft gebeten en dat deze hiertoe niet is aangezet door de eigenaar.
E. nadere informatie
Op 16 april 2003 deelde de dierenarts A. te Den Haag desgevraagd aan het Bureau Nationale ombudsman mee dat de Engelse bulldog niet bekend staat als een agressieve hond. In de zes jaren die zij als dierenarts werkzaam is, heeft zij ongeveer tweemaandelijks een Engelse bulldog behandeld. In haar ervaring zijn het lieve, vriendelijke honden. Hierbij tekende de dierenarts nog wel aan dat een slechte opvoeding en veel inteelt in beginsel iedere hond agressief kan maken. (Zie ook achtergrond, onder 3.)
Achtergrond
1. Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad
Artikel 1.1, onder A.:
"In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
A. weg:
1. de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten."
Artikel 2.4.17:
"1. Het is de eigenaar of houder van of degene die het toezicht heeft over een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
b. buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen wegen of weggedeelten zonder dat die hond aangelijnd is;
c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.
2. Het college kan plaatsen aanwijzen, waar het de eigenaar of houder van of degene die het toezicht heeft over een hond is toegestaan die hond onder toezicht, niet aangelijnd, te laten verblijven of te laten lopen.
3. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond."
Artikel 2.4.19:
"1. Het is de eigenaar of houder van of degene, die het toezicht heeft over een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt
2. Voor het bepaalde in het eerste lid geldt bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
3. In het eerste lid wordt verstaan onder.
a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1. onder d, van de Regeling agressieve dieren;
b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is."
Artikel 6.1
"Behoudens het bepaalde in de Wet economische delicten wordt overtreding van de artikelen van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak."
2. Wetboek van Strafrecht
Artikel 425:
"Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;
2°. hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier."
3. In de Toepels hondenencyclopedie, 12e druk, Becht, Haarlem 1999, staat op p. 107 onder het kopje Engelse bulldog onder meer het volgende vermeld:
"De (Engelse; N.o.) Bull van nu (…) is zeer zachtaardig. Zijn enigszins burgerlijke aard, zijn angstvallig vasthouden aan gewoonten, en zijn sentimenteel maar bovenal trouw karakter maken hem tot een zeer aanbevelenswaardige huisgenoot. (…)
Temperament: Waakzaam, ondernemend, trouw aan de baas, betrouwbaar, moedig, onbevreesd voorkomen, maar goedig van aard."