2003/265

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Zeeland op 17 september 2002 haar woning is binnengetreden.

Tevens klaagt verzoekster erover dat het regionale politiekorps Zeeland op 17 september 2002 na het binnentreden slechts een niet tot de politie herleidbaar handgeschreven briefje heeft achtergelaten, waarin is vermeld dat haar woning door de politie is betreden.

Ten slotte klaagt verzoekster erover dat het regionale politiekorps Zeeland haar bij brief van 25 september 2002 ingediende klacht niet in behandeling heeft genomen, maar in zijn antwoord op die klacht - slechts - heeft verwezen naar de officier van justitie.

Beoordeling

Algemeen

Op 17 september 2002 zijn drie ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland de woning van verzoekster binnengetreden in verband met het overtreden van de Opiumwet. Naar aanleiding van klachten over stankoverlast hebben de politieambtenaren op 16 september 2002 over de schutting van verzoeksters tuin gekeken en hebben zij geconstateerd dat daar drie hennepplanten stonden. Hierop heeft een hulpofficier van justitie op 17 september 2002 een machtiging tot binnentreden ingevolge de Opiumwet afgegeven. Na het inbeslagnemen van de hennepplanten heeft één van de politieambtenaren een handgeschreven briefje onder de voordeur geschoven waarop onder meer stond dat de politie in haar woning was binnengetreden. Verzoekster diende op 25 september 2002 een klacht in bij de korpschef over deze gang van zaken. De korpschef liet bij brief van 30 september 2002 weten dat verzoekster zich met haar klacht tot de officier van justitie te Middelburg diende te wenden, omdat de gedraging onder diens verantwoordelijkheid had plaatsgevonden.

Uit telefonische informatie van het arrondissementsparket te Middelburg van 7 juli 2003 is gebleken dat deze zaak op 11 november 2002 is geseponeerd wegens gering feit. Het openbaar ministerie heeft verzoekster hiervan niet op de hoogte gesteld. Verzoekster liet in een telefoongesprek op 16 juli 2003 na ontvangst van het verslag van bevindingen weten dat zij (ook) van de zijde van de politie geen bericht heeft ontvangen van de sepotbeslissing. Bij telefonische navraag bij het regionale politiekorps op 16 juli 2003 bleek dat de politie inderdaad geen sepotbericht heeft verzonden. Hierbij merkte de politieambtenaar op, dat het in een geval als dit wel op de weg van de politie had gelegen de verdachte over het seponeren van de zaak te berichten.

A. Ten aanzien van het REGIONALE POLITIEKORPS ZEELAND

I. Met betrekking tot het binnentreden

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt erover dat de politie haar woning op 17 september 2002 is binnengetreden. Volgens verzoekster had de politie niet hoeven binnentreden als zij contact met haar had opgenomen. Dan had zij alle medewerking verleend om tot een oplossing te komen.

2. De korpsbeheerder acht verzoeksters klacht niet gegrond. Hij gaf in zijn brief van 6 februari 2003 aan dat het binnentreden rechtmatig was geweest. Op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet zijn de politieambtenaren middels een machtiging van de hulpofficier van justitie de woning van verzoekster binnengetreden.

3. Deze machtiging bestond uit een voorgedrukt formulier waarop de hulpofficier van justitie had aangekruist dat politieambtenaar Sa. de woning van verzoekster mocht binnentreden en hij zich daarbij mocht laten vergezellen van anderen. De mogelijkheid om de woning binnen te treden bij afwezigheid van de bewoonster had de hulpofficier van justitie niet aangekruist. Uit de machtiging bleek overigens niet wat het doel was waartoe werd binnengetreden.

Beoordeling

1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is in beginsel een schriftelijke machtiging vereist (zie artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) in Achtergrond, onder 1.2.). De bevoegdheid tot binnentreden was in dit geval gebaseerd op artikel 9, eerste lid van de Opiumwet. Dit artikel geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen, waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat een zodanige overtreding wordt gepleegd (zie Achtergrond, onder 3.2.).

2. In dit geval hadden de politieambtenaren op 16 september 2002 rond 13:00 uur geconstateerd dat zich in de achtertuin van de woning van verzoekster drie hennepplanten bevonden. Op grond van artikel 3, eerste lid onder C en D van de Opiumwet, is het niet toegestaan hennep aanwezig te hebben of te vervaardigen (zie Achtergrond, onder 3.1. en 3.3.).

3. Hulpofficier van justitie N. heeft op 17 september 2002 een machtiging afgegeven tot binnentreden in de woning van verzoekster ingevolge de Opiumwet. Op dit voorgedrukte formulier heeft de hulpofficier van justitie hoofdagent Sa. gemachtigd om zonder toestemming van verzoekster binnen te treden. Ook heeft N. op het formulier aangegeven dat Sa. zich hierbij door anderen kon laten vergezellen. Hij heeft op dit formulier echter niet aangekruist dat Sa. de woning ook (in geval van dringende noodzakelijkheid) mocht binnentreden bij afwezigheid van de bewoonster (zie Achtergrond, onder 1.5.).

4. Hoofdagent Sa. en zijn collega's waren op grond van de afgegeven machtiging niet bevoegd de woning van verzoekster bij haar afwezigheid binnen te treden. Zij waren op grond van de machtiging enkel bevoegd de woning binnen te treden wanneer verzoekster in haar woning aanwezig was geweest en zij hun de toegang had geweigerd. Hiermee hebben zij hun bevoegdheid overschreden. Het binnentreden is hiermee onrechtmatig geweest.

5. Daarnaast merkt de Nationale ombudsman op dat de hulpofficier van justitie in de machtiging niet heeft aangegeven wat het doel was waartoe werd binnengetreden. Dit is een vereiste dat is omschreven in artikel zes, eerste lid, onder c van de Awbi (zie Achtergrond, onder 1.6.). Dat niet in de machtiging staat vermeld dat werd binnengetreden ter inbeslagneming, is in strijd met de wet.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding om de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland in overweging te geven het machtigingsformulier tot binnentreden, zoals dit nu binnen het korps wordt gebruikt, in die zin te doen aanpassen dat dit overeenkomt met het model machtiging tot binnentreden zoals de minister van Justitie dit heeft vastgesteld (zie Achtergrond, onder 2.), en hierop ook kan worden aangegeven wat het doel is waartoe wordt binnengetreden.

II. Met betrekking tot het achtergelaten briefje

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt er tevens over dat de politie na het binnentreden slechts een niet tot de politie herleidbaar handgeschreven briefje heeft achtergelaten. Dit briefje was onder de deur geschoven, zodat het voor een ieder leesbaar was, aldus verzoekster in haar klachtbrief aan de chef van het regionale politiekorps Zeeland van 25 september 2002.

2. Dit briefje, geschreven op een blaadje uit een notitieblokje met ringband, luidt als volgt:

"Politie Terneuzen

Project 'Houdgreep'

Vandaag te 11:12 uur zijn medewerkers van de politie in uw woning geweest met huiszoekingsbevel in verband met de illegale teelt van hennep!!

INLICHTINGEN BIJ SA.

Politiebureau te TERNEUZEN"

3. De korpsbeheerder liet in zijn reactie op de klacht weten dat hij dit klachtonderdeel eveneens niet gegrond acht. Volgens hem is het handgeschreven briefje wel te herleiden tot de politie Zeeland, immers het briefje vermeldde de politie Terneuzen, de naam van de hoofdagent en de mededeling dat de politie de woning had betreden. Vervolgens heeft de politie op 17 september 2002 conform de procedure het afschrift van het verslag van binnentreden aan verzoekster gezonden. De korpsbeheerder merkte nog op dat hoewel het briefje herkenbaarder had kunnen zijn door de aanwezigheid van een logo van de politie Zeeland, de politieambtenaren verzoekster toch van het binnentreden in kennis hadden willen stellen.

Beoordeling

Ingevolge artikel 11, tweede lid van de Awbi, (zie Achtergrond, onder 1.6.), dient een afschrift van het verslag van binnentreden uiterlijk op de vierde dag na het binnentreden in de woning aan de bewoner te worden uitgereikt of toegezonden. In dit geval heeft de politie het verslag van binnentreden op 17 september 2002 aan verzoekster toegezonden. Dit is binnen de termijn. Hiermee heeft de politie - de rechtmatigheid van het binnentreden daargelaten - juist gehandeld.

De politie was op grond van de wet niet verplicht verzoekster op de dag van het binnentreden hiervan middels dit verslag op de hoogte te stellen van het binnentreden. Dat de politieambtenaar ervoor heeft gekozen dit wel te doen, is achtenswaardig. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Wel merkt de Nationale ombudsman ten overvloede op dat de wijze waarop de politieambtenaar dit bericht heeft vormgegeven, aan duidelijkheid voor de bewoner te wensen overlaat. Ondanks het feit dat op het briefje stond dat de politie Terneuzen in verzoeksters woning aanwezig was geweest en met welke reden, en het feit dat de politieambtenaar zijn naam had vermeld, kon dit briefje niet onmiskenbaar worden herleid tot het regionale politiekorps Zeeland. Een korte informatieve brief aan de bewoner had tot minder vragen geleid, wanneer deze tevens was voorzien van een logo van de politie Zeeland en van het telefoonnummer van de politieambtenaar bij wie de bewoner nadere informatie kon inwinnen over het binnentreden (en diens naam, indien dit niet dezelfde persoon is als de ondertekenaar van de brief).

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat noch het arrondissementsparket noch de politie verzoekster op de hoogte heeft gesteld van de beslissing tot seponeren. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat de overheid actief adequate informatie verschaft aan belanghebbenden over aangelegenheden die hun belang direct raken. In het geval van het nemen van een sepotbeslissing speelt mee dat verdachten van een strafbaar feit ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag tegen de beslissing tot niet (verdere) vervolging kunnen instellen. Om die reden dienen verdachten zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, in kennis te worden gesteld van een genomen sepotbeslissing.

B. Ten aanzien van DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZEELAND

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de chef van het regionale politiekorps Zeeland haar schriftelijke klacht van 25 september 2002 over het binnentreden en inbeslagnemen niet in behandeling heeft genomen, maar haar heeft verwezen naar de officier van justitie te Middelburg.

Volgens de korpschef vond de gedraging plaats onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie en was hij de aangewezen persoon om de klacht af te handelen.

2. De korpsbeheerder achtte deze klacht van verzoekster gegrond. Hij schreef in zijn brief van 6 februari 2003 onder meer dat, hoewel de verrichte opsporingshandelingen onder het gezag van de hoofdofficier van justitie te Middelburg staan, zij zijn uitgevoerd door ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland. Omdat de gedragingen van deze politieambtenaren onder de klachtenregeling van de politie Zeeland vallen, was het in dezen beter geweest de klacht van verzoekster over deze gedragingen conform de klachtenregeling van de politie Zeeland in behandeling te nemen.

Beoordeling

De Nationale ombudsman sluit zich aan bij het oordeel van de korpsbeheerder. De korpschef had de klacht in behandeling moeten nemen, en verzoekster niet mogen verwijzen naar de officier van justitie.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), is gegrond ten aanzien van het binnentreden en niet gegrond ten aanzien van het achtergelaten briefje.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland is gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Zeeland wordt in overweging gegeven het machtigingsformulier tot binnentreden, zoals dit nu binnen het korps wordt gebruikt, in die zin te doen aanpassen dat dit overeenkomt met het model machtiging tot binnentreden zoals de minister van Justitie dit heeft vastgesteld, zodat hierop ook kan worden aangegeven wat het doel is waartoe wordt binnengetreden.

De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman bij brief van 18 november 2003 weten dat de regiopolitie Zeeland het model machtiging tot binnentreden, zoals dit door de minister van Justitie is vastgesteld, reeds in het bedrijfsprocessensysteem had opgenomen. Ook liet de korpsbeheerder weten dat er landelijk werd gewerkt aan eenduidige formulieren conform het door de minister vastgestelde model. In reactie hierop deelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder op 28 november 2003 schriftelijk mee de aanbeveling als opgevolgd te beschouwen.

Onderzoek

Op 30 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw H. te Terneuzen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Middelburg over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Machtiging tot binnentreden van 17 september 2002, ondertekend door hulpofficier van justitie N.

2. Handgeschreven briefje van politieambtenaar Sa. van 17 september 2002.

3. Verslag van binnentreden van politieambtenaar Sa. van 17 september 2002.

4. Proces-verbaal van politieambtenaar W. van 18 september 2002, naar aanleiding van zijn forensisch-technisch onderzoek naar de inbeslaggenomen hennepplanten.

5. Klacht van verzoekster, op 25 september 2002 ingediend bij de chef van het regionale politiekorps Zeeland.

6. Reactie van de chef van het regionale politiekorps Zeeland van 30 september 2002.

7. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 27 oktober 2002.

8. Proces-verbaal van politieambtenaren Sa. en M. van 28 oktober 2002.

9. Reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland van 6 februari 2003 op de klacht van verzoekster.

10. Telefoongesprek met een medewerkster van het arrondissementsparket te Middelburg van 7 juli 2003.

11. Telefoongesprek met verzoekster van 16 juli 2003.

12. Telefoongesprek met een ambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland van 16 juli 2003.

Bevindingen

Zie onder beoordeling

Achtergrond

1. Algemene wet op het binnentreden (Awbi)

1.1. Artikel 1:

"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."

1.2. Artikel 2, eerste lid en derde lid:

"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning

zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."

1.3. Artikel 3, eerste en derde lid:

"1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:

(...)

c. de hulpofficier van justitie.

3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist."

1.4. Artikel 4:

"De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is verklaard zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden."

1.5. Artikel 7, tweede lid:

"2. Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging [wordt binnengetreden, de machtiging] dit uitdrukkelijk bepaalt."

1.6. Artikel 6, eerste lid, onder c:

"1. De machtiging is ondertekend en vermeldt:

(…)

c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe wordt binnengetreden."

1.7. Artikel 11, tweede lid:

"2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel waartoe wordt binnengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of de toezending aan de bewoner worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel dit toelaat. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie overeenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar."

2. Regeling vaststelling model machtiging tot binnentreden

3. Opiumwet

3.1. Artikel 3, eerste lid onder C en D:

"1. Het is verboden de middelen, vermeld op de bij deze wet behorende lijst II:

(…)

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen."

3.2. Artikel 9, eerste lid, onder b.:

"1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:

(...)

b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt."

3.3. Lijst II, onder Onderdeel b:

"Hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis, waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

(…)."

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Verzoeksters woning binnengetreden.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Na binnentreden slechts een niet tot politie herleidbaar handgeschreven briefje achtergelaten.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Zeeland

Klacht:

Verzoeksters klacht niet in behandeling genomen, maar slechts verwezen naar officier van justitie.

Oordeel:

Gegrond