Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer (RDW) hem in een brief van 13 september 2001 heeft laten weten dat tot voor de RDW beschikbare gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) niet behoren de gegevens waaruit blijkt dat iemand onder curatele is gesteld. Volgens verzoeker kan de RDW wél over dit gegeven uit de GBA beschikken.
Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de RDW hem telefonisch heeft laten weten dat het gegeven dat bij de RDW bekend is dat zijn zoon onder curatele staat, geen weigeringgrond vormt voor een eventueel toekomstig verzoek om een kenteken op naam van zijn zoon te stellen.
Beoordeling
I. Ten aanzien van de door de RDW aan verzoeker in de brief van 13 september 2001 verstrekte informatie
1. Bij brief van 9 juli 2001 verzocht verzoeker de RDW hem te informeren over de tenaamstelling van een kentekenbewijs op zijn zoon, die sinds 26 september 1997 onder curatele stond wegens een geestelijke stoornis. Het desbetreffende voertuig stond sinds 31 oktober 2000 bij de RDW geregistreerd als gesloopt. Vóór die tijd waren met het voertuig echter diverse overtredingen begaan zoals te hard rijden, onverzekerd rijden en rijden zonder keuringsbewijs, waarvoor sancties waren opgelegd. Verzoeker verzocht de RDW maatregelen te nemen zodat in de toekomst geen kentekenbewijs meer op naam van zijn zoon zou worden gezet.
2. De RDW deelde verzoeker daarop bij brief van 13 juli 2001 mee dat zolang zijn zoon in het bezit was van een geldig Nederlands rijbewijs of een ander hiervoor aangewezen legitimatiebewijs en van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, op diens naam een kentekenbewijs kon worden gezet. Verzoeker was het met dit standpunt van de RDW niet eens hetgeen hij de RDW in een drietal brieven liet weten. De RDW deelde verzoeker daarop bij brief van 13 september 2001 onder meer mee dat tot voor de RDW beschikbare gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) niet behoren de gegevens waaruit blijkt dat iemand onder curatele is gesteld.
3. Bij aankoop van een auto of motor moet het kentekenbewijs op naam worden gezet. In principe moet de tenaamstelling van het kentekenbewijs door de aanvrager zelf op het postkantoor worden geregeld. Om een kentekenbewijs op naam te laten zetten heeft de aanvrager nodig een geldig legitimatiebewijs, deel II van het kentekenbewijs, het overschrijvingsbewijs of deel III van het kentekenbewijs (zie Achtergrond, onder 1., 2. en 3.). Ingevolge de Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten kunnen natuurlijke personen zich legitimeren met een geldig origineel Nederlands rijbewijs of een geldig origineel paspoort dan wel nationaal persoonsbewijs met daarbij een de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens of een geldige NATO-ID-card met daarbij een verklaring van de kampcommandant (zie Achtergrond, onder 4.).
Aan de hand van de kentekengegevens en persoonsgegevens wordt in de registers nagegaan of er belemmeringen zijn aan het verzoek tegemoet te komen. Hiervoor wordt onder meer de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) geraadpleegd (zie Achtergrond, onder 5.).
4. Gelet op het gestelde in de artikelen 1, 88, eerste lid, en 90 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, is de RDW een buitengemeentelijk afnemer, heeft de RDW dientengevolge geen rechtstreeks toegang tot de GBA en kan de RDW alleen op verzoek beschikken over gegevens uit het GBA. Het systematisch verstrekken van gegevens uit de GBA aan buitengemeentelijke afnemers is geregeld in artikel 91 van voornoemde wet. Voor de systematische verstrekking van persoonsgegevens uit een basisadministratie aan de RDW op grond van de Wet GBA is een autorisatiebesluit nodig (zie Achtergrond, onder 5.).
5. Ingevolge het Besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1996 en het Besluit van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 23 mei 2001 tot autorisatie van de directie van de Dienst Wegverkeer voor de systematische verstrekking van gegevens uit een gemeentelijke basisadministratie, worden aan de RDW systematisch de volgende gegevens betreffende de persoon verstrekt: A-nummer, Sofi-nummer, voornamen, adellijke titel/predikaat, voorvoegsel geslachtsnaam, geslachtsnaam, geboortedatum, geboorteplaats, geboorteland, geslachtsaanduiding, aanduiding naamgebruik. Betreffende het huwelijk worden de volgende gegevens verstrekt: voorvoegsel geslachtsnaam echtgenoot, geslachtsnaam echtgenoot, datum huwelijksontbinding, reden huwelijksontbinding. Betreffende de verblijfplaats worden de volgende gegevens verstrekt: gemeente van inschrijving, gemeentedeel, datum aanvang adreshouding, straatnaam, huisnummer, huisletter, huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer, postcode, locatiebeschrijving en datum vertrek uit Nederland. Tenslotte wordt verstrekt de datum van overlijden (zie Achtergrond, onder 6.). Dat wil zeggen dat niet systematisch gegevens worden verstrekt over curatele.
6. Vorenstaande betekent dat juist is dat de RDW verzoeker in de brief van 13 september 2001 heeft laten weten dat tot voor de RDW beschikbare gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie niet behoren de gegevens waaruit blijkt dat iemand onder curatele is gesteld.
7. Wat betreft verzoekers stelling dat de RDW wél over dit gegeven kan beschikken, geldt het volgende. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet GBA, worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingeschrevene ook gegevens over curatele opgenomen. In de artikelen 88, eerste lid, en 91, vierde lid, van voornoemde wet wordt echter bepaald dat aan (buitengemeentelijke) afnemers alleen die gegevens worden verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van die afnemers (zie Achtergrond, onder 5.). De RDW is onder meer verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994 en het Kentekenreglement. Het Kentekenreglement strekt tot uitvoering van het bepaalde in de Wegenverkeerswet 1994 inzake kentekens en kentekenbewijzen (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). In de desbetreffende regelgeving is een beperkt aantal gronden opgenomen welke een weigeringgrond opleveren voor de afgifte van een kentekenbewijs. Onder curatele stelling wordt niet als een weigeringgrond aangemerkt. De RDW behoeft voor de juiste uitvoering van de wet, dus niet over dit gegeven te beschikken.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van de door de RDW aan verzoeker telefonisch verstrekte informatie
Op 23 juli 2001 nam verzoeker telefonisch contact op met de RDW. In dit telefoongesprek liet de RDW hem weten dat het gegeven dat bij de RDW bekend was geworden dat zijn zoon onder curatele staat, geen weigeringgrond zou vormen voor een eventueel toekomstig verzoek om een kenteken op naam van de zoon te stellen.
Gelet op hetgeen hiervóór onder I. is gesteld, is deze mededeling van de RDW aan verzoeker, correct.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer is niet gegrond.
Onderzoek
Op 19 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Culemborg, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer. Het verzoekschrift voldeed echter niet aan het kenbaarheidsvereiste.
Nadat verzoeker zich opnieuw tot de Nationale ombudsman had gewend en aanvullende informatie had verstrekt, laatstelijk bij brief van 29 april 2002, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Dienst Wegverkeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
De RDW gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 9 juli 2001 verzocht verzoeker de RDW hem te informeren over de tenaamstelling van een kentekenbewijs op zijn zoon, die sinds 26 september 1997 onder curatele stond wegens een geestelijke stoornis. Het desbetreffende voertuig stond sinds 31 oktober 2000 bij de RDW geregistreerd als gesloopt. Vóór die tijd waren met het voertuig echter diverse overtredingen begaan zoals te hard rijden, onverzekerd rijden en rijden zonder keuringsbewijs, waarvoor sancties waren opgelegd. Verzoeker verzocht de RDW maatregelen te nemen zodat in de toekomst geen kentekenbewijs meer op naam van zijn zoon zou worden gezet.
2. De RDW deelde verzoeker daarop bij brief van 13 juli 2001 mee dat zolang zijn zoon in het bezit was van een geldig Nederlands rijbewijs of een ander hiervoor aangewezen legitimatiebewijs en van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, op diens naam een kentekenbewijs kon worden gezet.
3. Verzoeker was het met het standpunt van de RDW niet eens hetgeen hij de RDW in een drietal brieven liet weten. De RDW deelde verzoeker daarop bij brief van 13 september 2001 onder meer het volgende mee:
“Uit artikel 48 Wegenverkeerswet 1994 volgt dat wat betreft natuurlijke personen de RDW slechts aan een in Nederland woonachtig persoon, die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt een kentekenbewijs kan afgeven. Uit artikel 3 Regeling legitimatievoorschriften volgt dat bij een aanvraag van een deel II van een kentekenbewijs de aanvrager zich dient te legitimeren, met bijvoorbeeld een rijbewijs. De RDW maakt bij de tenaamstellingprocedure gebruik van de gegevens zoals die worden verstrekt uit de Gemeentelijke Basis Administratie. Uit de tot de RDW beschikbare gegevens behoren niet de gegevens waaruit blijkt dat iemand onder curatele is gesteld.
Gebleken is dat uw zoon ten tijde van de tenaamstelling van het voertuig (…) op 24 december 1999 aan de gestelde voorwaarden voldeed. Tevens heeft hij zich toen gelegitimeerd met een geldig rijbewijs. Voor de RDW was er derhalve geen aanleiding de tenaamstelling te weigeren.”
3. Naar aanleiding van voornoemde brief van de RDW, nam verzoeker op 23 juli 2001 telefonisch contact op met de RDW. De RDW deelde hem mee dat het gegeven dat bij de RDW bekend was geworden dat zijn zoon onder curatele staat, geen weigeringgrond zou vormen voor een eventueel toekomstig verzoek om een kenteken op naam van de zoon te stellen. Hierna vond nog een korte briefwisseling plaats tussen verzoeker en de RDW waarin verzoeker het standpunt van de RDW betwistte en de RDW bij zijn standpunt bleef.
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt Dienst Wegverkeer
In reactie op de klacht deelde de RDW het volgende mee:
“… De procedure voor het op naam zetten (tenaamstelling) van een voertuig is als volgt:
Tenaamstelling is mogelijk op elk groter postkantoor, de klantenservicebalie van de RDW en bij de hiervoor erkende autobedrijven.
Indien een natuurlijk persoon zelf een tenaamstelling verzoekt dan heeft hij hiervoor nodig:
- deel II van het kentekenbewijs;
- het overschrijvingsbewijs/kopie deel III;
- een geldig rijbewijs
of
- een ander bij ministeriéle regeling aangewezen legitimatiebewijs (bijvoorbeeld een paspoort of identiteitskaart) en een recent uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie. Dit uittrekstel mag niet ouder zijn dan drie maanden en het adres hierop moet overeenkomen met het feitelijke woonadres.
Bij een tenaamstelling via een hiervoor erkend autobedrijf moet aanvullend een zogenaamde wilsverklaring worden ondertekend. (…)
Aan de hand van kentekengegevens en persoonsgegevens wordt in het kentekenregister en in de referentieregisters nagegaan of er belemmeringen zijn aan het verzoek tegemoet te komen. Voorbeelden van belemmeringen zijn onder meer: het voertuig is gestolen, de persoon heeft geen geldig rijbewijs, de persoon is jonger dan 18 jaar of woont niet in Nederland. Hiervoor wordt het kentekenregister bevraagd, het rijbewijzenregister en de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). RDW beschikt over GBA gegevens van reeds bekende kentekenhouders. Van iemand die voor de eerste keer een voertuig op zijn naam krijgt, zal in een achteraf situatie afstemming met GBA worden gezocht.
(…)
Er is een beperkt aantal gronden opgenomen in de Wegenverkeerswet welke een weigeringgrond opleveren voor de afgifte van een kentekenbewijs. Ondercuratelestelling wordt niet als een weigeringgrond genoemd...”
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994 (Wet van 21 april 1994, Stb. 475)
Artikel 48, eerste lid:
“1. Een kentekenbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief slechts afgegeven aan in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en aan in Nederland gevestigde rechtspersonen, indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.”
Artikel 49:
“1. Onverminderd artikel 48, eerste lid, wordt de afgifte van een kentekenbewijs geweigerd:
a. indien bij een ingevolge hoofdstuk V verrichte keuring blijkt dat de op het voertuig aangebrachte gegevens op onrechtmatige wijze in overeenstemming zijn gebracht met de op het overgelegde kentekenbewijs vermelde gegevens,
b. indien blijkt dat de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan,
c. indien blijkt dat de krachtens een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst op grond van de Wet milieubeheer verschuldigde verwijderingsbijdrage voor autowrakken niet is voldaan, dan wel
d. in overige bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen overeenkomstig de bij de algemene maatregel vastgestelde regels.
2. De afgifte van een kentekenbewijs kan worden geweigerd indien;
a. voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde geen kenteken behoeft te zijn opgegeven;
b. uit het kentekenregister blijkt dat de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren.”
Artikel 50, eerste lid:
“De aanvrager van een kentekenbewijs dient persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, tenzij:
a. de aanvraag namens hem wordt ingediend door degene die door de Dienst Wegverkeer een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend dan wel, indien dit een rechtspersoon is, door diens gemachtigde, en deze voldoende zekerheid heeft verkregen over de identiteit van de aanvrager. Daartoe legt de aanvrager een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 dan wel een rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden, over. Degene die namens de aanvrager de aanvraag indient, legt de bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie het document bedoeld in de tweede volzin over, alsmede de volmacht en het bewijs dat aan hem een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend, of
b. volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de aanvrager. Indien bij de aanvraag, bedoeld onder a, gebruik wordt gemaakt van een document als bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet, dient bij de aanvraag tevens een de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens te worden overgelegd dat niet langer dan drie maanden voor het tijdstip van de aanvraag is verstrekt. Onze Minister kan de bevoegdheid van de krachtens artikel 62 erkende persoon om de aanvraag namens de aanvrager in te dienen beperken tot één of meer specifiek voor die persoon met name te noemen instanties. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld ter zake van de voorwaarden waaraan degene aan wie ingevolge artikel 62 een erkenning is verleend, dient te voldoen om als gemachtigde, bedoeld onder a, op te treden."
2. Kentekenreglement (Koninklijk Besluit van 6 oktober 1994, Stb. 760)
Artikel 26:
“1. Degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is, ingeval hij ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig waarvoor dat kentekenbewijs is afgegeven, verplicht:
a. het deel II en het overschrijvingsbewijs terstond over de dragen aan degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden;
b. het deel I van het kentekenbewijs onder zich te houden, totdat hij het in het derde lid bedoelde vrijwaringbewijs en het oude deel II heeft ontvangen.
2. Degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden is verplicht binnen een week nadat hij het deel II en het overschrijvingsbewijs heeft ontvangen, bij de Dienst Wegverkeer om afgifte van een nieuw deel II te verzoeken onder overlegging van deel II, het overschrijvingsbewijs en een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs.
3. De Dienst Wegverkeer geeft aan degene die aan de verplichtingen van het tweede lid heeft voldaan, een vrijwaringbewijs en een nieuw deel II af.
4. Degene die het vrijwaringbewijs heeft ontvangen, is verplicht dit terstond, te zaken met het oude deel II, te doen toekomen aan degene die het deel I, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder zich heeft gehouden.
5. Degene die het deel I, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder zich heeft gehouden, is verplicht dit terstond af te geven aan degene van wie hij het vrijwaringbewijs en het oude deel II heeft verkregen.”
3. Regeling kentekenbewijzen (Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 december 1994, Stcrt. 248)
Artikel 4:
“1. De aanvrager van een kentekenbewijs dient, overeenkomstig het bepaalde in artikel 50 van de wet, persoonlijk te verschijnen bij:
a. een daartoe aangewezen vestiging van de Dienst Wegverkeer;
b. een daartoe aangewezen postvestiging van TGP Post BV, of
c. een erkend bedrijf, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel f, van het Kentekenreglement.
2. De erkenninghouder of diens gemachtigde, bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van de wet, verschijnt bij de in het eerste lid, onderdeel a of b bedoelde instantie.”
4. Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten (Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 december 1994, Stcrt. 248)
Artikel 1:
“Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, dient, indien in het kader van deze regeling een legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, d, of e, wordt overgelegd, tevens een origineel en actueel de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens dat niet ouder is dan drie maanden, te worden overgelegd.”
Artikel 2, eerste lid:
“1. Bij de aanvraag van deel II van een kentekenbewijs dient, indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, bij een instantie, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen het volgende legitimatiebewijs te worden overgelegd:
a. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de wet,
b. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de wet, voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden,
c. een geldig document als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498),
d. een geldig buitenlands nationaal paspoort, dienstpaspoort, diplomatiek paspoort, reisdocument voor vluchtelingen of reisdocument voor vreemdelingen dan wel een geldige buitenlandse identiteitskaart, afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat van de Europese Unie.
e. een geldige Europese identiteitskaart, of
f. een geldig persoonlijk identiteitsbewijs als bedoeld in artikel III, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Londen, 19 juni 1951, Trb. 1951, 114) met daarbij een geldig, ten behoeve van de aanvraag door de bevoegde commandant van een NATO-basis ingevuld en ondertekend, certificaat van stationering, dat niet ouder is dan tien dagen.”
5. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet van 9 juni 1994, Stb. 494)
Artikel 1:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- afnemer: een bestuursorgaan;
- binnengemeentelijke afnemer: elke afnemer die een orgaan is van de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders de verantwoordelijke is voor de verwerking van persoonsgegevens in de desbetreffende basisadministratie;
- buitengemeentelijke afnemer: elke andere afnemer dan een binnengemeentelijke afnemer;
- derde: elke andere persoon of instelling dan een afnemer en de ingeschrevene.”
Artikel 3, eerste lid:
“De basisadministraties hebben tot doel de afnemers te voorzien van de in artikel 34 bedoelde algemene gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken van de afnemers.”
Artikel 17, eerste lid:
“Een afnemer of een derde is slechts bevoegd uitvoering te geven aan de in artikel 16 bedoelde regels met toestemming van Onze Minister.”
Artikel 34, eerste lid:
“In de basisadministratie van de gemeente van inschrijving worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1e. gegevens over de burgerlijke staat;
2e. gegevens over curatele;
3e. gegevens over het gezag dat over een minderjarige wordt uitgeoefend;
4e. gegevens over de nationaliteit;
5e. gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling;
6e. gegevens over de gemeente van inschrijving en het adres in die gemeente, alsmede over het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland;
7e. gegevens over de administratienummers van de ingeschrevene, de ouders, de echtgenoot, de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner, de eerdere geregistreerde partners en de kinderen;
8e. gegevens over het sociaal-fiscaal nummer van de ingeschrevene;
9e. gegevens over de sociaal-fiscale nummers van de ouders, de echtgenoot, de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner, de eerdere geregistreerde partners en de kinderen;
10e. gegevens over het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner.”
Artikel 88, eerste lid:
“Aan een afnemer worden op zijn verzoek de algemene gegevens en de verwijsgegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. Het verzoek behelst de gronden voor de verstrekking.”
Artikel 90:
“Aan een buitengemeentelijke afnemer wordt geen rechtstreekse toegang verleend tot de basisadministratie.”
Artikel 91:
“Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden wijzen van systematisch verstrekken van gegevens aan buitengemeentelijke afnemers geregeld, die alleen kunnen geschieden op grond van een besluit van Onze Minister.
2. Onze Minister neemt een besluit op verzoek van een buitengemeentelijke afnemer. In het verzoek wordt vermeld op welke gegevens het verzoek betrekking heeft.
3. Bij het besluit wordt in ieder geval bepaald over welke categorieën van personen gegevens worden verstrekt, welke gegevens het betreft en in welke gevallen gegevens worden verstrekt.
4. Bij de bepaling van de gegevens die systematisch worden verstrekt, worden de gegevens opgenomen die in het verzoek zijn vermeld voor zover:
a. aan de afnemer overeenkomstig de artikelen 88 of 89 de desbetreffende gegevens kunnen worden verstrekt;
b. het voor de goede vervulling van de taak van de afnemer noodzakelijk is dat de verstrekking op systematische wijze plaats vindt en
c. het verzoek zijn grond vindt in de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift of in de taak tot het verwerken van persoonsgegevens op een wijze die toelaatbaar is ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens.
5. Aan het besluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van een zorgvuldige en een doelmatige gegevensverstrekking.
6. Onze Minister legt het besluit zo spoedig mogelijk ter inzage. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Daarbij wordt vermeld op welke afnemer het besluit betrekking heeft.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de indiening van het verzoek en de bekendmaking van het besluit.
8. Aan de afnemer worden gegevens verstrekt op grond van het besluit, onverminderd de verstrekking die op grond van de artikelen 88 en 89 plaats kan vinden. ”
De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) vormt de juridische basis voor een geautomatiseerd stelsel van bevolkingsadministratie (het GBA-stelsel). In het GBA-stelsel zijn door de gemeenten basisadministraties ingericht waarin persoonsgegevens in de vorm van persoonslijsten zijn opgeslagen. Aan de hand van persoonslijsten van de ingeschrevenen kunnen gemeenten persoonsgegevens verstrekken aan afnemers en bijzondere derden. Voor zover de verstrekking op systematische wijze plaatsvindt, geschiedt deze in beginsel over een datacommunicatienetwerk (het GBA-netwerk). Gebruikers van deze systematische verstrekking dienen te beschikken over een geautomatiseerd systeem en moeten op het GBA-netwerk aangesloten zijn. Aan een buitengemeentelijke afnemer wordt geen rechtstreeks toegang verleend tot de basisadministratie
Zowel voor het systematisch verstrekken van gegevens aan de afnemer of bijzondere derde als voor de netwerkaansluiting voor de verzending en de ontvangst van berichten over het netwerk is toestemming vereist. De toestemming tot aansluiting op het GBA-netwerk is voor afnemers en bijzondere derden geregeld in artikel 17 van de Wet GBA. Het besluit tot het systematisch verstrekken van gegevens uit een basisadministratie aan buitengemeentelijke afnemers, het zogenaamde autorisatiebesluit, vindt zijn grondslag in artikel 91 van de Wet GBA.
6. Besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1996 (GBA96/1922) en Besluit van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 23 mei 2001 (BPR2001/U70999) tot autorisatie van de directie van de Dienst Wegverkeer voor de systematische verstrekking van gegevens uit een gemeentelijke basisadministratie
Ingevolge voornoemde autorisatiebesluiten worden aan de RDW systematisch de volgende gegevens betreffende de persoon verstrekt: A-nummer, Sofi-nummer, voornamen, adellijke titel/predikaat, voorvoegsel geslachtsnaam, geslachtsnaam, geboortedatum, geboorteplaats, geboorteland, geslachtsaanduiding, aanduiding naamgebruik. Betreffende het huwelijk worden de volgende gegevens verstrekt: voorvoegsel geslachtsnaam echtgenoot, geslachtsnaam echtgenoot, datum huwelijksontbinding, reden huwelijksontbinding. Betreffende de verblijfplaats worden de volgende gegevens verstrekt: gemeente van inschrijving, gemeentedeel, datum aanvang adreshouding, straatnaam, huisnummer, huisletter, huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer, postcode, locatiebeschrijving en datum vertrek uit Nederland. Tenslotte wordt verstrekt de datum van overlijden.