2003/279

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Heerlen (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen) de teruggaaf op de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 ad € 427 die door de Belastingdienst is gestort op een rekening die niet (meer) op haar naam staat, niet alsnog wil storten op een rekening die op haar naam staat. Met name klaagt verzoekster er over dat de Belastingdienst onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht rustende onderzoeksplicht.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster heeft in maart 2002 door middel van een zogenaamd T-biljet bij de Belastingdienst/Particulieren Heerlen (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Limburg kantoor Heerlen; hierna: de Belastingdienst) langs elektronische weg aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2001 gedaan.

2. Verzoeksters aangifte leidde tot een terug te geven bedrag van € 427. De betrokken aanslag was gedagtekend 11 mei 2002. De Belastingdienst heeft het bedrag van de teruggaaf ib/pvv 2001 op 2 mei 2002 overgemaakt op het rekeningnummer dat in zijn administratie voorkwam als rekening van verzoekster. Dit is een rekening die tot 24 januari 2000 op naam stond van verzoekster en haar voormalige partner gezamenlijk. Met deze partner was verzoekster niet getrouwd danwel was geen samenlevingscontract gesloten. Na de opzegging van de rekening door verzoekster is haar voormalige partner vanaf 24 januari 2000 als enige rekeninghouder aan deze rekening verbonden. De storting door de Belastingdienst van de teruggaaf ib/pvv 2001 van verzoekster kwam dan ook terecht bij haar voormalige partner. Pogingen van de Belastingdienst en verzoekster om het bedrag van hem terug te krijgen hebben niet geleid tot resultaat.

Het bovenvermelde rekeningnummer was in het financieel verkeer tussen verzoekster en de Belastingdienst medio 1998 voor het laatst gebruikt ten behoeve van de teruggaaf ib/pvv 1997. In de jaren tussen 1998 en 2002 is aan verzoekster geen aangiftebiljet uitgereikt noch is door haar een aangiftebiljet ingediend.

3. Verzoekster stelt dat zij de Belastingdienst begin danwel medio februari 2002 telefonisch om wijziging van het van haar bij de Belastingdienst bekend zijnde rekeningnummer heeft verzocht en dat haar in reactie hierop is meegedeeld dat de door haar verzochte wijziging zou worden doorgevoerd, alsmede dat zij op de door haar elektronisch verzonden aangifte ib/pvv 2001 het door haar gewenste rekeningnummer voor teruggaaf heeft vermeld.

II. Ten aanzien van verzoeksters klacht

1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst niet bereid is het bedrag van de teruggaaf ib/pvv 2001 alsnog te storten op een rekening die op haar naam staat. Zij is van mening dat zij nog steeds een vordering heeft op de Belastingdienst omdat de Belastingdienst niet aan haar, maar aan haar voormalige partner heeft betaald.

2. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst weten dat hem niet is gebleken dat zoals door verzoekster is gesteld tweemaal het door haar gewenste rekeningnummer aan de Belastingdienst is doorgegeven. In aanmerking genomen het voorgaande, het bij de Belastingdienst bekend zijnde rekeningnummer van verzoekster dat in het financieel verkeer tussen verzoekster en de Belastingdienst medio 1998 voor het laatst is gebruikt ten behoeve van de teruggaaf ib/pvv 1997, alsmede het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M (zie Achtergrond, onder 3.) stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat hij niet gehouden is het bedrag van de teruggaaf ib/pvv 2001, dat op de rekening van verzoeksters voormalige partner is gestort, alsnog aan verzoekster uit te betalen. Voorts stelt de Belastingdienst dat verzoekster door te kiezen voor een geavanceerde wijze van aangifte doen, vervolgens voorbijgaat aan de ondubbelzinnige toelichting inzake het belang van een juiste invulling bij deze wijze van aangeven, alsmede dat ondanks verzoeksters besef van het belang van het verstrekken van de juiste gegevens aan de Belastingdienst, zij niet de passende zorgvuldigheid heeft betracht. Het gaat dan volgens de Belastingdienst niet aan dat de gevolgen van een mindere zorgvuldigheid van verzoekster door de Belastingdienst worden weggenomen.

3. De Belastingdienst kan niet in zijn standpunt worden gevolgd.

Vaststaat dat de Belastingdienst het bedrag van € 427 van de teruggaaf ib/pvv 2001 niet heeft gestort op een rekening die op naam stond van verzoekster. De Belastingdienst heeft dan ook niet aan haar betaald. Voorts is niet gesteld of gebleken dat verzoekster door de storting op de rekening van haar voormalige partner is gebaat. Uit de door de Belastingdienst verstrekte uitdraai van verzoeksters aangifte ib/pvv 2001 (zie FEITEN, onder 5.) blijkt dat verzoekster op de aangifte geen rekeningnummer heeft vermeld waarop een eventuele teruggaaf door de Belastingdienst moest worden gestort.

Verzoeksters stelling omtrent haar telefonische verzoek bij de Belastingdienst begin danwel medio februari 2002 om wijziging van het rekeningnummer en dat haar in reactie op het verzoek door de Belastingdienst is meegedeeld dat de door haar verzochte wijziging zou worden doorgevoerd is, in aanmerking genomen dat verzoekster haar stelling op geen enkele wijze nader kan onderbouwen, verzoekster de datum en de naam van de medewerker van de Belastingdienst niet kan noemen, alsmede het beleid van de Belastingdienst dat verzoeken om wijziging van rekeningnummers schriftelijk bij de competente eenheid dienen te worden ingediend, onvoldoende aannemelijk.

4. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van haar voormalige partner bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Nu niet is gebleken van aanwijzingen dat verzoekster bedoeld heeft het bedrag van de teruggaaf ib/pvv 2001 aan haar voormalige partner te laten uitbetalen, kan daarvan alleen sprake zijn wanneer de Belastingdienst op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort ten tijde van die storting op naam van verzoekster stond. Het bepaalde in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest, dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist en ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet meer (mede) op naam stond van verzoekster.

5. Als vaststaand wordt aangenomen dat de Belastingdienst niet wist dat de betrokken rekening vanaf 24 januari 2000 uitsluitend op naam van verzoeksters voormalige partner stond.

Daarmee staat echter niet vast dat de Belastingdienst dit ook niet behoefde te weten.

Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.) rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.

In zijn rapport 2002/308 van 10 oktober 2002 (zie Achtergrond, onder 4.) heeft de Nationale ombudsman aangegeven dat de Belastingdienst onvoldoende invulling geeft aan de op hem rustende onderzoeksplicht, wanneer de Belastingdienst gebruik maakt van een in zijn bestand voorkomend rekeningnummer in een situatie waarin geen aangifte is uitgereikt waarop de Belastingdienst het bij hem bekende rekeningnummer ter verificatie door de belastingplichtige heeft afgedrukt en waarin de belastingplichtige op de aangifte ook zelf geen rekeningnummer heeft ingevuld. Voor een dergelijke situatie, waarvan ook in dit geval sprake is, heeft de Nationale ombudsman in genoemd rapport de aanbeveling gedaan dat de Belastingdienst de indiener in de gelegenheid stelt het verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.

6. Het door de Belastingdienst gestelde dat verzoekster gekozen heeft voor een geavanceerde wijze van aangifte doen, vervolgens voorbij is gegaan aan de ondubbelzinnige toelichting bij deze wijze van aangeven, alsmede dat ondanks verzoeksters besef van het belang van het verstrekken van de juiste gegevens, zij niet de passende zorgvuldigheid heeft betracht, leidt niet tot een ander oordeel.

7. In dit geval heeft de Belastingdienst verzoekster niet in de gelegenheid gesteld alsnog het rekeningnummer op te geven waarop zij de teruggaaf ib/pvv 2001 wenste te ontvangen. De Belastingdienst heeft derhalve niet juist gehandeld.

8. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de Belastingdienst met de storting op de rekening van verzoeksters voormalige partner niet bevrijdend heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van een bedrag van € 427 aan verzoekster. Dit oordeel is aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Heerlen (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.

Aanbeveling

De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst het bedrag van € 427 alsnog stort op het door verzoekster gewenste rekeningnummer.

Onderzoek

Op 22 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 22 januari 2003, van mevrouw V. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Heerlen (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Limburg/

kantoor Heerlen).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Limburg verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en de Belastingdienst/Limburg deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster deed op 3 maart 2002 door middel van een zogenaamd T-biljet elektronisch aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 bij de Belastingdienst/Particulieren Heerlen (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Limburg/ kantoor Heerlen; hierna de Belastingdienst). Deze aangifte leidde tot een terug te geven bedrag van € 427. De betrokken aanslag was gedagtekend 11 mei 2002.

2. Bij brief van 4 juni 2002 liet verzoekster de Belastingdienst weten dat zij, ondanks dat zij op de aangifte het door haar gewenste rekeningnummer voor teruggaaf had vermeld, het bedrag van de teruggaaf nog niet had ontvangen. In reactie op deze brief berichtte de Belastingdienst verzoekster bij brief van 15 oktober 2002 onder meer het volgende:

“U verzocht in uw brief van 040602 om de teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, (…), groot € 427.00 over te schrijven op rekeningnummer X.

De teruggave werd echter al op 020502 overgeschreven op rekeningnummer Y.

Uitbetaling vond plaats voordat uw verzoek om wijziging van het bij de Betalingsadministratie van de Belastingdienst in Apeldoorn bekende rekeningnummer ontvangen werd.

Uit onderzoek tot heden is het navolgende gebleken:

*** Het rekeningnummer was tot voor kort op eigen verzoek opgenomen in

het vastgirobestand te Apeldoorn.

*** Inmiddels is dit op 240602 op uw verzoek gewijzigd in X.

*** Uit de uitdraai van uw aangifte 2001 blijkt, dat er door u geen verzoek om

wijziging heeft plaatsgevonden (zie FEITEN, onder 5; N.o.)

*** Aangezien het een bestaand rekeningnummer betreft en er bij overschrijving geen nummer/naam controle is, heeft de overschrijving op correcte wijze plaats gevonden.

(…)

Gezien het bovenstaande deel ik u bij deze mede, dat ik geen verdere stappen meer zal ondernemen om het bedrag ad. € 427.00 terug te vorderen van rekeningnummer: Y. en dat ik uw verzoek van 040602 als afgedaan beschouw.

Ik adviseer u dan ook deze aangelegenheid in onderling met (de voormalige partner van verzoekster, die per 24 januari 2000 als enige rekeninghouder aan het rekeningnummer Y. is verbonden: N.o.) te regelen c.q. een civiele procedure op te starten.”

3. Verzoekster diende bij brief van 20 oktober 2002 bij de Belastingdienst een klacht in over de afwijzing van haar verzoek om de teruggaaf alsnog op het door haar gewenste rekeningnummer te storten. In deze brief liet verzoekster weten dat zij de Belastingdienst begin februari 2002 telefonisch had verzocht het van haar bij hem bekend zijnde rekeningnummer te wijzigen. Volgens verzoekster zou de Belastingdienst deze wijziging doorvoeren. Voorts deelde verzoekster mee dat zij op de aangifte het door haar gewenste rekeningnummer had vermeld. Ten slotte meldde verzoekster dat de rekening waarop de Belastingdienst de teruggaaf had gestort een rekening is die op naam stond van verzoekster en haar voormalige partner gezamenlijk. Na de opzegging van de rekening door verzoekster is haar voormalige partner per 24 januari 2000 als enige rekeninghouder aan deze rekening verbonden.

4. Bij klachtafdoeningsbrief van 4 november 2002 liet de Belastingdienst verzoekster onder meer het volgende weten:

“Op 28 oktober 2002 heb ik uw brief ontvangen. Hierin klaagt u over de storting van de teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, (…) groot € 427,-- op rekeningnummer Y.

U bent van mening dat er op een foutief rekeningnummer is uitbetaald.

Naar aanleiding van uw klacht heb ik u op 30 oktober 2002 telefonisch gehoord. In dit gesprek heb ik getracht u duidelijk te maken dat u zelf verantwoordelijk bent voor een juiste opgave van bankrekening- of girorekeningnummer.

Het wijzigen van een bij de Belastingdienst bekend rekeningnummer kan op twee manieren.

De eerste manier is door middel van een door u getekend schriftelijk verzoek.

In uw klacht geeft u aan dat u gebeld heeft met de Belastingdienst om het nummer te laten wijzigen. In het telefonisch onderhoud dat ik met u heb gehad, gaf u aan dat deze mutatie aangenomen zou zijn. De naam van de medewerker met wie u dit gesprek gevoerd zou hebben, kon u niet noemen.

Wijzigen van een rekeningnummer middels een telefonisch verzoek is niet mogelijk. Dit is vaststaand beleid binnen de Belastingdienst. Dit om misbruik van deze mogelijkheid te voorkomen.

De tweede manier is middels het invullen van de vraag “ander of onbekend rekeningnummer” op het aangiftebiljet dan wel de aangiftediskette.

U voert aan dat u het gewijzigde rekeningnummer vermeld heeft op uw aangifte inkomstenbelasting 2001. Deze aangifte heeft u per modem naar de Belastingdienst gestuurd.

Als bijlage stuur ik u een uitdraai van de gegevens die vermeld staan op uw aangifte inkomstenbelasting 2001. (zie FEITEN, onder 5; N.o.)

Hieruit blijkt overduidelijk dat u de rubriek "ander of onbekend rekeningnummer” niet heeft ingevuld.

Ik concludeer hieruit dat u de Belastingdienst niet heeft verzocht uw rekeningnummer voor belastingteruggaven te wijzigen.

Omdat u geen verzoek tot wijziging van het rekeningnummer heeft gedaan, heeft de Belastingdienst geen schuld aan de betaling op rekeningnummer Y.

Desondanks heeft dhr. C., puur als service tegenover u, getracht om het bedrag voor u terug te vorderen. Zoals u reeds bekend is heeft deze poging geen succes gehad.

De Belastingdienst kan niets meer voor u doen. Hij heeft u dan ook terecht geadviseerd deze aangelegenheid onderling met (uw voormalige partner; N.o.) te regelen c.q. een civiele procedure te starten.

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de Belastingdienst geen fouten heeft gemaakt en dat dhr. C. juist heeft gehandeld.”

5. De door de Belastingdienst aan verzoekster verstrekte uitdraai van haar aangifte luidt als volgt:

“Ontvangstdatum: 03-03-2002 alle bedragen in GULDENS (…)

Naam: Verzoekster (…)

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

2001 AANGIFTEBILJET I IB/PV/WAZ Kantoorcode : 053 Inkomstenbelasting 2001 Ontvangstdatum : 03-03-2002

Premie volksverzekeringen 2001 Leverancierscode : BINT

PINcode status : Goed

Aanleverwijze : MODEM

Reden: EASY selectie archief

Datum: 13-08-2002

==================================================================

(…)

Uw geboortedatum: Naam partner:

17121975

Uw SoFi-nummer Geboortedatum partner:

(…)

Uw rekeningnummer: SoFi-nummer partner:

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Correctie voorgedrukte gegevens van de aangever? N

Correctie voorgedrukte gegevens van de partner? N

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------“

B. Standpunt verzoekSTer

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht. Voorts stelt verzoekster dat zij begin danwel medio februari 2002 de Belastingdienst telefonisch om wijziging van het rekeningnummer Y in rekeningnummer X had verzocht, alsmede dat zij op de door haar elektronisch verzonden aangifte het door haar gewenste rekeningnummer X voor teruggaaf had aangegeven.

C. Standpunt belastingdienst/limburg

In reactie op de klacht liet de Belastingdienst/Limburg bij brief van 29 april 2003 onder meer het volgende weten:

“Verzoekster klaagt over het feit dat de Belastingdienst Limburg/kantoor Heerlen niet bereid is een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting alsnog te storten op een door haar opgegeven bankrekening.

Dit bankrekeningnummer is door haar aan de Belastingdienst doorgegeven nadat uitbetaling heeft plaatsgevonden op een rekening, welke tot 24 januari 2001 (bedoeld is 2000; N.o.) mede op haar naam stond, maar sinds die datum alleen nog op naam van haar ex-echtgenoot (bedoeld is ex-partner; N.o.)

Verzoekster stelt tot tweemaal toe het actuele rekeningnummer aan de Belastingdienst te hebben bekendgemaakt, maar daarvan blijkt niets.

Vast staat dat de Belastingdienst bij zijn weigering het bedrag van € 427,-- nogmaals betaalbaar te stellen, heeft gehandeld overeenkomstig het vigerende beleid. Evenzeer staat vast, dat in een in hoge mate vergelijkbaar geval, door de Nationale Ombudsman aan de Minister van Financiën is aanbevolen, belanghebbende actief in de gelegenheid te stellen, een bankrekeningnummer op te geven. Bij laatstbedoelde klacht - bij de Nationale ombudsman bekend onder nummer 2002/308 - was verzoekster meerdere jaren niet in de belastingheffing betrokken zodat, aldus de Nationale Ombudsman, de Belastingdienst had moeten onderzoeken of het bij de Dienst bekende rekeningnummer nog steeds het juiste was.

In het thans voorliggende geval, heeft verzoekster voor het laatst in 1998 een E-biljet ingevuld. Pas in 2002 diende zij, via modem, weer een aangifte over het belastingjaar 2001 in. De rekening, waarop de teruggave is gestort, is in het betalingsverkeer met de Belastingdienst niet meer gebruikt sinds 1997 (bedoeld is 1998; op 19 juni 1998 stortte de Belastingdienst de teruggaaf inkomstenbelasting 1997 op verzoeksters rekening; N.o.) In afwijking van bovenbedoelde klacht (2002-308) mag -achteraf- de Belastingdienst concluderen dat verzoekster wist en begreep dat het vermelden van het juiste rekeningnummer van belang is. Zij stelt immers dat zij tot tweemaal toe een nieuw nummer heeft doorgegeven; in februari 2001 (bedoeld is 2002; N.o.) telefonisch en vervolgens weer in de aangifte over het belastingjaar 2001, welke aangifte op 3 maart 2002 per modem werd ingediend. Aannemelijk is dat verzoekster zich op dit punt vergist. Rekeningnummers worden om voor de hand liggende redenen niet op telefonisch verzoek aangepast. Daarnaast rijst de vraag waarom verzoekster zich in de aangegeven periode telefonisch tot de Belastingdienst zou hebben gewend. Aannemelijk is wel, dat verzoekster overtuigd is dat zij in de aangifte het juiste bankrekeningnummer heeft vermeld. Helaas een onjuiste overtuiging, zoals blijkt uit de print van de aangifte. Bij de electronische aangifte vraagt het programma actief om invulling met de tekst: “ander of onbekend rekeningnummer”. Die tekst is wellicht niet voor iedereen terstond duidelijk, maar verlangd mag worden dat dan de toelichting wordt gelezen. En die laat geen twijfel bestaan aan het belang van een juiste invulling. in een geval als het onderhavige past het niet om (bij deze wijze van; N.o.) aangeven nog uitdrukkelijk te vragen of hij/zij zich realiseert dat de Belastingdienst wel over een rekeningnummer beschikt, maar dat dit wellicht niet meer het juiste nummer is. Die vraag zou zelfs als betuttelend kunnen worden ervaren.

Resumerend kan worden gesteld, dat verzoekster kiest voor een geavanceerde wijze van aangifte doen, voorbijgaat aan de ondubbelzinnige toelichting bij deze wijze van aangeven en ondanks het besef van het belang van het verstrekken van de juiste gegevens, niet de daarbij passende zorgvuldigheid betracht.

Het gaat dan niet aan dat de gevolgen van een mindere zorgvuldigheid van verzoekster, door de Belastingdienst worden weggenomen.”

D. MEDEDELING VERZOEKSTER

Verzoekster liet op 4 juni 2003 telefonisch daarnaar gevraagd weten dat zij met haar voormalige partner niet getrouwd was, danwel een samenlevingscontract had gesloten.

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 3:11

“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen."

Artikel 6:34, eerste lid

"De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald."

Artikel 6:114, eerste en tweede lid

"1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.

2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd."

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”

3. Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/

1081M

"Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening") wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen.

II. Betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige

1. Ingeval de ontvanger een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag doet bijschrijven op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige heeft hij, indien die ander niet bevoegd is tot ontvangst van de betaling, in beginsel niet bevrijdend betaald. In dat geval dient de ontvanger opnieuw uit te betalen. Hij vordert tevens het onverschuldigd betaalde bedrag terug van degene aan wie hij (eerst) heeft betaald.

2. In een aantal gevallen is, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop

een beroep worden gedaan door de ontvanger. Hier wordt gewezen op de volgende gevallen:

de belastingplichtige bekrachtigt de betaling of is er door gebaat (artikel 6:32 BW);

de belastingplichtige heeft de schijn gewekt dat de ander bevoegd was de betaling te ontvangen;

de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid, BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet) aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw.

3. In de gevallen van een bevrijdende betaling op een rekening die niet op naam staat van de belastingplichtige speelt doorgaans niet de problematiek van de betaling op een geldig uitgesloten rekening. Ingeval wel sprake is van een betaling op een geldig uitgesloten rekening, is het bepaalde onder 1.2 tot en met 1.4 van toepassing. Gewezen wordt op de betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige terwijl de belastingplichtige door de betaling is gebaat (het betaalde is in zijn vermogen gevloeid, artikel 6:32 BW). Er kan hierbij worden gedacht aan de betaling op een rekening ten name van de partner van de belastingplichtige ingeval sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen.

III. Vergoeding van rente en schade

Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan renteschade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4."

4. Rapport 2002/308 van de Nationale ombudsman, uitgebracht op 10 oktober 2002

“…3. Het staat vast dat de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 van verzoekster niet aan haar heeft betaald. De rekening waarop de Belastingdienst het bedrag van die teruggaaf heeft gestort, stond ten tijde van die storting immers niet (meer) op haar naam maar op naam van een derde, mevrouw Y. Verzoekster is door de betaling van de Belastingdienst aan mevrouw Y op geen enkele wijze gebaat.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (...) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van de derde bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Hiervan kan onder de omstandigheden van het geval alleen sprake zijn indien de Belastingdienst op redelijke gronden mocht aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort, ten tijde van die storting op naam stond van verzoekster. Dit betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest als omschreven in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (…), dat wil zegen dat de Belastingdienst niet wist, maar ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was.

5. Tijdens het onderzoek is niet gebleken van gegevens of aanwijzingen op grond waarvan kan worden gesteld dat de Belastingdienst op de hoogte was van het feit dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was. Verzoekster heeft de Belastingdienst niet geïnformeerd over de opheffing van de betrokken rekening. Ook is niet gebleken dat de Belastingdienst door de bank op de hoogte is gesteld van die opheffing, en de toekenning van het nummer aan een derde. Derhalve is aannemelijk dat de Belastingdienst niet wist dat het rekeningnummer niet meer op naam stond van verzoekster.

6. Met het overwogene onder 5. staat echter niet vast dat de Belastingdienst ook niet behoefde te weten dat het rekeningnummer niet meer op verzoeksters naam stond. Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.

Voor de beoordeling van de vraag of de Belastingdienst in voldoende mate aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan, is enerzijds van belang dat verzoekster niet jaarlijks een aangiftebiljet van de Belastingdienst krijgt toegezonden waarop het bij de Belastingdienst van haar bekende rekeningnummer is afgedrukt en waarop haar de gelegenheid wordt geboden dit nummer te wijzigen. Anderzijds is van belang dat verzoekster op het door haar ingediende T-biljet bij de vraag naar het rekeningnummer voor een eventuele teruggaaf niets heeft ingevuld en dat zij de Belastingdienst niet heeft geïnformeerd over de opheffing van het eerder in het verkeer met de Belastingdienst gebruikte rekeningnummer.

7. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de Belastingdienst ten aanzien van de terugbetaling aan verzoekster in onvoldoende mate invulling heeft gegeven aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.

De Belastingdienst heeft niet zorgvuldig gehandeld door zonder onderzoek aan te nemen dat het rekeningnummer dat ruim vier jaar eerder door verzoekster was opgegeven, nog steeds bij haar in gebruik zou zijn. De Belastingdienst is daarmee voorbijgegaan aan de alleszins reële kans dat zich in die periode veranderingen hebben voorgedaan.

Ook gaat de Belastingdienst er ten onrechte van uit dat verzoekster wist of begreep dat haar oude rekeningnummer nog steeds in zijn administratie voorkwam. Verzoekster deed slechts incidenteel aangifte door middel van een T-biljet. Zij werd dan ook niet jaarlijks door een afdruk op het aangiftebiljet geïnformeerd over het in de administratie van de Belastingdienst voorkomende rekeningnummer. Bovendien wordt een T-biljet niet op naam uitgereikt, zodat daarop ook niet het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer is afgedrukt. Het kan verzoekster daarom niet worden verweten dat zij de Belastingdienst niet op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van de betrokken rekening.

Verzoekster kan wel worden verweten dat zij bij de vraag naar haar rekeningnummer op het T-biljet niets heeft ingevuld. Gelet op bovenstaande had het echter voor de hand gelegen dat de Belastingdienst verzoekster in de gelegenheid had gesteld dit verzuim te herstellen en haar had gevraagd haar rekeningnummer alsnog op te geven, dan wel haar had gevraagd of het oude, nog bij hem bekende, rekeningnummer ook nu weer diende te worden gebruikt. Het is niet juist dat de Belastingdienst dit heeft nagelaten.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Dit oordeel geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

(…)

Aanbeveling

1. De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Particulieren Middelburg het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 alsnog aan verzoekster uitbetaalt.

2. Voorts wordt de minister van Financiën in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst in geval teruggave plaatsvindt op basis van een aangiftebiljet waarop het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer niet is afgedrukt en de vraag naar het rekeningnummer niet is ingevuld, de indiener in de gelegenheid stelt dit verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.”

Instantie: Belastingdienst/Particulieren Heerlen

Klacht:

Teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gestort op een rekening die niet meer op verzoeksters naam stond; onvoldoende invulling gegeven aan onderzoeksplicht ex artikel 3:2 Awb.

Oordeel:

Gegrond