Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 30 januari 2001, tijdens de ontruiming van een kraakpand, foto's van hem heeft gemaakt nadat hij was aangehouden.
Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop zijn klacht over (onder meer) gemeld optreden is afgehandeld. In dit verband klaagt hij er met name over dat:
- de districtsleiding al vóór de afhandeling van de klacht middels een persbericht van 22 februari 2001 kenbaar heeft gemaakt van mening te zijn dat de betrokken politieambtenaar niet verwijtbaar had gehandeld;
- de districtschef zijn op 14 februari 2001 ingediende klachten eerst bij op 11 juni 2001 verzonden brief heeft afgedaan;
- hij tijdens de informele klachtbehandeling geen vertragingsbericht(en) heeft ontvangen;
- de politie niet alle correspondentie (verzoekers brief van 10 augustus 2001; brieven van de klachtencoördinator aan het parket te Arnhem) betreffende de klachten van verzoeker in het naar de korpsbeheerder verzonden dossier heeft gedaan.
Verzoeker klaagt er ten slotte over hij tijdens de formele klachtbehandeling geen vertragingsberichten heeft ontvangen.
Beoordeling
A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid
1. Inleiding
Op 21 januari 2001 werd een woonhuis gekraakt. Politieambtenaar B. - op dat moment niet in uniform - maakte foto's van de krakers en gaf desgevraagd te kennen dat hij fotograaf voor een huis-aan-huisblad was. Later maakte hij zich tevens bekend als politieambtenaar, door het tonen van zijn politielegitimatie.
Op 30 januari 2001 ontruimde het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (hierna ook: de politie) een gekraakt pand, alwaar drie krakers werden aangetroffen. NN werd daarbij aangehouden. Politieambtenaar B. - in uniform - maakte foto's van de krakers. NN diende een klacht in over beide optredens. De klacht over het fotograferen bij eerstgenoemde gelegenheid werd gegrond verklaard.
2. Fotograferen
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij op 30 januari 2001 is gefotografeerd op een moment dat hij al was aangehouden. Desgevraagd gaf hij te kennen zich niet meer met zekerheid te kunnen herinneren of hij zich had verzet tegen het fotograferen, maar hij meende zich te herinneren te hebben geprobeerd zijn hoofd af te wenden. Doordat hij geboeid was en door de politie werd weg geleid waren in elk geval zijn mogelijkheden om zich aan het fotograferen te onttrekken beperkt geweest.
2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat er in totaal 35 foto's zijn genomen met als doel de situatie bij het kraakpand op dat moment en het daarop afgestemde politieoptreden in beeld te brengen, een en ander ter ondersteuning van de evaluatie van dit optreden achteraf. Op twee van de foto's is een kennelijk aangehouden persoon te zien, vergezeld van twee respectievelijk één politieman. Eén van die foto's betreft wellicht de foto van verzoeker na diens aanhouding. Desgevraagd heeft de korpsbeheerder vermeld dat de foto's niet zijn vernietigd, maar dat zij bij het proces-verbaal zijn gevoegd dat tegen de drie aangehouden NN-verdachten is opgemaakt.
3. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de foto's zijn gemaakt ten behoeve van de evaluatie van het politieoptreden. De foto's dienden derhalve geen opsporingsbelang. Nog afgezien van de vraag of een foto van verzoeker nadat hij was aangehouden voor de evaluatie van het politieoptreden noodzakelijk was, valt niet in te zien waarom - gezien de evaluatiedoelstelling - de in de gegeven situatie van verzoeker genomen foto bij het proces-verbaal is gevoegd en niet is vernietigd. In zoverre is het niet juist dat van verzoeker in de gegeven situatie een foto is gemaakt.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
3. Klachtafhandeling
1. Verzoeker klaagt er in dit verband in de eerste plaats over dat al vóór de klachtafhandeling in een persbericht kenbaar was gemaakt dat de betrokken politieambtenaar niet verwijtbaar had gehandeld.
2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat verzoekers gemachtigde een persbericht had doen uitgaan, dat er vragen over de kwestie in de gemeenteraad van Nijmegen waren gesteld en dat tevens de korpschef een faxbericht had ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, waarin om spoedige opheldering van de kwestie werd verzocht. Doordat op deze wijze de aandacht van pers en (lokale) politiek werd gevraagd, diende van politiezijde op korte termijn een antwoord op de gestelde vragen te worden gegeven. Een eerste onderzoek door de districtsleiding leidde tot de conclusie dat er niets onoorbaars was voorgevallen, aldus de korpsbeheerder.
3. In het persbericht van de zijde van verzoekers gemachtigde staat in de subkop: "politieman legitimeerde zich als persfotograaf". In het bericht wordt onder meer gerefereerd aan het nemen van foto's op 21 februari 2001, waarbij B. eerst een perskaart had getoond en later zijn politielegitimatiebewijs. Ook staat erin genoemd dat een klacht is ingediend betreffende het zich legitimeren als persfotograaf en het maken van de foto's door B. op zichzelf bij diverse acties. Tevens wordt verwezen naar de gebeurtenissen op 30 januari 2001.
4. In het persbericht van politiezijde wordt uiteengezet dat B. met instemming van de districtsleiding journalistieke nevenactiviteiten heeft en dat het openlijk fotograferen door de politie in bepaalde situaties gebruikelijk is. Voorts staat vermeld dat in een gesprek tussen de leiding van het district in kwestie en B. was vastgesteld dat hier geen sprake was van verwijtbare handelingen en dat de districtsleiding van mening was dat er niets onoorbaars was voorgevallen.
5. Gegeven de door de korpsbeheerder aangegeven omstandigheden is het begrijpelijk dat er van politiezijde behoefte bestond om van haar kant de nieuwsmedia te informeren door het uitbrengen van een persbericht. Dat informatie werd verstrekt over de journalistieke werkzaamheden van B. en tevens werd aangegeven dat openlijk fotograferen door de politie in bepaalde situaties gebruikelijk is, is op zichzelf niet laakbaar.
Verzoeker heeft ook aangegeven dat hij het uitbrengen van een persbericht niet het grootste probleem vindt, maar dat men zijns inziens nog geen standpunt had kunnen innemen of een oordeel had kunnen vellen.
6. Verzoeker kan worden gevolgd in zijn standpunt. Verzoekers hadden een klacht ingediend, die volgens de betreffende klachtenregeling in eerste instantie diende te worden afgedaan door de districtschef (zie achtergrond, onder 2.). Van een klachtbehandelende instantie mag worden verwacht dat zij een klacht onbevooroordeeld tegemoet treedt en behandelt. Dit betekent dat ook de schijn van vooringenomenheid moet worden vermeden. In dit geval is door de gewraakte opmerkingen in het persbericht in ieder geval de schijn gewekt dat degene die de klacht diende af te handelen dit niet met de vereiste objectiviteit zou kunnen doen. Immers er werd in feite al een oordeel over de gedraging in kwestie uitgesproken, waarbij enige nuance dat dit een voorlopig oordeel betreft ontbreekt. Dat onderaan het persbericht wordt vermeld dat de klacht volgens de normale klachtenprocedure zal worden behandeld kan niet als een zodanige nuancering worden beschouwd. Aldus is gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die vereist is bij de behandeling van klachten.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
7. Verzoeker klaagt er ook over dat de klacht in eerste instantie te laat is afgedaan en dat hij geen vertragingsberichten heeft ontvangen.
8. De klacht is op 14 februari 2001 ingediend. Op 22 februari 2001 is aan verzoeker een klachtsamenvatting toegestuurd, alsmede de reden meegedeeld waarom niet op zijn verzoek tot een directe klachtbehandeling door de korpsbeheerder kon worden ingegaan. Op 14 maart 2001 is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek, dat op zijn verzoek is verschoven naar 9 april. Op 21 mei 2001 is aan verzoeker het gespreksverslag toegezonden en op 11 juni 2001 is de klacht afgedaan.
9. De afhandeling van deze klacht door de districtschef heeft derhalve bijna vier maanden in beslag genomen. Dit is in strijd met artikel 12 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (zie achtergrond, onder 2.), waarin een afdoeningstermijn van vier weken is opgenomen.
Naar de korpsbeheerder zelf al heeft aangegeven was daarbij een tussenbericht in de periode tussen 9 april en 11 juni 2001 op zijn plaats geweest.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
10. Op 17 juni 2001 stuurde verzoeker een brief naar de districtschef waarin hij meedeelde niet te kunnen instemmen met de afhandeling van de klacht.
Verzoeker klaagt er in dit verband over dat niet alle correspondentie in het naar de korpsbeheerder verzonden dossier is gedaan. Het zou gaan om een rappelbrief van verzoeker van 10 augustus 2001 en een brief van de klachtencoördinator aan het parket.
11. Er is correspondentie geweest tussen het arrondissementsparket te Arnhem en de klachtbehandelaar over de vraag of de brief van 17 juni 2001 een verzoek tot klachtafhandeling door de korpsbeheerder inhoudt. De officier van justitie verwijst in zijn brief van 23 juli 2001 naar het antwoord van de klachtbehandelaar op een schrijven van een parketmedewerker van 12 juli 2001.
12. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat verzoekers rappelbrief geen deel uitmaakte van het haar toegezonden dossier, omdat dit dossier haar reeds op 30 juli 2001 ter behandeling was toegezonden.
Tevens heeft zij aangegeven dat het antwoord van de klachtbehandelaar, waarnaar de officier van justitie verwees, een handgeschreven aantekening van de klachtbehandelaar op de brief van de parketmedewerker was. Gezien het informele karakter van die aantekening was daar geen kopie van gemaakt.
13. Ingevolge artikel 12 sub g van de Klachtenregeling (zie achtergrond,, onder 2.) dient de districtschef van alle op de klacht betrekking hebben stukken een dossier te vormen. De rappelbrief van verzoeker was niet van zodanige aard dat deze nog diende te worden nagezonden aan de korpsbeheerder. Wel was het beter geweest indien een kopie was gemaakt van het schrijven van de klachtbehandelaar, nu deze kennelijk (ook) een rol speelde in de correspondentie over het in behandeling nemen van de klacht. In zoverre is dus niet voldaan aan de vereisten van gemeld artikel.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
B. Ten aanzien van de korpsbeheerder
1. Verzoeker klaagt er ook over dat hem tijdens de formele klachtbehandeling geen of onvoldoende tussenberichten zijn gezonden.
2. Aan verzoeker is op 22 augustus 2001 een bericht van verdaging gestuurd, hetgeen in artikel 12 van de klachtenregeling is voorgeschreven. Gelet op het feit dat het na de zitting op 16 oktober 2001 nog meer dan een halfjaar heeft geduurd voordat de korpsbeheerder de klacht afhandelde, terwijl de voorgeschreven termijn hooguit veertien weken is, had het vanuit het oogpunt van actieve informatieverstrekking voor de hand gelegen verzoeker in die periode een aantal keren een tussenbericht te sturen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen) is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is gegrond.
Onderzoek
Op 4 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer NN, ingediend door de Werkgroep Klachten Politieoptreden te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid en een gedraging van de beheerder van gemeld politiekorps (de burgemeester van Nijmegen). De Nationale ombudsman besloot het verzoek tot het garanderen van anonimiteit van verzoeker tegenover de korpsbeheerder te honoreren, nu verzoeker mogelijk zou worden vervolgd voor een (mogelijk) strafbaar feit dat verband hield met het politieoptreden waarop de klacht betrekking had. Wel verzocht de Nationale ombudsman de gemachtigde om de identiteit van verzoeker aan hem kenbaar te maken. Nadat aan dit verzoek was voldaan, werd op 9 augustus 2002 naar genoemde gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van de korpsbeheerder noch die van verzoeker gaf aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 21 januari 2001 werd een woonhuis gekraakt. Politieambtenaar B. - op dat moment niet in uniform - maakte foto's van de krakers en gaf desgevraagd te kennen dat hij fotograaf voor een huis-aan-huisblad was. Toen de krakers hiertegen bezwaar maakten, maakte hij zich tevens bekend als politieambtenaar. door het tonen van zijn politielegitimatie.
Op 30 januari 2001 ontruimde het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (hierna ook: de politie) een gekraakt pand. NN werd daarbij aangehouden. Politieambtenaar B. - in uniform - maakte foto's van de krakers.
2. Op 14 februari 2001 wendde verzoekers gemachtigde zich tot de burgemeester van Nijmegen met een klacht over gemeld politieoptreden. Met betrekking tot de gebeurtenissen op 30 januari 2001 merkte hij op dat er geen noodzaak was om foto's te maken en de negatieven/afdrukken bij de politie op te slaan. Tevens gaf hij in overweging om de klacht direct te laten behandelen door de korpsbeheerder in plaats van eerst te bemiddelen.
3. Bij brief van 22 februari 2001 werd aangegeven dat de klachtenregeling van de regiopolitie Gelderland-Zuid niet voorziet in de mogelijkheid om direct tot de behandeling van de klacht door de korpsbeheerder over te gaan. Tevens werd aangekondigd dat verzoeker spoedig een uitnodiging voor een bemiddelingsgesprek zou ontvangen. Deze uitnodiging werd bij brief van 14 maart 2001 gedaan en wel voor 28 maart 2001. Het gesprek vond niet op de voorgestelde datum, maar op 9 april 2001 plaats. Het gespreksverslag werd op 21 mei 2001 aan verzoekers gemachtigde gezonden.
4. Op 18 februari 2001 bracht verzoekers gemachtigde samen met de fractie Groen Links te Nijmegen het volgende persbericht uit:
"KLACHT EN RAADSVRAGEN OVER POLITIEFOTOGRAAF NIJMEGEN
Politieman legitimeerde zich als persfotograaf
Bij een aantal demonstratieve acties in (…) zijn in de afgelopen maanden foto's gemaakt door de politie. Met welk doel en op grond van welke bevoegdheid dat gebeurd is, is onduidelijk. Bij één van die gelegenheden, een kraakactie, legitimeerde de betreffende politiefotograaf zich aanvankelijk als persfotograaf. Wij menen dat een dergelijke handelwijze ernstig schade toebrengt aan de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de media. Eén van die actievoerders heeft inmiddels via de Werkgroep Klachten Politieoptreden (WKP) een klacht ingediend tegen dit politieoptreden. De klacht heeft betrekking op zowel het legitimeren als persfotograaf, als het maken van foto's bij bedoelde acties. Een vergelijkbare strekking hebben schriftelijke vragen aan de burgemeester van Nijmegen door de raadsfractie van Groen links.
Op 9 september 2000 vond in het centrum van (…) een zogeheten streetrave plaats. Die tocht werd begeleid door de politie. Door een politieman in burger zijn toen foto's gemaakt van de actievoerders. Deze man heeft ook later, bij andere gelegenheden (zie hierna) foto's gemaakt van actievoerders. Het is niet altijd duidelijk of de man in alle gevallen als politieman of als burger/persfotograaf foto's heeft gemaakt.
Op 21 januari jl. werd een woonhuis aan de (…)weg door een groep mensen gekraakt. Bij die gelegenheid werden vanaf de overkant van de straat door een man foto's van de krakers buiten het pand gemaakt. De fotograaf is door krakers aangesproken en gevraagd waarom hij foto's maakte en wie hij was. De man toonde daarop een perskaart, uitgegeven door het (…) huis-aan-huisblad De Rozet. Toen men aan bleef dringen dat men liever niet had dat de man foto's maakte, raakte deze geagiteerd en riep hij: 'o, wil je weten wie ik ben?' of woorden van gelijke strekking. Vervolgens toonde hij een politie-legitimatiebewijs. Daarna vertrok hij. Het betrof dezelfde man, als degene die bij de streetrave foto's maakte.
Op dinsdag 30 januari jl. werd het, de dag daarvoor gekraakte pand aan de (…) weg door de politie ontruimd. Een aantal mensen werd aangehouden op grond van art. 429sexies Sr. Bij die ontruiming was de hiervoor bedoelde man aanwezig. Dit maal was hij in een politie-uniform gekleed. Hij maakte (veel) foto's van de krakers.
Over deze gang van zaken hebben we de Nederlandse Vereniging voor Journalisten geïnformeerd."
5. Een persbericht van de politie van 22 februari 2001 luidt als volgt:
"Geen reden voor maatregelen tegen fotograferende politieman
Afgelopen week is in diverse media aandacht besteed aan een politieman die in zijn vrije tijd journalistieke werkzaamheden verricht. Dit naar aanleiding van een klacht, die door de Werkgroep Klachten Politieoptreden is ingediend namens iemand die zijn identiteit niet bekend wil maken. In een gesprek tussen de leiding van het district Stad Nijmegen en de politieman waartegen de klacht was ingediend is vastgesteld dat hier geen sprake is van verwijtbare handelingen. Het betreft hier B., die sinds 1988 naast zijn werk als politieman, correspondent is voor het dagblad "De Gelderlander" en sinds een aantal jaren ook correspondent is voor het huis-aan-huisblad "De Rozet". Deze nevenactiviteit had, en heeft, de volledige instemming van de korpsleiding. Daarbij geldt een clausule dat B. geen verslag doet en geen foto's maakt van politieoptredens. Deze clausule is deze week opnieuw bekeken en aan de praktijk getoetst. Vastgesteld is dat nimmer foto's, die B. als correspondent heeft gemaakt, gebruikt zijn voor opsporingsdoeleinden.
De klacht was ingediend naar aanleiding van gebeurtenissen op 21 en 30 januari van dit jaar. Op zondag 21 januari maakte B., als burger en correspondent van "De Rozet", in zijn eigen tijd, foto's van een gekraakt pand aan de (…)weg. Nadat hij door één van de krakers was herkend als politieman, heeft hij dit bevestigd door het tonen van zijn politielegitimatie. De door hem gemaakte foto's zijn overigens nergens geplaatst. Op dinsdag 30 januari vond een ontruiming plaats van een gekraakte woning in (…). Hierbij was B. als politieman, in uniform, betrokken. Op verzoek van de politieleiding heeft hij daar foto's gemaakt. Dit openlijk fotograferen van situaties en incidenten waarmee de politie te maken heeft is heel gebruikelijk. Meestal heeft één van de betrokken politiemensen wel een (dienst)camera bij zich. Deze foto's werden wél voor het werk gebruikt en bijvoorbeeld ter illustratie bij de stukken gevoegd.
De districtsleiding heeft er begrip voor dat verwarring is ontstaan over de rol van B. als fotograaf, maar is van mening dat er niets onoorbaars is voorgevallen. Wel is afgesproken dat B. terughoudend zal zijn met het maken van foto's, als politieman, in diensttijd.
Overigens zal de ingediende klacht volgens de normale klachtenprocedure van de Politie Gelderland-Zuid worden behandeld."
6. Een memorandum van de chef van rayon Oost van het regiokorps Gelderland-Zuid van 9 mei 2001 houdt in:
"1. opdracht tot fotografisch vastleggen.
In mijn opdracht en op mijn aanwijzing heeft brigadier B. op 30 januari 2001 in uniform en in diensttijd de ontruiming van het kraakpand aan (…) fotografisch vastgelegd.
2. oogmerk
Oogmerk van deze vastlegging was, zo nodig objectief in de verantwoording te kunnen tonen, op welke wijze en met welke middelen de politie de ontruiming vorm heeft gegeven. Deze insteek volgde na het gegeven, dat de aanvankelijke aanname van vrijwillig vertrek na aanzegging voorbarig bleek. Immers, een eerste eenheid van drie politiemensen, onder wie de inspecteur van politie (…), had tevergeefs getracht om de aanwezige krakers te overreden eigener beweging het perceel te verlaten. Dit geheel gaf de indruk van enige verstrakking van de zijde van de krakers, waarbij in overeenkomstige situaties de handelwijze van de politie onderwerp van discussie werd.
Het fotografisch vastleggen was dan ook bedoeld om het professionele karakter van het politieoptreden te kunnen staven en het verloop van de ontruiming in een oogwenk te kunnen schetsen. Als secundair aspect gold, dat vanuit eerdere ervaringen het zichtbaar - dwz voor een ieder waarneembaar - vastleggen op de gevoelige plaat door de politie, doorgaans op derden deëscalerend werkt. Ten slotte zou zo nodig het vastgelegde materiaal gebruikt worden voor een in te stellen opsporingsonderzoek.
3. verloop van de ontruiming.
Bij de komst van een tweede politie-eenheid, onder wie rapporteur en brigadier B., bleek een tweetal krakers zich in het pand verstopt te hebben, terwijl een derde kraker zich op de nok van het dak geïnstalleerd had. Op herhaald aanroepen om het pand te verlaten, werd niet gereageerd.
Vrijelijk en "voor het oog" (dat wil zeggen, datgene wat voor een ieder onbelemmerd waarneembaar is) is hiervan een aantal foto's geschoten door collega B., waarbij onder meer de methodiek van benaderen over het dak, een vorm van "kat en muis spel" met de politie over dat dak, alsook het geleiden na de aanhouding naar een doorsteek in het dak zijn vastgelegd, evenals het geleiden en plaatsen van de aangehoudenen in de politievoertuigen. Tevens is "voor het oog" een aantal overzichtsfoto's vervaardigd, onder wie begrepen een aantal toeschouwers dat zich tegenover het pand had verzameld.
4. methodiek van feitenvergaring.
Voor zover bekend bestaat er ook voor de politie geen juridische belemmering voor het vastleggen op beeldmaterieel van datgene wat vrijelijk en onbelemmerd voor een ieder is waar te nemen. Immers, ook zonder dit beeldmateriaal nemen opsporingsambtenaren situaties waar, die zo nodig vanuit diezelfde waarneming omschreven wordt in rapport of proces-verbaal.
In mijn bijzijn heeft collega B., openlijk en onverholen, niet heimelijk, vanaf de openbare weg, de eerder bedoelde handelingen van de politie vastgelegd op beeldmateriaal.
5. bruikbaarheid van het fotomateriaal
Ten behoeve van een opsporingsonderzoek zijn deze foto's niet nodig gebleken. Derhalve is nadien ook niet aan de Officier van Justitie gevraagd, om de foto's in een opsporingsonderzoek te betrekken.
Na afwikkeling van ook de klachtbehandeling, zal de fotoset worden vernietigd. De foto's zijn door mij niet ter hand gesteld van derden i.c. andere korpsonderdelen."
7. Bij brief van 11 juni 2001 deelde de chef van het district Stad Nijmegen mee de klacht niet gegrond te achten. Ten aanzien van het voorval op 30 januari 2001 motiveerde hij dit oordeel als volgt:
"In opdracht van hoofdinspecteur (…) maakte brigadier B. foto's van een politieactie. Het vastleggen van het optreden van de politie, al dan niet in reactie op acties van burgers, maakt mogelijk om - desgewenst - op een professionele wijze en objectief aan te tonen op welke wijze en met welke middelen de politie de taak heeft uitgeoefend.
In voorkomend geval, zouden de foto's ook voor opsporingsonderzoek kunnen worden gebruikt.
Deze foto's werden openlijk gemaakt. Ik acht het optreden in deze van zowel hoofdinspecteur (…) en brigadier B. professioneel en correct. (…)
Ter zake de foto's deel ik u nog mee, dat deze niet nodig zijn gebleken ten dienste van enig opsporingsonderzoek. De foto's worden toegevoegd aan het politieregister BPS waarin de gegevens van deze politieactie zijn opgenomen en worden bewaard overeenkomstig de daartoe geldende voorschriften. Aangezien de foto's zijn gemaakt ten dienste van de goede uitvoering van de politietaak, en deze mede zijn aan te merken als persoonsgegevens in de zin van de Wet Politieregisters, kan inzage in deze foto's alleen worden verleend volgens de bepalingen van deze Wet Politieregisters."
8. Bij brief van 17 juni 2001 deelde verzoekers gemachtigde mee dat verzoeker het niet eens was met het oordeel van de districtschef. Volgens de klachtencoördinator hield deze brief geen verzoek tot formele behandeling door de korpsbeheerder in. Op 12 juli 2001 scheef een medewerker van het arrondissementsparket te Arnhem dat zijns inziens verzoeker wél een formele behandeling wilde. Bij brief van 23 juli 2001 verzocht de officier van justitie te Arnhem de klachtencoördinator alsnog de formele behandeling van de klacht op te starten. Hij refereerde in deze brief aan genoemde brief van de parketmedewerker en het antwoord daarop van de klachtencoördinator.
9. Bij een op 30 juli 2001 gedateerde brief berichtte de regionale klachtencoördinator aan verzoekers gemachtigde dat de mededeling van 17 juni 2001 werd opgevat als een vraag om het oordeel van de korpsbeheerder en dat het dossier daarom ter formele behandeling van de klacht werd doorgezonden.
10. Op 16 oktober 2001 vond de zitting van de klachtencommissie optreden politie Gelderland-Zuid plaats. Op die zitting bracht verzoekers gemachtigde naar voren dat er foto's van verzoeker zijn gemaakt toen hij al was aangehouden en de handboeien omhad. Daaraan lag geen op de wet gebaseerde bevoegdheid ten grondslag. Op verzoekers privacy is derhalve een inbreuk gemaakt. Politieambtenaar B. verklaarde dat hij van zijn meerdere opdracht had gekregen om foto's van de ontruimingsactie te maken. Hij had met name foto's gemaakt van een kraker die zich in een gevaarlijke situatie begeven had op de nok van het dak van het gekraakte pand. De plaatsvervangend chef van rayon Oost van de regiopolitie Gelderland-Zuid verklaarde op genoemde zitting onder meer dat de foto's als evaluatiemiddel kunnen worden gebruikt of als hulpmiddel bij het opsporen van verdachten. Het fotograferen moet wel op de openbare weg plaatsvinden. Nu de kraakbeweging grimmiger is geworden, wordt er vaker door de politie opdracht gegeven bij ontruimingsacties te fotograferen.
11. Bij beslissing van 28 mei 2002 verklaarde de korpsbeheerder verzoekers klacht betreffende het fotograferen op 21 januari 2001 gegrond. De klacht over het gebeuren op 30 januari 2001 was volgens haar niet gegrond. Voor de motivering van laatstbedoeld oordeel verwees zij verwees naar het advies van de Klachtencommissie, waarin het volgende staat:
"Wat betreft het tweede onderdeel van de klacht is onbetwist vast komen te staan dat B., in zijn functie van politieambtenaar en in opdracht van J., foto's van onder meer NN heeft gemaakt, terwijl deze aangehouden was als verdachte van een strafbaar feit en geboeid werd afgevoerd. NN heeft gesteld dat daarmee onder deze omstandigheden zijn privé-leven ontoelaatbaar geschonden is.
De commissie constateert dat het begrip privé-leven een ruim begrip is; er is een zone van interactie met anderen, die binnen de reikwijdte van het begrip privé-leven kan vallen, zelfs als die contacten in een publieke context plaatsvinden. Wie over straat loopt zal onvermijdelijk door anderen worden gezien, evenals hij die als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en geboeid, naar een politievoertuig wordt geleid. Daarmee is echter nog geen sprake van schending van de eerbiediging van dit privé-leven, evenmin wanneer door middel van fotografie (men in) deze publieke omgeving geregistreerd wordt. Anders wordt het wanneer men een algemeen bekend persoon is of er systematische of permanente archieven van dergelijk materiaal worden bijgehouden (EHRM 25-09-2001, nr. 44787/98). Daarvan is in dit geval niets gebleken. De commissie neemt aan dat het fotograferen vanaf de openbare weg heeft plaatsgevonden en dat de foto's die onder meer van NN gemaakt zijn, dienden als evaluatiemiddel van het eigen optreden of als hulpmiddel bij het opsporen van verdachten. De politie heeft de algemene bevoegdheid om bewijsmateriaal te vergaren en dit materiaal vervolgens voor dat doel te gebruiken. Een expliciete en specifieke wettelijke basis van deze bevoegdheid is pas dan vereist, wanneer sprake is van indringender maatregelen, zoals huiszoekingen, waarbij het gevaar van willekeurig gebruik of misbruik van bevoegdheden aanwezig is. De klachtencommissie is dan ook van oordeel dat J., door B. opdracht te geven van de ontruimingsactie op 30 januari 2001 foto's te maken, niet onbehoorlijk jegens NN heeft gehandeld."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Verzoekers gemachtigde merkte in het verzoekschrift nog op dat hij op 16 augustus 2001 de op 30 juli 2001 gedateerde brief van de regionale klachtencoördinator ontving. Desgevraagd berichtte hij voorts dat verzoeker zich meende te herinneren te hebben geprobeerd zijn hoofd af te wenden, toen hij werd gefotografeerd. Een en ander was echter al geruime tijd geleden, zodat hij niet meer met zekerheid kon zeggen of hij zich daadwerkelijk tegen het fotograferen had verzet. Doordat hij geboeid was en door de politie werd weggeleid waren de mogelijkheden om zich aan het fotograferen te onttrekken beperkt. Voor zover hij zich kon herinneren had hij niet mondeling tegen het fotograferen geprotesteerd.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid
De korpsbeheerder reageerde bij brief van 18 oktober 2002 op de klacht. In die brief staat onder meer het volgende:
"Bij brief van 9 augustus 2002 deelt u mij mee dat de Nationale ombudsman een klacht in onderzoek heeft genomen van NN, ingediend door de Werkgroep Klachten Politieoptreden te Nijmegen. Blijkens de klachtformulering van de Nationale ombudsman richt het onderzoek zich op het politieoptreden van 30 januari 2001, waarbij een medewerker van mijn korps tijdens de ontruiming van een kraakpand te Nijmegen foto's heeft gemaakt van NN nadat hij was aangehouden. Verder richt het onderzoek zich op de wijze waarop de klacht van NN door het korps is afgehandeld. U verzoekt mij op deze klachtonderdelen te reageren en aan te geven welk belang gediend is met het fotograferen van NN na diens aanhouding.
Namens NN klaagt de heer S. (van de Werkgroep Klachten Politieoptreden; N.o.) in zijn brief van 3 april 2002 onder meer over het handelen van de betrokken politieambtenaar op 30 januari 2001, waarbij deze "informatie heeft vergaard (fotograferen) op een wijze die niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Niet is in te zien waarom het noodzakelijk was foto's te maken, daarvan afdrukken te maken en de negatieven/afdrukken bij de politie op te slaan. NN meent dat sprake is van een disproportionele en niet in verhouding tot het doel staande inbreuk op zijn privacy en die van anderen."
Bovengenoemde klachtformulering van de Nationale ombudsman specificeert dit klachtonderdeel tot de foto's die de politieambtenaar van NN heeft gemaakt nadat hij was aangehouden. De ombudsman verzoekt om aan te geven welk evaluatie- cq opsporingsbelang is gediend met het fotograferen van NN na diens aanhouding, waarbij wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad uit 1984. In die uitspraak gaat het om polaroidfoto's met het doel de identiteiten van verdachte en verbalisant voor een korte periode vast te leggen. Die foto's zijn vernietigd, nadat zij aan hun doel hadden beantwoord. De Hoge Raad zag hierin geen ontoelaatbare schending van de privacy van de verdachte.
In opdracht van zijn chef heeft de betrokken politieambtenaar op 30 januari 2001 de ontruiming van een kraakpand in (…) door de politie fotografisch vastgelegd, zoals ook blijkt uit het memorandum van de betreffende chef d.d. 9 mei 2001 (zie hiervoor, onder A.6.; N.o.) (…). De foto's hadden tot doel de situatie bij het kraakpand op dat moment en het daar op afgestemde politieoptreden in beeld te brengen, ter ondersteuning van de evaluatie van dit politieoptreden achteraf. Met zijn digitale fotocamera heeft de politieambtenaar in het openbaar in totaal 35 overzichtfoto's gemaakt. Twee daarvan laten ieder een kennelijk aangehouden persoon zien, vergezeld van twee respectievelijk een (1) politieman. Een van deze foto's betreft wellicht de foto van NN na diens aanhouding, waaraan de klachtformulering van de Nationale ombudsman relateert. Deze foto is met de 34 andere foto's door de betrokken politieambtenaar uitgeprint en aan de chef ter beschikking gesteld. De chef heeft de foto's bij het proces-verbaal laten voegen, dat tegen de drie aangehouden NN-verdachten is opgemaakt. Op 14 maart 2001 is in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) besloten tot seponering van het proces-verbaal wegens de geringheid van het feit (sepot 40). Het proces-verbaal en de foto's maken onderdeel uit van het politieregister BPS van de politie Gelderland-Zuid. Conform het privacyreglement BPS worden deze gegevens na vijf jaar verwijderd uit dit politieregister. Daarna blijven het proces-verbaal en de foto's voor een periode van vijf jaar deel uitmaken van het archief van het korps. Na het verstrijken van die termijn worden ze conform de Archiefwet ter vernietiging aangeboden aan de gemeentearchivaris van Nijmegen. De diskette waarop de foto's op 30 januari 2001 zijn opgenomen is door de betrokken politieambtenaar in hergebruik genomen, waardoor de 35 opnamen zijn gewist.
Bij brief van 14 februari 2001 diende de Werkgroep Klachten Politieoptreden de klacht in bij de burgemeester van Nijmegen. Per gelijke datum stelde de gemeenteraadsfractie van Groen Links schriftelijke vragen over dit politieoptreden aan het College van B&W van Nijmegen. Op 18 februari 2001 bracht de Werkgroep Klachten Politieoptreden een persbericht uit over deze aangelegenheid. Bovendien ontving de korpschef op 19 februari 2001 een faxbericht van de Nederlandse vereniging van journalisten (NVJ), waarin om spoedige opheldering van de kwestie verzocht werd. Doordat op deze wijze de aandacht van pers en (lokale) politiek gevraagd werd, diende van politiezijde op korte termijn antwoord op de gestelde vragen gegeven te worden. Een eerste onderzoek door de leiding van het district Stad Nijmegen van de politie Gelderland-Zuid leidde tot de conclusie dat er niets onoorbaars was voorgevallen. Dit is in het persbericht van 22 februari 2001 naar buiten gebracht. Overigens leidde de klachtafhandeling ook in tweede instantie niet tot een ander inzicht bij de districtsleiding.
Hoewel tussen het tijdstip van het indienen van de klacht op 14 februari 2001 en het tijdstip van afdoening door de districtschef op 11 juni 2001 bijna vier maanden verstreken is, kan niet worden gezegd dat klager in de tussentijd van berichtgeving van de politie verstoken is gebleven. Klager is bij brief van 14 maart 2001 uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek, dat op zijn verzoek is verschoven naar 9 april 2001. Op 21 mei 2001 is klager het verslag van dit gesprek toegezonden, drie weken later gevolgd door de schriftelijke zienswijze van de districtschef. Een bericht van vertraging zou op zijn plaats zijn geweest in de periode tussen 9 april en 21 mei.
Bij brief van 30 juli is aan klager meegedeeld dat de klacht ter behandeling aan mij zou worden voorgelegd. De klacht is vervolgens pas op 16 oktober 2001 op de zitting van de klachtencommissie politieoptreden behandeld. Van deze vertraging is klager in kennis gesteld. Het advies van de klachtencommissie is op 10 december 2001 verschenen. Mijn oordeel over de gegrondheid van de klacht heeft daarna tot 28 mei 2002 op zich laten wachten. Bij brief van 31 mei 2002 zijn klager mijn oordeel en het advies van de klachtencommissie toegezonden, waarbij verontschuldigingen voor de vertraging in de afhandeling zijn aangeboden. Tussentijdse berichten van vertraging zijn niet aan klager verzonden.
In het klachtdossier voor de formele behandeling van de klacht wordt doorgaans alle relevante correspondentie opgenomen. De rappelbrief van klager d.d. 10 augustus 2001 maakte van het dossier geen deel uit, omdat dit dossier op 30 juli aan mij ter behandeling is gezonden. De brief van 17 Juni 2001, waarnaar de rappelbrief van 10 augustus verwijst, was uiteraard wel in het dossier opgenomen.
In zijn brief van 12 juli 2001 reageert de heer Jo., beleidsmedewerker bij het OM van het arrondissementsparket Arnhem op de brief, die op hij 6 juli ontving van de heer H., toenmalig klachtencoördinator van het district Stad Nijmegen. Bij navraag blijkt dat de heer Jo. in zijn brief doelt op de schriftelijke mededeling van de heer H. d.d. 3 juli 2001, dat de brief van klager d.d. 17 juni 2001 zijns inziens geen verzoek tot formele behandeling inhoudt. De mededeling van 3 juli is wel opgenomen in het klachtdossier. Vervolgens verwijst de Officier van Justitie mr. L. bij brief van 23 juli 2001 naar het antwoord van de heer H. op de brief van 6 juli van de heer Jo. Het blijkt hier te gaan om een handgeschreven aantekening, die de heer H. heeft gemaakt op een kopie van de brief van de heer Jo. van 6 juli. Die aantekening heeft betrekking op het (niet) formuleren van de vraag om formele behandeling door klager in diens brief van 17 juni. Gezien het informele karakter van de aantekening is daarvan geen kopie gemaakt.
Ten slotte heeft u op 8 oktober 2002 telefonisch het verzoek van de Nationale ombudsman nog aangevuld met de vraag om toezending van het advies van de fungerend Hoofdofficier van Justitie te Arnhem aan mij over de formele afdoening van de klacht. Dit advies, waarnaar ik in mijn oordeel verwijs, heeft de fungerend Hoofdofficier van Justitie mij bij gelegenheid van een driehoeksoverleg mondeling gegeven en is niet op schrift gesteld, zodat toezending daarvan niet in de rede ligt."
D. Reactie verzoeker
In reactie op de verstrekte inlichtingen merkte verzoeker nog het volgende op:
"met betrekking tot het verspreide persbericht
Dat er een persbericht is verspreid is niet het grootste probleem. Wel dat daarin een oordeel over het optreden van de betrokken politieman is gegeven, vóórdat de klacht in behandeling was genomen en er in het kader van die behandeling tot een oordeel was gekomen. Het is niet ongebruikelijk in dit soort gevallen dat er een persbericht verspreid wordt. De inhoud daarvan had zich naar mijn idee (grofweg) dienen te beperken tot:
- de benoeming van het gebeurde
- al dan niet bestaande afspraken met betrokkene
- de aankondiging dat een en ander nog onderzocht en getoetst zal worden.
In ieder geval had men nog geen standpunt kunnen innemen of een oordeel kunnen vellen.
(…)
met betrekking tot het fotograferen
De onder 'oogmerk', in het meegezonden memorandum, gegeven redenen waarom gefotografeerd is lijken mij er met de haren bij gesleept. Bijna iedere mogelijke reden wordt gegeven. Of het fotograferen tot deëscalatie leidt vind ik maar zeer de vraag, of dat een dergelijke inbreuk op de privacy kan rechtvaardigen nog meer. Op welke derden het fotograferen deëscalerend had moeten werken is mij niet duidelijk. En als het om derden ging: waarom zijn dan juist of ook foto's gemaakt van betrokkenen? Ik merk op dat het om drie krakers ging, waarvan er één op het dak zat en twee zich verstopt hadden in het pand. Van (dreiging met) geweld of fysiek verzet was geen sprake.
Opvallend is dat terloops nog wat omstanders zijn gefotografeerd. Van welk strafbaar feit die verdacht werden vraag ik me af. Mogelijk hoopte men zo nog een verdwaalde krakersympathisant vast te leggen. Het versterkt het beeld dat redelijk willekeurig 'alles en iedereen' gefotografeerd is, zonder dat duidelijk was met welk doel en op grond van welke bevoegdheid. Ongebreidelde informatievergaring lijkt de achtergrond te zijn. Ten behoeve van de opsporing en evaluatie waren de gerichte foto's van aangehoudenen en omstanders in ieder geval niet nodig.
Wat ook opvalt is dat de korpsbeheerder in haar brief stelt dat de foto's bewaard blijven in het BPS, terwijl het memorandum stelt dat de foto's na de klachtbehandeling zullen worden vernietigd."
Achtergrond
Klachtenregeling optreden politieregio Gelderland-Zuid
Artikel 1, eerste lid, onder c:
"1. Deze regeling verstaat onder:
(…)
c. Onderdeelschef: de districts- of divisiechef (…)"
Artikel 11:
"De korpsbeheerder doet de klacht af. De korpsbeheerder machtigt de korpschef tot afdoening van de klacht. Met toestemming van de korpbeheerder machtigt de korpschef de onderdeelschef tot afdoening van de klacht."
Artikel 12:
"(…)
Voorts draagt de onderdeelschef er zorg voor:
(…)
f. dat de klacht binnen 4 weken na ontvangst bij het onderdeel wordt afgehandeld.
g. dat een dossier waarin opgenomen alle op de klacht betrekking hebbende stukken, wordt gevormd. (…)."
Artikel 19, tweede lid:
"De korpsbeheerder doet de klacht af binnen 10 weken na ontvangst van de klacht bij het onderdeel. De korpsbeheerder kan de afdoening voor ten hoogste 4 weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en de betrokken ambtenaar."