Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hem op 1 oktober 2000 hebben aangehouden en hem bij die gelegenheid hebben geboeid.
Verzoeker klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hem vervolgens in verzekering hebben gesteld en hem gedurende zijn inverzekeringstelling ter identificatie hebben gefotografeerd en niet hebben gereageerd op zijn verzoek(en) om de door hem genoemde raadsman te informeren over zijn aanhouding en inverzekeringstelling.
Voorts klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hem gedurende het ophouden voor verhoor en de daarop volgende inverzekeringstelling niet goed hebben behandeld en onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn belangen en persoonlijke omstandigheden, doordat de politie:
- geen vegetarische maaltijden aan hem heeft verstrekt, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoeken daartoe;
- hem zijn bijbel, die zich in zijn rugzak bevond, niet heeft willen geven, ondanks zijn herhaald verzoek daartoe;
- hem gedurende een periode van anderhalf uur heeft opgesloten in een ruimte van 2x2 meter, zonder stoel, tafel of daglicht.
Beoordeling
A. Inleiding
1. Verzoeker, vredesactivist, bevond zich op 1 oktober 2000 op de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden, waar hij samen met een aantal andere personen deelnam aan een vredesdemonstratie. Hij zou daarbij hekwerk van de vliegbasis hebben open geknipt.
2. Ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (hierna ook: KMAR) hielden verzoeker en drie andere mededemonstranten op 1 oktober 2000 om 14.28 uur aan op de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden ter zake verdenking van openlijke geweldpleging, gepleegd tegen goederen, en vernieling (artikel 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht; zie Achtergrond, onder 1.).
Ambtenaren van de KMAR brachten verzoeker vervolgens geboeid over naar een ruimte in een gebouw op de vliegbasis Volkel te Uden, alwaar hij om 15.07 uur werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie S. en werd ingesloten. Verzoeker werd daarna overgebracht naar het politiebureau te Uden alwaar hij om 17.30 uur door ambtenaar Wx. werd gehoord en om 18.00 uur in verzekering werd gesteld. Verzoeker werd vervolgens ter insluiting overgebracht naar het politiebureau te Oss. In de namiddag van 2 oktober 2000 werd verzoeker overgebracht naar het politiebureau te Uden. Verzoeker werd op 2 oktober 2000 om 20.00 uur heengezonden.
3. Tegen verzoeker werd vervolgens strafvervolging ingesteld. De arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker op 7 maart 2001 vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 5.) neemt de Nationale ombudsman deze uitspraak, en de gronden waarop deze berust, in acht. Uit het vonnis kan niet worden afgeleid of naar het oordeel van de rechter verzoeker ten tijde van de aanhouding terecht als verdachte is aangemerkt.
B. Ten aanzien van de Koninklijke Marechaussee
I. Ten aanzien van de aanhouding
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van de KMAR hem op 1 oktober 2000 hebben aangehouden op verdenking van vernieling.
2. Ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan iemand als verdachte worden aangemerkt indien jegens hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig (concreet) strafbaar feit. Dit vermoeden van schuld moet steunen op feiten en omstandigheden en moet naar objectieve maatstaven redelijk zijn (zie Achtergrond, onder 2.).
3. Uit het door de ambtenaren van de KMAR, B. en Sc., op 3 oktober 2000 opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (zie Bevindingen, onder C. 2.3.) blijkt dat verzoeker en drie andere vredesactivisten op 1 oktober 2000 zijn aangehouden op grond van openlijke geweldpleging, gepleegd tegen goederen, waarbij het hekwerk van de vliegbasis werd vernield. Volgens B. en Sc. zagen zij vier voor hun onbekende personen aan de buitenzijde van het hekwerk van de vliegbasis staan. Zij hoorden hoe er in het hek werd geknipt en zagen dat een van de mannen een kniptang in zijn jaszak stak terwijl zij het hekwerk naderden. Vervolgens zagen de betrokken ambtenaren dat er in het hek een gat, in verticale richting, was geknipt op ongeveer 70 centimeter boven de grond. Dit gat had ongeveer een lengte van vijftig centimeter. De betrokken ambtenaren zagen vervolgens dat twee van de vier personen reeds waren aangehouden door twee collega's van de Marechaussee. Zij zijn toen de andere twee personen achterna gelopen en hebben deze personen aangehouden wegens vernieling dan wel medeplichtigheid aan vernieling van het hekwerk.
4. Uit het vorenstaande blijkt dat de aanhouding op heterdaad van verzoeker heeft plaatsgevonden op basis van artikel 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1.). Op grond van hetgeen de betrokken ambtenaren hebben waargenomen kon verzoeker in redelijkheid worden aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit, te weten vernieling dan wel openlijke geweldpleging. De ambtenaren van de KMAR, waren gelet op het bepaalde in artikel 53, eerste lid Sv (zie Achtergrond, onder 2.), in dit geval bevoegd om tot aanhouding van verzoeker op heterdaad over te gaan. Het feit dat verzoeker, zoals achteraf is gebleken, door de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 7 maart 2001 wegens gebrek aan bewijs is vrijgesproken, doet aan de rechtmatigheid van de aanhouding niet af.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.
II. Ten aanzien van het boeien
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de ambtenaren van de KMAR hem hebben geboeid.
2. Uit de Ambtsinstructie voor de politie en de KMAR (zie Achtergrond, onder 3.) volgt dat de ambtenaren van de KMAR gebruik mogen maken van handboeien met het oog op vervoer van iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd indien feiten of omstandigheden dat redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting.
KMAR-ambtenaren zullen per geval de afweging moeten maken of het aanleggen van de handboeien op dat moment en in die specifieke situatie een redelijk middel is. Het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een verdachte naar het politiebureau is dus niet toegestaan.
3. Uit de reactie van adjudant S. van de KMAR van 10 oktober 2001 (zie Bevindingen, onder C. 2.1.) blijkt dat hij in voorbereiding op Abolition-Day op 1 oktober 2000 een algemene briefing heeft gehouden. In deze briefing heeft hij uitdrukkelijk gesteld dat in verband met de veiligheid in het algemeen, de veiligheid voor derden en eigen personeel, de aangehouden verdachten tijdens het transport dienden te worden geboeid. In verband met de eigen ervaringen en die van personeel van brigade Uden (meerdere pogingen tot ontvluchting) met betrekking tot het onvoorspelbare gedrag van anti-militaristen in combinatie met de onervarenheid van de ondersteunende marechaussee eenheden en pas ingestroomd eigen personeel, is dit door S. zo gesteld.
4. Verzoeker werd aangehouden ter zake vernieling en openlijke geweldpleging. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de ambtenaren van de KMAR B. en Sc. van 12 oktober 2001 (zie Bevindingen, onder C. 2.4.) blijkt dat het hen ambtshalve bekend is dat actievoerders zich regelmatig aan hun aanhouding trachten te onttrekken. Om die reden hebben zij de aangehouden personen waaronder verzoeker geboeid. Bij het nemen van deze beslissing had meegewogen dat er per verdachte slechts een verbalisant beschikbaar was en dat zij nog enkele honderden meters door een weiland moesten lopen alvorens de verdachten in een voertuig geplaatst konden worden om overgebracht te worden naar een plaats waar zij konden worden voorgeleid. De betrokken ambtenaren stellen niet dat verzoeker zich tegen zijn aanhouding heeft verzet.
5. Verzoeker merkt op dat hij tegen de ambtenaren van de KMAR heeft gezegd dat hij niet weg zou lopen. Hij had zich heel rustig gedragen. Volgens verzoeker was het dus niet nodig geweest hem te boeien.
6. Vast staat dat verzoeker is aangehouden ter zake van vernieling en openlijke geweldpleging. Gelet op het feit dat het de KMAR ambtshalve bekend is dat actievoerders zich regelmatig aan hun aanhouding trachten te onttrekken alsmede het feit dat er per verdachte maar één verbalisant aanwezig was en dat zij nog enkele honderden meters door een weiland moesten lopen alvorens de verdachten in een voertuig konden worden geplaatst om te worden overgebracht naar het politiebureau heeft de KMAR aannemelijk weten te maken dat er gevaar bestond voor ontvluchting. Het aanbrengen van handboeien was in dit geval gerechtvaardigd.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.
C. Ten aanzien van het regionale politiekorps Brabant-Noord
I. Ten aanzien van de inverzekeringstelling
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie hem vervolgens in verzekering heeft gesteld terzake openlijke geweldpleging.
2. Artikel 57 Sv bepaalt dat de (hulp)officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat de verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aangeduide plaats in verzekering zal worden gesteld (zie Achtergrond, onder 2.). Het belang van het onderzoek bestond volgens de politie uit het horen van getuigen en nader verhoor van de verdachte. Volgens de hoofdofficier van justitie bestond het belang van het onderzoek ook uit het confronteren van verdachten of getuigen met afgelegde verklaringen. Elk van deze acties levert volgens de politie afzonderlijk al genoeg grond op voor inverzekeringstelling. Daarnaast bestond de mogelijkheid dat verzoeker het onderzoek zou frustreren, aldus de politie.
3. Gelet op het belang van het onderzoek, in het bijzonder nu er sprake was van vier verdachten, het horen van deze verdachten en zonodig het confronteren van verdachten en getuigen met afgelegde verklaringen alsmede gelet op het feit dat verzoeker werd aangemerkt als verdachte ter zake van openlijke geweldpleging waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, kon de politie er in redelijkheid toe overgaan om verzoeker in verzekering te stellen.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van het fotograferen
1. Verzoeker klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hem gedurende zijn inverzekeringstelling ter identificatie hebben gefotografeerd. Volgens verzoeker is aan hem meegedeeld dat het fotograferen onder de huisregels van het politiebureau te Uden valt: van iedereen die in verzekering wordt gesteld worden vingerafdrukken genomen en foto's gemaakt.
2. Uit de reactie van de korpsbeheerder blijkt dat foto's van verzoeker zijn gemaakt gedurende de inverzekeringstelling. De foto's zijn genomen als een van de maatregelen die in het belang van het onderzoek noodzakelijk werden geacht. De bevoegdheid hiertoe was geregeld in artikel 222 van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering en in artikel 6 van het Besluit inverzekeringstelling (zie Achtergrond, onder 8. en 9.). Ten tijde van het onderzoek moesten door de politie en KMAR diverse getuigen worden gehoord. Verder hadden de bij de aanhouding betrokken opsporingsambtenaren diverse processen-verbaal van bevindingen opgemaakt van hetgeen zich had afgespeeld. Het is van belang dat gedurende het onderzoek persoonsverwisselingen worden uitgesloten. Door het maken van de foto's bij het verhoren van de verdachten werd persoonsverwisseling voorkomen, aldus de korpsbeheerder. Daarnaast werd het, gezien het soort en de omstandigheden waaronder het misdrijf door verzoeker werd gepleegd, zeker niet uitgesloten geacht dat er sprake kan zijn van recidive waarbij de foto's kunnen bijdragen tot herkenning en opsporing van daders van nieuwe strafbare feiten.
3. Ingevolge artikel 222 van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Besluit Inverzekeringstelling was de politie gerechtigd om in het belang van het onderzoek foto's te maken van de in verzekering of voorlopige hechtenis gestelde personen. In deze zaak is van belang dat er naar aanleiding van de vredesdemonstratie op 1 oktober 2000 in totaal 46 aanhoudingen werden verricht (zie Bevindingen, onder C.2.1.). Gelet op dit grote aantal aanhoudingen en om persoonsverwisseling te voorkomen kon de politie er in redelijkheid toe overgaan om in het belang van het onderzoek van verzoeker foto's te nemen.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
III. Ten aanzien van het niet informeren van zijn raadsman
1. Tevens klaagt verzoeker er over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps niet hebben gereageerd op zijn verzoek(en) om de door hem genoemde raadsman H. te informeren over zijn aanhouding en inverzekeringstelling.
Volgens verzoeker heeft hij op het politiebureau te Uden aan ambtenaar Wx. meegedeeld dat hij H. als advocaat heeft. Wx. zou daarop tegen verzoeker hebben gezegd dat hij H. kent en H. meteen zou faxen dat verzoeker op het politiebureau vastzit. Voorts stelt verzoeker dat hij bij aankomst op het politiebureau in Oss om 18.30 uur 's avonds meteen had gemeld dat hij H. als advocaat heeft en de dienstdoende agent en bewakers verzocht om contact te maken met H. Volgens verzoeker is daarop aan hem meegedeeld dat H. was gebeld en dat hij onderweg zou zijn naar het politiebureau.
Verzoeker merkt op dat hij daarna nog diverse malen naar H. heeft gevraagd. Volgens verzoeker heeft hij daarop als antwoord gekregen dat H. onderweg was en zo wel zou komen. De volgende ochtend had verzoeker opnieuw gevraagd of H. al was gearriveerd en heeft hij wederom te horen gekregen dat H. was gebeld. Ook was hem meegedeeld dat H. geen tijd zou hebben om hem te woord te staan.
2. Op grond van artikel 28, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 2.) moet de verdachte, als hij hierom verzoekt, zoveel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld zich met zijn advocaat in verbinding te stellen. Niet behoeft van de politie te worden verwacht dat zij uit eigen beweging ervoor zorgt dat er contact tot stand komt tussen een verdachte, die in verzekering is gesteld, en zijn raadsman.
3. Ingevolge de Uitvoeringsregeling Strafpiketdienst van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch moet de dienstdoende piketadvocaat worden geïnformeerd over de inverzekeringstelling (zie Achtergrond, onder 6.). De piketadvocaat is verantwoordelijk voor de rechtsbijstand van de verdachte. Op het bevel tot inverzekeringstelling kan de voorkeursadvocaat vermeld worden. De piketadvocaat dient dan de voorkeursadvocaat in te lichten. De verantwoordelijkheid van de piketadvocaat is ten einde zodra de voorkeursadvocaat de rechtsbijstand overneemt.
4. Volgens de politie heeft de hulpofficier van justitie Wx. op het bevel tot inverzekeringstelling aangegeven dat H. de voorkeursadvocaat van verzoeker was. Hiermee heeft Wx, gehandeld conform de Uitvoeringsregeling Strafpiketdienst van de Raad voor Rechtsbijstand te `s-Hertogenbosch, aldus de politie.
Bovendien is verzoekers advocaat diezelfde avond door de politie gebeld.
5. Uit de verklaring van arrestantenverzorger Wy. (zie Bevindingen, onder A.5.1.) blijkt dat verzoeker hem had gevraagd contact te zoeken met zijn advocaat H. Wy. kan zich niet meer herinneren wanneer verzoeker dat precies vroeg, maar het was kort nadat hij op het politiebureau in Oss was ingesloten. Wy. zegt dat hij toen op zeer korte termijn verzoekers advocaat heeft gebeld. H. nam echter niet de telefoon op en Wy. had een boodschap op het antwoordapparaat ingesproken. Behalve verzoeker had nog een van de andere arrestanten om H. gevraagd. Volgens Wy. heeft verzoekers advocaat hem om 19.44 uur teruggebeld. H. had hem meegedeeld dat hij van ver moest komen en die avond niet meer naar Oss zou komen. Volgens Wy. heeft hij dit vervolgens aan verzoeker meegedeeld. Hij kan zich niet meer herinneren hoe verzoeker op dit bericht reageerde, maar hij was hier in ieder geval niet boos over, aldus Wy. Wy. ontkent dat hij aan verzoeker zou hebben meegedeeld dat zijn advocaat onderweg zou zijn. Ook merkt Wy. op dat verzoeker inderdaad enkele keren om zijn advocaat had gevraagd, maar niet zo veelvuldig als door hem wordt gesteld. Wy. kan zich niet herinneren of verzoeker de volgende ochtend, 2 oktober 2000, opnieuw naar zijn advocaat had gevraagd.
6. Uit het rapport van hoofdinspecteur van politie Sx. van 11 december 2000 (zie Bevindingen, onder A.5.1.) blijkt dat hij op 11 december 2000 een telefonisch onderhoud heeft gehad met H. H. zou tegenover hem hebben verklaard dat hij zich kon herinneren dat hij de avond van 1 oktober 2000 telefonisch contact heeft gehad met het politiebureau in Oss. Hij kon zich echter niet meer herinneren of er een boodschap was ingesproken op het antwoordapparaat. Hij zou van andere actievoerders gehoord hebben dat demonstranten op de vliegbasis waren aangehouden en hij was daarom gaan bellen met de politie.
7. In de brief van H. aan de politie van 11 december 2000 (zie Bevindingen, onder B. 2.) merkt H. op dat van de kant van de politie of KMAR niet aan hem verteld is dat verzoeker om zijn komst had verzocht. Wel had hij 's avonds 1 oktober 2000 telefonisch contact gehad met Wy. H. had van Wy. vernomen dat verzoeker op het politiebureau te Oss was. Hij zou echter niet van Wy. hebben vernomen dat verzoeker naar hem zou hebben gevraagd.
8. Uit het vorenstaande volgt dat op het bevel tot inverzekeringstelling dat aan de piketadvocaat is gezonden is aangegeven dat verzoeker een voorkeur had voor advocaat H. Hiermee heeft de politie gehandeld conform de Uitvoeringsregeling Strafpiketdienst van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch. Daarnaast merkt de politie op dat van de zijde van de politie telefonisch contact is opgenomen met verzoekers voorkeursadvocaat en dat er een bericht op het antwoordapparaat is ingesproken.
Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is gebleken dat verzoekers advocaat inderdaad telefonisch contact heeft gehad met ambtenaar Wy. van het politiebureau te Oss. Niet duidelijk is echter geworden, of dit is gebeurd naar aanleiding van het door Wy. op het antwoordapparaat van H. ingesproken boodschap. H. zegt dat hij zich niet meer kan herinneren of er een dergelijke boodschap op zijn antwoordapparaat was ingesproken. Hij ontkent dit echter ook niet. H. merkt te dien aanzien alleen op dat hij van andere actievoerders zou hebben gehoord dat er vredesactivisten zouden zijn aangehouden en dat hij daarom met de KMAR en de politie was gaan bellen.
Ook al stelt H. dat hij naar aanleiding van mededelingen van andere actievoerders met de politie is gaan bellen, is het, gezien het vorenstaande, tevens niet uit te sluiten dat Wy. inderdaad telefonisch contact heeft proberen op te nemen met H. en dat hij een boodschap op diens antwoordapparaat heeft ingesproken. Wat hier ook van zij, er is in ieder geval telefonisch contact geweest tussen Wy. en H. Over hetgeen tijdens dit telefoongesprek precies is meegedeeld lopen de lezingen uiteen. De Nationale ombudsman is echter van mening dat het de politie niet kan worden verweten, dat H. naar aanleiding van dit telefoongesprek niet direct op het politiebureau is verschenen. Immers, van H. mocht, in zijn hoedanigheid van advocaat, worden verwacht dat hij ook zelf aan de politie nadere vragen zou hebben gesteld om na te gaan of om zijn komst naar het politiebureau is verzocht.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.
IV. Ten aanzien van het niet verstrekken van de vegetarische maaltijd
1. Verder klaagt verzoeker er over dat de politie geen vegetarische maaltijd aan hem heeft verstrekt, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoeken daartoe.
Volgens verzoeker heeft hij op het politiebureau te Uden aan ambtenaar Wx. en aan de receptie doorgegeven dat hij vegetariër is en alleen vegetarisch voedsel wil eten. Ook zegt verzoeker dat hij bij aankomst op het politiebureau te Oss nogmaals te kennen heeft gegeven dat hij alleen vegetarisch wil eten.
2. Ambtenaar Wx. merkt in zijn verklaring van 15 november 2000 op dat hij over de voedselverstrekking aan verzoeker niets kan verklaren.
Uit de verklaring van arrestantenverzorger Wy. blijkt hij op 1 oktober 2000 als arrestantenverzorger werkzaam was op het politiebureau in Oss. Omstreeks 18.30 uur kwamen vier arrestanten uit Uden die in het cellencomplex opgesloten moesten worden. Eén van die vier arrestanten was verzoeker. Met de arrestanten waren ook maaltijden vanuit Uden meegenomen. Het waren maaltijden die voorverpakt zijn en middels de magnetron moesten worden opgewarmd. De maaltijden bestonden uit kipkerrie met rijst. Wy. had deze maaltijden opgewarmd en aan de arrestanten uitgereikt. Een van de arrestanten, een vrouw, had daarop gezegd dat zij vegetariër was. Verzoeker had op dat moment niet aangegeven dat hij vegetariër was, aldus Wy. De volgende dag, 2 oktober 2000, had Wy. vroege dienst. Op het moment dat hij verzoeker het ontbijt bracht, had verzoeker aangegeven dat hij vegetarisch was. Als verzoeker beweert, dat hij dat die avond daarvoor reeds had gedaan, dan was dat niet juist, aldus Wy.
De middagmaaltijd die hij die dag aan verzoeker had verstrekt, was een vegetarische maaltijd geweest.
Voorts is van de zijde van de politie opgemerkt dat verzoeken om vegetarisch voedsel worden gehonoreerd.
3. Uit het vorenstaande volgt dat de lezing van verzoeker ten aanzien van het moment waarop hij om een vegetarische maaltijd zou hebben verzocht niet in overeenstemming is met de lezing van de betrokken ambtenaren. Volgens verzoeker heeft hij dat meteen op het politiebureau te Uden aan ambtenaar Wx. en de receptie van het politiebureau kenbaar gemaakt en zijn verzoek nogmaals herhaald bij aankomst op het politiebureau te Oss op 1 oktober 2000. Volgens de politie heeft verzoeker pas de volgende ochtend op 2 oktober 2000 aan arrestantenverzorger Wy. meegedeeld dat hij vegetarisch voedsel wilde hebben. Aangezien niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de lezing van de een meer aannemelijk is dan de lezing van de ander onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van het geven van een oordeel.
V. Ten aanzien van het niet verstrekken van de bijbel
1. Voorts klaagt verzoeker er over dat de politie hem zijn bijbel, die zich in zijn rugzak bevond, niet heeft willen geven, ondanks zijn herhaald verzoek daartoe.
2. Uit de verklaring van arrestantenverzorger Wy. blijkt dat Wy. niet zeker weet of verzoeker naar zijn bijbel heeft gevraagd. Voor zover verzoeker dit wel mocht hebben gedaan, zou Wy. op grond van de insluitingsprocedure hebben geweigerd om aan verzoeker de bijbel te verstrekken.
3. Volgens het Reglement arrestantenzorg politie Brabant-Noord is het verschaffen van lectuur aan arrestanten toegestaan, tenzij dit in het kader van het onderzoek ongewenst is. Voordat tot het verstrekken wordt overgegaan, dient hierover overleg te worden gepleegd met de ambtenaar die het onderzoek tegen de arrestant verricht (zie Achtergrond, onder 4.).
4. Uit het vorenstaande volgt dat verzoeker stelt dat hij om zijn bijbel heeft verzocht en dat arrestantenverzorger Wy. niet zeker weet of verzoeker naar zijn bijbel heeft gevraagd. Nu de lezing van verzoeker niet in overeenstemming is met de lezing van de arrestantenverzorger Wy en niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de lezing van de een meer aannemelijk is dan de lezing van de ander, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van het geven van een oordeel.
Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat gelet op het Reglement arrestantenzorg politie Brabant-Noord het verzoek van verzoeker om aan hem zijn bijbel te geven gehonoreerd had kunnen worden, met dien verstande dat alvorens hiertoe over te gaan hierover overleg had moeten worden gepleegd met de ambtenaar die het onderzoek tegen verzoeker verrichtte. Het is dan ook niet juist dat Wy. aangeeft dat hij een verzoek van verzoeker om hem zijn bijbel te geven zonder meer zou hebben afgewezen.
VI. Ten aanzien van het opsluiten
1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat de politie hem bij aankomst op het politiebureau te Uden op 1 oktober 2000 gedurende een periode van anderhalf uur heeft opgesloten in een ruimte van 2x2 meter, zonder stoel, tafel of daglicht.
2. Uit het rapport van ambtenaar Wx. (zie Bevindingen, onder E.2.) blijkt dat de ophoudkamers in het bureau van politie te Uden inderdaad geen daglicht hebben, omdat deze kamers binnenin het gebouw zijn gesitueerd. Het vloeroppervlak van deze ruimten bedraagt ongeveer 3 bij 2 meter. Normaliter zijn deze ruimten voorzien van meubilair, aldus Wx. Gezien de vele aanhoudingen en overbrengingen van arrestanten naar het bureau in Uden is het zeer wel mogelijk dat verzoeker bij zijn tijdelijke insluiting in de ophoudkamer geen stoel tot zijn beschikking heeft gehad. Volgens Wx, heeft hij wel gevraagd hiervoor zorg te dragen, maar heeft hij niet geverifieerd of zijn verzoek correct is uitgevoerd, dit gezien de hectiek van dat moment en de andere werkzaamheden waarbij Wx. als hulpofficier van justitie diende op te treden.
3. Vast staat dat verzoeker gedurende een periode van ongeveer anderhalf uur opgesloten heeft gezeten in een ophoudkamer zonder daglicht van ongeveer 6 m2. Ook is tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman gebleken dat er in deze ophoudkamer geen meubilair aanwezig was. Wat betreft de afmeting van de ophoudkamer en het feit dat er in de ophoudruimte geen daglicht was merkt de Nationale ombudsman op dat deze verblijfsomstandigheden niet van dien aard zijn dat de politie verzoeker niet in redelijkheid voor de duur van anderhalf uur in deze ophoudruimte heeft kunnen vasthouden. Het is echter niet juist dat verzoeker in deze ophoudruimte niet de beschikking had dan wel heeft gekregen over een stoel om daar op plaats te kunnen nemen. Door aan verzoeker niet een stoel te verstrekken heeft de politie onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker bij adequate verblijfsomstandigheden op het politiebureau te Uden.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch) is niet gegrond, behoudens ten aanzien van de opsluiting in een ruimte zonder stoel; op dit punt is de klacht gegrond. Ten aanzien van het verstrekken van vegetarisch voedsel en het niet verstrekken van de bijbel onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel.
Onderzoek
Op 9 juni 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Ubbergen, ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee en het regionale politiekorps Brabant-Noord.
Naar de gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, en de gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie en de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de minister van Defensie, de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hielden verzoeker op 1 oktober 2000 om 14.28 uur aan op de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden ter zake verdenking van openlijke geweldpleging, gepleegd tegen goederen, waarbij het hekwerk van de vliegbasis werd vernield (artikel 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zie Achtergrond, onder 1).
Ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee brachten verzoeker vervolgens geboeid over naar een ruimte in een gebouw op de vliegbasis Volkel te Uden, alwaar hij om 15.07 uur werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie S. en werd ingesloten. Verzoeker werd daarna overgebracht naar het politiebureau te Uden alwaar hij om 17.30 uur door ambtenaar Wx. werd gehoord en om 18.00 uur in verzekering werd gesteld. Verzoeker werd vervolgens ter insluiting overgebracht naar het politiebureau te Oss. Verzoeker werd vervolgens in de namiddag van 2 oktober 2000 overgebracht naar het politiebureau te Uden. Verzoeker werd op 2 oktober 2000 om 20.00 uur heengezonden.
2.1. Verzoeker kon zich niet verenigen met de wijze waarop ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en het regionale politiekorps Brabant-Noord tegen hem zijn opgetreden. Verzoekers gemachtigde diende over dit optreden bij brief van 12 oktober 2000 een klacht in bij de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik heb diezelfde dag (1 oktober 2000; N.o.) enige malen met de politie te Uden en Oss gebeld. Mij is niet verteld dat dhr K. (verzoeker; N.o.) om mijn komst had verzocht.
Mij is wel te verstaan gegeven dat ik wel van de piketadvocaat zou horen of er door cliënten naar mij zou zijn gevraagd.
(…)
Toen ik 's middags weer terug was op mijn kantoor stond er een boodschap op het bandje van mijn antwoordapparaat afkomstig van de piketadvocaat mr. X te 's-Hertogenbosch met de mededeling dat in Uden een aantal cliënten naar mij hadden gevraagd. Ik heb naar het kantoor van mr. X gebeld voor meer gedetailleerde informatie (bijv. namen, voorzover bekend), maar mr. X was niet op kantoor.
Ik heb de politie Uden opnieuw gebeld en van de politie Uden kreeg ik te horen dat mijn cliënten op zeer korte termijn zouden worden vrijgelaten (over een uur zou het vrijlaten beginnen). Op grond van deze informatie leek het mij niet meer zinnig te komen. Aan het eind van de middag bleek dat één persoon, namelijk K., langer zou worden vastgehouden, omdat hij namelijk niet wilde meewerken aan het nemen van vingerafdrukken en het maken van een foto.
Ik heb dhr K. aan de lijn gekregen (…).
Indien ik zondag 1 oktober 2000 al had vernomen dat dhr K. naar mij had gevraagd, dan had ik hem die dag of in ieder geval maandagochtend 2 oktober 2000 zo vroeg mogelijk bezocht op de plaats van detentie.
Van de politie heb ik begrepen dat u hen opdraagt om eerst de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch in te lichten, die dan de piketadvocaat inlicht, die dan op zijn beurt de gekozen raadsman moet inlichten.
(…)
Ik leg tevens over een relaas van cliënt over de gang van zaken tijdens en na de aanhouding alsmede een verklaring van hem omtrent de aanhouding en inverzekeringstelling. Ik verzoek u deze schrifturen met de daarin vervatte klachten te beschouwen als herhaald en ingelast in het onderhavige klachtschrijven.
Cliënt klaagt bij deze erover dat ik niet meteen ben verwittigd dat hij naar mij had gevraagd en dat u (c.q. de politie al dan niet in uw opdracht) de melding heeft laten lopen via de Raad voor Rechtsbijstand en de piketadvocaat.
Voorts klaagt cliënt erover dat hij ten onrechte is aangehouden en in verzekering gesteld en dat ten onrechte geen vegetarisch voedsel is ter beschikking gesteld."
2.2. Bijgevoegd was een door verzoeker opgesteld overzicht over de gang van zaken gedurende zijn aanhouding en inverzekeringstelling. In dat overzicht staat, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende vermeld:
"Als NN en ik terug naar de hoofdpoort lopen komen er ongeveer 6 marechaussees snel achter ons aanlopen. Ze houden ons aan en ze zeggen dat we aangehouden zijn wegens medeplichtigheid aan vernieling. Ze slaan ons in de boeien. Ik zeg dat zij dat niet mogen omdat er geen redenen zijn om ons in de boeien te slaan. Zij zeggen dat 'het in het belang van onze en hun veiligheid is'.
(…)
Mij wordt gevraagd wie ik ben. Ik zeg mijn naam, zeg dat mijn OV-studentenkaart in mijn tas zit. Men zegt mij dat ik ben aangehouden wegens vernieling. Vervolgens willen ze een polaroidfoto van mij maken.
(…)
We worden naar het politiebureau in Uden gebracht. Het is dan ongeveer 15.30 uur. Daar aangekomen word ik 1½ uur in een hokje opgesloten. Ik vraag tot 3 keer toe om de bijbel die in mijn rugzak zit. Ik krijg hem niet.
(…)
Ik zeg hem dat we H. als advocaat hebben. Wx. zegt dat hij H. kent en dat hij H. meteen zal faxen dat we vastzitten. Ik geef aan hem en aan de receptie door dat wij vegetariërs zijn en alleen vegetarisch voedsel willen eten.
(…)
Als we om 18.30 in Oss aankomen meld ik meteen dat wij alle vier H. als advocaat hebben en verzoek ik de dienstdoende agenten en bewakers contact te maken met H. Zij zeggen dat H. gebeld is en dat ze aannemen dat hij onderweg is. Ook geef ik nogmaals door dat we vegetarisch willen eten.
Om 19.30 krijgen we rijst met kipkerrie.
Om 20.00 vraag ik waar H. blijft. Het antwoord is dat hij 'gebeld is en vast onderweg is en zo wel zal komen'.
Om 21.30 is H. nog steeds niet gearriveerd en vraag ik weer waar hij blijft en word ik afgescheept met hetzelfde antwoord.
Om 22.30 stel ik weer dezelfde vraag. Het antwoord is 'dat hij vandaag wel niet meer zal komen want 's nachts mag de advocaat niet op bezoek komen'.
De volgende ochtend (2 oktober 2000) om 9.00 vraag ik of H. al gearriveerd is. Ik krijg wederom te horen dat hij gebeld is.
Om 10.00 vraag ik wederom waar H. blijft. Ik krijg te horen dat er om 9.00 op zijn antwoordapparaat is ingesproken dat wij vastzitten. Ik krijg te horen dat H. niet te bereiken is.
Om 11.30 vraag ik wederom om H. Wederom het verhaal dat er is ingesproken op het antwoordapparaat.
Om 13.00 vraag ik waar H. blijft. Ik krijg te horen dat 'H. heeft laten weten dat hij geen tijd heeft om ons te woord te staan'.
(…)
Daar aangekomen (op het politiebureau te Uden; N.o.), om 14.00, vraag ik wederom om H. Wederom het verhaal dat 'H. geen tijd heeft om ons te woord te staan'.
Om 14.30 eis ik een gesprek met H. Er wordt mij gezegd dat H. contact heeft gehad met de recherche en dat er een afspraak wordt gemaakt. Ik vraag hoe lang dat gaat duren. Ik krijg als antwoord dat men het niet weet.
Om 15.00 vraag ik of de afspraak al is gemaakt. Men antwoordt mij dat men het niet weet.
Om 16.00 vraag ik weer om H. Het antwoord is dat H. heeft laten weten dat hij geen tijd heeft en dat we hem moeten bellen als we vrij zijn, want we komen zo vrij. Ik zeg dat ik hem hier wil spreken. Men zegt dat H. geen tijd heeft.
Om 16.30 word ik gevraagd mee te werken aan het nemen van foto's en vingerafdrukken. Men zegt mij dat dat onder de huisregels voor inverzekeringgestelden van het politiebureau te Uden valt: van iedereen die in verzekering is gesteld worden vingerafdrukken genomen en foto's gemaakt. Ik weiger omdat ik hierover eerst met H. wil spreken. Er staan ongeveer 6 agenten en bewakers om mij heen. Men zegt mij dat ik bij weigering nog een nacht in de cel moet blijven.
Om 17.00 krijg ik een handsfree telefoon aangereikt waarmee ik H. aan de lijn krijg."
2.3. Verder was bijgevoegd een verklaring van verzoeker waarin verzoeker onder meer zijn ongenoegen uitte over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord en de Koninklijke Marechaussee.
3. In antwoord op de klachtbrief liet de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch de gemachtigde van verzoeker bij brief van 18 oktober 2000 weten, dat hij de korpschef van de regiopolitie Brabant-Noord had opgedragen een onderzoek in te stellen naar de klacht van verzoeker.
4. Naar aanleiding van de inhoud van de brief van de hoofdofficier van 18 oktober 2000 berichtte verzoekers gemachtigde de hoofdofficier van justitie op 20 oktober 2000 dat verzoeker er niet mee akkoord ging dat ook de klacht over de officier van justitie terzake het inschakelen van een piketadvocaat, ter afhandeling aan de politie was overgedragen. In antwoord op deze brief berichtte de hoofdofficier van justitie verzoekers gemachtigde bij brief van 6 december 2000 dat het openbaar ministerie dit onderdeel van de klacht zelf zou afdoen maar dat ten behoeve van het onderzoek naar dat klachtonderdeel de politie om nadere informatie was verzocht.
5.1. Op 13 december 2000 bracht de hoofdinspecteur van politie van het regionale politiekorps Brabant-Noord, Sx., een rapport uit naar aanleiding van verzoekers klacht. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
"De aanhouding en inverzekeringstelling van de heer K. heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2000 op de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden. Op 1 oktober 2000 vond voor de hoofdpoort van de vliegbasis een demonstratie plaats van diverse vredesbewegingen. Voor deze demonstratie was vergunning aangevraagd en door de gemeente Uden afgegeven.
In de loop van de middag hebben een aantal demonstranten de vliegbasis betreden door over het hek te klimmen of door het hek kapot te knippen. De demonstranten die op deze wijze onbevoegd de vliegbasis betraden zijn aangehouden. Zo werd ook de heer K. aangehouden door personeel van de Koninklijke Marechaussee. In bijgaand rapport van de adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee S. blijkt dat de heer K. op 1 oktober 2000 te 14.28 uur nabij de "Poort Noordeinde" op heterdaad is aangehouden ter zake artikel 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (…). Vervolgens is verdachte K. om 15.07 uur die dag voorgeleid voor adjudant S. voornoemd die de rechtmatigheid van de aanhouding getoetst heeft.
Vervolgens is K. overgebracht naar het politiebureau in Uden en om 17.30 uur in verzekering gesteld door de hoofdinspecteur Wx. Zie hiervoor het door Wx. opgemaakte en hierbij gevoegde rapport (…).
Ter zake van de gepleegde feiten is proces-verbaal opgemaakt. Het optreden van de Koninklijke Marechaussee en de politie heeft plaatsgevonden volgens de regels van het strafrecht en strafvordering. Uit het optreden is niet gebleken dat de aanhouding en inverzekeringstelling op onrechtmatige gronden heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal is inmiddels naar de Officier van Justitie gezonden.
Het 2e aspect van de klacht richt zich op het weigeren van vegetarisch voedsel. In verband met de vele arrestanten op 1 oktober 2000 is de verdachte overgebracht naar het politiebureau in Oss. Op dat moment was de arrestantenverzorger Wy. van het beveiligingsbedrijf (…) in dienst. Hierna volgt zijn verklaring.
Op woensdag 15 november 2000 te 10.50 uur hoorde ik rapporteur de arrestantenbewaker Wy., (…) die verklaarde:
'Op zondag 1 oktober 2000 was ik als arrestantenverzorger werkzaam op het politiebureau in Oss. Omstreeks 18.30 uur kwamen 4 arrestanten uit Uden die in het cellencomplex opgesloten moesten worden. Ik wist dat het mensen waren die gedemonstreerd hadden bij de vliegbasis in Volkel. Het waren twee mannen en twee vrouwen en een van de mannen gaf aan dat hij K. heette. Deze personen heb ik direct geplaatst in aparte cellen. Met de arrestanten waren ook maaltijden vanuit Uden meegenomen. Het waren maaltijden die voorverpakt zijn en middels de magnetron worden opgewarmd. De maaltijden bestonden uit kipkerrie met rijst. Ik heb deze maaltijden opgewarmd en omstreeks 19.00 uur aan de arrestanten waaronder K. uitgereikt. Een van de vrouwen zei toen direct dat ze vegetariër was. De heer K. gaf op dat moment niet aan dat hij vegetariër was.
De heer K. vroeg mij om contact te zoeken met zijn advocaat Mr. H. en gaf mij het telefoonnummer van de advocaat zijnde het kantoornummer (…). Ik weet niet meer precies wanneer de heer K. dit vroeg, maar dat was kort nadat hij op het politiebureau in Oss was ingesloten. Ik heb toen op zeer korte termijn de advocaat H. gebeld. Er werd niet opgenomen en middels het antwoordapparaat heb ik een boodschap achtergelaten. Naast K. was er in ieder geval nog een van de vier arrestanten die om advocaat H. had gevraagd. Om 19.44 uur belde advocaat H. mij terug. Dit tijdstip weet ik nog nauwkeurig omdat ik hier een aantekening van had gemaakt in de dienstrapportage. De rapportage is een doorlopend journaal dat door de dienstdoende arrestenverzorger wordt bijgehouden en waar alle voorkomende gebeurtenissen en bijzonderheden in vermeld worden. De heer H. deelde mij mede dat hij van ver moest komen en die avond niet meer naar Oss kwam. Hij liet vervolgens zowel het kantoornummer als zijn privé-nummer bij mij achter. Deze nummers heb ik in de rapportage vermeld. Ik heb dit doorgegeven aan de betreffende arrestanten waaronder K. Ik weet niet meer hoe K. hierop gereageerd heeft, maar hij was hier in ieder geval niet boos over. Als de heer K. beweert dat ik heb meegedeeld dat de advocaat onderweg is, dan is dat niet waar. Zoals eerder gezegd heb ik meegedeeld dat advocaat H. die avond niet meer zou komen. Volgens de brief van K. heeft hij veelvuldig om zijn advocaat gevraagd. Dit is niet geheel juist. Hij heeft inderdaad enkele keren om zijn advocaat gevraagd, maar zeker niet zoveel als hij in zijn brief vermeldt.
De volgende dag maandag 2 oktober 2000, had ik vroege dienst. Op het moment dat ik bij K. het ontbijt bracht, gaf hij aan vegetarisch te zijn. Als K. beweert dat hij dat de avond daarvoor reeds had meegedeeld, dan is dat onjuist.
(…)
Het kan zijn dat K. die morgen opnieuw naar zijn advocaat heeft gevraagd. Ik kan mij dat niet meer herinneren. De middagmaaltijd die ik die dag aan de heer K. verstrekte was vegetarisch. Ik weet dat zeker omdat ik voor de andere arrestanten ook een vegetarische maaltijd moest bestellen. De warme maaltijden kwamen van het ziekenhuis in Oss. Het is namelijk gebruikelijk dat de warme maaltijden op ons verzoek via het ziekenhuis verstrekt worden. De heer K. heeft toen niet geklaagd over het eten. Als hij of andere arrestanten wel geklaagd zouden hebben, dan zou ik mij dat beslist herinneren. Na de middagmaaltijd is K. samen met de arrestanten opgehaald.'
Het 3e aspect van de klacht betreft het niet waarschuwen van de advocaat H. op verzoek van de ingesloten heer K. Uit de bijgaande brief met uitvoeringsregeling strafpiketdienst van mevrouw (…) van de Raad voor Rechtsbijstand staat de regeling omschreven ten aanzien van het waarschuwen van een advocaat bij de inverzekeringstelling van personen (…). In het kort houdt dit in dat de dienstdoende piketadvocaat wordt geïnformeerd omtrent de inverzekeringstelling. De piketadvocaat is verantwoordelijk voor de rechtsbijstand van de verdachte. Op het bevel tot inverzekeringstelling kan de voorkeursadvocaat gemeld worden. De piketadvocaat dient de voorkeursadvocaat in kennis te stellen. De verantwoordelijkheid van de piketadvocaat is ten einde indien de voorkeursadvocaat de rechtsbijstand overneemt. Het is dus niet aan de politie om de voorkeursadvocaat rechtstreeks te benaderen.
Op het bevel tot inverzekeringstelling van de heer K. heeft de hulpofficier Wx., die de inverzekeringstelling verrichtte, aangegeven dat de heer H. de voorkeursadvocaat van de heer K. was. Hiermee heeft de heer Wx. gehandeld conform de Uitvoeringsregeling Strafpiketdienst van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.)
Overigens is de advocaat H. dezelfde avond wel gebeld. Uit de verklaring van de arrestantenverzorger Wy. blijkt dat hij kort nadat hij de verdachten had ingesloten getelefoneerd heeft naar de advocaat H. middels het door de heer K. verstrekte telefoonnummer. Aangezien er niet werd opgenomen heeft de heer Wy. een boodschap ingesproken. Door de advocaat H. is later teruggebeld en zei hij die avond niet meer naar Oss te komen. Twee afschriften van dienstrapportages van de arrestantenverzorgers voeg ik hierbij (…).
Op 11 december 2000 omstreeks 13.10 uur heb ik een telefonisch onderhoud gehad met advocaat mr. H. Nadat ik hem in kennis had gesteld met de verklaring van de arrestantenverzorger Wy. verklaarde hij zich te herinneren dat hij die avond telefonisch contact heeft gehad met het politiebureau in Oss. Hij kon zich niet meer herinneren of een boodschap was ingesproken op zijn antwoordapparaat. Hij had van andere actievoerders gehoord dat demonstranten op de vliegbasis waren aangehouden en was daarom gaan bellen naar de politie Uden en vervolgens politie Oss. Hij gaf aan dat het in de brief mogelijk onduidelijk verwoord stond en zou een toelichting naar mij faxen. Tevens verzocht ik de heer H. om aan zijn cliënt K. te verzoeken met mij contact op te nemen. Hij antwoordde dat hij dit zou gaan doen.
Uit de door advocaat H. op 11 december 2000 toegezonden fax blijkt dat op zondagavond 1 oktober wel contact is geweest tussen hem en de arrestantenverzorger Wy. (…). In de klachtbrief van de heer H. wordt dit niet aangegeven. Tijdens het telefoongesprek is het voor de heer H. blijkbaar niet duidelijk geworden dat specifiek naar hem werd gevraagd. Aangezien de heer Wy. daarvoor een boodschap op het antwoordapparaat had ingesproken, was dit voor hem juist de reden van het contact met advocaat H.
Op 13 december 2000 omstreeks 13.30 uur heb ik een telefonisch onderhoud gehad met de heer K. Hij gaf aan dat hem op zondagavond rond 23.00 uur was meegedeeld dat de advocaat niet zou komen. De reden was dat in de nachtelijke uren een onderhoud met de raadsman niet was toegestaan. Nadat ik hem meedeelde dat de arrestantenverzorger Wy. volgens zijn zeggen hem eerder op de avond geïnformeerd had dat advocaat H. niet zou komen, antwoordde hij dat dit niet het geval was. Hij had de avond van 1 oktober en de volgende dag herhaaldelijk gevraagd wanneer advocaat H. zou komen. De verklaringen van de heer K. en Wy. lopen op dit punt uiteen, waarbij beiden aangeven dat zij zeker zijn van de inhoud van hun verklaringen.
Ten aanzien van het vegetarisch eten, verklaarde de heer K. dat hij zowel in Uden als bij zijn komst in Oss had verteld, dat hij vegetarisch voedsel wenste. Op de zondagavond had hij rijst met kip gekregen. Deze maaltijd was vanuit Uden meegekomen en op dat moment was geen andere maaltijd voorradig. De volgende dag had de heer K. volgens zijn zeggen wel een warme vegetarische maaltijd ontvangen. Ook in dit geval komen de verklaringen van de heer K. en Wy. niet overeen. De heer Wy. verklaarde dat de heer K. pas de volgende morgen aangaf vegetarisch voedsel te wensen.
Met betrekking tot de aanhouding en inverzekeringstelling was de heer K. het met mij eens dat dit onderdeel van de klacht door de juridische afhandeling van het proces-verbaal door het Openbaar Ministerie duidelijkheid zal verschaffen.
Samenvattend:
1. Reeds op zondagvond 1 oktober 2000 is contact geweest tussen de advocaat H. en arrestantenverzorger Wy. Onduidelijkheid is blijven bestaan of aan de advocaat is meegedeeld dat er specifiek naar hem gevraagd werd. Door de heer Wy. was een boodschap ingesproken in het antwoordapparaat van de heer H. De heer H. deelde mede dat hij dit zich niet kan herinneren. Hij had de politie gebeld, omdat hij door andere actievoerders op de hoogte was gesteld dat enkele personen die hadden deelgenomen aan de vredesdemonstratie in Volkel waren aangehouden. Overigens is deze klacht onterecht, aangezien de politie niet de verplichting heeft om zelf met de gekozen advocaat contact op te nemen.
2. Ten aanzien van het verstrekken van voedsel is verschil in de verklaringen van de heer K. en de heer Wy. De heer K. verklaart dat hij na zijn aankomst op het politiebureau in Oss heeft aangegeven vegetarisch voedsel te wensen, terwijl de heer Wy. verklaart dat hij dat de volgende morgen heeft gemeld. Het is overigens gebruikelijk dat de verzoeken om vegetarisch voedsel worden gehonoreerd.
3. Met betrekking of er sprake is van een onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling zal dit duidelijk worden door de afhandeling van het proces-verbaal door de Officier van Justitie."
5.2. Bijgevoegd was onder meer een rapport van adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee S. van 17 november 2000 waarin het volgende staat vermeld:
"…In een brigademededeling was aan het personeel van de Koninklijke Marechaussee uitdrukkelijk gesteld dat aangehouden verdachten te allen tijde bij het transport dienden te worden geboeid, in verband met gevaar voor ontvluchting, met het oog op gevaar voor de veiligheid van betrokkene, de ambtenaar en derden. Vandaar dat verdachte K. ook geboeid werd overgebracht…"
5.3. Verder was bijgevoegd een rapport van bevindingen van de hoofdinspecteur van politie Wx. van 15 november 2000. Hierin staat onder meer vermeld:
"Deze verdachten werden na de aanhouding overgebracht naar een ruimte, gebouw 309, op de basis alwaar de toetsing van de aanhouding plaatsvond door de hulpofficier van justitie, de adjudant-onderofficier S., plaatsvervangend brigadecommandant te Uden.
Na deze toetsing werden de aangehouden verdachten overgebracht naar het districtsbureau te Uden, alwaar het strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld.
Klager K., (…) werd aangehouden terzake openlijke geweldpleging, gepleegd tegen goederen, waarbij het hekwerk werd vernield. Terzake deze openlijke geweldpleging werden nog een drietal verdachten aangehouden.
Na aankomst aan het bureau van politie te Uden werd hij te 17.20 uur gehoord.
Na dit verhoor werd klager door mij rapporteur te 17.30 uur gehoord, waarbij hij geen verklaring wenste af te leggen.
Vervolgens werd hij te 18.00 uur in verzekering gesteld en ter insluiting overgebracht naar het districtbureau van de politie te Oss. In het bevel zijn de gronden voor deze inverzekeringstelling nadrukkelijk vermeld, waaronder nader verhoor verdachte, alsmede verhoor van getuigen.
Deze inverzekeringstelling werd in de loop van de avond gefaxt naar de piketadvocaat, belast met de piketdienst op 02 oktober 2000. Tevens werd daarbij aangegeven, dat klager had aangegeven, dat zijn voorkeur uitging naar mr. H. te Zeist, dit in het kader van rechtsbijstand.
Hierbij werd de gedragslijn gevolgd, conform de hiervoor geldende procedure.
De te volgen procedure werd door mij aan klager medegedeeld.
Omtrent de voedselverstrekking aan klager kan ondergetekende niets verklaren, omdat hij elders (Oss) werd ondergebracht.
Klager werd op 02 oktober 2000 te 20.00 uur in vrijheid gesteld en heengezonden."
6. De hoofdofficier van justitie te `s-Hertogenbosch deed de klachtonderdelen van verzoeker die betrekking hadden op het handelen van het openbaar ministerie bij brief van 27 maart 2001 als volgt af:
"…Uit uw klacht heb ik twee punten gedestilleerd, welke naar mijn mening het optreden van het Openbaar Ministerie raken, te weten:
1. Het Openbaar Ministerie zou de politie opgedragen hebben om in geval van een aanhouding en inverzekeringstelling eerst de Raad voor de Rechtsbijstand in te lichten, die vervolgens de piketadvocaat inlicht, die op zijn beurt de gekozen raadsman inlicht. Op deze manier zou u, in uw rol van gekozen raadsman, uw eigen werkzaamheden niet kunnen organiseren.
2. De aanhouding en inverzekeringstelling van de heer K. zijn onrechtmatig geweest.
Ad 1.
Algemeen
Theoretisch gezien bestaat er inderdaad verschil tussen een (voorkeurs)piketadvocaat die optreedt in het kader van artikel 40 Wetboek van Strafvordering (WvSv) en een gekozen raadsman ex artikel 38 en 39 WvSv (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Voor het optreden van (voorkeurs)piketadvocaten is overeenkomstig artikel 40, vierde lid, WvSv een regeling vastgesteld door de Minister van Justitie. Als bijlage doe ik u de bewuste beschikking met toelichting toekomen (zie Achtergrond, onder 7.; N.o.). Ingevolge artikel 40, lid 5, WvSv geldt deze regeling formeel gezien niet voor gekozen raadslieden. Daar het nu ook mogelijk is een voorkeurspiketadvocaat in te schakelen wordt van 'gekozen raadslieden' in de fase van de inverzekeringstelling niet vaak meer gebruik gemaakt. Indien een verdachte echter zeer duidelijk aangeeft gebruik te willen maken van een gekozen raadsman (en dus niet de voorkeurs(piket)advocaat) dan zou de politie strikt formeel gezien het waarschuwen van de piketadvocaat achterwege dienen te laten. Echter nergens uit blijkt dat de politie vervolgens verplicht is de gekozen raadsman in te lichten (zie onder meer artikel 39 en artikel 40, lid 5, WvSv). Doet de politie dit fatsoenshalve toch dan doet zich vaak het probleem voor dat een dergelijke gekozen raadsman vaak niet meteen bereikbaar is, zeker indien er sprake is van een inverzekeringstelling buiten kantoortijden.
Uit de toelichting in de hiervoor genoemde bijlage blijkt dat een gekozen raadsman op twee manieren kan worden ingeseind. Hij/zij kan direct telefonisch in kennis worden gesteld van de inverzekeringstelling of men kan de piketadvocaat inschakelen met het verzoek om de zaak zo snel mogelijk over te dragen aan de gekozen raadsman. Op deze wijze is snelle bijstand van een advocaat aan verdachte in ieder geval verzekerd.
In casu
In de zaak van de heer K. zijn de volgende omstandigheden voor de beoordeling van het politieoptreden omtrent het inschakelen van de advocaat voor de heer K. op 1 oktober 2000 van belang:
- niet is gebleken dat de heer K. duidelijk aan de politiemedewerker te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van een gekozen raadsman in plaats van een voorkeurspiketadvocaat;
- de heer K. heeft (naar eigen zeggen) eerst om 17.30 uur aan de heer Wx. laten weten zich door u te willen laten bijstaan;
- de heer Wx. van politie Brabant Noord geeft aan dat de heer K. op 1 oktober 2000 om 18.00 uur in verzekering is gesteld en dat in de loop van de avond het bevel van inverzekeringstelling is gefaxt aan de piketadvocaat met de mededeling dat er voorkeur bestond voor bijstand door mr. H.;
- arrestantenbewaker Wy. verklaart dat hij rond 19.00 uur op verzoek van K. heeft gebeld met het opgegeven nummer van u, waarin door u werd medegedeeld dat u die avond niet meer naar het bureau zou komen omdat u van ver moest komen. Wy. heeft dit doorgegeven aan K.;
- U verklaart op 11 december 2000 zich niet te kunnen herinneren of er een boodschap op uw antwoordapparaat was ingesproken. U heeft de bewuste avond wel telefonisch contact gehad met het politiebureau. U zou niets van het verzoek van K. zijn medegedeeld.
- De heer K. verklaart dat hem pas om 23.00 uur is meegedeeld dat u niet zou komen. Als reden zou zijn gegeven dat een onderhoud met een raadsman in de nachtelijke uren niet is toegestaan.
Duidelijk is geworden dat, na de inverzekeringstelling van de heer K., er door de politie voor wat betreft de rechtsbijstand is gekozen voor de regeling van de piketadvocaten. Dit is niet onbegrijpelijk nu de heer K. niet duidelijk heeft aangegeven gebruik te willen maken van een gekozen raadsman in plaats van een voorkeurspiketadvocaat. In het kader van de piketregeling is gehandeld conform de daartoe geldende regels.
Daarnaast is volgens de arrestantenbewaker op de avond van 1 oktober 2000 op verzoek van K. nog een boodschap ingesproken op uw antwoordapparaat. Later is er ook nog telefonisch contact geweest. Over wat er tijdens de gesprekken met u en de gesprekken met de heer K. is voorgevallen lopen de meningen uiteen. Hierover kan dus geen oordeel gegeven worden. Over de uiteindelijke overdracht van de zaak door de piketadvocaat aan u heeft het Openbaar Ministerie geen zeggenschap. Indien u daarover klachten heeft zult u contact moeten opnemen met de Raad voor de Rechtsbijstand dan wel de bewuste piketadvocaat.
Conclusie
Naar mijn oordeel heeft de politie voor wat betreft de rechtsbijstandvoorziening voor de heer K. correct gehandeld. Van (schriftelijke) instructies door het Openbaar Ministerie aan de politie om een gekozen raadsman altijd via de piketregeling in te seinen is mij niets gebleken. Ik acht dit deel van de klacht derhalve ongegrond.
Uit bovenstaande is wel duidelijk dat de handelwijze door de individuele politiefunctionarissen met betrekking tot gekozen raadslieden aan organisatie te wensen overlaat. Ik zal met de politieregio's Brabant Noord en Brabant Zuid-Oost overleg plegen over een vast te stellen handelwijze in deze. Indien dit leidt tot concrete afspraken, dan zal het Openbaar Ministerie dan wel de politie de Orde van Advocaten daarvan in kennis stellen.
Ad 2.
Mijn oordeel over de rechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling heb ik kenbaar gemaakt aan de regiopolitie Brabant Noord. Van de zijde van de politie zult u bericht ontvangen omtrent de afhandeling van dit deel van de klacht..."
7. De korpsbeheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord reageerde op 27 april 2001 als volgt op de klachtbrief van verzoeker:
"Uit het rapport van de adjudant S. van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat uw cliënt K. op 1 oktober 2000 op heterdaad werd aangehouden ter zake overtreding van artikel 141 (openlijke geweldpleging) en 350 (vernieling) van het Wetboek van strafrecht. Hij was namelijk een van de vier verdachten die met vereende krachten nabij de “poort Noordeinde” van de vliegbasis Volkel in het hekwerk van de vliegbasis een gat hadden geknipt. Vervolgens bogen zij gezamenlijk dit hekwerk open en trachtten het terrein van de vliegbasis daarop te betreden.
Door personeel van de Koninklijke Marechaussee is de heer K. aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Uden.
De hoofdinspecteur Wx., voor wie uw cliënt werd geleid, stelt dat de heer K. om 17.30 uur door hem werd gehoord, maar dat uw cliënt geen verklaring wenste af te leggen. Vervolgens werd uw cliënt door hem in verzekering gesteld en daarna overgebracht naar het politiebureau te Oss. Als gronden voor de inverzekeringstelling werden het verhoor van de verdachte en het verhoor van de getuige vermeld;
Het bevel van inverzekeringstelling werd in de loop van de avond gefaxt naar de piketadvocaat. Op dat formulier werd, overeenkomstig de wens van uw cliënt, tevens vermeld dat de voorkeur van de heer K. uitging naar mr. H. te Zeist als raadsman. Hiermee werd volgens de hoofdinspecteur Wx. de geldende procedure gevolgd.
Over de insluiting van uw cliënt verklaart de arrestantenverzorger Wy. dat uw cliënt samen met nog drie arrestanten (in totaal twee vrouwelijke en twee mannelijke arrestanten) omstreeks 18.30 uur uit Uden arriveerden. Met de arrestanten waren ook de maaltijden meegekomen (kipkerrie met rijst). De maaltijden zijn opgewarmd in de magnetron en omstreeks 19.00 aan de arrestanten ter beschikking gesteld. Een van de vrouwelijke arrestanten gaf toen meteen aan dat zij vegetariër was. De heer K. heeft daarover toen naar de mening van de arrestantenverzorger niets gezegd. Wel verzocht de heer K. om mr. H. voor hem te bellen. De heer Wy. heeft kort daarna geprobeerd u te bellen. Toen er niet werd opgenomen heeft hij uw antwoordapparaat ingesproken. Om 19.44 uur heeft u teruggebeld en medegedeeld dat u ver uit de buurt zat en die avond niet meer zou langskomen. Deze informatie is door hem aan de heer K. doorgegeven. De heer Wy. stelt zeker niet te hebben verteld dat u onderweg was.
De volgende morgen, 2 oktober 2000, toen de heer Wy. uw cliënt eten bracht, gaf de heer K. aan vegetariër te zijn. Daarop is de middagmaaltijd wel op vegetarische basis aan hem verstrekt. De heer Wy. is daar zeker van omdat hij die maaltijd heeft besteld bij het ziekenhuis te Oss. Die namiddag zijn alle arrestanten in Oss opgehaald.
Advies klachtencommissie.
Bij brief van 28 februari 2001 adviseert de klachtencommissie als volgt.
"....De klacht van de heer K. bevat de volgende onderdelen:
a. de door klager genoemde raadsman Mr. H. is niet direct ingelicht over het verzoek om rechtsbijstand, maar ten onrechte is de melding verlopen via de piketadvocaat;
b. aan klager is op 1 oktober 2000 een maaltijd met kip verstrekt, ondanks zijn mededeling dat hij vegetarisch voedsel wenste;
c. de aanhouding en inverzekeringstelling zijn onrechtmatig geschied.
Ad a:
De commissie merkt in de eerste plaats op dat volgens de regelingen opgenomen in het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de rechtsbijstand onderscheid dient te worden gemaakt tussen de piketadvocaat (de advocaat die piketdienst heeft en wordt toegevoegd), de gekozen advocaat (naar keuze en op kosten van de cliënt) en de voorkeursadvocaat (naar keuze van de cliënt maar op toegevoegde basis).
De uitvoeringsregeling omtrent strafpiket van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch maakt dit onderscheid niet en is overigens buitengewoon onduidelijk gesteld.
Op grond van de wet is duidelijk dat de politie in principe niets in de weg mag leggen aan het contact tussen een verdachte en diens raadsman. Dit betekent dan ook dat na een aanhouding de verdachte, als hij dat kenbaar maakt, zodra de gang van zaken op het politiebureau dat toelaat, een advocaat moet kunnen bellen.
Het is ook mogelijk dat de politie op zijn verzoek telefonisch contact legt met de door de verdachte gewenste advocaat.
In dit geval staat vast dat de politie de dienstdoende piketadvocaat heeft ingeschakeld door het faxen van het bevel tot inverzekeringstelling, waarop door de heer Wx. ook kenbaar was gemaakt dat Mr. H. de voorkeursadvocaat van klager was. Daarmee is gehandeld overeenkomstig de Uitvoeringsregeling strafpiket van de Raad voor Rechtsbijstand. Het behoort vervolgens tot de verantwoordelijkheid van de piketadvocaat om de voorkeursadvocaat in te lichten. Daarnaast heeft de politie via de arrestantenverzorger de heer Wy. in dit geval ook nog op de dag van de inverzekeringstelling rechtstreeks contact opgenomen met Mr. H.
De commissie is van mening dat de politie derhalve meer dan voldoende heeft gedaan om Mr. H. tijdig in te (laten) lichten over de inverzekeringstelling van klager en adviseert u dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren.
Terzijde merkt de commissie op dat de opmerking van hoofdinspecteur Sx. in zijn onderzoeksrapport d.d. 13 december 2000 onder punt 1, dat de politie niet de verplichting heeft om zelf met de gekozen advocaat contact op te nemen, niet helemaal juist is. De politie dient er namelijk voor te zorgen dat het recht op rechtsbijstand kan worden geëffectueerd, door ofwel zelf de gekozen advocaat te bellen ofwel de verdachte in de gelegenheid te stellen telefonisch contact met zijn raadsman op te nemen.
Ad b:
De verklaring van klager, die stelt direct na aankomst op het politiebureau in Oss te hebben gemeld dat hij vegetarisch voedsel wenste, staat tegenover die van arrestantenverzorger Wy., die verklaart dat klager dat pas de volgende morgen heeft gemeld.
De commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de heer Wy., temeer nu deze stelt dat hij zich klachten over de verstrekte maaltijd zeker zou herinneren, en adviseert u daarom dit onderdeel van de klacht ongegrond te verklaren.
Ad c:
Aangezien de aanhouding en inverzekeringstelling niet door de politie zijn gedaan maar door personeel van de Koninklijke Marechaussee, ligt hier voor de commissie geen taak. De officier van justitie zal moeten beoordelen of dit rechtmatig is geschied. De commissie onthoudt zich van advies over dit klachtonderdeel.
Oordeel Hoofdofficier van justitie.
Bij brief van 27 maart jl. meldt de Hoofdofficier van justitie dat hij u reeds zelf heeft geïnformeerd over zijn standpunt inzake het inlichten van de piketadvocaat en stelt over
de onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling verder als volgt.
"Na bestudering van het klachtendossier en het inwinnen van informatie kom ik tot de conclusie dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de heer K. op 1 oktober 2000 te Uden rechtmatig zijn geweest. De aanhouding op heterdaad heeft, volgens S., adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee, plaatsgevonden op basis van artikel 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. De heer K. was een van de personen die tezamen met enkele anderen een gat in het hekwerk rondom de vliegbasis Volkel heeft geknipt, het hekwerk heeft opengebogen en heeft getracht het terrein van de vliegbasis te betreden. Dit is voldoende voor 'een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit' zoals bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafvordering. De inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden op basis van de artikelen 57, 58, 59 en 67 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Daarbij zijn geen gedragsregels geschonden. Voorafgaand aan de inverzekeringstelling is de heer K. door de heer Wx., hoofdinspecteur van politie, gehoord. De inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden in het belang van het onderzoek. Dit belang bestond uit het horen van getuigen, het confronteren van verdachten of getuigen met verklaringen en nader verhoor van de verdachte. Elk van deze redenen afzonderlijk levert al genoeg grond op voor inverzekeringstelling. Indien een van deze acties naderhand niet plaatsvindt, maakt dit de inverzekeringstelling op zichzelf niet onrechtmatig. Bovendien bestond er tevens de mogelijkheid dat verdachte K. het onderzoek zou frustreren. Het enkele feit dat de identiteit van K. bekend was, is op zichzelf onvoldoende garantie dat er geen frustratie van het onderzoek zal plaatsvinden.
Tevens wijs ik erop dat de politierechter, tijdens de behandeling van de zaak van heer K. ter terechtzitting, hetzelfde verweer (ook) - weliswaar niet op inhoudelijke gronden - heeft verworpen.
Ook ik kom derhalve tot de conclusie dat het onderdeel van de klacht zoals hiervoor onder 2 genoemd niet gegrond is."
Conclusie.
Ten aanzien van de klacht over de "piketadvocaat" verwijs ik naar de brief van de Hoofdofficier van justitie d.d. 27 maart 2001 aan U. Ik kan mij geheel vinden in de overwegingen van de Hoofdofficier en acht dit gedeelte van de klacht ongegrond. Van belang hierbij is verder dat ik vind dat de politie voldoende inspanningen heeft verricht om U te bereiken, zowel via de piketadvocaat als rechtstreeks, en ik acht het verder voldoende aannemelijk dat U zelf nog met de arrestantenbewaker Wy. over de insluiting van uw cliënt K. heeft gesproken.
Over de procedurele handelwijze van de politie met betrekking tot de gekozen raadsman heeft de Hoofdofficier van justitie een voorstel gedaan. Ik zal de korpschef verzoeken deze aanbeveling over te nemen, zodat in de toekomst de gekozen raadsman rechtstreeks zal worden ingelicht.
Over de klacht dat uw cliënt ten onrechte is aangehouden en in verzekering is gesteld ben ik van oordeel dat uw cliënt terecht als verdachte kon worden aangemerkt en hij op heterdaad is aangehouden. Verder was voor het feit (openlijke geweldpleging) voorlopige hechtenis toegelaten, zodat uw cliënt in het belang van het onderzoek in verzekering kon worden gesteld. Ik verwijs hierbij naar het hierboven genoemde oordeel van de Hoofdofficier van justitie. Ook dit klachtaspect acht ik ongegrond.
Over de klacht dat aan uw cliënt vegetarisch voedsel werd onthouden stel ik vast dat de verklaringen van uw cliënt en de arrestantenbewaker uiteenlopen. De heer Wy. verklaart dat uw cliënt pas de volgende morgen mededeelde dat hij vegetariër was. Toen is daar ook meteen rekening mee gehouden. Zo meldde één van de vrouwelijke arrestanten meteen na aankomst op het bureau te Oss aan de heer Wy. vegetarisch te zijn.
Gelet op de strikte en zorgvuldige wijze waarop door de heer Wy. aantekening werd gehouden van alle zaken betreffende arrestanten, heb ik geen enkele aanleiding te veronderstellen dat hier sprake is van een onwillige houding van de zijde van de politie of van de arrestantenbewaker Wy. in het bijzonder. Naar mijn oordeel is het verzoek door uw cliënt niet gedaan of het is bij de heer Wy. niet overgekomen. Omdat de juiste gang van zaken op dit punt niet is vastgesteld en ook niet meer is vast te stellen, onthoud ik mij op dit punt van een oordeel.
De op het relaas van uw cliënt vermelde punten onder A, C en D acht ik hiervoor reeds voldoende behandeld. Ten aanzien van punt B - het onterecht nemen van vingerafdrukken en foto's - stel ik vast dat daarover in het rapport en de adviezen niet wordt gesproken. Toch overweeg ik daarover na verkregen aanvullende informatie van de hulpofficier van justitie het volgende. Het afnemen van vingerafdrukken en het maken van foto's is geregeld in de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering (artikelen 222 en 225) (zie Achtergrond, onder 8.; N.o.) en het besluit IVS (artikel 6) (zie Achtergrond, onder 9.; N.o.). Kort samengevat wordt daarin gesteld dat ten aanzien van de in verzekering gestelde maatregelen kunnen worden bevolen die in het belang van het onderzoek noodzakelijk worden geacht. Ten aanzien van het maken van de foto's acht ik de noodzaak voor het belang van het onderzoek voldoende aannemelijk. Ten aanzien van het maken van de vingerafdrukken is mij deze noodzaak echter niet gebleken of aannemelijk gemaakt. Ik acht de klacht ten aanzien van het afnemen van de vingerafdrukken derhalve gegrond. Ik zal de korpschef verzoeken de van de heer K. afgenomen dactyloscopische signalementen te (doen) vernietigen.
Alles overziend ben ik van mening dat het optreden van de politie als correct dient te worden aangemerkt. Alleen de klacht over de afgenomen vingerafdrukken acht ik gegrond en over het vegetarische eten onthoud ik mij van een oordeel. Voor het overige acht ik de klachtpunten ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
2. Bijgevoegd was onder meer een brief van verzoekers advocaat aan de politie van 11 december 2000. Deze brief luidt als volgt:
"…Vanmiddag hebben wij over de opgemelde zaak getelefoneerd.
Er is vanmiddag enige verwarring geweest, zo constateer ik nu, met betrekking tot zondag 1 oktober 2000 en maandag 2 oktober 2000.
Zoals het in de klacht d.d. 12 oktober staat vermeld is juist.
Van de kant van de politie of de KMar is mij niet verteld dat (verzoeker; N.o.) om mijn komst had verzocht. Dit terwijl hij dit toch direct bij de inverzekeringstelling heeft kenbaar gemaakt (verklaring cliënt).
Ik heb die avond (zondag 1 oktober 2000) inderdaad met Wy. van de arrestantenverzorging politiebureau Oss, getelefoneerd. Ik vernam van hem dat (verzoeker; N.o.) en drie NN's bij hem waren. Ook van hem heb ik niet gehoord dat deze mensen (inclusief (verzoeker; N.o.) naar mij hadden gevraagd.
De volgende dag (maandag 2 oktober 2000) heb ik aan het eind van de middag (verzoeker; N.o.) vanuit het politiebureau Oss aan de lijn gehad. Het ging met name om zijn probleem met het afnemen van vingerafdrukken…"
C. Standpunt minister van defensie
1. De minister van Defensie deelde de Nationale ombudsman, in reactie op verzoekers klacht en in antwoord op een aantal specifieke vragen van de Nationale ombudsman, op 12 september 2001 schriftelijk onder meer het volgende mee:
"Bij de aanhouding op 1 oktober 2000 werd verzoeker geboeid. Door de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is bij proces-verbaal gerelateerd dat zij handelden om te voorkomen dat de twee actievoerders, waaronder verzoeker, zich zouden kunnen onttrekken aan hun aanhouding. Met betrekking tot de inverzekeringstelling merk ik op dat verzoeker niet door een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee in verzekering is gesteld doch door de hoofdinspecteur van politie Wx."
2. De minister van Defensie verwees in zijn reactie verder naar de bijlagen die hij meezond. Hieronder bevonden zich onder meer de volgende stukken:
2.1. Een schriftelijke reactie op de klacht eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee S. van 10 oktober 2001. In die reactie staat onder meer vermeld:
"Abolition-Day (01 oktober) is voor de vliegbasis Volkel en brigade KMar Uden een jaarlijks terugkerende actie van anti-militaristen en aanverwanten om te demonstreren tegen de mogelijke aanwezigheid van kernwapens. Op 01 oktober willen zij daar ook op de vliegbasis een zgn. "burgerinspectie" uitvoeren en op zoek gaan naar kernwapens.
In totaal werden op 01 oktober 2000 46 aanhoudingen verricht.
(…)
In de voorbereiding op Abolition-Day is er door mij, aan KMar-personeel, een algemene briefing gehouden.
In deze briefing heb ik uitdrukkelijk gesteld dat in verband met de veiligheid in zijn algemeen, de veiligheid voor derden en eigen personeel, aangehouden verdachten, dienden te worden geboeid tijdens transport.
In verband met de eigen ervaringen en die van personeel van brigade Uden (meerdere pogingen tot ontvluchting) met betrekking tot het onvoorspelbare gedrag van anti-militaristen in combinatie met de onervarenheid van ons ondersteunende KMar-eenheden en pas ingestroomd eigen personeel, is dit door mij gesteld.
Dhr. K. werd aangehouden tijdens een anti-militaristische actie (Abolition-Day) tegen vliegbasis Volkel op 01 oktober 2000, door personeel van brigade Gilze Rijen. Tijdens het transport werd K. geboeid. Hij werd ter voorgeleiding overgebracht naar gebouw 309 op de vliegbasis, slechts enkele honderden meters verder.
Onafhankelijk van dit schrijven zullen de opsporingsambtenaren van brigade Gilze Rijen die de aanhouding van K. hadden verricht, hun motivatie kenbaar maken."
2.2. Een door de heer S. opgestelde "brigademelding met betrekking tot (veiligheids)fouilleringen, boeien e.d., met betrekking tot Abolition-Day 2000, d.d. 22 september 2000". Deze luidt als volgt:
"Gezien het vele aantal aanhoudingen / overbrengingen / overnames van verdachten de afgelopen periode en de mogelijke perikelen rondom de aanhoudingen tijdens "Abolition-Day" op 01 oktober 2000, bepaal ik het navolgende:
Aangehouden personen dienen ten alle tijde:
1. een veiligheidsfouillering te ondergaan (oppervlakkig aftasten van de kleding) voorafgaande aan de overbrenging. (Ook in geval van een overtreding) Van deze fouillering dient onmiddellijk melding te worden gemaakt in BPS met redenen omkleed. (BV. aangehouden persoon, onbekend persoon, uit oogpunt van een ieders veiligheid)
2. bij het transport te worden geboeid.
Van dit gebruik dient eveneens onverwijld melding te worden gemaakt in BPS met redenen omkleed.
(gevaar voor ontvluchting, met het oog op gevaar voor de veiligheid van betrokkene, de ambtenaar of derden)
3. alvorens te worden ingesloten op de brigade dient de aangehoudene te worden gefouilleerd. Deze fouillering is gericht op voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
- Voorwerpen die als zodanig worden aangetroffen worden in bewaring genomen; deze fouillering wordt onverwijld middels rapport vastgelegd bestemd voor ondergetekende.
- de in bewaring genomen voorwerpen worden zorgvuldig opgetekend.
- een afschrift van die optekening ontvangt betrokkene.
Indien tijdens de aanhouding door U geweld is aangewend dan meldt U dit aanwenden onmiddellijk aan ondergetekende schriftelijk (rapport).
Heeft U tijdens Uw werkzaamheden gebruik gemaakt van Uw scherfwerende vesten, dient U dit ook in BPS te registreren.
Ik verzoek U dringend goed nota te nemen van het vorenstaande en overeenkomstig het gestelde uit te voeren. Het is immers in uw belang en dat van uw collega(s)."
2.3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 oktober 2000 door de ambtenaren der Koninklijke Marechaussee B. en Sc. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
"Op zondag 01 oktober 2000 omstreeks 14.15 uur bevonden wij, verbalisanten, B. wachtmeester der eerste klasse en Sc. wachtmeester, ons als lid van ME-peleton 600 op vliegbasis Volkel te Volkel ter uitvoering van het gestelde in artikel 6 lid 1 onder B juncto lid 4 van de Politiewet 1993.
Wij, verbalisanten, waren aldaar aanwezig in het kader van de zogenaamde "Abolition day" wat staat voor een demonstratiedag voor een kernwapenvrije wereld. In opdracht van de Commandopost (CP) bevonden wij ons in een aan ons toegewezen sector aan de noord zijde van de vliegbasis aan de binnenkant van het hekwerk welke de complete vliegbasis omringd.
Tijdens onze patrouillegang zagen wij vier voor ons onbekende personen aan de buitenzijde van het hek staan. Wij zagen dat het twee mannen en twee vrouwen waren. Wij zagen dat zij zich te voet van ons vandaan verwijderden. Wij hoorden de personen diverse vragen stellen waar wij geen antwoord op gaven.
Wij, verbalisanten, liepen met een tussenruimte van ongeveer drie meter aan de binnenkant van het hek op. Wij hoorden hoe er in het hekwerk geknipt werd. Wij zagen dat een van de manspersonen een kniptang in zijn jaszak stak terwijl wij het hek naderden. Deze persoon was gekleed in een blauw spijkerjack. Deze persoon was brildragend en had een baard.
Vervolgens zagen wij dat er in het hekwerk waar wij deze personen hadden zien staan een gat, in verticale richting, was geknipt op ongeveer 70 centimeter boven de grond. Wij zagen dat het gat een lengte van ongeveer vijftig centimeter had.
Hierop zijn wij, verbalisanten, in de richting van de poort Noordeinde gelopen, zijnde de dichtstbijzijnde uitgang. Ik, 2e verbalisant, heb toen aan een soldaat van de luchtmacht gevraagd de poort te openen. Hierop heeft hij de poort geopend. Wij, verbalisanten, zijn toen aan de buitenzijde van het hek in de richting van poort Zeeland gelopen. Wij, verbalisanten, zagen dat twee van de vier personen reeds waren aangehouden door twee collega's van de marechaussee. Wij zagen dat de andere twee personen reeds enkele honderden meters verder waren gelopen in de richting van poort Zeeland/ AFU-Bult. Wij, verbalisanten, zijn deze personen achterna gelopen.
Toen wij, verbalisanten, bij deze twee personen in de buurt kwamen zagen wij, verbalisanten, dat het een man en een vrouw betrof die zojuist bij de knipactie betrokken waren geweest.
Hierop heb ik, 1e verbalisant, de persoon van het mannelijk geslacht aangehouden te 14.28 uur, terzake vernieling, medeplichtig aan vernieling. Hierop heb ik, 2e verbalisant, de persoon van het vrouwelijk geslacht aangehouden te 14.23 uur, terzake vernieling, medeplichtig aan vernieling.
Beide verdachten zijn door ons, verbalisanten, geboeid en met behulp van een arrestantenvoertuig overgebracht naar de Centraalpost, zijnde gebouw 309 van de vliegbasis Volkel."
2.4. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 oktober 2001 door ambtenaren der Koninklijke Marechaussee B. en Sc. Dit proces-verbaal luidt onder meer als volgt:
"Klager is op zondag 01 oktober 2000 te 14.28 uur tezamen met een vrouwelijke verdachte door ons aangehouden ter zake vernieling en medeplichtig aan vernieling zoals verwoord in proces-verbaal PL275D/00-59013.
Daar het ons ambtshalve bekend is dat de actievoerders zich regelmatig aan hun aanhouding trachten te onttrekken hebben wij, verbalisanten, de door ons aangehouden personen geboeid.
In deze beslissing heeft meegewogen dat er per verdachte slechts een verbalisant beschikbaar was en dat wij nog enkele honderden meters door een weiland moesten lopen voordat de verdachten in een voertuig geplaatst konden worden om overgebracht te worden naar een plaats waar zij voorgeleid werden.
Hiermee is gehandeld in overeenstemming met het gestelde in artikel 22 lid 1 en lid 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.)"
D. Reactie verzoeker op de reactie van de minister van defensie
1. In reactie op het standpunt van de minister van Defensie, en op de als bijlage daarbij gevoegde stukken, deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 17 januari 2002 de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"M.b.t. de brief van de KMar Uden d.d. 10 oktober 2001 de vierde alinea zij nog opgemerkt dat betwist wordt de algemene beweringen die daar worden gemaakt.
Er wordt daar gesteld in de derde zin:
"In verband met de eigen ervaringen en die van personeel van brigade Uden (met meerdere pogingen tot ontvluchting) met betrekking tot het onvoorspelbare gedrag van anti-militaristen in combinatie met de onervarenheid van ons ondersteunend KMar-eenheden en pas ingestroomd eigen personeel, is dit door mij gesteld."
Deze bewering mist feitelijke grondslag m.b.t. anti-militaristen in het algemeen, als het al eens in individuele gevallen zou zijn gebeurd, dan is een dergelijke vorm van generalisatie ongeoorloofd. Ook de beweringen m.b.t. het 'onervaren' ondersteunende c.q. pas ingestroomde KMar-personeel zijn in dit verband nogal potsierlijk om boeien als standaard te rechtvaardigen."
2. Verzoekers gemachtigde zond bij deze brief tevens een door verzoeker opgestelde reactie mee waarin onder meer staat vermeld:
"Ik had de Koninklijke Marechaussee gezegd dat ik niet weg zou lopen, hield me heel rustig. Het is dan van de gekke dat de Marechaussee ervan uitgaat dat ik me van mijn aanhouding zou onttrekken en mij handboeien om deed.
(…)
Er wordt gesteld dat ik geboeid werd 'in verband met de veiligheid in het algemeen, de veiligheid voor derden en eigen personeel' Ik was juist heel rustig, dus het was echt niet nodig.
(…)
Er wordt gesteld dat ik met drie anderen een gat in het hek heb geknipt. Bewijs ontbrak echter en wij zijn allen door de rechter vrijgesproken (bij uitspraak van de arrondissementsrechtbank te `s-Hertogenbosch van 7 maart 2001 is verzoeker door de politierechter vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs; N.o.). De hulpofficier trekt zeer voorbarige conclusies.
(…)
Er wordt gesteld dat de demonstratie eerst een rustig verloop had, maar dat er op een gegeven moment over werd gegaan tot vernielingen/openlijke geweldplegingen, waarbij 'een aanzienlijk aantal verdachten werd aangehouden. De politie suggereert dat ik tot deze groep behoorde. Ik was echter veel eerder gearresteerd dan dit 'zeer aanzienlijke aantal verdachten'."
E. Reactie korspbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord deelde de Nationale ombudsman, in reactie op verzoekers klacht en in antwoord op een aantal specifieke vragen van de Nationale ombudsman, op 12 februari 2002 schriftelijk onder meer het volgende mee:
"Gedurende de inverzekeringstelling van de heer K. werden van hem foto's gemaakt. De foto's zijn genomen als een van de maatregelen die in het belang van het onderzoek noodzakelijk werden geacht. De bevoegdheid hiertoe is geregeld in artikel 222 van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering en in artikel 6 van het besluit inverzekeringstelling. Ten tijde van het onderzoek moesten door de politie en Koninklijke Marechaussee diverse getuigen worden gehoord. Verder maakten de bij de aanhouding betrokken opsporingsambtenaren diverse processen-verbaal van bevindingen van hetgeen zich had afgespeeld. In het kader van Strafvordering is het van belang dat gedurende het onderzoek persoonsverwisselingen worden uitgesloten. Door gebruik te maken van de foto's bij het getuigenverhoor werd persoonsverwisseling voorkomen. Daarnaast wordt, gezien het soort en de omstandigheden waaronder het misdrijf door de heer K. werd gepleegd, zeker niet uitgesloten geacht dat er sprake kan zijn van recidive waarbij de foto's kunnen bijdragen tot herkenning en opsporing van daders van nieuwe strafbare feiten.
Door de arrestantenverzorger Wy. is tijdens het klachtenonderzoek verklaard dat hij op verzoek van onder andere de heer K. op 1 oktober 2000 telefonisch contact heeft gezocht met mr. H. Aangezien de telefoon niet werd opgenomen heeft Wy. volstaan met het inspreken van het antwoordapparaat van mr. H. Op dezelfde dag heeft mr. H. teruggebeld naar Wy. Blijkens de rapportage arrestantenverzorging vond dit telefoongesprek omstreeks 19.44 uur plaats (een kopie van deze rapportage is als bijlage bijgevoegd). Gezien de huisregels was het niet meer mogelijk dat de arrestanten op dat tijdstip nog bezoek van hun advocaat konden krijgen. Mr. H. heeft toen aan Wy. medegedeeld dat hij de volgende dag de arrestant zou komen bezoeken. Betreffende het eerste telefoongesprek is door Wy. geen schriftelijke inhoudelijke registratie bijgehouden. Dit is ook niet voorgeschreven of gebruikelijk bij de politie Brabant-Noord. Het bijhouden van een dergelijke registratie is arbeidsintensief en draagt niet bij aan de bedrijfsvoering van de politie Brabant-Noord.
Wy. heeft met mr. H. telefonisch contact opgenomen omdat hem dat, onder andere door de heer K., was verzocht. Hij had daarbij de bedoeling om mr. H. telefonisch in kennis te stellen van de inverzekeringstelling en insluiting in het politiebureau te Oss van onder andere de heer K. Omdat mr. H. niet bereikbaar was werd tevens de piketadvocaat middels het faxen van het bevel van inverzekeringstelling op de hoogte gebracht. In deze fax werd ook de voorkeur van de verdachten aangegeven.
(…)
Bij de beoordeling van de klacht werd geen rekening gehouden met de inhoud van het voorstel van de hoofdofficier van justitie. Reden hiervan is dat dit voorstel binnen de politie Brabant-Noord nog moet leiden tot een interne richtlijn. Dit proces vergt enige voorbereidingstijd. Het leek mij daarom niet opportuun dat klager, in afwachting van deze beleidsvorming, diende te wachten op de afhandeling van zijn klacht. Wel is het voorstel van de hoofdofficier van justitie via de regionale klachtencoördinator gepubliceerd in het korpsblad "Insigne".
Overigens is mij uit het onderzoek gebleken dat bij de inverzekeringstelling van de heer K. reeds aan het voorstel van de hoofdofficier invulling is gegeven omdat mr. H. in kennis werd gesteld van de inverzekeringstelling. Daarmee is door de politie correct gehandeld.
Betreffende de arrestantenzorg hanteert de politie Brabant-Noord het "Reglement arrestantenzorg politie Brabant-Noord". Een kopie van dit reglement treft u hierbij aan."
3. De korpsbeheerder zond de Nationale ombudsman verder het rapport van bevindingen, opgemaakt op 5 december 2001 door politieambtenaar Wx. van het politiekorps Brabant-Noord. In dit rapport staat onder meer het volgende:
"Op zondag, 01 oktober 2000 was ik werkzaam als chef van dienst/hulpofficier van justitie in district De Leijgraaf.
Buiten deze taakstelling ten behoeve van het district, was ik tevens belast met de aansturing van het politieoptreden bij een demonstratie/manifestatie van diverse vredesbewegingen nabij de vliegbasis Volkel. Nadat deze demonstratie/manifestatie aanvankelijk een rustig verloop kende, waarbij het recht op vrije meningsuiting volledig werd gerespecteerd, werd op een gegeven moment overgegaan tot het uitvoeren van een zogenaamde burgerinspectie, waarbij een aanzienlijk aantal personen, al dan niet middels het plegen van vernielingen/openlijke geweldplegingen de vliegbasis, zijnde verboden terrein, betraden. Conform de met het openbaar ministerie hieromtrent gemaakte afspraken werd tegen deze strafbare gedragingen opgetreden. Hierbij werden een aanzienlijk aantal verdachten aangehouden.
De aangehouden verdachten werden vervolgens voorgeleid aan de plv. brigadecommandant van de KMar, brigade Uden, dhr. S. (toetsing rechtmatigheid aanhouding). Na deze toetsing werden de verdachten overgebracht naar het bureau van politie te Uden, alwaar het strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld.
Klager K. (…) werd aangehouden ter zake openlijke geweldpleging, gericht tegen goederen, waarbij het hekwerk van de vliegbasis werd vernield.
Ter zake deze openlijke geweldpleging werden nog een drietal verdachten aangehouden.
Na aankomst aan het bureau van politie te Uden werd verdachte K. door mij, rapporteur, gehoord waarbij hij geen verklaring wenste af te leggen.
Vervolgens werd hij door mij op zondag, 01 oktober 2000 te 18.00 uur in verzekering gesteld, waarna hij vervolgens ter insluiting werd overgebracht naar het bureau van de politie te Oss. In het door mij opgemaakte bevel van deze inverzekeringstelling zijn de gronden voor deze inverzekeringstelling nadrukkelijk vermeld, te weten nader verhoor van de verdachte en verhoor van getuigen.
Deze inverzekeringstelling werd vervolgens gefaxt naar de piketadvocaat, belast met piketdienst op 02 oktober 2000, dit conform de hieromtrent gemaakte afspraken.
Verdachte K. had aangegeven, dat zijn voorkeur uitging naar Mr. H. te (…), dit in het kader van de rechtsbijstand. Dit verzoek werd middels de fax doorgegeven aan de piketadvocaat, dit overeenkomstig de op dat moment geldende regelgeving.
Gezien het gegeven, dat klager K. werd overgebracht naar het bureau van politie te Oss en aldaar werd ingesloten werd door mij een aanvullend onderzoek ingesteld, waarbij ik op vrijdag, 30 november 2001, omstreeks 14.15 uur, een persoon verhoorde, die op die bewuste dag belast was met arrestantenverzorging. Hij gaf mij op te zijn genaamd: Wy., geboren te (…), van beroep beveiligingsbeambte, wonende te (…).
Hij verklaarde mij als volgt:
Op zondag, 01 oktober 2000, was ik als arrestantenverzorger in loondienst bij (…), werkzaam in het bureau van politie te Oss.
Tijdens mijn dienstverband werden omstreeks 18.00 uur tot 18.30 uur, een viertal arrestanten binnengebracht door de KMar. Het betroffen twee mannen en twee vrouwen.
Enige tijd daarvoor had ik reeds telefonisch contact met een collega in het bureau van politie te Uden, die mij vroeg of ik nog celruimte had. Ik had daar bevestigend op geantwoord.
Nadien heb ik nogmaals contact met die collega gehad om te vragen hoe laat deze arrestanten zouden komen, dit in verband met het bestellen van voeding.
Medegedeeld werd, dat vanuit het bureau Uden voor voeding zou worden zorg gedragen.
Ik kan mij de naam van K. nog heel goed herinneren. Hij viel mij op door vervelend en recalcitrant gedrag.
Ik hoor van u, dat K. zich beklaagd heeft omdat hij geen bijbel in zijn cel kreeg. Ik kan mij niet meer herinneren of K. om zijn bijbel gevraagd heeft.
Indien hij dit verzoek wel aan mij gedaan zou hebben, dan had ik dit niet toegestaan, omdat eigen literatuur in de cel niet is toegestaan.
Ook vroeg K. aan mij, evenals een van de andere arrestanten, om de gekozen advocaat Mr. H. te bellen.
Ik heb terstond aan dit verzoek voldaan, doch kreeg het antwoordapparaat, hetgeen ik heb ingesproken. Hierbij heb ik aangegeven, dat er cliënten van hem binnen zaten, met daarbij het verzoek contact op te nemen.
Later op die avond heeft Mr. H. mij teruggebeld, dat was omstreeks 22.00 uur tot 22.30 uur. Hierbij vroeg H. aan mij of het nog zin om te komen, omdat hij van ver moest komen. Ik heb hem toen gezegd, dat ik de arrestanten klaar ging maken voor de nacht. H. gaf mij aan dat zijn voorkeur uitging om zijn cliënten de volgende dag te bezoeken. Ook weet ik mij nog te herinneren, dat een vrouwelijke arrestant vroeg om vegetarisch voedsel. Zij gaf mij dit aan op het moment dat ik de bereide maaltijd kwam brengen.
Ik weet nog goed, dat bij het overgeven van deze vier arrestanten, aan hen meteen een maaltijd werd verstrekt. Deze diende nog bereid te worden. Het betrof hier een diepvries maaltijd. Kipkerrie met rijst. Bij het verstrekken van deze nog te bereiden maaltijden werd niet om ander voedsel gevraagd. Pas toen ik de voeding kwam opdienen kwam die vraag om ander voedsel. Ik kon toen niet meer zorgen voor een andere warme maaltijd, omdat de keuken van het ziekenhuis Oss reeds gesloten was. Daar komen namelijk de maaltijden vandaan.
K. heeft toen absoluut niet naar een vegetarische maaltijd gevraagd. Dit betrof dus een vrouwelijke arrestant.
De volgende dag begon hij bij het ontbijt wel (over) een vegetarische maaltijd.
Bij het maken van foto's en het afnemen van de vingerafdrukken ben ik wel betrokken geweest.
Dit is een standaard procedure. Ik weet niet wie van K. de foto's heeft gemaakt en vingersporen heeft afgenomen.
Daags na de aanhouding heeft Mr. H. de cliënten bezocht.
Resumerend:
K. heeft tijdens het ontbijt voor de eerste keer om vegetarisch eten gevraagd. Ik ben toen andere broodjes voor hem gaan halen. 's Avonds bij de insluiting heeft hij daar niets over gezegd. Met betrekking tot het verstrekken van zijn bijbel weet ik niet zeker of hij dat gevraagd heeft. Als dit wel het geval is geweest, dan had ik dat geweigerd op grond van de insluitingsprocedure.
Na doorlezing van bovenstaande verklaring werd deze door de heer Wy. voor waarheid ondertekend.
Door mij rapporteur wordt hierbij nog het navolgende verklaard, dit met betrekking tot de klacht omtrent insluiting in een ruimte van 2 bij 2 meter, waarin geen daglicht aanwezig was en ook geen meubilair in de vorm van stoel en tafel.
Uit de reactie van klager K. merk ik op, dat dit betrekking heeft op zijn insluiting in het bureau van politie te Uden, voor zijn transport naar Oss. Het is inderdaad juist, dat de ophoudkamers in het bureau van politie te Uden geen daglicht hebben, omdat deze intern in het gebouw zijn gesitueerd. Het vloeroppervlak van deze ruimten bedraagt ongeveer 3 bij 2 meter. Normaliter zijn deze ruimten voorzien van meubilair.
Gezien de vele aanhoudingen en overbrengingen van arrestanten naar het bureau in Uden is het zeer wel mogelijk, dat K. bij zijn tijdelijke insluiting in de ophoudkamer geen stoel tot zijn beschikking heeft gehad. Mijnerzijds is wel gevraagd hiervoor zorg te dragen, doch niet geverifieerd of dit correct is uitgevoerd, dit gezien de hectiek van dat moment en de andere werkzaamheden, waarbij rapporteur diende op te treden als hulpofficier van justitie."
F. reactie verzoeker op reactie korpsbeheerder
De gemachtigde van verzoeker zond de Nationale ombudsman op 6 maart 2002 de schriftelijke reactie van verzoeker toe waarin het volgende wordt opgemerkt:
"…R. (de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord; N.o.) stelt in de 3e alinea:
'Daarnaast wordt gezien het soort en de omstandigheden waaronder het misdrijf door de heer K. werd gepleegd, zeker niet uitgesloten geacht dat er sprake kan zijn van recidive waarbij foto's kunnen bijdragen tot herkenning en opsporing van daders van nieuwe strafbare feiten.'
Dit is geen argument om foto's en vingerafdrukken te maken. Zo kan de politie van iedereen die ze arresteren wel foto's en vingerafdrukken gaan afnemen.
In de 4e alinea stelt R. dat aan H. is medegedeeld, toen hij op 1 oktober om 19.44 uur belde het 'Gezien de huisregels niet meer mogelijk was dat de arrestanten op dat tijdstip nog bezoek van hun advocaat konden krijgen. Mr. H. heeft toen aan Wy. mede gedeeld dat hij de volgende dag de arrestant zou komen bezoeken.
R. probeert een deel van mijn klacht op deze manier te bagatelliseren, namelijk dat ik herhaaldelijk om H. heb gevraagd, ook na 19.44 uur, en dat mij steeds is medegedeeld door Wy. en anderen dat H. onderweg was. Pas om 22.30 uur krijg ik te horen dat H. wel niet meer zal komen want 's nachts mag de advocaat niet op bezoek komen. Dit kunt u ook lezen in mijn relaas "de gang van zaken tijdens en na mijn arrestatie".
De politie in Oss in het algemeen en de heer Wy. in het bijzonder heeft mij dus stelselmatig voorgelogen over de komst van H. (…)
Verder rept R. geen woord over de andere onderdelen van mijn klacht, namelijk onterechte inverzekeringstelling en geen bewijs voor hetgeen waarvan ik verdacht werd, onnodig gebruik van handboeien, niet verschaffen van de Bijbel en opsluiting in een mensonwaardig klein hok."
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht
Artikel 141, eerste lid
"Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
Artikel 350, eerste lid
"Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 27, eerste lid
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wél dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (MvT). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
Aanhouden
Op grond van artikel 53, eerste lid Sv is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden.
Artikel 28
"1. De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van den Derden Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2. Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zooveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman of zijne raadslieden in verbinding te stellen."
Artikel 38, eerste lid
"De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen."
Artikel 40, eerste tot en met vijfde lid
"1. Het bureau rechtsbijstandvoorziening kan ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.
2. Is een krachtens het voorgaande lid aangewezen advocaat beschikbaar voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte, dan treedt hij, voor de duur van de inverzekeringstelling, als diens raadsman op. De officier van justitie of een hulpofficier licht de advocaat onverwijld omtrent de inverzekeringstelling in.
3. In gevallen waarin geen advocaat beschikbaar is voor het verlenen van rechtsbijstand op de voet van het bepaalde in de voorgaande leden, brengt de officier van justitie of de hulpofficier dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze geeft een last aan het bureau rechtsbijstandvoorziening dat voor de duur van de inverzekeringstelling een raadsman aan de verdachte toevoegt.
4. De in dit artikel bedoelde aanwijzingen en kennisgevingen geschieden overeenkomstig de door de Minister van Justitie vast te stellen bepalingen.
5. Het tweede en derde lid blijven buiten toepassing indien de verdachte een gekozen raadsman heeft."
Artikel 57, eerste lid
"De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, na hem verhoord te hebben, in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aangeduide plaats in verzekering zal worden gesteld."
Artikel 58, eerste lid
"Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten."
Artikel 61a (oud)
"1. Een aangehouden verdachte kan, voor zover zulks voor de vaststelling van identiteit noodzakelijk is, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier, voor wie hij wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, tijdens de ophouding voor verhoor of de ophouding ter identificatie aan maatregelen ter identificatie worden onderworpen.
2. Als maatregelen ter identificatie zijn toegelaten: het maken van fotografische opnamen, het nemen van vingerafdrukken en het nemen van lichaamsmaten."
3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar
Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.
De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:
"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
In artikel 22 van de Ambtsinstructie ligt aldus besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheid om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
4. Reglement Arrestantenzorg Politie Brabant-Noord van 1 mei 1997
"5.6 Lectuur
Het verschaffen van lectuur van arrestanten is toegestaan, tenzij dit in het kader van het onderzoek ongewenst is. Voordat tot het verstrekken wordt overgegaan dient hierover overleg te worden gepleegd met de ambtenaar die onderzoek tegen de arrestanten verricht."
5. Wet Nationale ombudsman
Artikel 26, tweede lid
"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijke geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop de uitspraak steunt of mede steunt, in acht."
6. Uitvoeringsregeling Strafpiketdienst Raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch, december 1993
"2. melding van de inverzekeringstelling
Van elke inverzekeringstelling geeft de officier van justitie of de hulpofficier van justitie van het politiebureau waar de inverzekeringgestelde zich bevindt onverwijld bericht aan de op het rooster dienstdoende advocaat. (…)
6. voorkeuradvocaat
Het politiebureau meldt aan de dienstdoende piketadvocaat op het bevel tot inverzekeringstelling indien de verdachte een voorkeuradvocaat opgeeft.
Indien de piketadvocaat de voorkeuradvocaat niet kan bereiken of indien deze niet bereid is de verdachte te bezoeken, dan bezoekt de piketadvocaat de verdachte zelf. Totdat de voorkeuradvocaat de verantwoordelijkheid heeft overgenomen, berust deze derhalve bij de piketadvocaat."
7. Beschikking voorkeurspiketadvocaat (Beschikking van de minister van Justitie van 9 januari 1987)
Artikel 3
"…Indien een in verzekering gestelde verdachte vraagt om een bepaalde advocaat en deze bereid is rechtsbijstand te verlenen, kan het contactpunt aan dit verzoek voldoen…”
8. Invoeringswet Wetboek van Strafvordering
Artikel 222, eerste en derde lid (vervallen per 1 maart 2002)
"1. Maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen tijdens het gerechtelijk vooronderzoek door den rechter-commissaris en anders door den officier van justitie ten opzichte van den verdachte worden bevolen. Kan het optreden van den officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid toe aan den hulpofficier, die de inverzekeringstelling heeft gelast.
3. Indien de verdachte tegen eenigen maatregel bezwaar maakt, wordt die niet uitgevoerd, tenzij degene, die den maatregel heeft bevolen, de uitvoering nog tijdens de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht."
9. Besluit inverzekeringstelling (Besluit van 4 december 1925, Stb. 460)
Artikel 6 (vervallen per 1 maart 2002)
"1. Ten aanzien van de in verzekering of in voorlopige hechtenis gestelde personen kunnen door de onderscheidenlijk in artikel 225 en 225 van de Invoeringswet Strafvordering bedoelde autoriteiten op den daarbij aangewezen voet de maatregelen worden bevolen, die deze in het belang van het onderzoek noodzakelijk achten.
2. Als zoodanige maatregelen kunnen onder meer worden bevolen:
(…)
c. het photograferen, al dan niet in bepaalde standen;
d. het nemen van vingerafdrukken en lichaamsmaten…"