2003/167

Rapport

Verzoekers klagen er ten eerste over dat twee met naam genoemde politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen in de nacht van 12 op 13 december 1998 hebben nagelaten adequate hulp te verlenen aan hun zoon, nadat hij betrokken was geweest bij een handgemeen met een aantal portiers in een discotheek te Stadskanaal. Na dit incident is verzoekers zoon naar huis gelopen, en is onderweg verongelukt.

Verzoekers klagen er ten tweede over dat het regionale politiekorps Groningen hun onduidelijke informatie heeft verstrekt in de periode nadat het ongeval had plaatsgevonden. Met name klagen zij over de informatieverstrekking over het aantal surveillance-eenheden dat na het ongeval ter plaatse was gekomen. Verzoekers hebben het gevoel gekregen dat de politie heeft geprobeerd te verdoezelen dat de eerdergenoemde politieambtenaren een inschattingsfout hebben gemaakt met betrekking tot de toestand van hun zoon.

Ten derde klagen verzoekers erover dat de politie Groningen heeft nagelaten op enig moment bij hen te informeren of zij behoefte hadden aan een gesprek met de bij deze zaak betrokken politieambtenaren.

Ten vierde klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Groningen heeft nagelaten op enig moment toe te geven dat het niet juist was dat verzoekers aangifte van mishandeling door de eerdergenoemde portiers in eerste instantie niet was opgenomen.

Tot slot klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Groningen op 8 november 2000 het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie heeft overgenomen om verzoekers klacht over het bovenstaande ongegrond te verklaren, terwijl de commissie volgens verzoekers hun zaak niet onbevooroordeeld heeft behandeld.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoekers, de heer en mevrouw M., en hun toen 21-jarige zoon Mx, verhuisden op zaterdag 12 december 1998 naar hun nieuwe woonplaats A, in de provincie Drenthe.

2. Mx ging in de nacht van 12 op 13 december 1998 uit in een discotheek in de nabijgelegen plaats Q, in Groningen. Toen hij wilde vertrekken ontstond er onenigheid tussen hem en een aantal medewerkers van de discotheek over de hoogte van de door hem te betalen rekening. Totdat hij de rekening helemaal zou hebben betaald, gaf men hem zijn jas en legitimatiebewijs niet terug. Een aantal portiers van de discotheek gebruikte op enig moment geweld tegen Mx, door hem te slaan en/of te stompen tegen zijn hoofd en zijn gezicht.

3. Politieambtenaren B. en R. van het regionale politiekorps Groningen kwamen omstreeks halfdrie `s nachts ter plaatse, na een ontvangen melding dat een klant van de discotheek niet wilde betalen. De assistent-bedrijfsleider van de discotheek, de heer Br., vertelde hun na aankomst dat Mx zich agressief had gedragen, en dat hij zijn rekening niet had betaald. Enkele portiers hadden hem uit de discotheek gezet. Zijn jas en identiteitskaart waren nog in de discotheek achtergebleven.

Terwijl B. en R. met een medewerker van de discotheek in gesprek waren, verscheen daar op enig moment weer Mx. Mx had een verkleurd linkeroog dat bijna dichtgezwollen was, maar geen open verwondingen aan zijn hoofd of gezicht. Zijn broek was aan de achterzijde nat en hij miste een schoen.

B. en R. spraken vervolgens in afzondering met Mx. Nadat zij enige tijd met elkaar hadden gesproken, liep Mx weg uit de discotheek en ging te voet naar huis. B. en R. hielden Mx onderweg nog gedurende enige tijd (met enkele onderbrekingen) in de gaten, vanuit hun dienstvoertuig. Op zeker moment hervatten B. en R. hun surveillance, en lieten zij Mx zijn weg vervolgen.

4. Mx kwam onderweg om het leven bij een aanrijding op een provinciale weg. Het verkeersongeval vond plaats omstreeks 03:50 uur.

5. Een zestal politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen, waaronder B. en R., begaf zich als eersten naar de opgegeven locatie van de aanrijding, in de provincie Drenthe. Zij namen een aantal eerste maatregelen. Politieambtenaar B. ging terug naar de discotheek om daar de jas en de identiteitskaart van Mx op te halen.

Op enig moment daarna arriveerden ook politieambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op de plaats van de aanrijding. Zij namen de behandeling van de zaak over, omdat de aanrijding had plaatsgevonden op Drents grondgebied.

6. Verzoekers vernamen een aantal dagen later van (een) buurtbewoner(s) dat hun zoon, voor zijn vertrek uit de discotheek, in elkaar was geslagen. Verzoeker wendde zich vervolgens tot het regionale politiekorps Groningen, naar zijn zeggen met de bedoeling hiervan aangifte te doen. De politie nam toen geen aangifte op.

Politieambtenaar Ba. werd als aanspreekpunt voor verzoekers aangewezen.

Op enig moment is vervolging ingesteld tegen de bewuste portiers. Dit leidde ertoe dat de portiers uiteindelijk bij arrest van 23 februari 2001 van het Gerechtshof te Leeuwarden wegens openlijke geweldpleging zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.

7. Verzoekers dienden bij brief van 5 maart 2000 een klacht in over het optreden van de politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen in de bewuste nacht. Deze klacht werd behandeld door de onafhankelijke klachtenadviescommissie. De korpsbeheerder verklaarde de klacht, mede gelet op het advies van de commissie, ongegrond.

II. Ten aanzien van de hulpverlening aan verzoekers' zoon

1. Verzoekers klagen er ten eerste over dat politieambtenaren B. en R. op 13 december 1998 hebben nagelaten adequate hulp te verlenen aan hun zoon, nadat hij betrokken was geweest bij het hierboven genoemde handgemeen met een aantal portiers van de discotheek.

Verzoekers vinden het onvoorstelbaar dat de politie hun zoon heeft laten gaan, terwijl hij toen niet alleen lichamelijk in een slechte toestand verkeerde, maar ook geestelijk in de war was, aldus verzoekers. Volgens verzoekers hadden de politieambtenaren hem zijn jas moeten aanbieden, en moeten aanbieden hem naar huis te brengen. Ook hadden de ambtenaren Mx - zo nodig tegen zijn wil - mee moeten nemen naar een arts. Volgens verzoekers bestaat er een verband tussen het incident in de discotheek, het volgens hen daarbij nalatige optreden van de politieambtenaren, en de dodelijke aanrijding waar hun zoon later die nacht bij betrokken was.

2.1. Artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 1.) bepaalt dat de politie onder meer tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels hulp te verlenen aan hen die deze behoeven.

De hulpverleningstaak genoemd in artikel 2 Politiewet, wordt ingevuld in het hoofdstuk van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, dat is getiteld “Hulpverlening”. Bij het uitoefenen van haar taken draagt de politie er, blijkens artikel 25 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie Achtergrond, onder 2.), zorg voor dat personen die onmiddellijk gevaarlijk zijn hetzij voor de openbare orde, veiligheid of gezondheid, hetzij voor zichzelf, van openbare plaatsen worden verwijderd en zo mogelijk worden overgedragen aan het eigen zorgkader. Indien de politie weet of vermoedt dat een persoon die gevaar voor zichzelf of anderen veroorzaakt geestelijk gestoord is, waarschuwt zij een arts. Op grond van artikel 24 van de Ambtsinstructie draagt de politie er verder zorg voor dat personen met lichte verwondingen of ziekteverschijnselen, of personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of de EHBO. Indien noodzakelijk, bemiddelt de ambtenaar bij het verkrijgen van passend vervoer. De politieambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd.

2.2. Bij het verlenen van hulp kan de politie voor de soms moeilijke afweging komen te staan tussen het belang van de hulpverlening en dat van het respecteren van grondrechten inzake de persoon van betrokkene.

Hulpverlening door de politie geschiedt op basis van vrijwilligheid aan de zijde van de burger. Wenst de burger niet te worden geholpen op de wijze die de politie voor ogen staat, dan mag de politie in beginsel haar hulp niet aan de burger tegen diens (uitdrukkelijke) wil opdringen, met name niet wanneer daarmee inbreuk zou worden gemaakt op wettelijk beschermde rechten of vrijheden van de burger. De Ambtsinstructie verleent geen bevoegdheid hiertoe. Het tegen diens wil meenemen van een persoon naar een arts vormt een beperking van diens vrijheid, en een aantasting van diens fysieke integriteit. Hiertoe bestaat in het kader van de hulpverlenende taak geen wettelijke basis. Buitenwettelijke vrijheidsbeneming is alleen te rechtvaardigen in een situatie van een noodtoestand. Een noodtoestand doet zich pas voor indien het beoogde doel de maatregel noodzakelijk maakt en het doel niet (ook) op een andere wijze kan worden bereikt.

3. De betrokken politieambtenaren hebben onder meer het volgende verklaard. Mx maakte op hen tijdens hun gesprek in de discotheek aanvankelijk een rustige indruk. Terwijl zij met hem spraken, begon Mx zich echter steeds meer op te winden. Hij praatte met stemverheffing, gebruikte scheldwoorden en maakte drukke gebaren met zijn handen. Politieambtenaren B. en R. vroegen wat er die avond gebeurd was. Volgens de verklaring van politieambtenaar B. vertelde Mx dat hij geslagen was, en dat hij naar huis wilde. Volgens de verklaring van politieambtenaar R. sprak Mx echter niet over wat er in de discotheek gebeurd was.

Desgevraagd noemde Mx de politieambtenaren zijn naam. Tevens kon hij hun vertellen dat hij in A woonde. Het adres wist hij echter niet. Opvallend in het gesprek tussen de politieambtenaren en Mx is blijkens hun verklaringen, dat Mx opmerkingen maakte alsof hij meer bevriend was met de portiers van de discotheek dan met hen. Een zinnig gesprek was niet met hem te voeren, aldus politieambtenaren B. en R. Mx gedroeg zich verbaal erg agressief jegens B. en R. Mx was dronken; dit konden politieambtenaren B. en R. zien en ruiken. Maar hij was niet laveloos. Naar het oordeel van B. en R. begreep hij wat zij tegen hem zeiden, en wist hij waar het allemaal om ging. Als B. of R. hem een vraag stelde, gaf hij daar - hoewel op agressieve wijze - op zichzelf op een goede manier antwoord op. Hij reageerde alert.

B. en R. vroegen aan Mx of hij met hen mee wilde naar een dokter of de EHBO, vanwege zijn opgezwollen oog. B. en R. boden aan hem daarna naar huis te brengen. Volgens B. vroegen zij ook aan Mx of hij wilde dat zij een ambulance zouden laten komen. Mx vond dit allemaal echter niet nodig, aldus B. en R. Zij vroegen nogmaals aan Mx of hij naar een dokter wilde, maar Mx wilde dit niet. Mx reageerde agressief en boos; hij wees alle hulp in krachtige bewoordingen af. Ook wilde hij pertinent niet in de dienstauto stappen, aldus B. Hij zei tegen de politieambtenaren dat zij weg moesten gaan; hij kon het zelf wel af, of althans woorden van gelijke strekking. Blijkens de verklaring van politieambtenaar B. hebben zij Mx er nog op gewezen dat hij maar één schoen aan had, en dat zijn broek nat was, maar het interesseerde hem niet. B. en R. hebben om zich heen gekeken waar de andere schoen van Mx was, maar zagen deze nergens.

Politieambtenaren B. en R. hebben niet op andere wijze aan Mx hulp aangeboden. Gegeven zijn toestand was dat ook niet nodig, aldus R. B. en R. hebben Mx niet tegen zijn wil de auto ingedragen.

Tijdens of na het gesprek vroeg Mx niet om zijn jas, aldus R. Mx liep vervolgens naar buiten, weg van de discotheek. De politieambtenaren reden naar hun zeggen vervolgens enige tijd in de buurt van Mx. Zij hielden hem aldus in de gaten. Zij zagen dat Mx hard liep in de richting van A. Mx liep redelijk goed en zette er een fikse pas in. Hij slingerde volgens B. een beetje; volgens R. helemaal niet. Mx zwaaide in zijn boosheid met zijn armen. Volgens politieambtenaar B. was hij op enig moment A al ingelopen; B. en R. dachten dat hij vanaf dat punt wel ordelijk en veilig thuis kon komen.

B. en R. hebben verklaard dat zij bij de discotheek naar eer en geweten gehandeld hebben; naar hun oordeel hebben zij bij de discotheek geen inschattingsfout gemaakt ten aanzien van de toestand van Mx. R. heeft aangegeven ervan overtuigd te zijn dat Mx zichzelf op het moment dat hij de discotheek verliet zonder meer kon redden.

4. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen heeft laten weten de klacht ongegrond te achten. De politieambtenaren hadden in de discotheek die hulp verleend die op grond van artikel 2 van de Politiewet en de artikelen 24 en 25 van de Ambtsinstructie in redelijkheid van hen mocht worden verwacht, aldus de korpsbeheerder. Van belang waren in dit verband de leeftijd van Mx en zijn weigering zich onder behandeling van een arts te laten stellen. Mede gelet op de aard van het incident waarvoor de politie ter plaatse was geroepen, konden de politieambtenaren in dit geval volstaan met het aanbieden van bemiddeling, aldus de korpsbeheerder. Volgens de korpsbeheerder waren er geen aanwijzingen dat Mx zich in een noodsituatie bevond.

5. Vast staat dat Mx, toen de politieambtenaren ter plaatse kwamen, een verkleurd oog had, dat bijna was dichtgezwollen. Er was geen sprake van een open wond aan zijn gezicht of hoofd; ook overigens mankeerde hem ogenschijnlijk niets. In het onderzoek is niet vast komen te staan of de politieambtenaren B. en R. er tijdens hun gesprek met Mx van op de hoogte zijn geraakt dat hij door de portiers was geslagen, en de omstandigheden waaronder dat was gebeurd. Er is echter niet gebleken van een reden op grond waarvan de politieambtenaren in redelijkheid de verwonding(en) van Mx ernstiger hadden behoren in te schatten, dan zij in hun waarneming leken te doen.

Voldoende vast staat voorts dat Mx, die meerderjarig was, onder invloed verkeerde van alcoholische drank, maar niet stomdronken was. Hij gedroeg zich geagiteerd en boos. Mx was in staat om de politieambtenaren zijn naam en woonplaats te noemen, maar niet zijn adres. Ook was hij voldoende alert om onderscheid te maken in de wijze waarop hij enerzijds over de politieambtenaren, en anderzijds over de portiers sprak. Verder waren de antwoorden die hij op vragen gaf voldoende coherent. Aangenomen mag dan ook worden dat Mx voldoende aanspreekbaar was en in staat was zijn wil te uiten. De door de politieambtenaren meermalen aangeboden hulp wees hij evenzoveel keren in duidelijke bewoordingen af.

Vast staat voorts dat de broek van Mx aan de achterzijde nat was. Ook was hij een schoen kwijt en hing zijn jas nog in de garderobe van de discotheek. Mx bleek tot slot in staat om te lopen. Hij was immers eerder al weggelopen bij de discotheek, en weer teruggekeerd. Voorts liep hij uiteindelijk met een forse pas weg van de discotheek. Blijkens een getuigenverklaring liep Mx een beetje slungelig.

6. Blijkens informatie van het KNMI was er aan het begin van de avond in (de omgeving van) Q een matige wind (windkracht 3); tegen de ochtend van 13 december oplopend tot een harde wind (windkracht 7), met windstoten tot windkracht 10. De luchttemperatuur lag tussen de 7°C en 11°C, waarbij de hoogste temperaturen werden bereikt kort na middernacht. Tussen middernacht en circa 2:00 uur viel er nu en dan matige regen; ook overigens viel er enige regen.

Blijkens een door het KNMI overgelegde “Wind chill” tabel, is er die nacht sprake geweest van een gevoelstemperatuur van ongeveer 2°C, uitgaande van een luchttemperatuur van 8°C bij een harde wind, windkracht 7. Opgemerkt wordt dat bij het bepalen van deze gevoelstemperatuur uitgegaan is van een adequaat geklede persoon, die loopt met een snelheid van 4,7 kilometer per uur. In verband met de door Mx naar verwachting ervaren temperatuur wordt in dit verband, naast zijn gebrekkige buitenkleding, in aanmerking genomen het feit van algemene bekendheid dat met alcohol geïntoxiceerde personen bij koud weer een groter risico tot onderkoeling lopen.

7. Bij de beoordeling van deze klacht staat de vraag centraal of de politieambtenaren B. en R., gelet op de hun ter kennis gekomen feiten en omstandigheden tijdens hun optreden in de discotheek en tijdens het onderweg volgen van Mx, in redelijkheid konden volstaan met de door hen geboden hulpverlening.

Gelet op de bovenstaande feiten, omstandigheden en waarnemingen van de politieambtenaren moet het ervoor worden gehouden dat de betrokken politieambtenaren Mx niet in een zodanige situatie hebben aangetroffen dat onmiddellijk ingrijpen - in zijn belang - tegen zijn wil was geboden. Er was dan ook geen sprake van een noodtoestand. De bevoegdheden van B. en R. waren dus beperkt tot het verlenen van hulp op basis van vrijwilligheid.

Gelet op de door politieambtenaren B. en R. aangetroffen situatie, hebben zij zorgvuldig gehandeld door aan te bieden om Mx naar een arts te brengen, en door dat aanbod te herhalen. Mx wees de geboden hulp niet alleen resoluut af, maar gaf ook aan “het zelf verder af te kunnen”. Hij liet weten dat de politieambtenaren weg moesten gaan, en wilde niet de dienstauto in. De bevindingen van dit onderzoek geven geen aanleiding om te oordelen dat de politieambtenaren op dat moment hadden moeten nagaan of zijzelf Mx konden overdragen aan personen of instanties die voor hem konden zorgen. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman hadden de politieambtenaren in de gegeven omstandigheden echter kunnen overwegen Mx aan te bieden voor hem iemand uit zijn zorgkader op te bellen. Dat zij dit niet hebben gedaan geeft onder de gegeven omstandigheden echter geen reden tot kritiek.

Nadat Mx uit de discotheek was vertrokken, hebben B. en R. hem onderweg nog enige tijd in de gaten gehouden, terwijl hij liep in de richting van zijn woonplaats. De betrokken ambtenaren konden er onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid vanuit gaan dat geen sprake was van het in artikel 25 van de Ambtsinstructie genoemde gevaar. Zij hebben dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door verzoekers zoon te laten gaan. Dat Mx later is komen te overlijden is uiterst tragisch, maar kan in redelijkheid de betrokken ambtenaren niet worden verweten.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Ten aanzien van de informatieverstrekking

1. Verzoekers klagen er ten tweede over dat het regionale politiekorps Groningen hun onduidelijke informatie heeft verstrekt in de periode nadat het ongeval had plaatsgevonden. Met name klagen zij over de informatieverstrekking over het aantal surveillance-eenheden van de politie Groningen dat na het ongeval ter plaatse was gekomen. Verzoekers hebben het gevoel gekregen dat de politie heeft geprobeerd te verdoezelen dat de eerdergenoemde politieambtenaren B. en R. een inschattingsfout hadden gemaakt met betrekking tot de toestand van hun zoon. In dit verband hebben verzoekers naar voren gebracht dat politieambtenaar B., na de dodelijke aanrijding, terug is gegaan naar de discotheek, en daar zou hebben gezegd dat Mx zich voor een auto zou hebben gegooid, of althans woorden van gelijke strekking.

2. Politieambtenaar B. heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of zij in de discotheek heeft gezegd dat verzoekers' zoon zich voor een auto zou hebben gegooid. Zij kon het zich echter niet voorstellen dat zij iets dergelijks zou hebben gezegd. Zij was naar de discotheek teruggegaan na de aanrijding, om aldaar de jas van Mx op te halen, en zijn identiteitskaart.

In een door verzoekers overgelegd, handgeschreven stuk van de assistent-bedrijfsleider van de discotheek staat te lezen dat twee politieambtenaren ongeveer twee uur na het incident in de discotheek opnieuw aan de deur verschenen. Eén van hen deelde de assistent-bedrijfsleider mee dat Mx zich voor een auto had gegooid. In het proces-verbaal van verhoor van de heer Br. staat echter over een dergelijke opmerking van politieambtenaar B. niets vermeld.

3. De korpsbeheerder heeft laten weten deze klacht ongegrond te achten. De korpsbeheerder ziet geen reden te twijfelen aan de integriteit van de betrokken politieambtenaren.

Voorts heeft de korpsbeheerder nog het volgende laten weten. In grensgebieden tussen provincies is het gebruikelijk dat bij verkeersongevallen met letsel de dichtstbijzijnde surveillance-eenheden naar de plaats van het ongeval worden gestuurd om eerste hulp te verlenen. Hierover bestaat geen schriftelijk vastgelegd beleid. Het aantal surveillance-eenheden dat zich naar een plaats van het ongeval begeeft is verder afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een ongeval in de nachtelijke uren op een doorgaande provinciale weg vergt meer menskracht en materieel dan bijvoorbeeld een ongeval overdag in een woonerf, aldus de korpsbeheerder. Dit heeft niet alleen te maken met de te verlenen hulp, maar ook met de beveiliging van de plaats van het ongeval.

A grenst aan Q. In de regel kunnen Groninger surveillance-eenheden daar volgens de korpsbeheerder eerder ter plaatse zijn dan Drentse surveillance-eenheden. In dit geval was de surveillance-eenheid bemand door de politieambtenaren B. en Be. het eerst ter plaatse, later gevolgd door nog andere surveillance-eenheden van de Basiseenheid Q, waaronder één bemand door politieambtenaar R.

De aanwezige politieambtenaren van het regiokorps Groningen hebben hun bevindingen om 05.12 uur die nacht gerapporteerd. Het regionale politiekorps Drenthe heeft volgens de korpsbeheerder volledig onafhankelijk het verkeersongeval afgehandeld. De ambtenaren van het regionale politiekorps Groningen hebben daarbij hand- en spandiensten verricht. Zij hebben hiervan op transparante wijze verslag gedaan, aldus de korpsbeheerder.

Mede gelet op zijn oordeel dat de politieambtenaren B. en R. eerder die nacht adequate hulp hadden geboden aan Mx, kan er volgens de korpsbeheerder geen sprake zijn van het verdoezelen van een inschattingsfout.

4. Politieambtenaren dienen zich vanuit een oogpunt van dienstbetoon correct op te stellen tegenover burgers. In contacten met nabestaanden dienen politieambtenaren een open oog te hebben voor hun belangen, zoals bijvoorbeeld de behoefte aan informatie die bij hen kan bestaan over de omstandigheden rondom de dood van hun naaste.

5. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaren B. en R. van oordeel zijn de bewuste nacht in de discotheek ten aanzien van verzoekers zoon naar eer en geweten te hebben gehandeld. Gebleken is dat zij geen verband zien tussen de gebeurtenissen van die nacht in de discotheek, en de fatale aanrijding waar verzoekers' zoon later bij betrokken was. Zoals hiervoor, onder II.7. staat vermeld, ziet ook de Nationale ombudsman geen reden voor het oordeel dat B. en R. eerder die nacht een inschattingsfout hadden gemaakt. Niet kan met zekerheid worden vastgesteld dat politieambtenaar B., teruggekomen bij de discotheek, heeft gezegd dat Mx zich voor een auto zou hebben gegooid, of iets dergelijks. Wat hiervan echter ook zij, het is - alles overziend - niet aannemelijk dat de handelingen en mededelingen van B. en/of R. na het ongeval, en hun verslaglegging daarvan, zijn ingegeven en gekleurd door de wens te verdoezelen dat zij een inschattingsfout hadden gemaakt.

Ook overigens is er in het onderzoek niet gebleken van een reden voor het oordeel dat het regionale politiekorps verzoekers onduidelijke informatie heeft verstrekt over de afhandeling van het ongeval en het aantal ter plaatse aanwezige surveillance-eenheden, met als doel bepaald handelen of nalaten van de politie te camoufleren. Niet kan derhalve worden gezegd dat het regionale politiekorps Groningen is tekortgeschoten bij de informatieverstrekking aan verzoekers hieromtrent.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het nalaten te informeren of verzoekers behoefte hadden aan een gesprek

1. Ten derde klagen verzoekers erover dat de politie Groningen heeft nagelaten op enig moment bij hen te informeren of zij behoefte hadden aan een gesprek met de bij deze zaak betrokken politieambtenaren. De politieambtenaren B. en R. hadden immers als laatste die nacht met hun zoon gesproken.

2. De korpsbeheerder heeft in dit verband laten weten dat het regionale politiekorps Groningen kort na 13 december 1998 een contactpersoon voor verzoekers heeft aangewezen. Dit was politieambtenaar Ba. Politieambtenaar Ba. heeft verscheidene malen met verzoekers gesprekken gevoerd.

De korpsbeheerder heeft aangegeven niet uit het dossier te hebben kunnen opmaken dat verzoekers op enig moment aan Ba. gevraagd hebben om een gesprek met de politieambtenaren B. en R. Een dergelijk verzoek zou vanzelfsprekend onmiddellijk zijn gehonoreerd, aldus de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder was van oordeel dat politieambtenaar Ba. niet nalatig was geweest door verzoekers niet eigener beweging te wijzen op de mogelijkheid om politieambtenaren B. en R. te spreken.

3. Verzoekers hebben een aantal malen een gesprek gevoerd met politieambtenaar Ba., waarin zij onder meer over hun zoon Mx hebben gesproken. Zo spraken zij ook op 31 december 1998 met hem. Verzoekers hebben aangegeven het niet eens te zijn met de inhoud van een van dat laatstgenoemde gesprek opgemaakte rapportage. Ba. had in zijn verslag een verkeerd beeld gegeven van Mx, aldus verzoekers. Verzoekers hebben aangegeven dat zij hun twijfels hierover wel hebben uitgesproken jegens Ba., maar dat hij hier niets mee deed. Niet is echter gesteld of gebleken dat dit ten tijde van de contacten tussen verzoekers en Ba. heeft geleid tot een vertrouwensbreuk.

4. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekers de politie op enig moment hebben gevraagd om met politieambtenaren B. en R. te mogen spreken.

Dat het regionale politiekorps Groningen kort na het ongeval een politieambtenaar heeft aangewezen als aanspreekpunt voor verzoekers getuigt van een zorgvuldige benadering en een adequate nazorg in deze zaak. Het had in dit geval, achteraf gezien, wellicht getuigd van een verdergaande mate van dienstbetoon indien politieambtenaar Ba. op enig moment aan verzoekers had meegedeeld dat de mogelijkheid bestond tot een gesprek met B. en R. Dat Ba. echter het initiatief tot een dergelijk gesprek heeft overgelaten aan verzoekers geeft geen reden tot kritiek. Indien verzoekers, in het kader van hun rouwproces, daartoe de behoefte hadden gevoeld, hadden zij daartoe bij politieambtenaar Ba., tijdens één van hun gesprekken, een ingang kunnen vinden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

V. Ten aanzien van het nalaten toe te geven dat het niet-opnemen van een aangifte niet juist was

1. Ten vierde klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Groningen heeft nagelaten op enig moment toe te geven dat het niet juist was dat verzoekers' aangifte van mishandeling door de eerdergenoemde portiers in eerste instantie niet werd opgenomen.

Gebleken is dat verzoeker zich, in het gezelschap van zijn dochter, op 16 december 1998 aan het politiebureau te Q vervoegde. Hij vertelde daar dat hij van een buurtbewoner had gehoord dat Mx door drie portiers van de discotheek in elkaar was geslagen. Volgens verzoeker nam de politie de aangifte die dag niet op, maar zei zij dat verzoeker eerst maar eens met getuigen moest komen of iets dergelijks. De politieambtenaren vertelden verzoeker dat de getuigenverklaringen nodig waren voor het doen van aangifte, aldus de lezing van verzoekers. Verzoekers voelden zich machteloos door de gang van zaken.

2. Blijkens een mutatie uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Groningen van 16 december 1998, zei verzoeker aan het politiebureau dat de verwondingen van Mx mogelijk één van de oorzaken waren dat hij was aangereden. Verzoeker gaf aan dat een aantal getuigen zou hebben gezien dat Mx in elkaar was geslagen. Hij zou proberen te achterhalen wie deze getuigen waren. Blijkens de mutatie was hij van plan om dit via een advertentie in een met naam genoemde plaatselijke krant te doen.

Verzoekers hebben de echtheid van deze mutatie betwist. Reden hiervoor was dat het volgens hen onmogelijk was dat verzoeker al op 16 december 1998 de naam van de bewuste krant had genoemd. Verzoekers hadden zich volgens hun lezing pas na dat bezoek aan het politiebureau op de verschillende mogelijkheden georiënteerd, en hadden toen pas beslist in welke krant ze zouden adverteren. De Nationale ombudsman ziet echter geen reden voor twijfel aan de juistheid van de inhoud van deze mutatie, verzoekers' stelling ten spijt.

3. De korpsbeheerder heeft in reactie op deze klacht laten weten dat de dienstdoende politieambtenaar niet van verzoeker had begrepen dat hij aangifte wilde doen. Als hij dit wel van hem had begrepen, dan had hij de aangifte op dienen te nemen, op grond van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering.

De korpsbeheerder wees erop dat uit de betreffende mutatie niet vast staat dat de politie bij die gelegenheid expliciet heeft geweigerd een aangifte van verzoeker op te nemen. De korpsbeheerder bracht onder de aandacht dat wél vast staat dat ambtshalve een opsporingsonderzoek is ingesteld naar de verdenking van door de portiers van de discotheek gepleegde openlijke geweldpleging.

De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. In de interne klachtprocedure had de korpsbeheerder, met inachtneming van het advies van de klachtencommissie, de klacht eveneens niet gegrond geacht.

4. Zoals de korpsbeheerder ook heeft aangegeven, zijn politieambtenaren op grond van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering verplicht tot het opnemen van aangifte van een strafbaar feit (zie Achtergrond, onder 3.). Niet is gesteld of gebleken dat verzoeker uitdrukkelijk tegen de dienstdoende politieambtenaar heeft gezegd aangifte te willen doen van het door de portiers gebruikte geweld. Ook overigens had de dienstdoende politieambtenaar niet van verzoeker begrepen dat hij aangifte wilde doen. De Nationale ombudsman ziet geen reden tot kritiek op het feit dat de politie onder de gegeven omstandigheden niet is overgegaan tot het opnemen van een aangifte. Er is dan ook eveneens geen reden tot kritiek op het feit dat het regionale politiekorps Groningen, en in het bijzonder in de interne klachtbehandeling, deze klacht niet gegrond heeft verklaard.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

VI. Ten aanzien van de beslissing van de korpsbeheerder

1. Tot slot klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Groningen op 8 november 2000 het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie heeft overgenomen om verzoekers klacht over het bovenstaande ongegrond te verklaren, terwijl de commissie volgens verzoekers hun zaak niet onbevooroordeeld heeft behandeld. In dit verband hebben verzoekers aangegeven dat de klachtencommissie de lezing van de politieambtenaren, daar waar deze stond opgenomen in de stukken, zomaar geloofde, omdat deze stukken op ambtseed dan wel ambtsgelofte waren opgemaakt.

2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de klachtencommissie, voor zover hij kon overzien, de klacht van verzoekers met uiterste zorg en aandacht had behandeld. De korpsbeheerder wees nadrukkelijk op de onafhankelijkheid van de commissie.

3. Gelet op hetgeen hiervoor, onder II.7., III.5., IV.4. en V.4. is overwogen, is het niet onjuist dat de korpsbeheerder het advies van de klachtencommissie heeft overgenomen. Hieraan kan niet afdoen, zoals verzoekers hebben aangevoerd, dat de klachtencommissie bij haar overwegingen uit was gegaan van een vrijspraak in eerste instantie van de portiers.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 8 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw M. te Wateringen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen. Na ontvangst van de klacht werd door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman met verzoekers een oriënterend gesprek gevoerd over hun klacht.

Naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd vervolgens een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Groningen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Twee betrokken politieambtenaren (voorheen) van het regionale politiekorps Groningen werden gehoord. In het kader van het onderzoek werd verder informatie ingewonnen bij het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in De Bilt. Tijdens het onderzoek kregen verzoekers en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. Noch de betrokken ambtenaar B. noch de betrokken ambtenaar R. gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers verhuisden op zaterdag 12 december 1998 naar de woonplaats A, in de provincie Drenthe. Hun toen 21-jarige zoon, Mx, verhuisde met hen mee.

Mx bezocht in de nacht van 12 op 13 december 1998 de discotheek F. in de nabijgelegen plaats Q, in de provincie Groningen. Hij hoopte zo nieuwe mensen uit de omgeving te leren kennen.

Bij zijn vertrek uit de discotheek ontstond er tussen hem en een aantal medewerkers van de discotheek onenigheid over de hoogte van de door hem te betalen rekening. Een en ander leidde ertoe dat een aantal portiers van de discotheek geweld gebruikten tegen Mx, door hem te slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of hoofd.

2. Politieambtenaren B. en R. van het regionale politiekorps Groningen kregen die nacht om 2:26 uur van de meldkamer de opdracht naar de discotheek te gaan, omdat er iemand zou zijn weggerend zonder te betalen. Op enig moment kwamen politieambtenaren B. en R. ter plaatse.

In een ter zake door politieambtenaren B. en R. op 2 januari 1999 opgemaakte proces-verbaal, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zondag 13 december 1998, omstreeks 02.26 uur, kregen wij van de Centrale meldkamer van de Regiopolitie Groningen de opdracht te gaan naar discotheek F. te Q, alwaar een jongen was weggerend zonder te betalen.(…)

Onmiddellijk begaven wij ons naar bovengenoemde plaats, alwaar wij omstreeks 02.32 uur aankwamen.

In de hal van discotheek F., werden wij aangesproken door Br. (…). Desgevraagd vertelde hij ons, dat hij assistent-bedrijfsleider was bij discotheek F. Hij deelde ons mede dat enige minuten geleden een man bij de kassa was verschenen welke de rekening niet betaalde. De man had zijn consumptiekaart bij de kassa ingeleverd en moest ƒ 40,- betalen. De man betaalde echter slechts ƒ 10,-. Toen hij hierover werd aangesproken, sprong de man over een balie en gedroeg zich agressief tegenover enige vrouwen. De man was hierop door personeel van F. buiten de deur gezet. De man was vervolgens hard weggelopen in de richting van de apotheek en had onder het lopen nog tegen enige auto's geslagen.

De man had zijn jas en een identiteitskaart achtergelaten.

Blijkens de identiteitskaart was de man genaamd Mx (…).

Daar de man niet meer ter plaatse was, is door ons verbalisanten aan de assistent-bedrijfsleider van F. geadviseerd om de om de jas en identiteitskaart van Mx bij hun te laten. Mocht de man niet langs komen om zijn jas en identiteitskaart op te halen dan zou men de jas en identiteitskaart naar het politiebureau in Q brengen.

Op een gegeven moment werd door een personeelslid van F. medegedeeld dat de jongen weer voor de discotheek stond. Wie liepen naar de jongen toe. De jongen maakte een rustige indruk. Wij zagen dat de jongen een gezwollen en verkleurd linkeroog had. Tevens zagen wij dat de broek van de jongen aan de achterzijde nat was en dat hij een schoen kwijt was.

Wij vroegen aan de assistent-bedrijfsleider of er een kamer was alwaar wij eventjes met de jongen konden praten. Hij bracht ons naar een berging / kamer aan de voorzijde van de discotheek. Wij vroegen aan de jongen wat er was gebeurd. Hij deelde ons mede dat hij uit de discotheek was gezet. Hij wist niet waarom want hij had ƒ 238,- betaald, terwijl hij zelf maar drie consumpties had gehad. Tijdens het gesprek zagen wij dat de jongen zich steeds meer begon op te winden. Wij zagen en hoorden namelijk dat zijn taal gebruik agressiever werd en hij praatte met een behoorlijke stemverheffing. Ook maakte hij wilde gebaren met zijn handen. Wij hoorden dat hij het meerdere keren had over kloten / kanker discotheek en kloten / kanker Q en gebruikte ook meerdere keren de woorden 'fuck you' en vloekte diverse keren. In Den Haag was alles beter geregeld en hij zou daar weer naar terug gaan. Wij verbalisanten roken dat de adem van Mx riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.

Om de jongen tot rust te krijgen heb ik verbalisant R. het gesprek onderbroken en hem naar zijn naam gevraagd. Hij gaf op te zijn genaamd zoals was vermeld op zijn identiteitskaart. Ik vroeg de jongen vervolgens waar hij woonde. Hij gaf op te wonen in A. Het adres wist hij niet daar hij pas een dag in A woonde.

De jongen begon vervolgens weer met luide stem het verhaal te vertellen wat reeds was verteld.

Een zinnig gesprek was met hem op dit moment niet te voeren. Vervolgens wees hij naar een portier die bij ons in de buurt stond. Hij zei tegen deze portier: 'Jij bent mijn vriend, jij bent een goeie jongen'. Vervolgens hebben wij aan Mx gevraagd of hij met ons mee wilde naar een dokter dit in verband met zijn opgezwollen oog. Mx vond dit niet nodig. Ik verbalisant R. heb Mx nogmaals gevraagd of hij niet naar een dokter wilde. Mx wilde dit niet. Daar Mx aldus eigen zeggen geen geld meer bij zich had en dus de rekening ook niet kon betalen, is door ons voorgesteld dat hij de rekening komende week maar moest betalen. Mx reageerde hier niet op. Daar we alhier niet tot een oplossing konden komen, zijn wij naar buiten gegaan. Wij zagen dat Mx toen wegliep in de richting van de (…)weg.

Aan de assistent-bedrijfsleider van F. is medegedeeld dat het innen van het geld op zich een civiele procedure is. Toen wij in de surveillance wagen stapten en ook in de richting van de (…)weg reden, zagen wij dat Mx al hardlopend in de richting van de (…)weg liep. Bij de kruising (…) zijn wij met de dienstauto rechtsaf geslagen de A-weg op. Na ongeveer 150 meter hebben wij de auto gekeerd. Toen wij weer bij de kruising aankwamen zagen wij dat Mx hardlopend de A-weg op kwam lopen en zijn weg vervolgde in de richting van A.

Waarvan door ons,

R., op ambtsbelofte

B., op ambtseed

is opgemaakt, dit proces-verbaal"

3. Mx kwam om het leven bij een verkeersongeval op een provinciale weg, terwijl hij te voet onderweg was naar huis. Het was toen omstreeks 03:50 uur.

4. Een zestal politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen begaf zich op enig moment naar de opgegeven locatie van de aanrijding, in de provincie Drenthe. Politieambtenaren B. en R. bevonden zich onder de politieambtenaren die ter plaatse gingen.

In een mutatie uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Groningen van 13 december 1998, 05:12 uur, staat onder meer het volgende vermeld:

"Be 2 reed over de A-weg (…) gaande in de richting van Q. Ter hoogte van hectometerpaal 4.3. liep Be 1 (Mx; N.o.) op de rijbaan. Be 2 trachtte Be 1 nog te ontwijken door naar links te sturen. Be 1 sprong echter ook naar links.

Be 2 botste met de voorzijde van het bestelbusje op tegen Be 1. Be 1 was op slag dood. Arts Sl. uit (…) stelde om 4.25 uur de dood van het slachtoffer vast.

In afwachting van de komst van de collega's van Drenthe zijn door ons de eerste maatregelen ter plaatse genomen.

Ambu ter plaatse voor Be 2 welke gewond was aan hand en been. Be 2 is vervoerd naar het (…) ziekenhuis.

K. kwam tp voor het voertuig van Be 2 die na de klap van de aanrijding geen remmen meer had.

Collega's Drenthe hebben vervolgens zaak overgenomen.

Door (rapporteurs; N.o.) B./Be. werden een jas en een identiteitskaart opgehaald bij discotheek F. alhier.

SLT had eerder op de avond trammelant gehad en deze goederen bij de disco achtergelaten. De goederen werden overhandigd aan de coll's van Drenthe."

5. In een mutatie uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Groningen van 16 december 1998, opgemaakt door politieambtenaar Bu., staat onder meer het volgende vermeld:

"Nu kwam de vader aan het bureau en deed het volgende verhaal. Van een buurvrouw had hij gehoord dat Mx door drie portiers van de (discotheek; N.o.) F. in elkaar was geslagen. Doordat Mx gewond was, was dat mogelijk een van de oorzaken dat hij was aangereden. Dat Mx in de F. in elkaar was geslagen zou zijn gezien door meerdere getuigen. Vader probeert nu deze getuigen te achterhalen. Hij was zelfs van plan om in een advertentie in (een met naam genoemde plaatselijke krant; N.o.) getuigen te verzoeken zich te melden bij de politie."

6. Het regionale politiekorps Groningen wees op enig moment politieambtenaar Ba. aan als aanspreekpunt voor verzoekers. Verzoekers hadden met hem een aantal gesprekken over hun zoon en over wat er gebeurd was, onder meer op 31 december 1998. Ba. maakte naar aanleiding van dit gesprek een proces-verbaal op.

7. Op enig moment stelde het regionale politiekorps Groningen een strafrechtelijk onderzoek in naar de gedragingen van de drie portiers. Dit leidde ertoe dat de portiers uiteindelijk op 23 februari 2001 bij arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden werden veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en het verrichten van 60 uur onbetaalde arbeid.

8. Verzoekers dienden bij brief van 5 maart 2000 een klacht in bij de hoofdofficier van justitie te Groningen, over het optreden van de politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen in de bewuste nacht. De hoofdofficier van justitie zond deze brief ter behandeling door aan het regionale politiekorps Groningen.

Hierna volgen citaten uit enkele stukken die betrekking hebben op de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Groningen.

8.1. In verzoekers' klachtbrief van 5 maart 2000 staat onder meer het volgende vermeld:

"Mx zegt blijkbaar niets (tegen politieambtenaren B. en R.; N.o.) over de even daarvoor plaatsgevonden mishandeling door de portiers. (…) Als Mx echter niets heeft gezegd, moet hij er wel slecht aan toe zijn geweest.

(…)

Zij spreken in hun verslag (het proces-verbaal van 2 januari 1999, zie hiervoor, onder A. 2.; N.o.) wel over: 'Wij verbalisanten roken dat de adem van Mx riekte naar het inwendig gebruik van alcohol'. Zij verklaren niet dat Mx een zwaar beschonken indruk maakt.

Mx wordt gaandeweg steeds meer opgewonden en vertelt opnieuw hetzelfde verhaal.

Verbalisanten verklaren: 'Een zinnig gesprek was op dit moment niet te voeren'.

Mx moet dus óf erg dronken zijn geweest, - hetgeen zij niet vermelden - óf erg in de war door de klappen tegen hoofd / gezicht en oog.

Zij weten er geen raad mee!

Hij noemt een portier, die hem waarschijnlijk zojuist nog mishandeld heeft: een vriend en een goeie jongen. Moet dus wel érg in de war zijn geweest.

Mx heeft een gezwollen en verkleurd oog. Er is hem tweemaal gevraagd of hij naar een dokter toe wilde. Mx wil dit niet. Het oog moet er wel érg slecht uit hebben gezien. Waarom bieden zij dit anders 2x aan?

Zij bieden hem niet aan: zijn jas en ook niet om hem thuis te brengen.

Dit ondanks de kou, de storm en de regen.

En dit terwijl Mx duidelijk gewond was, helemaal 'uit zijn doen' en alcohol in het bloed had (grotere kans op onderkoeling).

Ze weten dat hij zijn adres niet kan noemen, én dat hij pas een dag in A woonachtig is (dus gemakkelijk kan verdwalen, zeker gezien zijn toestand). Toch laten zij hem alléén lopend gaan! Ondanks dat hij op het laatst van hun gesprek over het 'komende week betalen van de rekening' helemaal niet meer reageerde.

Zij volgen hem tot ± 150 meter over de (…)brug op de (…)weg.

Zij laten Mx op dat moment onder genoemde omstandigheden aan zijn lot over.

Niet wetend wáár Mx in A woont! Het kon wel helemaal achterin zijn, vanaf Q gezien!

Op ongeveer dit moment (even over 3.00 uur) ziet getuige mvr. St. Mx voorbij haar huis lopen. (…) Wat zij ziet is één hoop ellende.

'Zij vond het een trieste aanblik' staat in haar verklaring. (…) Mx was op dat moment zowel geestelijk als lichamelijk volledig kapot.

Nogmaals in deze toestand laten agente B. en agent R. hem lopen!

Wij als ouders van Mx verwijten deze agenten grove nalatigheid.

Zij zijn er schuldig aan dat Mx niet goed, dus nooit meer, thuis is aangekomen.

Als zij de verantwoordelijkheid hadden genomen die zij hadden voor Mx, in hun functie op dat moment, had het allemaal héél anders kunnen aflopen.

(…)

Er (komt; N.o.) een melding binnen van een ongeval op de provinciale weg (…) richting (…). (Verlengde van de (…)weg gaat over in de provinciale weg.)

Als R. en B. daar arriveren, blijkt het dodelijk verongelukte slachtoffer, tot hun schrik, Mx te zijn.

Zij beseffen dat zij een enorme inschattingsfout hebben gemaakt m.b.t. Mx's toestand. Zij roepen een tweede wagen op, óf deze arriveert op eigen initiatief ter plaatse. Hoe dan ook; zij besluiten, dat zij iets moeten doen, om van schuld aan dit dodelijk ongeval te ontkomen.

Agente B. gaat met een andere agent (…) naar (de discotheek; N.o.) en zegt daar letterlijk: 'De jongen heeft zich voor een auto gegooid'. Zij vraagt om de jas en legitimatiekaart en neemt deze mee.

Snel gaat zij met collega agent (…) naar de plaats van het ongeval. Daar is inmiddels politie Drenthe gearriveerd. Agent K. vertelde ons deze afgelopen zomer, dat het hem opviel, dat er twee (!) politieauto's van politie Q stonden.

Agente B. geeft de jas + inhoud: lege portemonnee en i.d. kaart aan agent K. en zegt tegen hem: 'Hij had zijn jas laten hangen, er waren wat moeilijkheden in (de discotheek; N.o.).

Zij hebben alles gedaan, óók op het buro Q., om te zorgen dat hun grove fout niet aan het licht zou komen.

Helaas voor hen, is dit niet gelukt!

(…)

Mede door het achterhouden van informatie, in hun eigen belang, hebben agenten B. en R., er toe bijgedragen, dat wij pas eind juni 1999 enig (ik zeg met nadruk enig) inzicht kregen in wat er ongeveer is gebeurd. (…) Hoe anders had het allemaal kunnen zijn en dan met name voor ons, als nabestaanden, als men 'open kaart' had gespeeld. Het is betreurenswaardig!

(…)

De volgende ochtend gaat mijn man, met mijn dochter, naar buro Q. (…) Aangifte werd niet geaccepteerd, onderzoek niet gedaan.

We moesten eerst maar eens met getuigen komen. Mijn man kondigt aan oproepen te gaan plaatsen i.v.m. getuigenissen van omstanders.

Hij krijgt als antwoord: 'Weet u wel wat dat kost?' én: 'Kunt u dat wel betalen?'. Wij zijn verbijsterd. Mede door de naderende feestdagen komt de oproep pas ná de kerstdagen in de krant. Kostbare tijd verstrijkt en wij staan machteloos.

(…)

Op 31-12-'98 schrijft (politieambtenaar Ba.; N.o.) zijn ambtelijk verslag. (…) Er kloppen in totaal negen! dingen niet in dit verslag.

(…)

Wat ons achteraf vooral opvalt, alles wetende, wat wij toen niet wisten (tussen 31-12-'98 en 13-2-'99, laatste gesprek met Ba.), is dat de heer Ba. ons op allerlei manieren heeft geprobeerd te ontmoedigen.

Wij bleven hameren op het verband tussen mishandeling én ongeval, maar hij wilde hier niets van weten.

Alhoewel hij dit niet kan beoordelen, blijft hij ontkennen dat er verband is.

(…)

Het gaat erom, wat men onze zoon Mx heeft aangedaan. Hij, wiens jonge leven is afgebroken, door mishandeling, falend politieoptreden en ook nog door onrechtvaardigheid, leugens en huichelarij, tot iets onbelangrijks, iets onbetekenends wordt gereduceerd "

8.2. Verzoekers voegden hier in een schrijven van 12 augustus 1999 onder meer nog het volgende aan toe:

"Zij (politieambtenaren B. en R.; N.o.) wisten ná het ongeval héél goed dat zij een enorme inschattingsfout hadden gemaakt.

Zij hadden Mx in elk geval moeten volgen naar zijn huis.

Het was erg noodweer, en iedereen weet dat iemand met alcohol in zijn bloed sneller onderkoeld raakt!

Zij wisten dat Mx overspannen was en in elk geval gewond aan zijn linkeroog en toch lieten ze hem alléén gaan."

8.3. In het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie aan de beheerder van het regionale politiekorps Groningen van 25 oktober 2000 staat onder meer het volgende vermeld:

"Samenvatting inhoud klacht:

(…)

Uit de brief van de familie M. (verzoekers; N.o.) blijkt dat zij diverse klachten hebben over het optreden van de politie. Deze klachten hebben betrekking op de volgende punten:

1. de afhandeling van het incident bij de F.-discotheek door de agenten B. en R. en hun handelen na het ongeval van Mx

2. de houding van de politie Q i.v.m. het niet willen accepteren van een aangifte van een vermoedelijke mishandeling, c.q. het onderzoeken hiervan

(…)

Hoorzitting

De klagers hebben tijdens de hoorzitting het volgende naar voren gebracht:

Mw. M. (verzoekster; N.o.) (…) vindt dat niemand kan beoordelen of er wel of geen verband is tussen het incident bij F. en de dodelijke aanrijding. Alleen een onderzoek zou kunnen vaststellen of er reeds bloedingen waren in het hoofd van Mx.

Mw. M. geeft toe dat zij enkel veronderstellingen uit. Zij is van mening dat de agenten niet open zijn geweest tegenover de familie. Mw. M. begrijpt de reden niet waarom Mx niet met de agenten is meegegaan, nadat de agenten hem hadden gevraagd om mee te gaan naar de dokter. Tevens begrijpt zij niet waarom de agenten Mx niet hebben meegenomen, aangezien Mx op dat moment niet eens zijn adres wist te noemen. De familie M. voelde zich niet correct behandeld op het moment dat zij aangifte wilde doen. De agenten hadden hen gezegd dat de familie M. eerst op zoek zou moeten gaan naar getuigen. De heer M. voelt zich door de houding van de politie bij het niet willen accepteren van de aangifte ronduit schofterig behandeld. Mw. M. vindt deze behandeling van de zijde van de politie zeer schandalig. Mw. M. vraagt zich af waar alle geruchten vandaan komen m.b.t. de vele opmerkingen over een eventuele zelfdoding van haar zoon Mx. Mw. M. mist in het rapport dat mw. B. naar F. is geweest om daar de jas op te halen van Mx. Mw. B. zou daar hebben gezegd dat Mx zichzelf voor de auto zou hebben gegooid. Mw. M. zegt dat zij met meerdere deskundigen de zaak van Mx heeft besproken en dat zij de indruk heeft dat de politie de dans wil ontspringen. Daarnaast ziet mw. M. de verklaringen van de getuigen als een feit. Helaas zal de ware oorzaak van het overlijden van Mx nooit aan het licht komen. Mw. M. geeft aan dat zij het fijn vindt om de agenten te ontmoeten. De heer M. zet zijn vraagtekens achter de verhouding tussen de politie en de discotheek F. Hij vraagt zich af of de discotheek F. en de politie soms vrienden zijn. Hij leidt dit af uit het feit dat de politie hem heeft geadviseerd om geen advertenties te plaatsen. En hoe weet de tegenpartij dat er een nieuw onderzoek is gestart? Waar komen de vele bedreiging vandaan? En de inbraakpoging in zijn woning?

Van de zijde van de politie is tijdens de hoorzitting het volgende naar voren gebracht:

De heer R. begrijpt niet vanwaar hij alle verwijten in zijn richting krijgt. Hij heeft na het ongeval met zijn collega een verslag opgemaakt. Hij vindt de verwijten niet eerlijk en onterecht. Via de heer Ba. had de familie M. zeker contact kunnen leggen met de betrokken collega's. (…) Hij voelt zich onterecht behandeld en heeft de indruk dat hem de dood van Mx wordt verweten. Hij protesteert heftig tegen de geuite veronderstelling van de familie of de politie soms vrienden is met discotheek F.

Mw. B. geeft aan dat Mx na het incident bij F. zelf niet met de agenten mee wilde. 'We kunnen iemand toch niet tegen zijn wil naar de dokter brengen?' Zij zegt dat zij, na de dodelijke aanrijding, alleen de jas van Mx heeft opgehaald bij de discotheek F. Mw. B. geeft aan dat de dodelijke aanrijding haar behoorlijk heeft aangegrepen en dat zij niet meer weet wat zij precies heeft gezegd bij F. op het moment dat zij de jas ophaalde.

(…)

De heer Ba. geeft aan dat hij eht ten tijde van het lopende onderzoek niet eens was met de uitspraak van het bureau van slachtofferhulp Drenthe dat het goed ging met mw. M. wat betreft de verwerking van het verlies van haar zoon. Hij heeft destijds de heer M. geadviseerd om professionele hulp te zoeken voor mevrouw M.

(…)

Overwegingen

Op grond van haar bevindingen en gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a en b Klachtenregeling Regiopolitie Groningen oordeelt de commissie dat:

a. de klacht ontvankelijk is;

b. het onderzoek naar de klacht naar behoren is verricht;

In haar overweging heeft de commissie ook gelet op artikel 24 van de ambtsinstructie voor de politie met betrekking tot hulpverlening.

Citaat:

'De ambtenaar draagt er zorg voor personen met lichte verwondingen, ziekteverschijnselen en personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of naar een E.H.B.O. afdeling van een ziekenhuis. Indien dat noodzakelijk is, verleent de ambtenaar bemiddeling bij het verkrijgen van passend vervoer.'

De commissie is er zich van bewust en heeft er begrip voor dat emotionele betrokkenheid in deze zaak een grote rol heeft gespeeld. Waarschijnlijk mede daardoor zijn er veronderstellingen gedaan die berusten op aannames, die niet gestaafd worden door feiten of officiële verklaringen en waarvan de juistheid ook niet op een andere wijze is gebleken.

Uit de stukken en de verklaringen is de commissie duidelijk geworden, dat de politie wel degelijk aandacht heeft besteed aan de verwondingen van Mx. De politie heeft Mx tot twee keer toe met klem geadviseerd om naar een dokter te gaan. Ook is er nog overwogen om Mx ondanks zijn weigering alsnog naar een dokter te brengen. Men kwam echter tot de conclusie dat men hem niet tegen zijn wil naar een dokter kon brengen. Het verwijt dat de politie onvoldoende zorg heeft besteed aan de toestand van Mx, acht de commissie niet terecht.

(…)

Omtrent het niet willen opnemen van de aangifte constateert de commissie dat de aangifte alsnog is opgenomen. Ze heeft geen aanwijzing gevonden voor mogelijke onheuse bejegening van de zijde van de politie. Dit gedeelte van de klacht acht de commissie ongegrond.

(…)

Het verwijt over te weinig contact met de ambtenaren die de zaak hadden onderzocht acht de commissie niet gegrond omdat er vanuit de politie een contactpersoon was aangewezen en daar de vraag dus neergelegd had kunnen worden.

Advies

Naar de bepaling gesteld in artikel 9 lid 1 sub c van eerdergenoemde klachtenregeling, na kennisneming van genoemde stukken en verklaringen, mede gelet op haar overwegingen adviseert de commissie u de klacht ongegrond te verklaren.

Bijlage 3

Klachtenadviescommissie Regiopolitie Groningen

Verslag hoorzitting inzake de klacht van de familie M. d.d. 04 juli 2000

De voorzitter opent de zitting en vraagt aan de familie M. of zij nog iets toe te voegen hebben aan de ingediende klacht.

(…)

De voorzitter vraagt aan de familie M. waarom zij stellen dat zij geen aangifte hebben kunnen doen van de mishandeling van Mx door de portiers van discotheek F.

Mevrouw M. zegt dat het door het ongeval moeilijk was vast te stellen wat nou exact het letsel van Mx was voor de dodelijke aanrijding. De agenten hadden hier ten tijde van het willen doen van een aangifte geen begrip voor. De familie M. voelde zich toen niet correct behandeld. De agenten hadden aangegeven dat ervoor het doen van een aangifte eerst getuigen zouden moeten worden gevonden. De familie M. gaf toen te kennen dat zij dan een advertentie in de krant zouden plaatsen. De agenten hadden vervolgens gevraagd of de familie dit wel kon betalen. De heer M. voelt zich hierdoor ronduit schofterig behandeld door de politie. Mw. M. vindt deze behandeling van de zijde van de politie zeer schandalig.

(…)

De heer R. (…) voegt (…) toe dat een politieagent nooit naar de omgeving toe naar buiten zal brengen dat er een eventuele zelfdoding in het spel is. Indien er een verhaal zou zijn over een eventuele zelfdoding, dan zou dit vermeld moeten staan in de rapporten van de politie Drenthe, niet in die van de Regiopolitie Groningen. Mw. M. zegt dat zij met meerdere deskundigen deze zaak heeft besproken en dat zij de indruk heeft dat de politie de dans wil ontspringen. Hierop protesteren de beklaagden heftig, volgens hen is het in dit verband totaal niet aan de orde dat zij de dans willen ontspringen.

(…)

Mw. M. (…) vraagt (…) zich af op welk moment de oogkas van Mx is gebroken. Was dit tijdens de aanrijding of is dit gebeurd tijdens het krijgen van klappen? Er was aan Mx gezicht namelijk niets te zien van bloedige verwondingen. Helaas zal de waarheid volgens mw. M. nooit aan het licht komen. Hierdoor weet de politie de dans te ontspringen. De beklaagden protesteren heftig tegen deze uitspraak.

Mw. M. geeft aan dat zij het fijn vindt om de agenten eindelijk te kunnen zien. De heer R. zegt dat hij van de familie M. niet eerder heeft vernomen dat zij behoefte zouden hebben aan een ontmoeting met de betrokken agenten, hij voelt zich onterecht behandeld. Mw. M. zegt dat zij te veel tijd nodig had i.v.m. het doornemen van het dossier."

8.4. Bij beslissing van 8 november 2000 verklaarde de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzoekers klacht, mede gelet op het advies van de klachtencommissie, ongegrond.

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In hun verzoekschrift deelden verzoekers onder meer nog het volgende mee:

"… Mx (is; N.o.) in een vreselijke toestand op weg gegaan naar huis, die bewuste nacht.

De klachtencommissie is uitgegaan van de vrijspraak van de portiers op 30 november 1999 te Groningen.

Het openbaar ministerie ging hiertegen in hoger beroep en er volgden nog twee hoger beroep zaken in Leeuwarden. (…) Ten tijde van de hoorzitting voor de klachtencommissie 4 juli 2000, zijn zij van vrijspraak uitgegaan, helaas.

(…)

Wij voelen ons zeer slecht behandeld en niet serieus genomen.

(…)

Het is best aannemelijk, dat Mx een bloeding heeft gehad/gekregen in het hoofd, of/en geheugenstoornis heeft gekregen. Tijdens politiebezoek bij (de discotheek; N.o.) of/en op de terugweg naar huis."

3. Verzoekers legden een afschrift over van een proces-verbaal van 21 januari 1999 van verhoor van een getuige, mevrouw St., die Mx vanuit haar woning in de richting van A had zien lopen. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik keek staande in de kamer nog even naar buiten. Ik zag toen voor onze woning midden op de rijbaan van de (…)straat een jongen lopen. Ik zag dat hij in zijn overhemd of trui liep. Hij had in elk geval geen jas aan. Het was bar slecht weer op dat moment. Het regende en waaide hard.

Ik zag dat hij met zijn hoofd voorover gebogen liep. Ik heb hem nog gevolgd door een ander raam. Ik zag toen dat hij de (…)weg overstak en zijn weg lopende vervolgde over de (…)straat in de richting van A. Ik vond dat hij een beetje slungelig liep. Ik vond het een trieste aanblik."

4. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de klachtencommissie de lezing van de politieambtenaren, daar waar deze staat opgenomen in de stukken, zonder meer heeft geloofd, omdat deze stukken op ambtseed dan wel ambtsgelofte zijn opgemaakt.

C. Standpunt korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Groningen deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Alvorens de beantwoording van uw vragen ter hand te nemen, wil ik uitdrukking geven aan mijn verbondenheid met de heer en mevrouw M., waar het gaat om het betreuren van het tragische verlies van hun zoon Mx. Hoezeer ik ook de behoefte van de familie M. begrijp om alsnog op alle onbeantwoord gebleven vragen antwoord te krijgen, gebiedt de realiteit mij te zeggen dat de politie daarin slechts ten dele - namelijk voor wat betreft haar rol in het gebeurde - kan voorzien. Evenals de klachtafhandeling bij de Regiopolitie Groningen voor de familie M. kennelijk onbevredigend was, is de kans reëel dat dit ook het geval zal zijn ten aanzien van de - onvermijdelijk zakelijke - beantwoording van uw vragen. Met een herhaalde rationele weergave van de betrokkenheid van de politie op 13 december 1998 zowel bij het contact met Mx bij discotheek F. te Q als bij het hem noodlottig geworden verkeersongeval te A zal waarschijnlijk onvoldoende recht worden gedaan aan de gevoelens die bij de heer en mevrouw M. ten aanzien van de politie leven, in relatie tot het overlijden van hun zoon. Dat laat onverlet dat ik de gevoelens van de heer en mevrouw M. respecteer; ik wil dat bij deze gelegenheid nog eens gezegd hebben.

Het tonen van respect en begrip voor de stellingen van de heer en mevrouw M., geplaatst in de context van het verwerken van een voor hen zeer schokkende en emotionele gebeurtenis, betekent niet dat ik die stellingen ook onderschrijf. (…) Ik blijf van mening dat de hoofdagenten R. en mevr. B. van de Basiseenheid Q bij hun optreden op 13 december 1998 geen enkel verwijt treft, laat staan het ernstige verwijt van grove nalatigheid. Deze subjectieve stelling van de heer en mevrouw M. mist mijns inziens iedere feitelijke grondslag. Ik betreur dat de integriteit en professionaliteit van genoemde politieambtenaren (…) door de familie M. in twijfel wordt getrokken. Bij mij bestaat die twijfel geheel niet!

Ad 1: het nalaten van het vertonen van adequate hulp.

De hoofdagenten R. en B. ontvingen op 13 december 1998 om 02.18 uur een melding van de meldkamer van de Regiopolitie Groningen over onenigheid m.b.t. het betalen van een rekening bij discotheek F. te Q. Zij waren om 02.32 uur ter plaatse. Beide verbalisanten rapporteerden hun eerste bevindingen om 03.02 uur (…). Het dodelijke verkeersongeval vond plaats omstreeks 03.50 uur. De vraag waar het om gaat is of beide hoofdagenten - met de wetenschap van toen - aan Mx de hulp verleend hebben zoals op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 en van de artikelen 24 en 25 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar in redelijkheid van hen mocht worden verwacht (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Ik meen - met de klachtenadviescommissie - die vraag volmondig bevestigend te moeten beantwoorden. Gelet op de leeftijd van betrokkene (22 jaar), zijn weigering om zich onder behandeling te laten stellen van een arts en gelet op de aard van het incident waarvoor de politie ter plaatse was geroepen, kon de politie in de gegeven omstandigheden mijns inziens volstaan met het aanbieden van bemiddeling. De hulpverlenende taak van de politie hangt samen met haar opdracht de rechtsorde te handhaven. Van zo'n opdracht was op dat moment geen sprake. Evenmin waren er op dat moment aanwijzingen dat Mx zich in een noodsituatie bevond. Ten overvloede wijs ik erop dat genoemde politieambtenaren op dat moment geen weet hadden van de later door het Gerechtshof Leeuwarden bewezen verklaarde openlijke geweldpleging tegen Mx. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat de politieambtenaren met wie Mx in contact is geweest op grond van hun waarnemingen bij hem mogelijk ernstig inwendig letsel hadden moeten onderkennen.

Ad 2: onduidelijke informatieverstrekking over het aantal surveillance-eenheden dat na het ongeval ter plaatse was gekomen.

In grensgebieden tussen provincies is het gebruikelijk dat bij verkeersongevallen met letsel de dichtstbijzijnde surveillance-eenheden naar de plaats van het ongeval worden gedirigeerd om eerste hulp te vertonen. Daarover bestaat geen schriftelijk vastgelegd beleid. Het aantal surveillance-eenheden dat zich naar een plaats van het ongeval begeeft is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo vergt een ongeval in de nachtelijke uren op een doorgaande provinciale weg qua hulpverlening en beveiliging van de plaats van het ongeval meer menskracht en materieel dan bijv. een ongeval overdag in een woonerf. A grenst aan Q en in de regel kunnen Groninger surveillance-eenheden daar eerder ter plaatse zijn dan Drentse surveillance-eenheden. In dit geval was de surveillance-eenheid bemand door de hoofdagenten Be. en mevr. B. het eerst ter plaatse, later gevolgd door nog andere surveillance-eenheden van de Basiseenheid Q, waaronder één bemand door hoofdagent R. De ter plaatse ter assistentie aanwezige Groninger politieambtenaren hebben hun bevindingen om 05.12 uur gerapporteerd (…). De ter plaatse bevoegde collega's van de Regiopolitie Drenthe hebben vervolgens volledig onafhankelijk het verkeersongeval afgehandeld. Van de hand- en spandiensten die Groninger politieambtenaren bij het ongeval hebben verleend is onmiddellijk op transparante wijze verslag gedaan. Er kan daarom geen sprake zijn van het verdoezelen van een inschattingsfout van de zijde van de politie. Ik verwijs daarvoor naar het onder ad 1 gegeven antwoord.

Het informeren van de familie M. over (de afhandeling van) het ongeval, inclusief de door collega's van de Regiopolitie Groningen verleende hulp en bijstand, behoorde mijns inziens primair tot de verantwoordelijkheid van de Regiopolitie Drenthe. Specifieke vragen over de rol van de Groninger politieambtenaren hadden uiteraard ook voorgelegd kunnen worden aan brigadier Ba., die als contactfunctionaris voor de familie M. was aangewezen. In dit verband verwijs ik ook naar de beantwoording van de vraag onder ad. 3.

Ad 3: het nalaten op enig moment bij de familie M. te informeren of zij behoefte hadden aan een gesprek met de bij deze zaak betrokken politieambtenaren.

Deze klacht is voor zover ik kan overzien nieuw. De klachtenadviescommissie heeft zich hierover niet uitgesproken. De politie Q heeft kort na 13 december 1998 een contactpersoon voor de familie M. aangewezen in de persoon van brigadier Ba. Brigadier Ba. heeft zich met geduld en toewijding van die taak gekweten. Ik heb niet uit het dossier kunnen opmaken dat de familie M. op enig moment gevraagd zou hebben om een gesprek met de politieambtenaren die laatstelijk met hun zoon Mx hadden gesproken. Een dergelijk verzoek zou vanzelfsprekend onmiddellijk zijn gehonoreerd. Of brigadier Ba. hen eigener beweging op die mogelijkheid had moeten wijzen, is een kwestie van inschatting, welke zich moeilijk achteraf laat beoordelen. Mede gelet op hetgeen over dit onderwerp tijdens de hoorzitting van de klachtenadviescommissie is gezegd (…) en de blijkbaar niet erg grote behoefte van de familie M. om naar aanleiding van hun klachten met de leiding van de Basiseenheid Q te communiceren, ben ik van mening dat bezwaarlijk kan worden gesproken van nalatigheid van de zijde van brigadier Ba.

Ad 4: de politie heeft nagelaten op enig moment toe te geven dat het niet juist was dat verzoekers aangifte van mishandeling door de eerdergenoemde portiers in eerste instantie niet is opgenomen.

Ingevolge de artikelen 161 en 163 van het Wetboek van Strafvordering is een politieambtenaar verplicht tot het opnemen van aangiften van strafbare feiten waarvan de aangever kennis draagt. De politie van Q is uiteraard met dit strafvorderlijk voorschrift bekend. Wanneer de dienstdoende politieambtenaar van de heer M. had begrepen dat hij aangifte wilde doen, had die aangifte op schrift moeten worden gesteld. Uit de mutatie van hoofdagent Bu. d.d. 16 december 1998 09.31 uur (…) blijkt echter dat de heer M. zich aan het bureau heeft vervoegd met de mededeling dat hij van een buurvrouw had gehoord dat Mx door drie portiers van de F. in elkaar was geslagen en dat hij zelf zou pogen getuigen van dit voorval te achterhalen. Of bij die gelegenheid expliciet is geweigerd een aangifte van de heer M. op te nemen staat mijns inziens niet vast. Vast staat wel dat ambtshalve alsnog een strafrechtelijk opsporingsonderzoek is ingesteld naar de verdenking van door portiers van discotheek F. gepleegde openlijke geweldpleging.

Ad 5: de klachtencommissie zou zaak niet onbevooroordeeld hebben behandeld.

Het enige wat ik over dit punt zou willen zeggen is dat de klachtenadviescommissie van de Regiopolitie Groningen bestaat uit vijf deskundige en van het Regionale politiekorps Groningen geheel onafhankelijke personen en dat - voorzover ik dat kan overzien - de klachtenadviescommissie de klacht van de familie M. met uiterste zorg en aandacht heeft behandeld. Ik ben om die reden van mening dat dit deel van de klacht iedere feitelijke grondslag ontbeert.

Samengevat acht ik alle onderdelen van de klacht van de familie M. ongegrond."

D. Reactie verzoekers

Verzoekers lieten in een brief, door de Nationale ombudsman op 18 februari 2002 ontvangen, onder meer het volgende weten in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder:

"De feiten op een rij.

* Mx draagt géén jas en mist één schoen. De achterkant van zijn broek is nat.

* Hij weet niet waar hij woont in A.

* Er is geen zinnig gesprek met hem te voeren.

* Hij heeft wel alcohol genuttigd maar is niet echt dronken (dus is hij helemaal in de war).

(…)

* Het gezwollen en verkleurde linkeroog moet er wel degelijk slecht oftewel ernstig uit hebben gezien, anders bieden verbalisanten niet aan om hem naar een dokter te brengen.

Dat Mx. dit aanbod afslaat speelt ons inziens géén rol.

Soms moet men een persoon (of personen) tegen zichzelf in bescherming nemen. Ook Mx's leeftijd is hieraan ondergeschikt.

(…)

Dat Mx maar één schoen aan heeft is zeker. (…) Nergens verklaren verbalisanten de schoen te hebben gegeven. De weersomstandigheden waren bar slecht.

Men had Mx thuis moeten brengen of moeten volgen tot aan zijn huis.

(…)

Wij blijven erbij dat er géén adequate hulp geboden is!

(…)

Volgens (de; N.o.) (…) wind chill tabel van Steadman (zie hierna, onder H.3.; N.o.) komt men bij een wind van 16 mtr per seconde (met zware windstoten van 25 mtr per seconde) bij 7°Celsius (…) al gauw uit op +2°Celsius gevoelstemperatuur. Dit bij normale kleding en een normale conditie.

Echter Mx droeg alléén een T-shirt + hemd (blouse) en zijn kleding was natgeregend.

Hij was niet in een normale conditie, maar geestelijk zwaar aangeslagen, vermoeid en onder invloed van alcohol. Miste ook één schoen. Dit laatste is weer belangrijk i.v.m. de huid-doorbloeding. (Snelle afkoeling) door alcoholgebruik.

(…)

Wat ons betreft zal het voor Mx hebben aangevoeld als 0°Celsius, zo niet kouder!

(…)

Zij (politieambtenaren B. en R.; N.o.) doen het ons inziens voorkomen of dat het incident bij de (discotheek; N.o.) al eerder op de avond heeft plaatsgevonden.

Echter tussen het moment dat zij Mx 'laten lopen' en hem voor het laatst zien - tot het moment van de fatale aanrijding zit hoogstens drie kwartier! (…) Wij denken dat de politie de tijd aan heeft gehouden dat de melding van het ongeval binnenkomt op de meldkamer. (…) Er is veel tijd verstreken voordat er eindelijk een auto stopte en de politie werd gewaarschuwd (een taxi). (…) Het was, ons inziens, in het voordeel van agenten B. en R. om de tijd tussen (de discotheek; N.o.) en aanrijding zo groot mogelijk te laten zijn.

(…)

I.v.m. aangifte op bureau Q 16 dec. '98.

Op 29-12-98 is de eerste advertentie geplaatst.

Op 31-12-98 bezoekt rechercheur Ba. ons voor de eerste maal.

(…)

Er is absoluut niet eerder een onderzoek gestart of aangifte opgenomen.

M.b.t. (…) melding met rapportage 16-12-'98

(…)

Nu beweren zij in dit rapport dat vader van plan was een advertentie te plaatsen in (een met naam genoemde plaatselijke krant; N.o.).

Dit document is niet echt!

Wij wisten nog niet waarin wij zouden adverteren. Wij kenden (die krant; N.o.) nog niet eens. Nog verscheidene informaties en prijsopgaves gevraagd bij andere (óók dagbladen) alvorens wij besloten om voor (die krant; N.o.) te kiezen.

Onze buurvrouw heeft ons geadviseerd om daarin te adverteren, daar dit regioblad volgens haar het meest gelezen werd door de plaatselijke bevolking.

Het is uitgesloten dat de naam (van de krant; N.o.) gevallen is.

Dit bewijst voor ons weer eens te meer, dat deze hele zaak van leugens aan elkaar hangt. Wat een treurigheid!

(…)

Wat betreft onze klachten over de heer Ba. kan ik kort zijn.

Wij blijven op ons standpunt staan dat naar onze mening het ambtelijk verslag niet klopt op allerlei punten.

(…)

Wij (hebben; N.o.) onze twijfels wel uitgesproken tegen Ba., maar hij deed er niets mee.

Eén en ander heeft ons, ondanks onze positieve instelling blijvend beschadigd. De machteloosheid die wij voelden en óók nu weer voelen gunnen wij niemand."

E. verklaring betrokken politieambtenaar B.

In het kader van het onderzoek verklaarde de betrokken politieambtenaar B. op 16 augustus 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:

"Mijn collega, R. en ik hadden in de nacht van 12 op 13 december 1998 nachtdienst. Wij kregen via de meldkamer een melding binnen van discotheek F. in Q. Er zou daar een dronken en agressieve man zijn die zijn rekening niet wilde of kon betalen. Wij zijn ter plaatse gegaan. Ik kan mij niet precies herinneren hoe laat het was toen wij bij de discotheek aankwamen, maar het was in elk geval na twaalven. Wij liepen de discotheek in en vroegen een portier wat er aan de hand was en om wie het ging. De portier maakte duidelijk om wie het ging; de bewuste man bleek de heer Mx te zijn. De portier vertelde ons dat ze bij de discotheek de jas en identiteitskaart van de heer Mx hadden achtergehouden omdat hij niet betaalde. Hij vertelde ons dat ze de heer Mx de discotheek hadden uitgezet. Hij had een volle consumptiekaart, ter waarde van ongeveer ƒ 100,- of ƒ 150,- en geen geld om mee te betalen. De heer Mx bevond zich ondertussen buiten. Mijn collega en ik liepen vervolgens de discotheek uit naar buiten, naar hem toe. Hij gedroeg zich erg agressief tegenover ons. Hij miste een schoen, hij had een natte broek want hij had in zijn broek geplast, en hij was dronken. Dat hij dronken was, konden we zien en ruiken. Maar hij was niet laveloos. Verder had hij een blauw en gezwollen oog. Zijn oog was bijna dicht. Hij had geen open wonden. Behalve zijn oog, herinner ik mij niet dat hem iets zichtbaar mankeerde.

Wij spraken met de heer Mx, en vroegen hem wat er aan de hand was, wat er gebeurd was. Hij zei dat hij het nodige had gedronken; hij wilde naar huis, maar kreeg zijn jas niet mee. De heer Mx vertelde ons dat hij klappen had gehad van de portier(s). Ik kan mij niet herinneren of wij om zijn adres hebben gevraagd. We zagen dat hij een schoen miste en vroegen waar de andere schoen gebleven was. Ik weet niet meer wat hij daarop antwoordde. Wij hebben om ons heen gekeken of wij de schoen zagen, maar we hebben er niet grondig naar gezocht. Over de manier waarop de heer Mx sprak kan ik het volgende verklaren. Hij was heel agressief en boos, en sprak dus niet zachtjes of beheerst. Hij begreep wel wat we tegen hem zeiden. Hij was weliswaar onder invloed van alcohol, maar was niet stomdronken. De heer Mx werd op een gegeven moment wat rustiger. Wij legden aan hem uit dat wij hem naar een dokter of de EHBO wilden brengen, of een ambulance wilden laten komen. Wij raadden hem aan de rekening van de discotheek de volgende dag te betalen, en vertelden hem dat hij de volgende dag ook aangifte kon doen tegen de portiers als hij dat wilde. Wij hebben hem meermalen aangeboden om hem in de politieauto naar een dokter te brengen, en daarna naar huis. Ik kan mij niet meer herinneren of wij hem ook hebben aangeboden hem direct naar huis te brengen. Mx reageerde agressief en boos. Hij wilde geen hulp. Hij vertelde ons dat we moesten 'opdonderen' of 'oprotten', of iets dergelijks. Hij kon het zelf wel af. Hij wees alle hulp in krachtige bewoordingen af, en wilde pertinent niet de politieauto in. Ik weet niet waarom hij dat niet wilde. Waarschijnlijk had dit te maken met zijn woede op de portiers en/of de discotheek. Wij hebben Mx er nog op gewezen dat zijn broek nat was en dat hij maar één schoen aanhad, maar het interesseerde hem niet.

Wij hebben Mx niet tegen zijn wil de auto ingedragen en naar de dokter gebracht. Wij sleuren iemand niet tegen zijn wil de politieauto in. Hij weigerde de hulp, dat is dan zijn 'pakkie-an'. Wij hebben niet gevraagd of hij wilde dat wij zijn familie of vrienden zouden opbellen, zodat hij kon worden opgehaald.

De heer Mx liep op enig moment weg. Wij zagen dat hij met één schoen aan en een natte broek in de richting van A liep. Wij wisten dat hij in A woonde. Hij had geen jas aan.

De jas is naar ik meen in de discotheek achtergebleven. Hij liep redelijk goed. Hij slingerde wel een beetje, maar niet helemaal van links naar rechts over straat of iets dergelijks. Hij zwaaide in zijn boosheid met zijn armen. Hij was heel erg beweeglijk. Wij hebben hem niet ladderzat zien lopen, in tegenstelling tot de verklaring van een getuige die ik gelezen heb.

Het was droog op het moment dat Mx bij de discotheek wegliep. Ik kan mij niet herinneren of het warm of koud was. Het waaide vast wel een beetje, ik kan het mij niet meer herinneren.

Onze bemoeienis met de heer Mx in en om de discotheek heeft voor mijn gevoel ongeveer een half uur geduurd.

Mijn collega en ik zijn vervolgens bij de discotheek weggereden in onze dienstauto. Wij reden om de discotheek heen, totdat we op de hoofdstraat kwamen. We hebben in de gaten gehouden hoe Mx richting huis liep; we maakten een surveillancerondje. We hielden hem niet constant in het oog, maar reden af en toe ook even van hem vandaan. Wij zagen zo telkens gedeelten van zijn wandeltocht. Wij wilden in de gaten houden of hij in de omgeving niks aanrichtte.

Hij was op enig moment A al ingelopen, en liep in de richting van zijn woning. Wij zijn toen weggereden. Wij dachten dat hij vanaf dat punt wel ordelijk en veilig thuis zou kunnen komen.

Hij moest vanaf dat punt in elk geval nog 4 à 5 kilometer lopen.

Onderweg naar huis is de heer Mx aangereden. Op het moment dat de aanrijding plaatsvond hoosde het. Het was noodweer. In reactie op een melding dat er een ernstige aanrijding had plaatsgevonden, gingen een collega en ik ter plaatse. Mijn collega en ik zagen aan de kant van de weg iemand liggen. Wij zagen dat het niet goed was. De hulpdiensten kwamen ter plaatse, en wij handelden de aanrijding af.

Ik ben vervolgens teruggegaan naar de discotheek, en heb de jas van de heer Mx opgehaald.

U vraagt mij om een reactie op de stelling van de ouders van de heer Mx dat ik in de discotheek gezegd zou hebben dat hun zoon zich voor een auto had gegooid. Ik kan mij van een dergelijke uitspraak niets herinneren. Ik kan mij niet voorstellen dat ik dat gezegd heb.

Tot slot wil ik verklaren dat mijn collega en ik in die nacht bij de discotheek naar eer en geweten gehandeld hebben. Ik zie geen reden voor het oordeel dat wij bij de discotheek een inschattingsfout hebben gemaakt ten aanzien van de toestand van de heer Mx."

F. Verklaring betrokken politieambtenaar R.

In het kader van het onderzoek verklaarde de betrokken politieambtenaar R. op 4 september 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:

"Mijn collega, B. en ik hadden in de nacht van 12 op 13 december 1998 nachtdienst. Wij ontvingen op enig moment een melding dat er in de discotheek F. in Q sprake was van een lastige klant, of iets van die strekking. Mijn collega en ik gingen ter plaatse. Aangekomen bij de discotheek werden wij in de hal aangesproken door een portier, of in elk geval een medewerker van de discotheek. Hij vertelde dat de man die het betrof (de heer Mx) de discotheek al had verlaten. Hij had zich agressief gedragen in verband met de betaling van consumpties. Zijn jas en identiteitskaart waren in de discotheek achtergebleven.

Mijn collega en/of ik zet tegen de portier dat het niet-betalen van consumpties een civielrechtelijke aangelegenheid betrof. Wij zeiden tegen hem dat de discotheek de jas maar even moest houden, zodat zij het geschil met de heer Mx konden oplossen. Als het niet lukte om de betaling zelf te regelen, moesten ze op een later moment maar naar het politiebureau komen om het op te lossen, zo zeiden wij.

Terwijl mijn collega en ik met de portier stonden te praten, zagen wij Mx lopen. Hij had een behoorlijk verkleurd en dik oog. Ik kan mij niet meer voor de geest halen hoe erg het oog er precies aan toe was. Naast het oog had hij geen zichtbare verwondingen. Hij was verder een schoen kwijt. Wij vroegen de portier of wij ergens apart met hem konden praten. Wij zijn toen naar een apart kamertje gebracht in de discotheek. De portier liep met ons mee het kamertje in, en bleef daar bij ons. Wij spraken in dat kamertje met Mx over de betaling van de consumpties. Mijn indruk van de toestand van Mx was dat hij wist waar het allemaal om ging. Ik kon ruiken dat hij alcohol gedronken had, maar hij was niet zwaar aangeschoten. Als mijn collega of ik hem een vraag stelde, reageerde hij er op zichzelf op een goede manier op, maar wel verbaal agressief. Hij werd in zijn taalgebruik gaandeweg steeds agressiever jegens ons. Hij vloekte en zei: 'fuck you', of iets dergelijks. Vanwege die verbale agressiviteit was er eigenlijk geen zinnig gesprek met hem te voeren. Ik weet niet waar die agressiviteit jegens ons vandaan kwam. Mijn collega en ik hebben ons netjes gedragen jegens de heer Mx. Mx gedroeg zich alsof hij eigenlijk meer bevriend was met de portiers dan met ons, want wij hadden het echt 'gedaan'. Tegen de portier die in het kamertje stond zei hij: 'Jullie zijn mijn vrienden'. Er was een scherpe scheiding in zijn agressief gedrag jegens ons, en zijn opstelling jegens de portiers.

Ik vroeg hem naar zijn naam, mede met de bedoeling dat hij wat rustiger zou worden. Die gaf hij. Ik vroeg hem verder zijn adres, maar die gaf hij niet. Hij zei ons wel dat hij in A woonde. Ik had het idee dat hij ons zijn adres niet wilde vertellen. Later, toen ik hoorde dat hij pas verhuisd was, begreep ik dat hij zijn adres misschien niet wist. Ik zal Mx vast ook naar zijn telefoonnummer hebben gevraagd; ik weet dat niet meer. Het is gebruikelijk om dat te doen. Ik vroeg hem of hij mee wilde naar de dokter; of wij hem mochten brengen. Hij wees dit pertinent af, dat vond hij niet nodig. Ik heb hem dit zeker twee keer gevraagd. Hij reageerde zo agressief op ons dat we hem niet konden bereiken met ons voorstel hem naar de dokter te brengen. We hebben niet overwogen om tegen zijn zin een dokter te waarschuwen. Dat is ook niet gebruikelijk. Mijn collega en ik hebben niet op andere wijze hulp aangeboden aan Mx. Gegeven de omstandigheden was dat naar mijn mening ook niet nodig. Ik heb er die nacht niet bij stilgestaan om aan Mx te vragen of wij misschien iemand van zijn familie of vrienden konden opbellen om hem te komen ophalen. Gelet op zijn toestand vond ik het toen niet nodig hem aan zijn zorgkader over te dragen.

De heer Mx reageerde in het geheel niet wanneer mijn collega en ik spraken over het betalen van zijn rekening bij de discotheek. Hij sprak tegen ons helemaal niet over wat er die avond in de disco gebeurd was. Wij zaten min of meer in een patstelling. Wij konden hem niet dwingen om te betalen. Mijn collega en ik gingen op een gegeven moment weer weg. Onze bemoeienissen met de heer Mx in en rond de discotheek hebben ongeveer een kwartier geduurd.

Toen wij naar buiten liepen, liep Mx even daarna ook naar buiten. Hij liep hard weg richting A. Mx had er een goeie pas in. Hij slingerde niet. Ik kan mij niet meer herinneren of hij toen nog zijn schoen miste. U vraagt mij of zijn broek nat was toen hij wegrende. Ik kan mij dat niet meer herinneren. Zijn jas is achtergebleven in de discotheek. Hij heeft tijdens of na ons gesprek niet om zijn jas gevraagd.

Ik herinner mij dat er die nacht een harde wind woei. Het zal wel koud geweest zijn; dat kan ik mij niet precies herinneren. Ik kan mij ook niet meer herinneren of het droog was toen Mx wegrende. Mijn collega en ik zijn in onze dienstauto een stukje achter Mx aan gereden; over een afstand van ongeveer 150 à 200 meter. Daarna zijn wij de andere kant op gereden. Ik weet niet meer of het een bewuste handeling was dat wij achter hem aanreden, of dat het toeval was. Onze auto stond geparkeerd vóór de discotheek, en misschien moesten wij toevallig een stukje dezelfde richting in als Mx, om onze weg te vervolgen. Er was geen aanleiding om achter Mx aan te rijden; wij gingen gewoon onze weg.

Later die nacht ben ik betrokken geweest bij de afhandeling van de aanrijding. Ik reed toen alleen, in een burgerauto. Ik weet niet meer hoe laat het was toen ik de melding over de aanrijding hoorde van de meldkamer van Groningen. Het verzoek was om daarheen te gaan. Ik hoorde dat een politieauto van het regionale politiekorps Groningen ernaar toeging. Ik ben toen ook ter plaatse gegaan. De aanrijding was op Drents grondgebied. De aanwezige ambtenaren van het regionale politiekorps Groningen wachtten derhalve op de komst van de Drentse collega's voor de afhandeling van de aanrijding. Dat was in principe hun taak. Wij verrichten daarbij wat hand- en spandiensten.

U vraagt mij om een reactie op het standpunt van verzoekers dat er een causaal verband zou zijn tussen de toestand van de heer Mx toen hij de discotheek verliet, en de dodelijke aanrijding die later die nacht plaatsvond. Ik verklaar dat ik geen verband zie tussen de twee. Ik zie de gebeurtenissen in en om de discotheek, en de aanrijding van later die nacht, als twee op zichzelf staande feiten. U vraagt mij verder om een reactie op verzoekers stelling dat mijn collega en ik die nacht een inschattingsfout zouden hebben gemaakt in de discotheek ten aanzien van de toestand van de heer Mx. Ik ben het daarmee absoluut niet eens. Mx was goed te pas. Hij had weliswaar een verkleurd oog maar zijn reacties waren alert. De verschillende manier waarop hij mijn collega en mij enerzijds en de portiers in de discotheek anderzijds benaderde gaf aan dat hij goed in staat was scherp te reageren. Ik ben ervan overtuigd dat hij zich op het moment dat hij de discotheek verliet, richting huis, zonder meer kon redden."

G. Nadere reactie verzoekers

1. Verzoekers deelden bij brief van 2 november 2002 onder meer nog het volgende mee in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder:

"Denkt u de toestand eens in van onze zoon: koud, doorweekt, pijn, een kapotgelopen voet, niet kunnen zien met één oog, inmiddels volkomen in de war, de weg niet meer herkennend in A (woonplaats; N.o.), ten einde raad. Pijn aan oog, oogkas was gebroken.

Zo bekeken, onder genoemde omstandigheden is het nog onbegrijpelijk, dat hij in zo'n korte tijdspanne, bij kilometerpaal 4.3, op de provinciale weg is beland.

De lijkschouwer (…) verklaarde aan ons óók, dat gezien de aard van de mishandelingen, die wij hem hebben laten lezen (getuigenverklaringen), dat iemand in zo'n toestand onmogelijk goed alléén thuis kan komen, zeker gezien de weersomstandigheden.

Het is duidelijk: Mx heeft geprobeerd een auto aan te houden op die bewuste weg.

(…)

Er zitten géén uren tussen beide incidenten en daar draait het nu allemaal om.

(…)

Getuige Br. (de assistent-bedrijfsleider van de discotheek; N.o.) had géén enkele (kwade) bedoeling met hetgeen hij schreef over het gezegde van B. 'heeft zich voor een auto gegooid'. Het staat nota bene in het officiële dossier!"

2. Verzoekers verschaften ten behoeve van het onderzoek een afschrift van een gedeelte van een brief van de assistent-bedrijfsleider van de discotheek, de heer Br., blijkens een aantekening afkomstig uit het dossier. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De (politieambtenaar B.; N.o.) zei vervolgens dat ze hem (Mx; N.o.) in de gaten zouden houden, hem te volgen.

(…)

2 uur later word ik door m'n collega gevraagd om bij de deur te komen, politie was er namelijk. Hier werd mij verteld dat hij een auto-ongeluk * gehad had. Vervolgens heb ik na het verzoek van de politie-agente hen de jas en legitimatiebewijs meegegeven.

(…)

*Hij had zich voor een auto gegooid."

3. Verzoekers verschaften tevens een afschrift van het proces-verbaal van verhoor van de heer Br. In dit proces-verbaal staat niets te lezen over een mededeling van politieambtenaar B. aan Br. dat Mx zich voor een auto zou hebben gegooid.

H. informatie knmi

1. In het kader van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) om inlichtingen te verstrekken over de weersomstandigheden in Q in de nacht van 12 op 13 december 1998. Het KNMI deelde in reactie hierop het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw (…) verzoek deel ik u het volgende mede over het weer in de nacht van 12 op 13 december 1998 tussen 18:00 en 06:00 uur te Q.:

In het front dat de scheiding vormde tussen zachte lucht in het zuiden en minder zachte lucht in het noorden, ontwikkelde zich in de loop van 12 december bij zuidwest-Engeland een kleine depressie, die snel uitdiepend naar het noordoosten trok en in de loop van de nacht met de kern pal ten noorden van ons land richting zuid-Skandinavië koerste.

De gemiddelde windsnelheid nam in de loop van het genoemde tijdvak toe van ca. 5 meter per seconde aan het begin van de avond tot ca. 16 meter per seconde tegen de ochtend. De windstoten bereikten toen waarden tot ca. 25 meter per seconde.

De windrichting was zuidwest; in de loop van de avond krimpend naar zuidwest. Kort na middernacht draaide de wind naar richtingen tussen zuidwest en west.

De temperatuur lag tussen 7 en 11 graden Celsius. De hoogste temperaturen kwamen daarbij voor kort na middernacht, toen ons land zich enkele uren in zeer zachte lucht bevond.

Het (was; N.o.) zwaar bewolkt. Vanaf 18.00 was het nevelig en er viel geen regen van betekenis. Het zicht was matig. Na 22.00 uur viel echter af en toe meest lichte regen; tussen middernacht en ca. 2.00 uur viel nu en dan matige regen. Afgezien van zichtvermindering door neerslag, verbeterden de zichtcondities.

De gegevens zijn afgeleid uit waarnemingen en metingen op omliggende KNMI-stations."

2. Uit de door het KNMI toegestuurde Beaufortschaal, is de Nationale ombudsman gebleken dat er aan het begin van de avond sprake was van windkracht 3, een matige wind. Tegen de ochtend liep de wind op tot windkracht 7 (harde wind), met windstoten tot windkracht 10 (zware storm).

3. Tijdens het onderzoek verschafte het KNMI verzoekers desgevraagd een afschrift van een in Nederland te hanteren "Wind Chill" tabel van Steadman, die de gevoelstemperatuur aangeeft voor een adequaat geklede persoon, die loopt met een snelheid van 4,7 km/u. De gevoelstemperatuur is de temperatuur die ontstaat door het afkoelend effect van de wind. In deze tabel staat onder meer te lezen dat het bij een luchttemperatuur van + 8°C, en een windsnelheid van 16 m/s, aanvoelt als of de temperatuur + 2°C was bij een windsnelheid van 2 m/s (deze laatste windsnelheid is de referentie-windsnelheid).

Achtergrond

1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

2.1. Artikel 24:

"1. De ambtenaar draagt er zorg voor personen met lichte verwondingen, ziekteverschijnselen en personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of naar een E.H.B.O.-afdeling van een ziekenhuis. Indien dat noodzakelijk is, verleent de ambtenaar bemiddeling bij het verkrijgen van passend vervoer.

2. De ambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen en bewustelozen, waar onder mede worden verstaan personen die niet wekbaar of niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De gegevens omtrent aard en omstandigheden van de gebeurtenis die tot de ziektetoestand heeft geleid, alsmede de op de persoon aangetroffen medische gegevens en geneesmiddelen, worden door hem ter beschikking van de medische hulpverleners gesteld."

Artikel 25:

"1. De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.

2. De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.

3. Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts."

3. Opnemen aangifte

Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voor zover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Instantie: Regiopolitie Groningen

Klacht:

Nagelaten adequate hulp te verlenen aan zoon verzoekers, nadat hij betrokken was geweest bij handgemeen met portiers en na het incident onderweg naar huis is verongelukt; onduidelijke informatie verstrekt in periode na ongeval; nagelaten om te informeren bij verzoekers of zij behoefte hadden aan gesprek met betrokken politieambtenaren; nagelaten toe te geven dat het niet juist was dat verzoekers aangifte in eerste instantie niet was opgenomen en beheerder heeft advies van onafhankelijke klachtenadviescommissie overgenomen om klacht ongegrond te verklaren, terwijl commissie zaak niet onbevooroordeeld heeft behandeld.

Oordeel:

Niet gegrond