2003/205

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat gedeputeerde staten van de provincie Overijssel:

tot op het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (15 oktober 2002) nog geen inhoudelijke reactie hebben gegeven op zijn brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli 2002;

hem niet tussentijds hebben bericht over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van deze brieven;

bij brief van 18 september 2002 zijn klacht van 25 juli 2002 kennelijk ongegrond hebben verklaard.

Beoordeling

1. Inleiding

In de Nota beleidsregels faunabeheer is vastgelegd hoe de provinciale bestuursorganen (zullen) omgaan met de bevoegdheden die zij hebben gekregen in de Flora- en faunawet. Naast de nota is tevens vastgesteld de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel, waarin provinciale staten van de provincie Overijssel gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 65, lid 4, van de Flora- en faunawet om aan grondgebruikers een algemene vrijstelling te verlenen van bepaalde verboden in de wet.

De Nota beleidsregels faunabeheer is op 29 oktober 2002 vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel. De Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel is door provinciale staten op 11 december 2002 vastgesteld. Met het vaststellen van deze laatste verordening zijn alle provinciale taken op grond van de Flora- en faunawet ingevuld.

De nota en de verordening zijn voorbereid in een openbare voorbereidingsprocedure. De provinciale inspraakverordening verwijst naar de procedure van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond). In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure hebben het ontwerp van de nota en de verordening in de periode van 24 april tot en met 7 juni 2002 bij de provincie Overijssel ter inzage gelegen.

2. Ten aanzien van de klacht

1. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot de vaststelling van de Nota beleidsregels faunabeheer (door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel) en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel (door provinciale staten van de provincie Overijssel) zond verzoeker de provincie Overijssel een op 31 mei 2002 gedateerde brief waarin hij zijn zienswijze gaf ter zake van het ontwerp van de nota. In vervolg op zijn brief van 31 mei 2002 zond verzoeker de provincie Overijssel brieven van 8 en 19 juli 2002 waarin hij aan de orde stelde de bevoegdheden van de provincie Overijssel op grond van de Flora- en faunawet c.q. het hanteren daarvan door de provincie. In de brief van 8 juli 2002 stelde verzoeker in dit verband aan de orde de door hem veronderstelde, door een met naam genoemde jager, ingestelde mediahetze tegen vossen. In de brief van 19 juli 2002 stelde verzoeker in dit verband aan de orde een volgens hem ten onrechte verleende ontheffing voor het doodschieten van grauwe ganzen bij Kampen. Hij verzocht de provincie Overijssel de ontheffing onverwijld ongedaan te maken.

2. Verzoeker klaagt erover dat gedeputeerde staten van de provincie Overijssel tot op het moment dat hij zich wendde tot de Nationale ombudsman (15 oktober 2002) nog geen inhoudelijke reactie had gegeven op bedoelde brieven. Tevens klaagt verzoeker erover dat gedeputeerde staten hem niet tussentijds hebben bericht over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van zijn brieven.

3. Gedeputeerde staten bevestigden de ontvangst van verzoekers brieven van 31 mei, 8 en 19 juli 2002 op respectievelijk 6 juni, 30 juli en 23 juli 2002. In de ontvangstbevestiging van 6 juni 2002 werd aangegeven dat de zienswijze van verzoeker werd betrokken bij de vaststelling van de Nota beleidsregels faunabeheer en dat de behandeling van de inspraakreacties eind juni 2002 plaats zou vinden waarna zo spoedig mogelijk een antwoord op de zienswijze zou volgen. In de ontvangstbevestiging van 30 juli 2002 werd aangegeven dat gedeputeerde staten bezig waren de zienswijzen te verwerken en dat naar verwachting eind augustus over de zienswijzen een oordeel kon worden gevormd. Tevens werd in deze laatste ontvangstbevestiging ingegaan op de door verzoeker veronderstelde mediahetze tegen vossen. Ingegaan werd op de per 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet in relatie tot de situatie dat de vos schade veroorzaakt aan de flora en fauna. In zoverre mist de klacht dat gedeputeerde staten niet inhoudelijk zijn ingegaan op verzoekers brieven - wat er overigens ook zij van dit antwoord - feitelijke grondslag.

In de ontvangstbevestiging van 23 juli 2002 werd meegedeeld dat werd gestreefd naar een antwoordtermijn van acht weken.

Daarnaast werd verzoeker in reactie op zijn brief van 12 augustus 2002 door gedeputeerde staten met een brief van 14 augustus 2002 geïnformeerd over de behandeling van zijn brieven van 31 mei, 8 en 19 juli 2002. In deze laatste brief werd gerefereerd aan de informatie zoals verstrekt in de brief van gedeputeerde staten van 30 juli 2002.

4. Gezien hetgeen onder 3. is overwogen, wordt geconstateerd dat verzoeker door gedeputeerde staten in eerste instantie over de behandeling van zijn brieven in de ontvangstbevestigingen alsmede een brief van 14 augustus 2002 is geïnformeerd. Hierbij wordt overigens aangetekend dat het de voorkeur had verdiend dat in de ontvangstbevestiging van 30 juli 2002 wat betreft de over de behandelingsprocedure verleende informatie ook expliciet een koppeling was gemaakt met verzoekers andere brieven, met name zijn brief van 31 mei 2002.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

5. Opgemerkt wordt dat de brieven van verzoeker blijkens informatie van gedeputeerde staten in behandeling zijn genomen als zienswijze op de ontwerp-Nota beleidsregels faunabeheer/Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel. Dit is gezien de problematiek die aan deze brieven ten grondslag ligt in beginsel te billijken. Echter, in de brieven van verzoeker van 8 en 19 juli 2002 stelt verzoeker tevens punten aan de orde die dermate concreet zijn dat die zich voor een afzonderlijke beantwoording lenen. Wat betreft de in de brief van 8 juli 2002 aan de orde gestelde door verzoeker veronderstelde mediahetze tegen vossen, geldt dat gedeputeerde staten dit laatste hebben onderkend, en daar in de ontvangstbevestiging ook inhoudelijk op in zijn gegaan. Wat betreft de in de brief van 19 juli 2002 aan de orde gestelde verleende ontheffing voor het doodschieten van grauwe ganzen bij Kampen en het verzoek die ontheffing onverwijld in te trekken, wordt geconstateerd dat gedeputeerde staten dit laatste niet hebben onderkend. Immers, op dit punt is geen afzonderlijke inhoudelijke reactie meer gevolgd. Dit laatste is niet juist.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk

6. De reactienota (verslag) op de ontvangen zienswijzen op de ontwerp-Nota beleidsregels faunabeheer is door gedeputeerde staten vastgesteld in de vergadering van 10 september 2002. Naar gedeputeerde staten aangaven, was op dat moment de uitkomst van het besluitvormingstraject nog niet duidelijk. De meningen in provinciale staten over enkele onderwerpen in de nota liepen sterk uiteen, en ook landelijk waren er actuele ontwikkelingen die van invloed konden zijn op het provinciale beleid. Dit vormde voor gedeputeerde staten aanleiding om te wachten met het toezenden van een inhoudelijke reactie aan verzoeker (en andere insprekers) naar aanleiding van zijn (hun) zienswijze. Een inhoudelijke reactie werd pas verstuurd nadat provinciale staten op 11 december 2002 de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel hadden vastgesteld. Dit laatste is naar het oordeel van de Nationale ombudsman te billijken. In dit verband is van belang het verband tussen de Nota beleidsregels faunabeheer, vast te stellen door gedeputeerde staten, en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel, vast te stellen door provinciale staten (zie onder Inleiding).

Echter, zoals gedeputeerde staten in de reactie op de klacht ook onderkennen, is het niet juist dat aan verzoeker (en de andere insprekers) ter zake geen tussenbericht is gezonden.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

7. Op 29 november 2002 hebben gedeputeerde staten alsnog aan verzoeker een tussenbericht gezonden. Hierin werd aangegeven dat gedeputeerde staten mede gelet op zowel de landelijke als provinciale “discussie” als bovenbedoeld tot dan toe nog geen definitief standpunt in hadden kunnen nemen. Meegedeeld werd dat op dat moment behandeling in provinciale staten op 11 december 2002 was gepland, en dat afhankelijk van de besluitvorming zo spoedig mogelijk zou worden bericht.

Aldus hebben gedeputeerde staten verzoeker alsnog tussentijds bericht over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van zijn brieven.

8. De Nota beleidsregels faunabeheer is door gedeputeerde staten bij besluit van 29 oktober 2002 vastgesteld. Bij besluit van 11 december 2002 is de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel vastgesteld door provinciale staten. Met dit laatste besluit zijn alle provinciale taken op grond van de Flora- en faunawet ingevuld. Bekendmaking hiervan vond plaats in het Provinciaal Blad van 28 januari 2003.

9. Gedeputeerde staten hebben verzoeker (en de andere insprekers) met een brief van 27 januari 2003 geïnformeerd over de onder 8. bedoelde besluitvorming. In de brief werd aangegeven dat van verzoeker een zienswijze was ontvangen inzake het ontwerp van de onderhavige nota/verordening die in de periode van 24 april tot en met 7 juni 2002 ter inzage hebben gelegen. Meegedeeld werd dat alle ingekomen zienswijzen (reacties) waren verwerkt en zijn betrokken in de besluitvorming over de nota en de verordening. Er werd op gewezen dat door tal van inhoudelijke vraagpunten en ook meningsverschillen het proces van besluitvorming meer tijd heeft gevraagd dan aanvankelijk werd voorzien, en dat was besloten verzoeker (en de andere insprekers) niet eerder definitief te berichten dan nadat provinciale staten de verordening hadden vastgesteld.

Inhoudelijk werd volstaan met een verwijzing naar de Nota beleidsregels faunabeheer en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel.

10. Zoals hierboven onder 6. is overwogen, acht de Nationale ombudsman het te billijken dat gedeputeerde staten hebben besloten verzoeker (en andere insprekers) pas definitief te berichten aangaande de door hem (hen) ingebrachte zienswijze nadat provinciale staten de verordening hadden vastgesteld. Voorts wordt opgemerkt dat de periode tussen 11 december 2002, de datum waarop provinciale staten de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel hadden vastgesteld en waarmee alle provinciale taken op grond van de Flora- en faunawet waren ingevuld, en 27 januari 2003, de datum waarop verzoeker (en de andere insprekers) van gedeputeerde staten het bewuste definitieve bericht kregen toegezonden, weliswaar ruim is, doch niet zodanig dat dit de toets der kritiek niet meer zou kunnen doorstaan. In dit verband wordt opgemerkt dat de bekendmaking van de vaststelling van de nota en de verordening vrijwel gelijktijdig plaatsvond in het Provinciaal Blad van 28 januari 2003. Dat gedeputeerde staten wat betreft de inhoud van de reactie op de ingediende zienswijze hebben volstaan met een verwijzing naar de Nota beleidsregels faunabeheer en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel acht de Nationale ombudsman in beginsel eveneens te billijken. In dit verband wordt er op gewezen dat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet is voorgeschreven dat een bestuursorgaan verplicht is om bij de bekendmaking van het besluit te reageren op hetgeen in het kader van de voorbereidingsprocedure naar voren is gebracht. Wel dient een naar voren gebrachte zienswijze in de voorbereiding van een besluit op een aanvraag of over een ontwerp te worden betrokken (zie onder Achtergrond). Het betrekken van de door verzoeker naar voren gebrachte zienswijze in de besluitvorming is blijkens de in de vergadering van 10 september 2002 van gedeputeerde staten vastgestelde reactienota ook gebeurd. Voorts speelt in dit verband een rol dat aan verzoeker een ingang is geboden voor het

geval hij nog vragen zou hebben. Immers, aangegeven is dat hij zich in dat geval kon wenden tot een met naam genoemde medewerker van de provincie Overijssel.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

11. Ten slotte ziet de klacht van verzoeker op het feit dat gedeputeerde staten zijn klacht van 25 juli 2002 bij brief van 18 september 2002 kennelijk ongegrond hebben verklaard. Gedeputeerde staten hebben in de beslissing op de klacht geconstateerd dat uit het vooronderzoek was gebleken dat verzoeker zich beklaagde over het niet tijdig ontvangen van ontvangstbevestigingen op zijn brieven. Onder verwijzing naar de norm van de Nationale ombudsman dat een ontvangstbevestiging binnen twee weken na ontvangst van de brief moet worden verzonden, verklaarden gedeputeerde staten verzoekers klacht kennelijk ongegrond om reden dat de ontvangst van diens brieven (op één na) ruim binnen de twee-wekentermijn was bevestigd. Wat hiervan ook zij, opgemerkt wordt dat de klacht, zoals die door verzoeker is ingediend, eveneens omvat het traineren van de inhoudelijke afhandeling van zijn brieven (zienswijze). Tegen deze achtergrond wordt opgemerkt dat gedeputeerde staten in redelijkheid niet hebben kunnen komen tot hun constatering dat de klacht (enkel) zag op het niet tijdig ontvangen van ontvangstbevestigingen op verzoekers brieven. Voor zover gedeputeerde staten in dit verband opmerken dat op het moment van afhandeling van de klacht werd verwacht dat op korte termijn - ongeveer gelijktijdig met de klacht - inhoudelijk gereageerd zou kunnen worden op de brieven (zienswijze) van verzoeker, snijdt dit argument in dit verband geen hout. Dit temeer nu deze verwachting niet bewaarheid is geworden. Dit betekent dat gedeputeerde staten aan de klacht van verzoeker een te beperkte strekking hebben gegeven. Het is dan ook niet juist dat de klacht, op basis van bedoelde te beperkte strekking, als kennelijk niet gegrond is beoordeeld. Het feit dat verzoeker in het kader van de behandeling van de klacht heeft aangegeven enkel schriftelijk te willen communiceren, is in dit verband overigens niet relevant.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

12. In reactie op de klacht hebben gedeputeerde staten nog aan de orde gesteld de wijze waarop verzoeker zijn klacht heeft verwoord alsmede de toonzetting in zijn brieven. Naar het oordeel van gedeputeerde staten overschrijdt verzoeker de grens van het betamelijke ver.

Alhoewel dit aspect buiten de klachtomschrijving valt, is er aanleiding daaromtrent in algemene zin het volgende op te merken.

Het uitgangspunt van de overheid moet zijn dat op brieven van burgers in beginsel een reactie volgt. De aanduiding `in beginsel' wijst evenwel op een voorbehoud, namelijk het voorbehoud dat niet altijd hoeft te worden gereageerd of in ieder geval niet inhoudelijk. Dat laatste geldt bijvoorbeeld in het geval van brieven die een beledigende toonzetting hebben. Uiteraard is het moeilijk daarvoor een eenduidige norm te stellen. Wanneer echter de toonzetting min of meer unaniem beoordeeld als beledigend overkomt, kan het bestuursorgaan van inhoudelijke beantwoording afzien. In zo'n geval dient de burger in kwestie wel meegedeeld te worden dat en waarom van inhoudelijke beantwoording wordt afgezien.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel is gegrond op de volgende punten:

het niet aan verzoeker versturen van een tussenbericht nadat in september 2002 was gebleken dat de uitkomst van het besluitvormingstraject nog niet duidelijk was, en om die reden was besloten om te wachten met het toezenden van een inhoudelijke reactie aan verzoeker naar aanleiding van zijn zienswijze;

het uitblijven van een inhoudelijke reactie op de in de brief van verzoeker van 19 juli 2002 aan de orde gestelde ontheffing voor het doodschieten van grauwe ganzen bij Kampen en het verzoek die ontheffing onverwijld in te trekken;

het door gedeputeerde staten kennelijk ongegrond verklaren van verzoekers klacht van 25 juli 2002.

Voor het overige is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 17 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 15 oktober 2002, van de heer S. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd gedeputeerde staten van de provincie Overijssel verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd gedeputeerde staten van de provincie Overijssel een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reacties van betrokkenen gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. inleiding

1. In de Nota beleidsregels faunabeheer is vastgelegd hoe de provinciale bestuursorganen (zullen) omgaan met de bevoegdheden die zij hebben gekregen in de Flora- en faunawet. Naast de nota is tevens vastgesteld de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel, waarin provinciale staten gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 65, lid 4, van de Flora- en faunawet om aan grondgebruikers een algemene vrijstelling te verlenen van bepaalde verboden in de wet.

De Nota beleidsregels faunabeheer is op 29 oktober 2002 vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel. De Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel is door provinciale staten van de provincie Overijssel op 11 december 2002 vastgesteld. Met het vaststellen van deze laatste verordening zijn alle provinciale taken op grond van de Flora- en faunawet ingevuld.

De nota en de verordening zijn voorbereid in een openbare voorbereidingsprocedure. De provinciale inspraakverordening verwijst naar de procedure in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond). In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure hebben het ontwerp van de nota en de verordening in de periode van 24 april tot en met 7 juni 2002 bij de provincie Overijssel ter inzage gelegen.

B. Feiten

1. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot de vaststelling van de Nota beleidsregels faunabeheer (door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel) en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel (door provinciale staten van de provincie Overijssel) zond verzoeker de provincie Overijssel een op 31 mei 2002 gedateerde brief waarin hij zijn zienswijze gaf ter zake van het ontwerp van de nota.

2. Gedeputeerde staten van de provincie Overijssel bevestigden op 6 juni 2002 de ontvangst van verzoekers brief van 31 mei 2002. In de ontvangstbevestiging werd het volgende meegedeeld:

“…Uw brief, waarin u uw zienswijze heeft ingediend op de Nota beleidsregels Faunabeheer is bij ons op 4 juni 2002 binnengekomen. Uw zienswijze wordt betrokken bij de vaststelling van het desbetreffende plan.

De behandeling van de inspraakreacties vindt eind juni 2002 plaats. Daarna ontvangt u zo spoedig mogelijk een antwoord op uw zienswijze.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de bovengenoemde medewerker.

Zo nodig zullen wij u tussentijds op de hoogte stellen van de afhandeling van uw brief…”

3. In vervolg op zijn brief van 31 mei 2002 zond verzoeker de provincie Overijssel op 8 en 19 juli 2002 brieven waarin hij aan de orde stelde de bevoegdheden van de provincie op grond van de Flora- en faunawet c.q. het hanteren daarvan door de provincie. In de brief van 8 juli 2002 stelde verzoeker in dit verband aan de orde de door hem veronderstelde, door een met naam genoemde jager, ingestelde mediahetze tegen vossen. In de brief van 19 juli 2002 stelde verzoeker in dit verband aan de orde een volgens hem ten onrechte door de provincie Overijssel verleende ontheffing voor het doodschieten van grauwe ganzen bij Kampen. Hij verzocht de provincie Overijssel de ontheffing onverwijld ongedaan te maken.

4. Gedeputeerde staten van de provincie Overijssel bevestigden op 23 juli 2002 de ontvangst van verzoekers brief van 19 juli 2002. In de ontvangstbevestiging werd het volgende meegedeeld:

“…Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw brief, welke wij op 22 juli 2002 ontvingen.

Wij streven ernaar om uw brief binnen acht weken te beantwoorden.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met bovengenoemde medewerker.

Zo nodig zullen wij u tussentijds op de hoogte stellen van de afhandeling van uw brief…”

5 Verzoeker diende op 25 juli 2002 bij de klachtadviescommissie van de provincie Overijssel een klacht in over de wijze van behandeling van zijn brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli 2002. In zijn klachtbrief voerde verzoeker - voor zover hier relevant - het volgende aan:

“…Klacht inzake traineren inhoudelijke afhandeling van mijn zienswijze/commentaar op Nota beleidsregels en Faunabeheer, dd 31 mei jl., intensioneel negeren van mijn brief dd 8 juli jl. (+ 2 bijlagen) inzake mediahetze door jager geregisseerd, tot 3 maal toe mijn expliciete verzoek om ontvangstbevestiging toe te sturen intensioneel genegeerd, i.c. dus geweigerd.

Ten slotte: in de ontvangstbevestiging (deze was reeds bij de balie bevestigd…) dd 23-7 jl. tracht (de provincie Overijssel; N.o.) de inhoudelijke afhandeling van mijn brief dd 19-7 jl. te traineren in strijd met de Algemene wet bestuursrecht waar het de afhandelingtermijn betreft, en wederom negeert hij mijn brief dd 8 juli jl. Dit gaat zo maar door!…”

6. Met een brief van 30 juli reageerden gedeputeerde staten van de provincie Overijssel op verzoekers brief van 8 juli 2002:

“…Uw brief over de door u geconstateerde “mediahetze” rond de vos van 8 juli 2002 hebben wij in goede orde ontvangen. Bij brief van 14 juli 2002 verzoekt u ons een ontvangstbevestiging te sturen.

Zoals u terecht opmerkt, is per 1 april 2002 de Flora- en faunawet in werking getreden. Met name op het gebied van het beheer en de bestrijding van door de bij deze wet beschermde diersoorten, kent de wet een heel aantal bevoegdheden aan de provincie, i.c. Gedeputeerde Staten, toe. Indien de vos schade veroorzaakt aan de flora en fauna (onder andere de weidevogels), kunnen wij op grond van artikel 68 van de wet, ontheffing verlenen van het wettelijk verbod de vos opzettelijk te verontrusten of te doden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot de wijze waarop de provincie haar bevoegdheden op grond van de Flora- en faunawet wenst aan te wenden, is een Nota beleidsregels faunabeheer in procedure.

Op dit moment zijn wij bezig de zienswijzen te verwerken die wij op de terinzagelegging van deze nota hebben ontvangen. Naar verwachting zullen wij eind augustus 2002 over deze zienswijzen een oordeel kunnen vormen. Uw brief zullen wij daarbij betrekken…”

7. Eveneens op 30 juli 2002 bevestigde de klachtadviescommissie de ontvangst van verzoekers klachtbrief van 25 juli 2002:

“…Hierbij bevestig ik u de ontvangst op 25 juli 2002, van uw brief, gedateerd 25 juli 2002, met bijlagen. In deze brief dient u een klacht in met betrekking tot de wijze van omgaan met uw brieven d.d. 31 mei, 8 juli en 19 juli 2002 (…).

Het vooronderzoek met betrekking tot uw klacht is inmiddels gestart.

Binnen ongeveer twee weken zal ik u nader informeren over de voortgang van het onderzoek…”

8. Op 1 augustus 2002 schreef de klachtadviescommissie verzoeker het volgende:

“…Naar aanleiding van uw klacht zou ik, met betrekking tot het vooronderzoek, zoals vermeld in mijn brief van 30 juli jl, graag telefonisch contact met u opnemen. Daar uw telefoonnummer niet te achterhalen is, verzoek ik u vriendelijk om contact met mij op te nemen via telefoonnummer X…”

9. Verzoeker reageerde met een brief van 2 augustus 2002 op de brief van de klachtadviescommissie van 1 augustus 2002:

“…Uw brief dd 1-8 jl. waarin u uw wens kenbaar maakt om met mij telefonisch in kontakt te treden heb ik in goede orde ontvangen.

Ik beschik inderdaad niet over telefoon, computer of mobilofoon, u zult mede gelet op het vereiste dat u klachtbehandeling schriftelijk dient af te handelen op dusdanige wijze met mij behoren te communiceren.

Mede gelet op de recent ontvangen brief van (gedeputeerde staten van de provincie Overijssel van 30 juli 2002, zie onder 6.; N.o.) is het eens te meer duidelijk dat men mijn brieven niet inhoudelijk wenst te beantwoorden, al mijn vragen blijven onbeantwoord! Ook de inhoud van mijn brief dd 8 juli jl. bleef volkomen genegeerd en onbeantwoord + men traineert afhandeling van brief dd 19-7 jl…”

10. Hierop nodigde de klachtadviescommissie verzoeker bij brief van 6 augustus 2002 uit voor een persoonlijk gesprek op 14 augustus 2002 inzake de behandeling van diens klacht.

11. Verzoeker reageerde met een brief van 7 augustus 2002:

“…De Prov.ov is niet van zins mijn brieven dd 31 mei jl., 8 juli jl. en 19 juli jl. inhoudelijk te beantwoorden en alle vragen te beantwoorden. Tevens houdt men zich niet aan de daartoe geëigende termijnen. (Awb)

Tot nu toe beschouw ik uw correspondentie als een weigering mijn klachten inhoudelijk te behandelen.

Indien u deze daadwerkelijk niet wenst te behandelen, dan kunt u mij dat uitsluitend schriftelijk verwittigen, u krijgt mij niet en nooit te spreken.

Hopelijk ben ik nu duidelijk genoeg…”

12. Met een brief van 12 augustus 2002 verzocht verzoeker de provincie Overijssel om een inhoudelijke behandeling van zijn brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli 2002. gedeputeerde staten reageerden op 14 augustus 2002 op deze brief:

“…Zoals wij ook in onze brief van (30 juli 2002, zie onder 6; N.o.) hebben aangegeven, zullen wij u niet eerder inhoudelijk kunnen informeren dan nadat wij een definitief standpunt hebben ingenomen op de ingekomen zienswijzen op onze Nota beleidsregels faunabeheer.

Naar verwachting zal dit eind augustus 2002 plaatsvinden. U ontvangt hierna zo spoedig mogelijk bericht van ons. Tot aan dat moment zullen wij op uw eventuele vervolgverzoeken om inhoudelijke behandeling niet meer reageren…”

13. Gedeputeerde staten van de provincie Overijssel handelden op 17 september 2002 de klacht van verzoeker van 25 juli 2002 af. De klacht werd kennelijk ongegrond verklaard. De inhoud van deze beslissing luidde:

“…In uw brief van 25 juli 2002 heeft u een klacht ingediend met betrekking tot de wijze van omgaan met uw brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli 2002 (…).

Uit het vooronderzoek is gebleken dat u zich beklaagt over het niet tijdig ontvangen van ontvangstbevestigingen op uw brieven.

Wij hebben besloten uw klacht kennelijk ongegrond te verklaren.

De volgende overwegingen hebben ons tot deze conclusie gebracht.

De lijn van de Nationale ombudsman is dat een ontvangstbevestiging binnen twee weken na ontvangst van de brief moet worden verzonden.

Uw brief van 31 mei 2002 is op 4 juni 2002 op het provinciehuis ontvangen en betreft een zienswijze op de Nota beleidsregels Faunabeheer. Op 6 juni 2002 hebben wij de ontvangst van deze brief bevestigd (…).

Vervolgens heeft u op 8 juli 2002 en 19 juli 2002 nogmaals een brief verstuurd, ter aanvulling op de eerder ingediende zienswijze. Op 23 juli hebben wij de ontvangst van de brief van 19 juli 2002 bevestigd (…). De ontvangst van de brief van 8 juli 2002 hebben wij op 30 juli 2002 bevestigd en bovendien voorzien van een inhoudelijke reactie (…). U bent in die brief verder geïnformeerd over de zienswijzeprocedure.

Op 30 juli 2002 hebben wij ook de ontvangst van uw klacht bevestigd (…). Direct is het vooronderzoek met betrekking tot uw klacht gestart en heeft u de folder “Klacht over uw provincie?” ontvangen. In het kader van het vooronderzoek, mede in verband met het zoeken naar een oplossing in den minne, heeft de secretaris van de klachtadviescommissie gepoogd telefonisch contact met u te zoeken. Daar uw telefoonnummer niet te achterhalen was, heeft hij u schriftelijk op 1 augustus 2002 vriendelijk verzocht contact met hem op te nemen. U heeft vervolgens op 2 augustus 2002 schriftelijk aangegeven niet te beschikken over een telefoon. In deze brief heeft u medegedeeld dat de secretaris van de klachtadviescommissie schriftelijk met u behoort te communiceren. In antwoord op deze brief heeft de secretaris van de klachtadviescommissie u per brief van 6 augustus 2002 uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek in het provinciehuis. Tenslotte heeft u op 7 augustus 2002 schriftelijk laten weten dat de secretaris u niet en nooit te spreken krijgt.

Gelet op het feit dat al uw brieven (op één na) ruim binnen de twee-wekentermijn zijn bevestigd verklaren wij uw klacht ongegrond. Aangezien u tevens duidelijk hebt aangegeven uitsluitend schriftelijk te willen communiceren zien wij af van een hoorzitting. Uw klacht verklaren wij daarmee kennelijk ongegrond. Wij gaan ervan uit dat hiermee uw klacht voldoende is afgehandeld. Verdere correspondentie hieromtrent zullen wij ter zijde leggen…”

14. Verzoeker reageerde met een brief van 19 september 2002:

“…Mijn klachten dat mijn brieven (zienswijze) dd 31-05, 8-07 jl. en 19-7 jl. niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn inhoudelijk worden afgehandeld plus al mijn vragen beantwoord, blijft dus onverkort gehandhaafd en u geeft nu zwart op wit te kennen mijn klachten niet inhoudelijk te willen behandelen…”

15. Gedeputeerde staten van de provincie Overijssel antwoordden op 27 september 2002:

“…Hierbij bevestig ik de ontvangst op 23 september 2002, van uw brief gedateerd 19 september 2002. In deze brief geeft u aan zich niet te kunnen vinden in de wijze van klachtafhandeling en het niet eens te zijn met de uitkomst van de klachtenprocedure.

Zoals vermeld in onze brief van 17 september 2002 (…) staat voor u de mogelijkheid open om hierover beklag te doen bij de Nationale ombudsman.

Wij beschouwen uw brief hiermee voldoende beantwoord en herhalen dat wij verdere correspondentie hieromtrent voortaan terzijde zullen leggen…”

16. Gedeputeerde staten van de provincie Overijssel zonden verzoeker op 29 november 2002 een tussenbericht met de volgende inhoud:

“…In de periode van 24 april 2002 tot en met 7 juni 2002 heeft onze nota Beleidsregels faunabeheer ter inzage gelegen. U hebt ons uw zienswijze op deze nota gegeven. Wij hebben u destijds geïnformeerd over de vervolgprocedure van de nota. Ook hebben wij aangegeven op korte termijn onze reactie op uw zienswijze te zullen geven. Mede gelet op zowel de landelijke als provinciale “discussie” over dit onderwerp hebben wij tot nu toe nog geen definitief standpunt kunnen innemen.

Op dit moment is behandeling in Provinciale Staten op 11 december 2002 gepland. Afhankelijk van de besluitvorming zullen wij u zo spoedig mogelijk berichten…”

17. Met een brief van 23 januari 2003, verzonden op 27 januari 2003, gaven gedeputeerde staten van de provincie Overijssel verzoeker een inhoudelijke reactie op zijn brieven van 31 mei, 8 en 19 juli in die zin dat verzoeker werd geïnformeerd over de verwerking van de in de bewuste brieven neergelegde zienswijze in relatie tot de besluitvorming over de Nota beleidsregels faunabeheer respectievelijk de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel. De inhoud van de brief luidde:

“…Hierbij stellen wij u in kennis van ons besluit van 29 oktober 2002 en het besluit van Provinciale Staten van 11 december 2002 over de Nota beleidsregels faunabeheer respectievelijk de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel. De nota en de verordening geven aan hoe de provincie haar bevoegdheden op grond van de Flora- en faunawet wil uitoefenen.

In de periode van 24 april tot en met 7 juni 2002 heeft het ontwerp van de nota en de verordening ter inzage gelegen. Wij hebben van u een zienswijze ontvangen. Alle ingekomen zienswijzen reacties hebben wij verwerkt en zijn betrokken in de besluitvorming over de nota en de verordening. Door tal van inhoudelijke vraagpunten en ook meningsverschillen heeft het proces van besluitvorming meer tijd gevraagd dan wij aanvankelijk hadden voorzien. Wij hebben gemeend u niet eerder definitief te berichten dan nadat Provinciale Staten de verordening hadden vastgesteld. Hiervan hebben wij u onlangs in kennis gesteld.

Voor de inhoud hopen wij te kunnen volstaan met u te verwijzen naar de Nota beleidsregels faunabeheer en de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel…”

Brieven met een gelijke inhoud werden verzonden aan de andere insprekers.

c. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

d. Standpunt Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel

In reactie op de klacht deelden gedeputeerde staten van de provincie Overijssel bij brief van 10 december 2002 het volgende mee:

“…In algemene zin komen wij tot de conclusie dat de gedragingen van (medewerkers van) de provincie jegens (verzoeker; N.o.) voldoen aan eisen van behoorlijk bestuur.

In de interne klachtprocedure is (verzoeker; N.o.) open tegemoet getreden en is uitdrukkelijk geprobeerd om met hem in gesprek te komen. (Verzoeker; N.o.) stelde geen prijs daarop. Omdat op het moment van de interne klachtbehandeling werd voorzien dat spoedig inhoudelijk op de ingediende zienswijzen kon worden gereageerd, is de klachtbehandeling alleen gericht geweest op de ontvangstbevestigingen. De klacht werd op dat punt ongegrond verklaard.

Inhoudelijk zijn de reacties van (verzoeker; N.o.) opgenomen in de voorbereiding van de Nota beleidsregels Faunabeheer. (Verzoeker; N.o.) is daarover geïnformeerd, laatstelijk bij brief van 30 juli 2002, waarin de verwachting werd uitgesproken dat eind augustus een oordeel zou worden gevormd over de zienswijzen. De `reactienota' is door ons college vastgesteld in de vergadering van 10 september 2002. De uitkomst van het besluitvormingstraject was en is echter nog niet duidelijk. De meningen in Provinciale Staten zijn sterk verdeeld en ook landelijk zijn er actuele ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het provinciale beleid. Om die reden is gewacht met het toezenden van een inhoudelijke reactie.

Hierover werd geen tussenbericht aan (verzoeker; N.o.) verzonden, noch aan de andere insprekers. Overigens nemen wij aan dat zij niet volledig onbekend zijn met de voortgang van de besluitvorming. In de media wordt veelvuldig bericht over deze kwestie. De agenda's en besluitenlijsten van vergaderingen van onze college en Provinciale Staten en haar commissies zijn openbaar en worden gepubliceerd op internet. In sommige gevallen zijn insprekers ook mondeling geïnformeerd over de stand van zaken.

Niettemin is het niet verzenden van een tussenbericht ons inziens reden om de klacht van (verzoeker; N.o.) gegrond te verklaren. Inmiddels is door ons alsnog een tussenbericht verzonden (…).

(…) willen we nog kort ingaan op de wijze waarop (verzoeker; N.o.) zijn klacht heeft verwoord alsmede de toonzetting in zijn brieven. Ons inziens overschrijdt (verzoeker; N.o.) de grens van het betamelijke ver. Hij suggereert veelvuldig dat sprake is van belangenverstrengeling en zelfs corruptie (`de geur van misdadigheid in al z'n geledingen'). Voor medewerkers van de provincie - soms bij naam genoemd - zijn de ongefundeerde verdachtmakingen kwetsend en moeilijk te verteren.

Wij verzoeken u in uw oordeel aan te geven of er bijzondere omstandigheden denkbaar zijn - gelegen in de gedraging van de burger jegens het bestuursorgaan - waaronder het niet onbehoorlijk is de reactie op een zienswijze te beperken tot toezending van het betreffende besluit of een klacht buiten behandeling te laten, ongegrond te verklaren of eventueel op andere wijze af te doen.

(…)

De nota beleidsregels Faunabeheer (hierna: de nota) is geen Faunabeheersplan zoals bedoeld in de artikelen 29 en 30 van de Flora- en Faunawet (hierna: de wet). In de nota ligt vast hoe de provinciale bestuursorganen (zullen) omgaan met de bevoegdheden die zij hebben gekregen in de wet. Met de nota wordt tevens vastgesteld de verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel, waarin Provinciale Staten gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 65 lid 4 van de wet om aan grondgebruikers een algemene vrijstelling te verlenen van bepaalde verboden in de wet. (…) De nota en de verordeningen zijn voorbereid in een openbare voorbereidingsprocedure. De provinciale inspraakverordening verwijst naar de procedure in afdeling 3:4 van de Awb.

De oorspronkelijke planning zag er als volg uit.

2002 week 17- 23 april-juni ter inzage legging week 24-25 juni opstellen reactienota week 26 juni GS-behandeling week 27 en 34 juli-augustus horen faunafonds en faunabeheereenheden week 40 oktober behandeling statenadviescommissies week 42 oktober eventueel nieuwe behandeling GS week 46 november PS-behandeling week 47 november publicatie

2003 week 47-2 nov.-januari referendumperiode week 3 januari in werking treding

De behandeling van het voorstel heeft enige vertraging opgelopen; het onderwerp staat 11 december as. op de agenda voor de vergadering van Provinciale Staten.

(…) Hoewel de inspraakreacties in de vergadering van Gedeputeerde Staten zijn behandeld en wij op 10 september 2002 een reactienota hebben vastgesteld, kan nog niet worden aangegeven wat de uitkomst van het besluitvormingstraject zal zijn. Zoals opgemerkt lopen de meningen in Provinciale Staten over enkele onderwerpen in de nota sterk uiteen en zijn er ook landelijk ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het provinciale beleid. Om die reden is gewacht met toezending van de inhoudelijke reactie op de ingediende zienswijzen. In het inmiddels verzonden tussenbericht staat dat we kort na de behandeling in de Staten de insprekers inhoudelijk zullen informeren.

(…)

De ontvangstbevestiging van de brief van 8 juli 2002 (ontvangen 9 juli) werd verzonden op 30 juli 2002, overigens na een verzoek daartoe van (verzoeker; N.o.). Mede gelet op de inhoud van de ontvangstbevestiging en de informatie die (verzoeker; N.o.) eerder ontving over de procedure, achten wij dit niet onbehoorlijk. Wij zijn daarbij uitgegaan van de norm zoals vastgelegd in uw uitspraak van 18 december 1989 (AB 1990/148).

(…) Op het moment van de interne klachtprocedure was onze verwachting dat op korte termijn - ongeveer gelijktijdig met de klacht - inhoudelijk gereageerd zou kunnen worden op de ingediende zienswijzen. Die veronderstelling bleek later onjuist.

(…) De situatie rond de ontvangstbevestigingen was dermate duidelijk dat er o.i. redelijkerwijze geen twijfel mogelijk is over de conclusie dat de klacht op dat punt ongegrond was. Het `vooronderzoek' had vooral tot doel daarover te communiceren met (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) wenste niet daarop in te gaan…”

e. Reactie verzoeker

1. In zijn reactie van 15 januari 2003 op het standpunt van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel liet verzoeker - onder meer - het volgende weten:

“…Gezien het feit dat de Prov.Ov ook nu op basis van oneigenlijke argumenten, deleties en verdraaingen van feiten, c.q. zinssnedes mijnerzijds, en het voorzien van haar eigen subjectieve interpretaties aan hetgeen ik schreef, blijft weigeren mijn brieven inhoudelijk te beantwoorden, kan ik mijn klachtbrief (…) onverkort handhaven.

(…)

Zij blijven weigeren mijn vragen gesteld in mijn brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli jl. inhoudelijk te beantwoorden, zonder dat hier aan enig oprecht of deugdelijk motief enige causaliteit te verbinden is die dat "handelen” zou kunnen rechtvaardigen.

De Prov. Ov. probeert slechts de aandacht hiervan af te leiden.

Het geeft natuurlijk ook geen pas om de “politieke verwikkelingen” voor te wenden om maar niet inhoudelijk op mijn brieven te behoeven antwoorden en zich te verantwoorden voor het ten onrechte verlenen van de ontheffingen tav de Grauwe Ganzen, zie mijn brief aan hen van 19 juli jl.

(…)

Zij trachten mij voortdurend aan het lijntje te houden en de Prov.Ov. heeft reeds met haar brief dd 10 december aan u te kennen gegeven mijn brieven NIET inhoudelijk te willen beantwoorden, heel hun handelen was gekenmerkt door onwil en aan het lijntje houden, de toonzetting van mijn brieven wordt er dan niet vriendelijker op, men dient dus OORZAAK en GEVOLG in deze niet met elkaar te verwisselen!

(…)

Ook uit heel het handelen van die zogenaamde Interne Klachtencommissie bleek dat zij niet van zins is mijn klachten inhoudelijk te behandelen. Zie de gehele correspondentie met hen, de verklaring die nu achteraf wordt gegeven is wederom vergezocht en ongeloofwaardig.

(…)

Op 10 september jl. is de reactienota vastgesteld, zo lees ik in de brief van de provincie, dit was dus de uiterste termijn om mijn vragen inhoudelijk te beantwoorden!! Zij dient zich dus niet te verschuilen achter politieke verwikkelingen, zo blijven we aan de gang, binnenkort weer twee maal verkiezingen. Dmv dit soort drogredeneringen weigeren zij mijn vragen te beantwoorden. Zeker de brief van 8 juli en 19 juli jl. had allang beantwoord kunnen worden geheel los van die politieke verwikkelingen. Als zij toestemming geven om bijv. honderden grauwe ganzen bij Kampen kapot te laten schieten, dan dienen zij zich hiervoor te verantwoorden. (…)

Het feit dat de provincie “nog geen definitief standpunt” hadden ingenomen heeft hen toch ook nooit belet talloze ontheffingen te verlenen, hun onwil mijn brieven inhoudelijk te beantwoorden berust dus op ambtelijke willekeur.!!

Tevens heeft de Interne Klachtencommissie er zich met een Jantje van Leiden vanaf willen brengen…”

2. Met een brief van 24 februari 2003 schreef verzoeker de Nationale ombudsman (onder meer) aanvullend het navolgende:

“…Dat de Provincie ambtenaren naar uitvluchten zoeken om mij maar niet inhoudelijk te behoeven beantwoorden blijkt evenzeer uit (…) dezelfde standaardbrief aan de Stichting De FAUNABESCHERMING, die alle commentaarinzenders op het concept nota faunabeleidsplan ontvangen.

Feitelijk wordt iedereen afgescheept met een nietszeggende standaardbrief onder verwijzing naar haar decreet: het Faunabeleidsplan dd 29 oktober jl., plus besluit Prov. Staten dd 11 december jl., dat gespeend is van iedere wetenschappelijke onderbouwing (Daarnaast blijven dus mijn brieven van 8 juli en 19 juli jl. onbeantwoord). (…)

Juist ikzelf heb expliciet om een inhoudelijk antwoord op al mijn vragen verzocht in mijn brieven van 31 mei, 8 juli en 19 juli jl.

(…)

Ik besef dat u geen oordeel velt omtrent het beleid van de provincieambtenaren, maar als zij de “vermoorde onschuld” spelen, of voorwenden te “lijden onder hun eigen heilige verontwaardiging” wanneer ik terecht mijn verdenkingen ventileer tav hun (morele) belangenverstrengeling in deze, dan heb ik bij deze eens te meer duidelijk gemaakt dat zij mijn verdenkingen over zichzelf hebben afgeroepen gezien hun vooringenomen concept, het verdraaien van gegevens uit wetenschappelijke rapporten (RIN), het ontduiken van iedere bewijslast tav hun beleidskeuzes e.d. Geen enkele wetenschappelijke onderbouwing, en de rapporten van B., hun eigen ambtenaar, voldoen niet aan de wetenschappelijke criteria (en is geen onafhankelijk onderzoek).

Bovenal het lot der dieren interesseert hen geen snars, zij kunnen hun handen wassen in het bloed van duizenden onschuldige en weerloze dieren wiens bloed vergoten is. Ik vind dit “beleid” te walgelijk voor woorden…”

F. aanvullende informatie Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel

Daarnaar gevraagd verstrekten gedeputeerde staten van de provincie Overijssel met brieven van 4 en 11 april 2003 aan de Nationale ombudsman (onder meer) een afschrift van de besluitenlijst van de vergadering van provinciale staten van Overijssel d.d. 11 december 2002, de bekendmaking in het Provinciaal Blad van 28 januari 2003 van de vaststelling door provinciale staten op 11 december 2002 van de Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel en de vaststelling op 29 oktober 2002 door gedeputeerde staten van de Nota beleidsregels faunabeheer, alsmede de op 10 september 2002 door gedeputeerde staten vastgestelde reactienota op ontvangen zienswijzen over de ontwerp-Nota beleidsregels faunabeheer. In de reactienota - een verslag van de naar voren gebrachte zienswijzen - is een neerslag te vinden van de zienswijze van verzoeker en wat daarmee is gedaan in het kader van de besluitvorming.

Voorts liet een medewerker van de provincie Overijssel op 10 april 2003 telefonisch namens gedeputeerde staten weten dat de brieven van verzoeker van 8 en 19 juli 2002 in behandeling waren genomen als (aanvullende) zienswijze op de ontwerp-Nota beleidsregels faunabeheer/Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel om reden dat de inhoud van deze brieven deze ontwerpen raakt.

Achtergrond

Openbare voorbereidingsprocedure

In afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is de openbare voorbereidingsprocedure geregeld. Deze regeling is bedoeld voor besluiten waarbij grote aantallen belanghebbenden of geïnteresseerden dan wel aan het bestuur onbekende belanghebbenden betrokken kunnen zijn. Bedoelde afdeling is alleen van toepassing op de totstandkoming van besluiten wanneer een wettelijk voorschrift zulks bepaalt of het bestuursorgaan daartoe uitdrukkelijk besloten heeft.

Belanghebbenden bij het te nemen besluit kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp schriftelijk dan wel mondeling naar voren brengen. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

Van de naar voren gebrachte zienswijzen dient een verslag te worden opgemaakt.

De toepassing van de in afdeling 3.4 Awb opgenomen openbare voorbereidingsprocedure hangt nauw samen met het zorgvuldigheidsbeginsel. In dat opzicht kan afdeling 3.4 worden gezien als een uitwerking van het in artikel 3:2 Awb opgenomen vereiste dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent relevante feiten en af te wegen belangen.

In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 3:27 bij de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 Awb, is bij de voorbereidingsprocedure ingevolge afdeling 3.4 niet voorgeschreven dat het bestuursorgaan verplicht is om bij de bekendmaking van het besluit te reageren op hetgeen in het kader van de voorbereidingsprocedure naar voren is gebracht.

Instantie: Provincie Overijssel

Klacht:

Nog geen inhoudelijke reactie gegeven op brieven van verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Provincie Overijssel

Klacht:

Geen tussenbericht verstuurd nadat was gebleken dat besluitvormingstraject nog niet duidelijk was en om die reden gewacht met toezenden van een inhoudelijke reactie; uitblijven van inhoudelijke reactie op in de brief aan de orde gestelde ontheffing en verzoek die ontheffing in te trekken; klacht kennelijk ongegrond verklaard .

Oordeel:

Gegrond