Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Limburg-Zuid op 16 september 2001 in het registratieformulier van een aanrijding waarbij verzoeker was betrokken, heeft vermeld dat verzoeker "bleef etteren en dat hij weer kwam zaniken"; verzoeker stelt dat dit geen professioneel taalgebruik is.
Ook klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde politieambtenaar op 17 en 18 september 2001 heeft geweigerd zijn mondelinge klacht op schrift te stellen.
Verder klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde politieambtenaar tijdens een telefoongesprek naar aanleiding van verzoekers klacht in januari 2002 in strijd met de waarheid heeft gezegd dat hij persoonlijk had nagetrokken dat er op de plek waar de aanrijding op 16 september 2001 heeft plaatsgevonden, een doorgetrokken streep lag. Verzoeker is van mening dat de politieambtenaar dit niet persoonlijk kan hebben nagetrokken, omdat hij in dat geval zou moeten hebben geconstateerd dat er geen sprake was van een doorgetrokken streep.
Beoordeling
I. Inleiding
Verzoeker was op 16 september 2001 met zijn auto betrokken bij een aanrijding. De aanrijding is ter plaatse afgehandeld door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Eén van deze politieambtenaren was Bu.
Wegens zijn aandeel in het veroorzaken van de aanrijding werd verzoeker op 22 februari 2002 door de kantonrechter te Maastricht veroordeeld tot betaling van een onvoorwaardelijke geldboete van € 137.
II. Met betrekking tot de vermelding dat verzoeker "bleef etteren en dat hij weer kwam zaniken"
1. Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaar Bu. in het registratieformulier dat naar aanleiding van de aanrijding op 16 september 2001 is opgemaakt, heeft vermeld dat verzoeker "bleef etteren en dat hij weer kwam zaniken"; verzoeker stelt dat dit geen professioneel taalgebruik is.
2. Allereerst dient ten aanzien van dit klachtonderdeel te worden opgemerkt dat uit het onderzoek is gebleken dat het hier niet om een - mede voor extern gebruik bestemd - registratieformulier maar om een zogenaamde mutin gaat. Een mutin is een mutatierapport uit een registratiesysteem van de politie, X-pol, dat in beginsel slechts voor intern gebruik is bedoeld.
3. Verder is uit het onderzoek het volgende gebleken.
In het desbetreffende mutatierapport heeft Bu. onder het kopje "toelichting bij incident" onder meer vermeld dat verzoeker op 16 september 2000 meerdere keren "inbrak" in gesprekken die Bu. op de plaats van de aanrijding met verschillende personen voerde. Ook heeft Bu. vermeld dat hij verzoeker meerdere keren heeft meegedeeld dat hij moest ophouden met zijn hinderlijke gedrag, maar dat verzoeker "bleef etteren". Verder schreef Bu. in het mutatierapport onder meer dat verzoeker even later, terwijl hij van iemand een verklaring opnam, weer "kwam zaniken" over de remsporen.
In een door politieambtenaren Bu., R. en Ri. op 28 september 2001 opgemaakt proces-verbaal met daarin het relaas van onderzoek met betrekking tot de aanrijding op 16 september 2001 staat onder het kopje "opmerkingen verbalisant(en)" onder meer vermeld dat verzoeker zich op de plaats van de aanrijding bijzonder recalcitrant en obstinaat had gedragen. Deze houding van verzoeker had hen genoopt tot het vastleggen van de gang van zaken in een mutatie, aldus de verbalisanten.
De politie heeft het mutatierapport als bijlage bij het proces-verbaal aan het openbaar ministerie gestuurd. Verzoeker kreeg de beschikking over het mutatierapport toen hij in verband met de strafprocedure bij de kantonrechter in het bezit werd gesteld van een afschrift van stukken uit het strafdossier.
4. In reactie op verzoekers klacht schreef de korpsbeheerder van mening te zijn dat het taalgebruik in het mutatierapport - ondanks het feit dat dergelijke mutatierapporten normaliter alleen voor intern gebruik bestemd zijn - ongepast en onprofessioneel is. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt dan ook gegrond.
5. De Nationale ombudsman kan zich vinden in dit oordeel van de korpsbeheerder. Van een politieambtenaar mag een zakelijke en professionele woordkeuze worden verwacht, ook als het - zoals hier het geval was - gaat om het in een mutatierapport beschrijven van het als hinderlijk ervaren gedrag van een burger. In zoverre is gehandeld in strijd met de uit het zorgvuldigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten van correcte bejegening en professionaliteit.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
III. Met betrekking tot de weigering verzoekers mondelinge klacht op schrift te stellen
1. Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaar B. op 17 en 18 september 2001 heeft geweigerd zijn mondelinge klacht op schrift te stellen.
2. Volgens (de toelichting op) de Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid kunnen klachten zowel schriftelijk als mondeling worden ingediend. Mondelinge klachten kunnen bij één van de politiebureaus worden ingediend, waarbij voor de politiebureaus de plicht bestaat de klacht aan te nemen.
Verder is in de Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid bepaald dat een klacht niet wordt behandeld door een ambtenaar die onder- of nevengeschikt is aan degene(n) op wie de klacht betrekking heeft. Ook een ambtenaar tegen wie de klacht is gericht kan in dezelfde zaak niet als klachtbehandelaar optreden (zie verder Achtergrond).
3.1. Verzoeker heeft met betrekking tot dit onderdeel van zijn klacht naar voren gebracht dat hij op 17 september 2001 heeft gebeld naar het politiebureau waar Bu. werkzaam is, omdat hij het niet eens was met de wijze waarop deze de dag ervoor de aanrijding had afgehandeld. Toen hij naar de leider van de eenheid vroeg, nam B. het telefoongesprek met verzoeker over. B. heeft vervolgens tijdens dit telefoongesprek geweigerd verzoekers klacht op te nemen omdat Bu. nog nooit een fout had gemaakt, aldus verzoeker.
3.2. Verder heeft verzoeker gesteld dat hij op 18 september 2001 naar het desbetreffende politiebureau is gegaan om persoonlijk zijn klacht in te dienen. B. zou in een gesprek onder vier ogen hebben herhaald dat Bu. nooit een fout had gemaakt, en daarom weer hebben geweigerd zijn klacht op te nemen. Verzoeker had hierop aangegeven dat hij graag wilde dat de klacht toch op papier werd gezet, waarna B. had gevorderd dat hij meteen moest vertrekken, aldus verzoeker. Hierna zou B. met de vinger naar de ingang van het politiebureau hebben gewezen en hem naar buiten hebben begeleid.
Verzoeker is van mening dat B. jegens hem gedrag heeft vertoond dat een politieambtenaar onwaardig is. Ook stelt hij zich vernederd en gekwetst te hebben gevoeld door het gedrag van B.
4.1. In een door B. opgesteld mutatierapport staat vermeld dat verzoeker op 17 september 2001 belde om zich erover te beklagen dat Bu. hem de dag ervoor bij de afhandeling van de aanrijding niet correct had behandeld. Bu. zou verzoeker onvoldoende te woord hebben gestaan en ook zou de schade aan de auto van de tegenpartij verkeerd zijn ingevuld op een formulier. Dit formulier zou vervalst zijn. Naar aanleiding van dit telefoongesprek had B. met Bu. het mutatierapport van de aanrijding doorgenomen, waarna hij verzoeker had teruggebeld. Hij had verzoeker meegedeeld dat er sprake was geweest van een vergissing bij het noteren van de zaak en dat er proces-verbaal werd opgemaakt van de aanrijding. Ook had hij verzoeker de procedurele gang van zaken uitgelegd en aangegeven dat deze desgewenst toch een klacht kon indienen. Toen hij merkte dat verzoeker zijn uitlatingen verdraaide, had hij het telefoongesprek beëindigd.
4.2. In het mutatierapport heeft B. verder onder meer het volgende vermeld. Op 18 september 2001, even na 11 uur 's ochtends, meldde zich een bezoeker bij het politiebureau. Hij wilde chef basiseenheid K. spreken om zich te beklagen over een kwalijke, trieste zaak. Omdat K. pas om 13 uur aanwezig zou zijn, heeft plaatsvervangend chef B. de bezoeker - tot zijn verwondering betrof het verzoeker - te woord gestaan. Verzoeker vertelde B. geen klacht te willen doen, maar de zaak te willen uitspreken. Tijdens het gesprek dat hierop volgde had verzoeker weer geprobeerd hem uitspraken te ontlokken, en aan het einde van het gesprek had verzoeker aangegeven toch K. te willen spreken. B. heeft verzoeker hierop meegedeeld dat K. om 13 uur niet in de gelegenheid zou zijn hem te woord gestaan. Verder heeft B. verzoeker gezegd telefonisch een afspraak te maken en hem de deur gewezen.
Tijdens het intern klachtonderzoek reageerde B. schriftelijk op verzoekers klacht. In aanvulling op het mutatierapport schreef hij onder meer dat verzoeker tijdens het gesprek op 18 september 2001 aanvankelijk zeer nadrukkelijk aangaf geen klacht te willen doen. B. stelt verzoeker vanaf het begin duidelijk te hebben gemaakt dat hij niet met hem in gesprek zou gaan over de inhoudelijke afhandeling van de aanrijding, omdat dit ter beoordeling van de rechter was. Omdat verzoeker er desondanks steeds weer over begon dat de aanrijding inhoudelijk onjuist zou zijn afgehandeld, heeft hij hem gewaarschuwd dat hij het gesprek zou beëindigen. Nadat verzoeker toch weer op de aanrijding terugkwam, heeft B. het gesprek beëindigd en verzoeker gezegd dat als hij alsnog een klacht wilde indienen, dit niet meer bij hem kon. Vervolgens heeft B. verzoeker naar K. verwezen met het advies telefonisch een afspraak met K. te maken, omdat het hoogst onwaarschijnlijk was dat K. verzoeker om 13 uur meteen te woord zou kunnen staan. Toen verzoeker aangaf in de hal van het politiebureau de komst van K. te willen afwachten, heeft B. dit niet toegestaan en verzoeker de deur gewezen.
5. De korpsbeheerder heeft in reactie op verzoekers klacht aangegeven zich met betrekking tot dit klachtonderdeel niet tot het geven van een oordeel in staat te achten, omdat de lezing van verzoeker tegenover die van B. staat en hij geen reden heeft om de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere.
6.1. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft B. nog een aanvullende verklaring afgelegd. Hij meende zich te kunnen herinneren dat hij verzoeker er tijdens het telefoongesprek op 17 september 2001 op had gewezen dat hij - schriftelijk of persoonlijk - een klacht kon indienen. Ook gaat B. er vanuit dat hij verzoeker destijds heeft uitgelegd dat deze wél kon klagen over de wijze waarop hij door de politie was bejegend, maar niet over de inhoudelijke afhandeling van de aanrijding, aangezien de rechter hierover zou oordelen. Aangezien verzoeker steeds bleef terugkomen op dingen die hij - B. - al aan hem had uitgelegd en het gesprek daardoor moeizaam verliep, had hij op een gegeven moment de speaker van de telefoon aangezet zodat zijn collega G. kon meeluisteren, aldus B.
G. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman bevestigd dat B. verzoeker er tijdens het desbetreffende telefoongesprek op heeft gewezen hoe hij een klacht kon indienen. Volgens G. heeft B. meerdere keren getracht een afspraak met verzoeker te maken voor het indienen van een klacht, en ook gezegd dat verzoeker schriftelijk een klacht kon indienen. G. kon zich verder herinneren dat hij het vooral een onprettig gesprek had gevonden. Hoewel verzoeker niet voor rede vatbaar was, bleef B. hem heel rustig en geduldig te woord staan, aldus G.
6.2. Met betrekking tot het gesprek dat hij op 18 september 2001 met verzoeker had gevoerd, verklaarde B. tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij geïrriteerd en op zijn hoede was door verzoekers opstelling. Deze had hem namelijk, net als de dag ervoor, bepaalde uitspraken proberen te ontlokken. Verder had verzoeker volgens B. aanvankelijk aangegeven geen klacht te willen indienen. Toen hij het gesprek met verzoeker beëindigde omdat het een herhaling van zetten was geworden, wilde deze opeens tóch een klacht indienen. Daar deze klacht ook op hemzelf betrekking zou hebben, vond hij dat zijn naast-hogere collega K., en niet hijzelf, de aangewezen persoon was voor het opnemen van de klacht. Hij heeft verzoeker daarom gezegd dat hij telefonisch moest proberen een afspraak met K. te maken en hem K.'s telefoonnummer gegeven. B. verklaarde verder dat hij verzoeker niet op K. heeft laten wachten omdat hij wist dat deze na zijn komst om 13 uur niet direct in de gelegenheid zou zijn om verzoeker te woord te staan, en omdat hij voorzag dat verzoeker niet rustig zou gaan zitten wachten maar met andere collega's in discussie zou gaan. Ook heeft hij voor verzoeker geen afspraak gemaakt met K. Ten slotte merkte B. op dat het gesprek met verzoeker niet prettig was verlopen en dat hij het idee had dat hij wel vijftien keer antwoord had moeten geven op steeds dezelfde vragen. Hoewel het hem veel moeite had gekost, was hij verzoeker zakelijk te woord blijven staan.
7.1. Gelet op hetgeen verzoeker, B. en G. op dit punt naar voren hebben gebracht, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat B. tijdens het telefoongesprek op 17 september 2001 niet zozeer heeft geweigerd verzoekers klacht op te nemen, als wel hem erop heeft gewezen dat hij, overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid is bepaald, een eventuele klacht mondeling op een politiebureau of schriftelijk kon indienen.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
7.2. Met betrekking tot het gesprek dat verzoeker en B. op 18 september 2001 met elkaar hebben gevoerd, wordt allereerst het volgende opgemerkt. Zowel verzoeker als B. heeft verklaard dat B. op enig moment tijdens dit gesprek heeft geweigerd verzoekers mondelinge klacht op te nemen. Beoordeeld dient dan ook te worden of B. in dit geval terecht mocht weigeren verzoekers klacht op te nemen.
Als reden voor zijn weigering verzoekers klacht op te nemen, gaf B. aan dat op het moment dat verzoeker een klacht wilde indienen, duidelijk was dat deze klacht ook op zijn - B.'s - handelen betrekking zou hebben. Om die reden achtte hij zijn naast-hogere collega K. de aangewezen persoon om de klacht op te nemen. Hij heeft verzoeker dan ook gezegd telefonisch contact op te nemen met K. voor het indienen van zijn klacht.
De Nationale ombudsman kan zich niet vinden in de redenering van B. In de Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid wordt onderscheid gemaakt tussen het registreren - opnemen - en het behandelen van een klacht. In de gegeven omstandigheden was K., als chef van de politieambtenaren over wie verzoeker klaagde, de aangewezen persoon om als klachtbehandelaar op te treden. De omstandigheid dat K. verzoeker niet direct te woord kon staan, ontsloeg B. echter niet van de plicht om ofwel verzoekers klacht zelf op te nemen, ofwel ervoor zorg te dragen dat een collega - bijvoorbeeld degene die op dat moment met baliewerkzaamheden was belast - verzoekers klacht zou opnemen. Dit was slechts anders geweest indien verzoeker er zelf mee had ingestemd om zijn klacht op een later tijdstip in te dienen. Van een dergelijke situatie was hier echter geen sprake.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
IV. Met betrekking tot de opmerking van K. dat hij persoonlijk had nagetrokken of zich op een bepaald weggedeelte een doorgetrokken streep bevond
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar K. tijdens een telefoongesprek naar aanleiding van verzoekers klacht in januari 2002 in strijd met de waarheid heeft gezegd dat hij persoonlijk had nagetrokken dat er op de plek waar de aanrijding op 16 september 2001 heeft plaatsgevonden, een doorgetrokken streep lag. Verzoeker is van mening dat K. dit niet persoonlijk kan hebben nagetrokken, omdat hij in dat geval zou moeten hebben geconstateerd dat er geen sprake was van een doorgetrokken streep.
2. Op een bij het proces-verbaal van de aanrijding behorende, door de politie gemaakte situatieschets is te zien dat de aanrijding plaatsvond op een tweebaansweg waarvan de rijbanen van elkaar werden gescheiden door een onderbroken streep.
Twee personen die door de politie als getuige zijn gehoord, hebben ieder voor zich verklaard kort voor de aanrijding door verzoeker te zijn ingehaald. In beide gevallen zou verzoeker hierbij over een doorgetrokken streep zijn gereden.
3. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker de inhoud van het telefoongesprek met K. verkeerd moet hebben geïnterpreteerd, omdat uit het rapport van K. blijkt dat op het kruisingsvlak waar het ongeval plaatsvond geen doorgetrokken streep aanwezig was. De korpsbeheerder heeft er hierbij op gewezen dat ongeveer 150 meter voor de plaats van het ongeval wel een doorgetrokken streep aanwezig was, en dat op de bij het proces-verbaal van de aanrijding behorende situatietekening een onderbroken streep is ingetekend op de kruising.
4. Op 17 januari 2002 heeft K. in verband met verzoekers klacht een rapport opgesteld. In dit rapport heeft K. vermeld dat hij op 13 januari 2001 met verzoeker over diens klacht heeft gesproken. Bij deze gelegenheid was ook de dagvaarding die verzoeker inmiddels van het openbaar ministerie had ontvangen ter sprake gekomen. Volgens verzoeker werd hij er ten onrechte van verdacht dat hij bij het ongeval een doorgetrokken witte streep zou hebben overschreden. K. had hierop toegezegd dat hij een en ander zou nagaan. Nadat hem was gebleken dat in twee getuigenverklaringen over een doorgetrokken streep werd gesproken, had hij klager hierover op 16 januari 2002 telefonisch bericht, waarbij hij had aangegeven dat dit onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie viel, en dat verzoeker zijn bezwaren op dit punt tijdens de rechtszitting naar voren zou kunnen brengen.
In verband met het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft K. op 12 juli 2002 een aanvullend rapport opgesteld. In dit rapport stelt hij dat hij verzoeker in het desbetreffende telefoongesprek heeft meegedeeld dat hij op de plaats van de aanrijding was geweest en had geconstateerd dat op het kruisingsvlak waar het ongeval had plaatsgevonden geen doorgetrokken streep aanwezig was. Ook had hij verzoeker meegedeeld dat tot een afstand van ongeveer 150 meter voor dit kruisingsvlak wél een doorgetrokken streep lag, en dat uit getuigenverklaringen bleek dat verzoeker op het desbetreffende wegvlak voertuigen had ingehaald waarbij hij de doorgetrokken streep had overschreden. Verder schreef K. in zijn rapport dat verzoeker terecht heeft gesteld dat op het kruisingsvlak geen doorgetrokken streep aanwezig was, maar dat dit niet wil zeggen dat hij de doorgetrokken streep die ervóór ligt niet kan hebben overschreden. Aangezien hij de situatie ter plekke zelf heeft geschouwd, heeft hij niet - zoals verzoeker stelt - gelogen, aldus K. Ten slotte heeft K. nog opgemerkt dat de politie getuigenverklaringen niet mag manipuleren. Uitspraken van getuigen zijn en blijven voor rekening van die getuigen, waarbij het geven van een waardeoordeel over deze uitspraken is voorbehouden aan de rechter, niet aan de politie.
5. Verzoeker blijft erbij dat K. hem telefonisch heeft meegedeeld dat hij persoonlijk op de plaats was gaan kijken en had gezien dat er daadwerkelijk een doorgetrokken streep ligt.
6. Verzoeker en K. hebben beiden verklaard dat zich op de plaats van de aanrijding een onderbroken streep op het wegdek bevindt. Nu dit feit ook reeds bleek uit de destijds door de politie gemaakte situatietekening, acht de Nationale ombudsman het niet waarschijnlijk dat K. desondanks zou hebben gezegd dat het om een doorgetrokken streep ging. Om die reden hecht de Nationale ombudsman ook voor het overige meer geloof aan de lezing van K. dan aan die van verzoeker. K. kan dan ook niet worden verweten dat hij in strijd met de waarheid zou hebben gezegd dat hij persoonlijk had geconstateerd dat sprake was van een doorgetrokken streep.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Maastricht), is gegrond wat betreft het onprofessionele taalgebruik in een mutatierapport en de weigering om op 18 september 2001 verzoekers klacht op te nemen, terwijl de klacht niet gegrond is wat betreft de opmerking van K. over een doorgetrokken streep en wat betreft de weigering om op 17 september 2001 verzoekers klacht op te nemen.
Onderzoek
Op 9 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Hoensbroek, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Deze klacht hield in dat hij van de politie nog geen reactie had ontvangen op de klacht die hij op 24 september 2001 schriftelijk bij hen had ingediend. De Nationale ombudsman nam naar aanleiding van de klacht op 18 december 2001 telefonisch contact op met het regionale politiekorps Limburg-Zuid en met verzoeker. De klacht is vervolgens alsnog door het regionale politiekorps Limburg-Zuid afgehandeld. Omdat verzoeker niet tevreden was over de afhandeling van zijn klacht door het regionale politiekorps Limburg-Zuid, wendde hij zich bij brief van 28 januari 2002 opnieuw tot de Nationale ombudsman met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Maastricht), werd vervolgens een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek werd alsnog een verklaring opgenomen van één van de drie betrokken politieambtenaren. Van een vierde politieambtenaar werd een getuigenverklaring opgenomen. Verzoeker kreeg de gelegenheid te reageren op de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen en op de tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen. Hij maakte gebruik van deze gelegenheid.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Betrokken ambtenaar B. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 16 september 2001 was verzoeker met zijn auto betrokken bij een aanrijding. Omdat verzoeker niet tevreden was over de wijze waarop de ter plaatse gekomen politieambtenaren de aanrijding hadden afgehandeld, schreef hij op 24 september 2001 onder meer het volgende aan het regionale politiekorps Limburg-Zuid:
"Middels deze brief wil ik een klacht neerleggen omtrent het gedrag van de ambtenaar van politie, de heer Bu. Ik zal eerst een situatieschets geven alvorens ik mijn grief over het gedrag van de heer Bu. zal weergeven.
De aanrijding
Vorige week zondag, 16 september 2001, om 13.05 reed ik over de Rijksweg (…) te Vilt. Voor mij reden vier a vijf auto's met een snelheid van 35 à 40 km per uur, terwijl 80 km was toegestaan. Ik haalde enkele van deze auto's in en voegde daarna weer in, toen opeens de vijfde auto naar rechts afsloeg naar een kruising.
De bestuurder van deze auto merkte dat hij blijkbaar de verkeerde afslag had genomen en wilde op de Rijksweg blijven rijden en kwam zodoende naar links. Ik ben naar links uitgeweken en heb de auto links voren geraakt. De inzittenden van deze auto hebben de politie gebeld en deze kwam ter plaatse in de persoon van de heer Bu.
Ik vroeg aan de heer Bu. of hij zich op de hoogte wilde stellen van de remsporen waaruit naar mijn mening zou blijken dat ik niet de schuldige zou zijn van de aanrijding. De heer Bu. weigerde dit en zei dat ik schuldig was omdat ik over de stippellijn zou hebben ingehaald. Ik bestreed dit en vroeg hem nogmaals naar de remsporen te kijken waaruit naar mijn mening zou blijken dat ik niet schuldig was en nooit links heb kunnen inhalen.
De heer Bu. bleef dit weigeren en 'vorderde' mij weg te gaan zonder dat ik de kans kreeg mijn kant van het verhaal te vertellen terwijl de inzittenden van de andere auto's die kennissen bleken te zijn van de bestuurder waarmee ik een aanrijding had, wel mochten getuigen.
Ik heb toen 112 gebeld en gevraagd of een andere politieambtenaar naar de plek van de aanrijding kon komen. Als antwoord op dit verzoek verscheen een motoragent die naar mijn weten genaamd is de heer Ri. De heer Ri. was wel bereid om naar de remsporen te kijken en was bereid om het door de heer Bu. opgemaakte politierapport te wijzigen, in die zin dat ik de auto links had geraakt in plaats van rechts zoals de heer Bu. had neergeschreven. De heer Ri. raadde mij aan om dit op te nemen met de heer Bu. De heer Bu. weigerde dit en 'vorderde' mij om weg te gaan. Daarna ben ik teruggegaan naar de heer Ri. en heeft hij het rapport zelf gewijzigd.
Vervolg
's Maandags heb ik getelefoneerd naar het politiebureau gelegen aan de Molensingel te Maastricht alwaar de heer Bu. resideert. Ik vroeg naar de leider van de eenheid en kreeg de heer B. aan de telefoon en deze weigerde mijn klacht op te nemen, daar de heer Bu. naar zijn zeggen nog nooit een fout had gemaakt. Hierop verbrak hij de verbinding.
Dinsdag ben ik toen in persoon naar het bovengenoemde bureau gegaan om mijn klacht persoonlijk neer te leggen. De heer B. stond mij een gesprek onder vier ogen toe en hij bleef erbij dat de heer Bu. nooit een fout heeft gemaakt en weigerde daarom mijn klacht op te nemen. Ik zei hierop dat ik graag wilde dat de klacht toch op papier zou worden gezet. De heer B. vorderde daarop dat ik terstond moest vertrekken. Hierop vertelde ik dat ik toch graag zou zien dat de klacht op schrift zou worden gezet. De heer B. wees met zijn vinger naar de ingang van het politiebureau en begeleidde mij mee naar buiten. Hierop ben ik weggegaan.
Klacht
Mijn klacht omvat het volgende:
1. Op de plaats van de aanrijding is mij het recht ontnomen door de heer Bu. om mijn kant van het verhaal te onderzoeken en tevens weigerde hij een onderzoek in te stellen naar het feitelijke bewijs in casu de remsporen. Tot slot heeft hij geen aandacht geschonken aan de opinie van zijn medeagent de heer Ri.
2. De heer B. heeft geweigerd om mijn klacht op papier te zetten en mij een kopie daarvan mee te geven.
3. Tevens beschuldig ik de heer Bu. en de heer B. ervan jegens mij gedrag te hebben vertoond dat onwaardig is voor een bezoldigd en beëdigd ambtenaar van politie, daar deze een voorbeeldfunctie in de maatschappij hebben en zich als zodanig naar mijn mening hebben te gedragen naar de beginselen die in een rechtstaat voor de politie gelden of althans zouden behoren te gelden.
Ik vertrouw erop dat langs deze weg mijn klacht serieus zal worden behandeld en vertrouw erop dat u mij binnen zes weken na dagtekening van de brief laat weten dat mijn klacht schriftelijk zal worden opgenomen zoals mijn recht is op grond van de wet.
Mocht u hierbij in gebreke blijven dan voel ik mij vrij om mij tot de ombudsman te wenden."
2. Op 9 november 2001 klaagde verzoeker er per e-mail bij de Nationale ombudsman over dat hij van de politie nog geen antwoord had ontvangen op zijn klacht. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman nam hierop op 18 december 2001 telefonisch contact op met het regionale politiekorps Limburg-Zuid en met verzoeker. Als gevolg hiervan vond korte tijd later een gesprek over verzoekers klacht plaats tussen verzoeker en politieambtenaar K., die als chef basiseenheid werkzaam was bij het district Maastricht van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. In verband met dit gesprek schreef K. verzoeker op 17 januari 2002 onder meer het volgende:
"Op 24 september 2001 heeft u een klacht ingediend met betrekking tot gedragingen van onze medewerkers bij de afhandeling van een ongeval op de Rijksweg te Vilt. Vervolgens is door mij een onderzoek ingesteld en heeft een gesprek plaatsgevonden tussen u en ondergetekende. In dat gesprek hebben wij het voorval doorgenomen en informatie uitgewisseld. Tevens werd de afspraak gemaakt dat ik voor u na zou gaan op welke wijze het Openbaar Ministerie in uw dagvaarding is gekomen tot het ten laste leggen van het overschrijden van een doorgetrokken streep. Inmiddels heb ik u daar telefonisch over bericht.
Ik heb begrepen dat de kwestie voor u voldoende de aandacht heeft gehad.
Het kan zijn dat u daar thans anders over denkt. Ik maak u erop attent dat u in dat geval de korpsbeheerder kan verzoeken de klacht verder te behandelen. Na een door de commissie voor politieklachten uitgebracht advies ontvangt u dan van de korpsbeheerder een beslissing op uw klacht."
3. Op 28 januari 2002 liet verzoeker de Nationale ombudsman telefonisch weten niet tevreden te zijn over de afhandeling van zijn klacht door de politie. In een brief aan de Nationale ombudsman van 28 januari 2002 schreef hij hierover onder meer het volgende:
"In de brief welke ik van de heer K. heb gekregen, spreekt hij over de doorgetrokken streep (welke er niet ligt) en waar hij niets over op papier (durft) te zetten en schrijft 'telefonisch over bericht'. Echter mijn doel van het gesprek met de heer K. was voornamelijk het gedrag van de agenten Bu. en B. waar ik alleen het idee van heb dat ik mijn verhaal 'kwijt kon' en dat was het dan. In de brief welke ik van de heer K. na het gesprek heb gekregen, gaat hij er ook niet diep op in. Hier moet ik het maar mee doen heb ik het gevoel, bevredigend was anders."
4.1. Op 22 februari 2002 liet verzoeker de Nationale ombudsman telefonisch weten die dag door de kantonrechter te Maastricht te zijn veroordeeld tot betaling van een onvoorwaardelijke geldboete van € 137 wegens zijn aandeel in het veroorzaken van de aanrijding waarbij hij op 16 september 2001 betrokken was. In vervolg op het telefoongesprek schreef verzoeker de Nationale ombudsman nog diezelfde dag onder meer het volgende:
"Zoals vandaag vrijdag 22 februari telefonisch met u afgesproken stuur ik u 2 kopieën van schriftelijke uitspraken van dhr. Bu. en dhr. B. welke door beide agenten naar Justitie zijn gestuurd. In het onderstaande geef ik u een opsomming van de verdere gang van zaken weer, in aansluiting op de brief die ik u reeds heb verstuurd.
Op zondag 13-01-02 heb ik met een vriend van mij, mr. Br., een ontmoeting gehad met de chef basiseenheid, dhr. K. Na deze ontmoeting kreeg ik een brief van dhr. K., datum 17-02-02, waarin dhr. K. eenvoudig meedeelt 'dat de kwestie voor mij voldoende aandacht heeft gehad'. Ik neem aan dat ik dat zelf mag beslissen. Voor mij heeft de kwestie absoluut niet voldoende aandacht gehad. Ook blijf ik bij mijn standpunt dat ik me vernederd en gekwetst heb gevoeld door dhr. Bu. en dhr. B. en nu ook door dhr. K.
Toelichting klacht ten aanzien van dhr. K.:
Tijdens het gesprek met dhr. K. is afgesproken dat dhr. K. persoonlijk ging uitzoeken of ik over een doorgetrokken streep heb ingehaald en hierover zou ik worden teruggebeld. De heer Br. kan dit desgewenst onder ede komen verklaren. Na enkele dagen werd ik door dhr. K. teruggebeld en hij vertelde dat ik toch over de doorgetrokken streep heb gereden want die ligt er, dit heeft hij persoonlijk nagetrokken deelde hij mee.
Ik was alweer zeer teleurgesteld omdat ik nu zeker wist dat dhr. K. een bevestiging van de leugen/beschuldiging naar boven bracht. Ik ben vele foto's gaan maken van de weg waaruit staande vast en blijkend is dat er geen doorgetrokken streep voor mijn rijrichting ligt. Mijn foto's hebben de rechter vandaag overtuigd en deze 'overtreding', welke van de politie Maastricht naar Justitie is gezonden, is door de officier van Justitie ingetrokken nadat de rechter ter zitting dit ten laste gelegde feit niet ontvankelijk heeft verklaard.
Verder klaag ik nogmaals over de nu op schrift gebruikte woorden van dhr. Bu., te noemen de woorden 'zaniken' en 'etteren'. Deze brieven zijn persoonlijk door dhr. Bu. en dhr. B. gemaakt. Deze papieren zijn ook naar Justitie gezonden en zodoende ben ik erachter gekomen dat zij deze woorden op papier hebben gezet. Zoals ik reeds in mijn vorige brief aan u heb gesteld zijn dit naar mijn mening geen toepasselijke woorden voor een politieambtenaar in functie.
Ook is er nu op de kopieën te lezen dat mij 'de deur is gewezen' wat onder meer de reden was dat ik in eerste instantie besloten had om een klacht in te willen dienen. Ik zie dit nu als een schriftelijke bevestiging dat mijn klacht niet serieus genomen is toen ik destijds persoonlijk op het politiekantoor was. Ik hoop dat u mij nu meer kunt geloven hoe ik mij vernederd heb gevoeld op 16 september bij het ongeval.
De 3 klachten van Justitie dat ik over een doorgetrokken streep reed, 80 km per uur, en tevens in een bocht heb ingehaald, zijn vandaag alle 3 ingetrokken door de Officier van Justitie op de rechtbank te Maastricht daar dit valse (ondertekende!!) verklaringen van de getuigen (broer, zoon, neef, en zwager) waren gezien foto's die ik op deze weg heb gemaakt, en daarbij met de zeer korte remsporen welke mijn agent op papier getuigd welke door mijn ingeschakelde agent Ri. zijn gemaakt.
Vandaag vraag ik me dan ook af, mogen zelfs meerdere getuigen zomaar valse verklaringen afleggen. Mijn foto's hebben in de rechtszaal aangetoond en de rechter overtuigd dat er enerzijds geen bocht en anderzijds geen doorgetrokken streep is, en ook de snelheid van 80 km per uur is ingetrokken door de letterlijk zeer korte remsporen.
De getuigen bleken vandaag te zijn: broer, zoon, neef, zwager, hetgeen ikzelf al in september vermoedde dat de groep bij elkaar hoorde. Indien de politie te Maastricht niet de 3 zware beschuldigingen, '80 km/per uur, over de doorgetrokken streep inhalen, en in een bocht inhalen' in het proces-verbaal had opgenomen, had ik me niet voor de rechter hoeven verantwoorden.
De rechter heeft mij een onvoorwaardelijke boete opgelegd van € 137 omdat ik niet oplettend gereden zou hebben omdat ik rekening had moeten houden met het feit dat de toeristen op een voor hen onbekende weg reden. De tegenpartij heeft eenzelfde boete gekregen, echter deze is voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 2 jaar. De reden waarom deze boete is opgelegd is de volgende. Er is geen richting aangegeven en er is te weinig in de spiegels gekeken.
De tegenpartij is dus net als ik niet vrijgesproken door de rechter. Ik heb 2 weken de tijd om in hoger beroep te gaan, ik weet nog niet of ik in hoger beroep ga voor meerdere (nu vaststaande) valse getuigenverklaringen. Ik vraag me af wat er gebeurd zou zijn als ik niet 112 had gebeld en zodoende niet de correcte motoragent dhr. Ri. verschenen was."
4.2. Bij zijn brief had verzoeker een gedeelte van een schriftelijk stuk gevoegd dat in verband met het strafproces aan hem ter beschikking was gesteld. In dit door politieambtenaren Bu. en B. opgestelde stuk van 16 september 2001 staat onder meer het volgende vermeld:
"Toelichting bij incident:
Door rmk ter plaatse gestuurd, alwaar bleek dat er een A3 had plaatsgevonden.
Ter plaatse werden wij aangesproken door een geïrriteerde bestuurder (later 14.1 - E.)(verzoeker; N.o.). Hij eiste een alcoholtest.
Ik, Bu. vroeg deze bestuurder wat er gebeurd was. Hij deelde mij mede dat de bestuurder (later 14.2 - T.) op de kruising geen richting had aangegeven en dat deze eerst naar rechts had gereden om vervolgens zijn weg linksaf de S-weg op, te vervolgen. Door deze manoeuvre was de geïrriteerde bestuurder naar zijn zeggen tegen deze auto gereden.
Op het moment dat ik, Bu., de andere partij vroeg naar het gebeurde en deze een aanvang nam met zijn verhaal, bemoeide E. zich met dit gesprek. Hij eiste nu dat er aandacht zou zijn voor zijn remsporen. Tot tweemaal toe brak E. in in het gesprek.
Coll. Ri. verscheen ter plaatse.
Ik, Bu., overlegde met Ri. E. hinderde ons in ons overleg, door enkele malen te wijzen op het feit dat wij een alcoholtest moesten uitvoeren en naar de sporen moesten kijken.
Ik, Bu., die reeds enkele malen E. mededeelde dat hij zich niet met onze werkwijze moest bemoeien, deelde E. nu gesticulerend mede dat het afgelopen was en dat hij maar moest wachten op hetgeen er verder ging gebeuren. E. bleef etteren.
E. deelde mij nu mede dat hij gemeenteraadslid was, en hij eiste een alcoholtest. Ik zou nog horen van deze gang van zaken. Dit zou volgens hem nog wel een staartje krijgen.
Hierop begaf ik, Bu., mij samen met T. naar het dienstvoertuig voor het afleggen van een verklaring.
Tijdens het verhoor van T. onderbrak E. dit verhoor door weer te komen zaniken over de remsporen.
Uit de afgelegde verklaringen van 14.2 en getuigen bleek dat E. achter een groep van 5 auto's reed, alle bij elkaar horend en op weg naar een afspraak.
Gezien de voor hen onbekende weg, hadden allen in een gepast tempo gereden. Naar zeggen van de getuigen had E. nummer vier en drie in de rij al voor de kruising op onverantwoorde wijze ingehaald, waarna hij ook probeerde nummer twee in te halen op het kruisingsvlak. Dit leidde tot de aanrijding.
Na de aanrijding schold E. en deelde de aanwezige bestuurder(s) mede: 'Jullie rijden veel te langzaam. Hier mag je 70 km/u rijden, jullie moeten allemaal een alcoholtest doen.'
Naar zeggen van E. zouden enkele bestuurders in de 'karavaan' uit het café zijn gekomen en slingerend over de weg hebben gereden.
14.1 en 14.2 geen alcohollucht waargenomen, P-indicatie geblazen.
Pv volgt.
Aanvulling B.:
Op maandag, 17 september 2001, omstreeks 11:30 uur wordt met mij telefonisch contact opgenomen door de 14.1., E. Dhr. E. beklaagde zich over het feit dat hij op de p.d. door Bu. niet correct behandeld was. Hij was onvoldoende te woord gestaan en tevens waren er vervalsingen gepleegd m.b.t. het formulier. De t.g.v. de aanrijding ontstane schade aan het voertuig van 14.2. was uitsluitend aan de linkerflank en niet aan de rechterflank. De schade was op het formulier veranderd door Ri., die zich in tegenstelling tot Bu. wel correct gedragen zou hebben. In het telefoongesprek probeerde E. mij telkens uitspraken te laten doen. Dit bleef hij doen, ook nadat ik hem herhaaldelijk had gezegd dat ik slechts tot een oordeel kon komen als ik de zaak inhoudelijk kende en hoor en wederhoor had toegepast. Klager voorgesteld hem binnen een halfuur terug te bellen om mij op de zaak te kunnen oriënteren. Vervolgens op X-pol onder de naam geen registratie kunnen vinden. Wel de persoon m.b.t. aangever van een woninginbraak. Binnen de gestelde termijn hem telefonisch geïnformeerd m.b.t. deze bevindingen, waarbij ik tevens de vader van klager telefonisch te woord moest staan. Vader, die nauw heeft samengewerkt met overheidsinstanties, koos duidelijk partij voor zijn zoon. Er zou sprake zijn van valselijk opmaken van documenten.
Vervolgafspraak om binnen anderhalf uur terug te bellen. E.e.a. was mogelijk omdat coll. Bu. naar het bureau zou komen om mij de zaak toe te lichten. Aan het bureau met coll. Bu. deze registratie doorgesproken en vervolgens met klager wederom telefonisch. contact opgenomen. Hierbij medegedeeld dat er zoals ik eerder reeds had verondersteld en aangegeven, dat sprake was geweest van een vergissing bij het noteren van de zaak en dat er proces-verbaal werd opgemaakt van deze aanrijding en de procedurele gang uitgelegd. Tevens aangegeven dat hij zogewenst toch een klacht kan indienen. Toen ik vervolgens bemerkte dat de man hetgeen ik zei verdraaide, heb ik hem te verstaan gegeven dat ik het gesprek telefonisch niet meer wenste voort te zetten. Dit viel kennelijk niet in goede aarde. Gesprek beëindigd.
Toevoeging B.:
Op woensdag, 18/9/01 omstreeks 11.10 uur, komt dhr. E. aan het bureau. Hij wilde de chef BE, K. spreken. Hij wilde zich beklagen over een kwalijke trieste zaak. Toen hem werd gezegd dat deze eerst om 13.00 uur aan het bureau zou zijn en hem de mogelijkheid werd geboden om met de plv.chef, B., een gesprek te hebben werd dit door hem op prijs gesteld. Tot mijn verwondering betrof het dhr. E. Hij verklaarde geen klacht te willen doen maar de zaak te willen uitspreken. Een lang verhaal kort. E. probeerde uitsluitend uitspraken te ontlokken. Op het eind van het gesprek was het weer hetzelfde verhaal. Hij wenste nu toch met de chef BE een gesprek te voeren. Ik heb dhr. E., die zei dat hij het gesprek met mij op band had opgenomen dat de chef BE om 13.00 uur niet in de gelegenheid zou zijn met hem dit gesprek te voeren en hem gezegd om telefonisch een afspraak te maken. De gelegenheid om in de hal van het bureau te wachten heb ik hem niet geboden. Ik heb hem de deur gewezen. Hierop is hij weggegaan."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoeker bracht in zijn verzoekschrift nog enkele andere klachtonderdelen naar voren. Ten aanzien van deze klachtonderdelen liet de Nationale ombudsman verzoeker bij brief van 26 april 2002 het volgende weten:
"Uw klacht wordt niet in onderzoek genomen wat betreft de weigering van een met naam genoemde politieambtenaar om na de aanrijding onderzoek in te stellen naar de aanwezige remsporen en de onterechte vermelding in het proces-verbaal dat u in een bocht met te hoge snelheid over een doorgetrokken streep had ingehaald. Ook uw klacht dat een met naam genoemde politieambtenaar u niet in de gelegenheid heeft gesteld uw kant van het verhaal te vertellen wordt niet in onderzoek genomen. De reden hiervoor is als volgt.
Zoals mevrouw Kr. (een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman; N.o.) u op 28 januari en 22 februari 2002 telefonisch heeft meegedeeld, is de Nationale ombudsman niet bevoegd te oordelen over gedragingen waarop de rechterlijke macht toeziet. De kantonrechter te Maastricht heeft u op 22 februari 2002 veroordeeld terzake van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet (het veroorzaken van gevaar c.q. hinder op de weg). De kantonrechter heeft zich bij zijn beslissing onder meer gebaseerd op het onderzoek van de politie en de weergave van dit onderzoek in het proces-verbaal. De Nationale ombudsman kan daarom niet oordelen over de hiervóór genoemde klachtonderdelen. Om dezelfde reden kan de Nationale ombudsman zich ook niet uitspreken over uw opmerkingen dat er valse getuigenverklaringen zijn afgelegd en dat u zich niet voor de rechter had hoeven te verantwoorden als de politie een correct proces-verbaal zou hebben opgemaakt."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. Bij brief van 24 juli 2002 nam de korpsbeheerder onder meer het volgende standpunt in:
"Door dhr. E. werd op 24 september 2001 een schriftelijke klacht ingediend. Deze klacht werd behandeld door de door de districtschef aangewezen klachtbehandelaar, de hoofdinspecteur K.
Deze behandeling leidde - na een gesprek op 13 januari 2002 - tot een informele afhandeling. Dhr. E. gaf daarbij aan dat zijn klacht voldoende aandacht had gehad. Middels een zg. afloopbericht werd dit op 17 januari 2002 aan dhr. E. bevestigd. Daarbij werd tevens geattendeerd op de mogelijkheid de korpsbeheerder te verzoeken de klacht verder te laten behandelen door de commissie voor de politieklachten. Om mij onbekende reden heeft hij van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, maar de Nationale ombudsman verzocht een onderzoek in te stellen. In het verzoek aan de Nationale ombudsman geeft dhr. E. aan - in tegenspraak met zijn uitspraak na de klachtbemiddeling op 13 januari 2002 - dat de kwestie absoluut niet voldoende aandacht heeft gehad.
Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel verwijs ik u naar het bijgevoegde rapport, d.d. 12.07.2002 van de klachtbehandelaar K. (…)(zie hierna, onder C.2.7.; N.o.). Ik merk daarbij op dat de gewraakte opmerking niet in het registratieformulier van de aanrijding is vermeld maar in een mutin, welke normaliter alleen voor intern gebruik bestemd is. Desondanks ben ik van mening dat het taalgebruik in deze mutin ongepast en onprofessioneel is. Ik acht dit klachtonderdeel gegrond. Betrokken verbalisant is dit reeds door de klachtbehandelaar voorgehouden en heeft dit onderkend.
In het gesprek d.d. 13 januari 2002 is het tweede klachtonderdeel uit uw schrijven uitgebreid aan de orde geweest. Ik verwijs u daarvoor naar de beide bijgevoegde opgemaakte rapporten van de hoofdinspecteur K. (…)(zie hierna, onder C.2.6. en C.2.7.; N.o.).
Met betrekking tot het (weigeren) opnemen van een klacht verschillen de visies van de beide betrokkenen. Dhr. E. vermeldt dat 'B. in een gesprek onder vier ogen erbij bleef dat Bu. geen fout heeft gemaakt en daarom weigerde een klacht op te nemen'.
De inspecteur B. meldt in zijn reactie op de klacht (…)(zie hierna, onder C.2.5.; N.o.) dat dhr. E. in gesprek wilde komen omtrent hetgeen er had plaatsgevonden en zeer nadrukkelijk had aangegeven dat hij geen klacht wilde doen. Toen klager kenbaar maakte dat hij een klacht wilde indienen ging dit ook over de wijze waarop hij, B., klager te woord had gestaan, waardoor B. zelf betrokkene was en derhalve geen klacht meer kon aannemen. Ik heb geen reden om de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere en acht mij in dezen dan ook niet tot oordelen in staat.
Voor het derde klachtonderdeel verwijs ik u naar de beide rapporten van de klachtbehandelaar K. (…)(zie hierna, onder C.2.6. en C.2.7.; N.o.). Ik kan niet anders concluderen dan dat dhr. E. de inhoud van het telefoongesprek met de hoofdinspecteur K. verkeerd heeft geïnterpreteerd. Immers uit het rapport van K. blijkt dat er op het kruisingsvlak waar het ongeval plaatsvond inderdaad geen doorgetrokken streep aanwezig was. Wel was er een doorgetrokken streep aanwezig ongeveer 150 meter voor de plaats van het ongeval. Ik verwijs u daarvoor ook naar de - van het bijgevoegde proces-verbaal (…) - deel uitmakende situatietekening (zie hierna, onder C.2.2.2.; N.o.), waarop de onderbroken streep op de kruising is ingetekend.
Ik acht dit klachtonderdeel dan ook niet gegrond."
2.1. Bij de brief van de korpsbeheerder bevonden zich enkele bijlagen. Voor zover van belang voor het onderzoek staan de desbetreffende stukken hieronder vermeld.
2.2.1. In een door politieambtenaren Bu., R. en Ri. op 28 september 2001 opgemaakt proces-verbaal met daarin het relaas van onderzoek met betrekking tot de aanrijding op 16 september 2001 staat onder meer het volgende vermeld:
"Opmerkingen verbalisant(en)
(…)
De bestuurder van 14.1, E. genaamd, gedroeg zich op de plaats van de aanrijding bijzonder recalcitrant en obstinaat. Herhaalde malen stoorde hij de voortgang ter plaatse, zowel bij het overleg met de collega Ri. als bij het opnemen van de verklaring van de tegenpartij (14.2). De houding van E. noopte ons, verbalisanten, de gang van zaken in een mutatie vast te leggen."
2.2.2. Op een bij dit proces-verbaal behorende, door de politie gemaakte situatieschets is te zien dat de aanrijding plaatsvond op een tweebaansweg waarvan de rijbanen van elkaar werden gescheiden door een onderbroken streep.
2.3. In een door politieambtenaar Bu. op 19 september 2001 opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige J. staat als verklaring van J. onder meer vermeld dat verzoeker hem korte tijd voor de aanrijding had ingehaald, waarbij verzoeker over een doorgetrokken streep was gereden.
2.4. In een door politieambtenaar R. op 21 september 2001 opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige Vo. staat als verklaring van Vo. onder meer vermeld dat (ook) hij kort voor de aanrijding was ingehaald door verzoeker. Verzoeker was hierbij over een doorgetrokken streep gereden, aldus Vo.
2.5. Naar aanleiding van verzoekers klacht vroeg chef basiseenheid K. politieambtenaren B. en Bu. op 4 december 2001 schriftelijk of er naast het proces-verbaal en de mutatie die zij van de aanrijding hadden opgemaakt nog nadere informatie was die van belang zou kunnen zijn voor een goede afhandeling van de klacht. Ook vroeg K. hen om hun visie c.q. reactie op de klacht.
In reactie op het schrijven van K. deelde Bu. hem op 4 januari 2002 mee dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen in de mutatie van 16 september 2001 stond vermeld. Zijn collega B. liet K. op onbekende datum schriftelijk onder meer het volgende weten:
"Ad.1.
Ik heb tweemaal contact gehad met de klager. De eerste keer telefonisch en in meerdere sessies. Hetgeen daaromtrent te melden valt is voldoende weergegeven. Wat er niet staat is, dat G. getuige is geweest van dit telefoongesprek.
Het tweede contact met dhr. E. heb ik ook met je besproken. E. is toen aan het bureau gekomen en heeft naar jou gevraagd om zijn beklag te doen over een zeer ernstig feit. Hij gaf hierover geen details. De BMO-medewerkster heeft hem toen in kennis gesteld van het feit dat jij omstreeks 13.00 uur aan het bureau zou zijn en zij stelde hem voor met de plv.chef een gesprek te voeren. Mijn naam is hierbij genoemd. In de hal van het bureau maakte ik in persoon kennis met E. In tegenstelling met hetgeen E. nu beweert, wilde hij gewoon in gesprek komen, omtrent hetgeen er had plaatsgevonden. Ik veronderstelde dat hij zijn excuses wilde aanbieden.
Zeer nadrukkelijk heeft E. mij aangegeven dat hij geen klacht wilde doen. Het gesprek heb ik vervolgens met hem gevoerd in de grote cockpit in de hal. Daar haakte E. al snel weer in op de toedracht van de aanrijding en het persoonlijk contact met Bu. Ik heb hem vanaf het begin duidelijk te verstaan gegeven, dat ik met hem omtrent de inhoudelijke afhandeling van de aanrijding niet in gesprek zou gaan. Deze beoordeling was ter competentie van de bevoegde rechter en hij was in de gelegenheid al zijn bezwaren daar in te brengen. Omtrent het optreden Bu. heb ik hem gezegd, dat ik dat als verstandig beoordeelde, refererend aan de wijze waarop hij telefonisch met mij in gesprek was geweest. Naar mijn mening was het optreden Bu. zakelijk en deëscalerend geweest. Het leek erop dat hij mijn mening accepteerde. Vervolgens begon hij weer over de remsporen, het veranderen van het proces-verbaal en andere inhoudelijkheden van de aanrijding. Ik heb hem toen duidelijk te verstaan gegeven dat het echt de laatste keer was dat hij met mij het gesprek daarover zou openen en dat ik alsdan het gesprek onmiddellijk zou beëindigen. Toen hij vervolgens weer over de aanrijding begon, heb ik hem gezegd dat het gesprek beëindigd was. Ik ben opgestaan en heb de deur van de cockpit geopend om hem de hal in te laten gaan. Ik heb hem te verstaan gegeven, dat hij, als hij nu alsnog een klacht wilde doen hij deze klacht niet meer bij mij kon doen. Ik verwees hem voor het doen van de klacht naar de chef van de BE. In de hal zei hij dat hij met jou in gesprek wilde komen en dat hij wel wachtte totdat jij om 13.00 uur aan het bureau zou zijn. Ik zei hem dat het niet zeker was dat jij om 13.00 uur aan het bureau zou zijn en dat het verder hoogst onwaarschijnlijk was, dat jij hem meteen te woord kon staan. Ik adviseerde hem telefonisch een afspraak te maken. Hij wenste echter in de hal van het bureau op jou te willen blijven wachten. Ik heb hem gezegd dat ik dat niet toestond en dat hij het bureau diende uit te gaan. E. zei alles op band te hebben opgenomen. Hierbij ging hij met een hand naar de binnenzak van zijn colbertjasje. Ik heb hem de deur gewezen. Ik heb hem de deur geopend en hij is weggegaan.
Ad.2
Reactie op het schrijven.
Het schrijven is mijns inziens in strijd met de waarheid en volgens mij zijn er zaken in weggelaten. Ik ervaar dit als lasterlijk. Het enige juiste onder vervolg is: Hij heeft naar het bureau gebeld en de telefoon is opgelegd. Hij is naar het bureau gekomen en naar buiten begeleid.
Het resumé Klacht
Onder 2.
Op het moment dat E. klacht wilde doen, was ik ook een van de personen waarover hij wenste te klagen. Ik was dus niet meer bevoegd tot het op/aannemen van de klacht. Ik heb jou geïnformeerd over e.e.a.
Onder 3.
Ik ben van mening dat ik mij heb gedragen naar de beginselen, die in een rechtstaat voor de politie gelden."
2.6. Op 17 januari 2002 rapporteerde chef basiseenheid K. onder meer het volgende aan plaatsvervangend districtschef V.:
"Op 24 september 2001 werd een schriftelijke klacht ingediend door E. te H. Hierin heeft hij kritiek op de wijze van onderzoek op de plaats van een ongeval waarbij hij betrokken was en als verdachte werd aangemerkt. Het ongeval vond plaats op 16 september 2001 op de Rijksweg te Vilt. Klager was van mening dat te weinig aandacht aan zijn belangen werd gegeven, terwijl het politiepersoneel met andere personen in gesprek was over de toedracht van de aanrijding. Tevens eiste hij dat onmiddellijk een ademanalyse gedaan werd bij alle bestuurders die op een of andere manier betrokken waren bij het ongeval. Er was sprake van twee verdachten (klager en de bestuurder waarmee hij in aanrijding was gekomen) en een aantal getuigen. Ook beklaagde klager zich over het gedrag van de politieambtenaar Bu. Klager belde op 17 september 2001 met de plaatsvervangend chef basiseenheid, de inspecteur B. Het verloop van dat gesprek had tot gevolg dat door B. de verbinding werd verbroken. Op 18 september 2001 vervoegde klager zich aan het bureau van de basiseenheid aan de Molensingel te Maastricht en kreeg daar B. te spreken bij afwezigheid van rapporteur. Het verloop van dit gesprek had tot resultaat dat klager de deur werd gewezen (…).
De betrokken politieambtenaren heb ik om een reactie gevraagd, deze zijn bijgevoegd in de vorm van een e-mail van B. en een mutatie (…) uit Xpol van Bu. Bovendien heeft een gesprek met beiden plaatsgevonden. In het gesprek met Bu. stond de bejegening en de afhandeling van het ongeval centraal en het gedrag van klager zoals dat uitvoerig is gerelateerd in aangehaalde mutatie. Bu. stelde dat het gedrag van klager zo bijzonder was dat de mutatie als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd dat van het ongeval is opgemaakt. In het gesprek met B. stond centraal de bejegening en de klachtprocedure, met name het opnemen van een klacht. B. stelde dat op het moment dat klager kenbaar maakte dat hij een klacht wilde indienen dit ook ging over de wijze waarop B. klager te woord had gestaan. Nu B. zelf betrokkene was vond hij dat hij de klacht niet meer kon aannemen en verwees naar de chef basiseenheid die op dat moment niet aanwezig was. Klager stelde dat hij een klacht zou schrijven. Na mijn komst aan de eenheid heeft B. mij in kennis gesteld van de gebeurtenis. Besloten werd de klacht af te wachten.
Nadat de klacht was binnengekomen werden reacties gevraagd van de betrokken politieambtenaren zoals gemeld. Hierna zijn de stukken uit het zicht geraakt bij rapporteur (tussen een pak stukken met een ander onderwerp). Dit heeft er toe geleid dat de klacht eerst in december weer aandacht kreeg. Even hierna informeerde de Nationale Ombudsman (mw. Kr.) bij rapporteur over de klacht. Haar aangegeven dat ik klager had benaderd voor een gesprek maar hij aangaf de zaak elders in behandeling gegeven te hebben en dat ik nog wel zou horen. Mw. Kr. zou klager bellen met verzoek in eerste aanleg met mij de zaak te bespreken. De Nationale ombudsman geeft er namelijk de voorkeur aan dat eerst de klacht bij de betrokken instantie behandeld wordt. Op zondag 13 januari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden met klager die vergezeld was van een goede vriend. In dat gesprek werden alle facetten van de klacht uitvoerig besproken. Klager ging steeds inhoudelijk in op het ongeval en gaf daarbij zijn visie en vroeg hier mijn mening telkens over. Ik kreeg het gevoel dat hij mij uitspraken wilde ontlokken die hij vervolgens zou gaan gebruiken, bijvoorbeeld in de juridische afhandeling van het ongeval. Ik wilde dit niet en heb dat ook kenbaar gemaakt aan klager. Ik maakte kenbaar dat ik het geen open en prettig gesprek vond en hij mij partij wilde maken in zijn visie over het incident. Ik wilde objectief blijven. Door tussenkomst van zijn begeleider kon dit duidelijk gemaakt worden aan klager. In de afrondende fase van het gesprek hebben wij gesproken over de 3 klachtpunten uit de klachtbrief van klager.
1. De interactie tussen hem en Bu. en de wijze hoe het onderzoek ter plaatse werd verricht. Hierbij bleek dat Bu. in zijn aantekeningen de plaats van schade aan een van de voertuigen onjuist had vermeld. Echter in de loop van het onderzoek is dit gecorrigeerd, nadat de collega's ter plaatse met elkaar het onderzoek evalueerden. Er was dus geen sprake van een onrechtmatigheid in het proces-verbaal, maar in de aantekeningen van de verbalisant.
2. Het weigeren om de klacht op papier te zetten door B. Klager begreep dat vanuit de beleving van B. hij partij geworden was en hij meende niet de klacht in ontvangst te kunnen nemen. De visie van klager en B. verschillen hier van elkaar. B. gaf aan dat hij mogelijk nadrukkelijker klager naar mij had kunnen verwijzen door af te spreken dat ik klager zou bellen.
3. De bejegening Bu. en B. ten opzichte van klager.
4. Voorts kwam in het gesprek met klager de dagvaarding die het OM heeft uitgevaardigd ter sprake. Hierin was opgenomen dat klager er van verdacht werd de doorgetrokken witte streep bij het ongeval overschreden te hebben. Klager bestreed dit en was ook niet in het proces-verbaal ten laste gelegd. Ik sprak met hem af dat ik dit na zou gaan en dan bericht zou geven. Bleek dat in verklaringen van getuigen hierover gesproken werd. Klager heb ik hierover op 16 januari 2002 telefonisch bericht. Tevens aan klager aangegeven dat dit dan een verantwoordelijkheid is van het OM en hij ter zitting hier stelling tegen kan nemen. Voor een kopie van het proces-verbaal heb ik hem verwezen naar het OM.
Klager vond dat zijn punten voldoende aandacht hadden gehad en deelde mede te volstaan met een informele afdoening van de klacht. Hiervan is een brief gezonden aan E., tevens heb ik mw. Kr. van de Nationale ombudsman in kennis gesteld. Zij zou klager benaderen en om bevestiging vragen."
2.7. K. rapporteerde op 12 juli 2002 verder nog onder meer het volgende aan plaatsvervangend districtschef V.:
"Met betrekking tot de onderdelen van de klacht van de heer E. die hij aan de Nationale ombudsman heeft gemeld zijn de volgende opmerkingen te maken:
1. Met betrekking tot het gebruik van de woorden 'bleef etteren en dat hij weer kwam zaniken'.
Deze opmerking is niet gemaakt in het registratieformulier van de aanrijding maar in een mutatierapport dat in principe bestemd is voor intern gebruik. Het betreft een zgn. Mutin uit het Xpol registratiesysteem van de politie Limburg-Zuid.
Deze mutin is bij het proces-verbaal gevoegd om een opmerking omtrent het gedrag van dhr. E. bij de afhandeling van het ongeval van verbalisant Bu. in het proces-verbaal van aanrijding te ondersteunen. Deze gang van zaken is uitzonderlijk te noemen. Het is niet gebruikelijk om in te gaan op het gedrag van betrokkenen in een proces-verbaal van aanrijding. De motivatie van verbalisant Bu. om dat in dit geval wel te doen was dan ook dat het hinderlijke gedrag van dhr. E. uitzonderlijk was. Ondanks het feit dat een mutin in principe voor intern gebruik bestemd is, is het ongepast dat een dergelijk woordgebruik opgenomen is in dit stuk. Door een professionele beschrijving van het gedrag zou hetzelfde resultaat geboekt kunnen worden. Betrokken verbalisant is dit dan ook voorgehouden en zal zich in de toekomst van dergelijk woordgebruik dan ook dienen te onthouden.
2. Weigering door met naam genoemde politieambtenaar om de klacht van dhr. E. op schrift te stellen.
Betreft handelwijze van B. In de behandeling van de klacht van dhr. E. die hij aan de politie Limburg-Zuid had gericht is aan dit element reeds ruime aandacht besteed. Ik verwijs hiervoor naar mijn bovenaangehaald rapport d.d. 17-01-2002 (…)(zie hiervoor, onder C.2.6.; N.o.)
3. Er is in strijd met de waarheid door een met naam genoemde politieambtenaar tijdens een telefoongesprek gezegd dat hij persoonlijk had nagetrokken dat op de plek van de aanrijding een doorgetrokken streep lag.
Betreft handelen van K., naar aanleiding van het gesprek dat ik met klager gevoerd heb. Zie hiervoor ook punt 4 van bijgevoegd rapport d.d. 17-01-2002 (zie hiervoor, onder C.2.6.; N.o.).
In het telefoongesprek heb ik klager duidelijk aangegeven dat ik ter plaatse ben geweest en dat op het kruisingsvlak waar het ongeval plaatsvond geen doorgetrokken streep aanwezig was. Wel was een doorgetrokken streep aanwezig op het wegvak vóór de kruising. De dubbele doorgetrokken streep begint ongeveer 100 m voor de aanduiding bebouwde kom Vilt (komende vanaf Valkenburg) en eindigt bij perceel X in Vilt, dat is ongeveer 150 m voor de kruising waar het ongeval plaatsvond. Uit de verklaringen van betrokken partijen bij het ongeval en getuigen bleek dat klager bij het rijden over dat wegvak voertuigen had ingehaald en daarbij de doorgetrokken streep had overschreden. Dit was door het OM uit het dossier gehaald en in de dagvaarding mede ten laste gelegd. Dit is een verantwoordelijkheid van het OM zelf. Klager heeft dus gelijk als op het kruisingsvlak geen doorgetrokken streep aanwezig was. Maar dit wil niet zeggen dat hij de streep die ervoor ligt niet kan hebben overschreden.
Reacties op de correspondentie van dhr. E. aan de Nationale ombudsman.
Brief dhr. E. aan de Nationale ombudsman d.d. 28-01-2002.
Met dhr. E. was afgesproken dat ik hem telefonisch zou berichten over mijn bevindingen met betrekking tot de doorgetrokken streep. Er hoefde dus niets op papier gezet te worden. De brief die dhr. E. heeft gekregen is de standaardbrief (aangepast met de zinsnede over de bel-actie) zoals die gebruikt wordt in de klachtafhandeling bij de politie Limburg-Zuid.
Brief dhr. E. aan de Nationale ombudsman d.d. 22-02-2002.
Uitspraak in de afhandelingbrief 'dat de kwestie voor u voldoende aandacht heeft gehad'. In het gesprek dat op 13-01-2002 gevoerd werd gaf dhr. E. te kennen genoegen te nemen met een informele afhandeling. Zijn vriend, mr. Br., was hier bij aanwezig. Natuurlijk mag dhr. E. zelf beslissen of hij dat vindt, immers in de brief staat dat als hij er anders over denkt, hij kan verzoeken om de klacht verder af laten handelen via de klachtencommissie (formele afhandeling). Met betrekking tot zijn gevoelens zijn geen opmerkingen te maken. Dit zijn zaken zoals hij dat heeft ervaren.
Ik zou niet uitzoeken of dhr. E. daadwerkelijk over de doorgetrokken streep gereden heeft. Immers dat is alleen uit het dossier van het proces-verbaal op te maken. Wel heb ik ter plaatse de situatie geschouwd (zie elders in dit rapport). Er is door mij dus niet gelogen.
De woorden 'etteren' en 'zaniken' passen niet in een mutatie. Zie elders in dit rapport.
(…)
Met betrekking tot getuigenverklaringen, kan de politie deze niet manipuleren door er uitspraken van getuigen uit te laten. Deze uitspraken zijn voor rekening van getuigen en deze zal hij/zij dan ook zonodig moeten verantwoorden voor de rechter. Dat getuigen familie van elkaar zijn doet niet ter zake. De rechter kan uit eigen bevindingen een waardeoordeel geven aan de betreffende verklaringen, dit is niet aan de politie."
D. Reactie verzoeker
1. In antwoord op een schriftelijke vraag van de Nationale ombudsman liet verzoeker op 27 augustus 2002 telefonisch weten dat hij geen bandopname had gemaakt van het gesprek dat hij op 18 september 2001 had gevoerd met politieambtenaar B. Het was bluf geweest dat hij destijds tegen B. had gezegd dat hij wél een bandopname had gemaakt, aldus verzoeker.
2. Verder reageerde verzoeker op 27 augustus 2002 per e-mail onder meer als volgt op de hiervoor onder C. vermelde brief met bijlagen van de korpsbeheerder:
"reactie 1: de tekening van de straat van het ongeval, klopt van geen kant, namelijk op deze straat passen nooit en te nimmer 2 auto's naast elkaar zoals op de tekening staat, de tekening is een gehele ONWAARHEID, de weg is 200-250% breder gemaakt dan dat deze daadwerkelijk is. Op de tekening staat mijn auto en de auto van de andere partij op een weghelft, hetgeen nooit mogelijk is. Plaats is er maximaal voor een enkele auto.
2e reactie: de telefonische mededeling van dhr. K.
Telefonisch heeft dhr. K. mij meegedeeld dat er DAADWERKELIJK een doorgetrokken streep ligt. Telefonisch bleef hij bij deze uitspraak omdat hij persoonlijk op die plaats is gaan kijken deelde hij mee. Ik vroeg dhr. K. dan ook dit op papier naar me toe te sturen. Hij weigerde dit met als reactie dat 'een telefonische mededeling ook rechtsgeldig is'. Nu achteraf zet dhr. K. op papier dat er geen doorgetrokken streep ligt. Vreemd en niet vertrouwende in deze kwestie dat hij weigerde (na 2 maal vragen) om dit op papier te zetten dat er WEL een doorgetrokken streep ligt.
3e reactie: de politie beweert dat er geen onrechtmatig proces-verbaal is opgemaakt.
Men schrijft dat dit is gecorrigeerd nadat collega's ter plaatse met elkaar het onderzoek evalueerden. Niet waar. Immers ik kreeg een verkeerd proces-verbaal in handen en deze agent weigerde te corrigeren en uit overmacht heb ik 112 opgebeld en deze nieuwe agent heeft dit verkeerde proces-verbaal in mijn eigen auto gecorrigeerd. Daar was NIET de andere agent bij.
4e reactie: dhr. K. zet op papier dat 'ik meedeelde dat mijn punten voldoende aandacht hebben gehad, en tevens dat ik daarbij volstond met een informele afdoening van de klacht'.
Ik vraag me af waar deze de brutaalheid vandaan haalt om dit te beweren. Dit heb ik nooit en te nimmer meegedeeld of gezegd of laten blijken. Ik vind dat ik dit zelf mag beslissen wanneer ik volsta en niet dhr. K. zelf.
(…) ik heb de indruk dat er hier sprake is van de ene hand wast de andere hand en dat de collega's zich onderling goed beschermen."
E. verklaring politieambtenaar b.
Politieambtenaar B. verklaarde op 4 november 2002 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Het telefoongesprek dat ik op 17 september 2001 met de heer E. heb gevoerd, kan ik mij nog herinneren. Het was een vrij lang telefoongesprek. U zegt mij dat in een door mij opgestelde mutatie staat vermeld dat ik de heer E. tijdens dit telefoongesprek heb gezegd dat hij een klacht kon indienen. U vraagt mij wat ik hem hieromtrent heb meegedeeld. Voor zover ik het mij kan herinneren, heb ik de heer E. op een gegeven moment meegedeeld dat hij de mogelijkheid had om een klacht in te dienen. Als ik iemand op deze mogelijkheid wijs, vertel ik er gewoonlijk ook bij hoe het indienen van een klacht in zijn werk gaat. Ik ga er daarom vanuit dat ik de heer E. er destijds op heb gewezen dat - als hij een klacht wilde indienen - hij dit schriftelijk of persoonlijk kon komen doen. Ik ga er ook vanuit dat ik hierbij heb uitgelegd dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het politieoptreden als totaal, en niet-betamelijk gedrag van een politieambtenaar.
In dit concrete geval bedoel ik hiermee dat er enerzijds het politieoptreden was naar aanleiding van het ongeval waarbij de heer E. betrokken was (opmaken proces-verbaal etc.); dit politieoptreden is inmiddels door de politierechter beoordeeld tijdens de strafzaak tegen de heer E. en de wederpartij. Anderzijds is er de bejegening van de heer E. door de politieambtenaren die bij de afhandeling van de zaak betrokken waren. Over dit deel kan worden geklaagd. Dit verschil heb ik meerdere keren aan de heer E. uitgelegd, maar hij bleef steeds terugkomen op dingen die ik al had uitgelegd. Wat dat betreft ergerde ik me wel aan hem, maar ik ben steeds correct gebleven.
Omdat het gesprek zo moeizaam verliep, heb ik op een gegeven moment de speaker aangezet zodat mijn collega G. kon meeluisteren. Ik denk dat hij wel gehoord heeft dat ik de heer E. heb uitgelegd wat de gang van zaken was als hij een klacht wilde indienen. Tijdens dit telefoongesprek heb ik ook zijn vader nog gesproken. Hij begon te schermen met contacten die hij had. Ik kreeg het gevoel dat hij mij onder druk wilde zetten. Dat viel erg slecht bij mij.
De volgende dag bleek de heer E. op het politiebureau te zijn. Hij wilde de chef, de heer K., spreken. Omdat die niet aanwezig was, heb ik hem te woord gestaan. Aanvankelijk wilde de heer E. geen klacht indienen maar 'het er nog eens over hebben'. Ik heb hem daarom nogmaals alle mogelijkheden uitgelegd.
Net als de vorige dag probeerde de heer E. mij bepaalde uitspraken te ontlokken. Ik was op mijn hoede, wilde geen versprekingen maken waar hij me op zou kunnen vastpinnen. Ik was zeer geïrriteerd door verzoekers opstelling. Toen hij zei dat hij het gesprek opnam, en hierbij op zijn binnenzak wees, was ik extra geprikkeld. Ik heb geprobeerd mijn verhaal kort en bondig te houden, maar verzoeker sprong van de hak op de tak. Ik vind dat ik mij maximaal fatsoenlijk heb opgesteld jegens de heer E. Ik had het gesprek bij wijze van spreken vijf stappen eerder kunnen afbreken omdat het een herhaling van zetten was.
Uiteindelijk heb ik wel gezegd dat ik het gesprek beëindigde. Op dat moment wilde hij opeens tóch een klacht indienen. Deze klacht zou duidelijk ook op mij betrekking hebben. Ik was daarom van mening dat ik de klacht niet zelf kon opnemen, maar dat mijn naast-hogere collega hiervoor de aangewezen persoon was. Dat is de heer K. Ik heb de heer E. dan ook naar hem verwezen, en gezegd dat hij telefonisch een afspraak met K. moest proberen te maken.
U vraagt mij waarom ik de heer E. niet op de heer K. heb laten wachten, of een afspraak voor hem heb gemaakt. Ik schat dat de heer E. omstreeks 11 uur op het politiebureau kwam. Toen ik het gesprek met hem beëindigde moet het ongeveer halftwaalf zijn geweest. De heer K. zou vanaf 13 uur aanwezig zijn, maar ik wist dat hij dan niet direct in de gelegenheid zou zijn om de heer E. te woord te staan. Ik had namelijk om 13 uur een afspraak met de heer K., om wat zaken door te spreken. Ik wilde de heer E. niet op het politiebureau laten wachten omdat ik de indruk had dat hij niet gewoon rustig zou gaan zitten. Ik voorzag dat hij met collega's van mij in discussie zou gaan over dezelfde dingen die ik al met hem had besproken. Ik heb de heer E. daarom het telefoonnummer van de heer K. gegeven en gezegd dat hij hem kon bellen om een afspraak te maken.
Al met al verliep het gesprek met de heer E. niet prettig. Voor mijn gevoel heb ik hem wel 15 keer antwoord gegeven op steeds dezelfde vragen. Ik heb niet vaak meegemaakt dat ik zó tot het randje moest gaan; ik heb mij weten te beheersen, maar ik heb er bij wijze van spreken mijn lip voor stuk moeten bijten om hem zakelijk te woord te blijven staan."
F. getuigenverklaring politieambtenaar g.
Op 19 november 2002 verklaarde politieambtenaar G. als getuige telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"U vraagt mij of ik de heer E. ken. Ik heb hem nooit persoonlijk ontmoet, maar ik kan me wel een telefoongesprek herinneren dat mijn collega de heer B. met hem heeft gevoerd. U zegt dat dit op 17 september 2001 was; dat zou kunnen. Het is in ieder geval al een tijd geleden.
Ik zat erbij terwijl B. het telefoongesprek met de heer E. voerde, en omdat het gesprek niet soepel verliep heeft B. op een gegeven moment de luidspreker van het telefoontoestel aangezet. Hierdoor heb ik een groot gedeelte van het gesprek kunnen horen. Ik kan mij vooral herinneren dat het een onprettig gesprek was.
De heer E. was bij een aanrijding betrokken geweest, en hij was het niet eens met de wijze waarop de politie deze aanrijding had afgehandeld. Hij was namelijk van mening dat de politie ten onrechte aannam dat hij schuld had aan de aanrijding. Het had volgens mij iets te maken met een kruising en een streep op de weg. De heer E. wilde dat de zaak tijdens het telefoongesprek werd opgelost, maar zo werkt het natuurlijk niet.
B. heeft de heer E. meerdere keren uitgelegd welke mogelijkheden hij had om aan te geven dat hij het niet eens was met de handelwijze van de politie. Hij heeft hem er bijvoorbeeld meerdere keren op gewezen dat hij een klacht kon indienen, en ook hoe hij dit moest doen. B. heeft diverse keren getracht een afspraak met de heer E. te maken voor het indienen van een klacht, en hij heeft ook gezegd dat de heer E. schriftelijk een klacht kon indienen. Deze was echter niet tevreden te stellen.
B. heeft hem er ook nog op gewezen dat hij - als hij het niet eens was met de gang van zaken - de zaak kon laten voorkomen bij de officier van justitie. Ondanks het feit dat de heer E. niet voor rede vatbaar was, bleef B. hem heel rustig te woord staan. Uiteindelijk heeft B. aangekondigd dat hij het gesprek ging beëindigen, en heeft hij dit even later ook echt gedaan. Zelf zou ik het gesprek waarschijnlijk al eerder hebben afgebroken. Ik vond dat B. erg veel geduld had met de heer E."
G. Nadere reactie verzoeker
Verzoeker liet op 3 januari 2003 telefonisch weten het niet eens te zijn met de inhoud van de hiervóór onder E. en F. weergegeven verklaringen van politieambtenaren B. en G. Verder deelde verzoeker mee dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen hij eerder naar voren had gebracht.
Achtergrond
1. Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid
1.1. Artikel 7, tweede en derde lid:
"Aanwijzing klachtbehandelaars
(…)
Een klacht wordt niet behandeld door een ambtenaar die onder-, of nevengeschikt is aan degene(n) op wie de klacht betrekking heeft, noch door een ambtenaar die bij de gedraging waarover wordt geklaagd zodanig was betrokken dat hij daarover dient te worden gehoord. In een bijzonder geval kan de korpschef hiervan afwijken."
"Een ambtenaar tegen wie de klacht is gericht kan in dezelfde zaak niet als klachtbehandelaar optreden."
1.2. Artikel 13:
"Wijze van indiening
Een klacht kan zowel mondeling als schriftelijk ingediend worden."
1.3. Artikel 20:
"Plaats van indiening
Een klacht kan mondeling worden ingediend bij één van de politiebureaus."
1.4. Artikel 21, eerste, tweede en derde lid:
"Mondelinge indiening aan de balie van een politiebureau
Wanneer een burger aan de balie van een politiebureau een klacht kenbaar maakt, staat de aldaar dienstdoende ambtenaar hem te woord. Indien deze en de klager direct tot een bevredigend resultaat kunnen komen, vindt geen registratie plaats maar wordt de lijnchef hieromtrent schriftelijk geïnformeerd. Indien dit niet tot een bevredigend resultaat leidt, waarschuwt de dienstdoende ambtenaar de lijnchef en bij diens ontstentenis de dienstdoende inspecteur van dienst."
"De gewaarschuwde lijnchef/inspecteur van dienst vervoegt zich persoonlijk zo spoedig mogelijk aan het bureau waar klager zich bevindt en bespreekt met hem de klacht. Als in dat gesprek een voor klager voldoende afhandeling wordt bereikt, vermeldt de lijnchef/inspecteur van dienst dit in het dagjournaal van de inspecteur van dienst, waarmee voor hem de behandeling is beëindigd."
"Indien na het gesprek de klager verdere behandeling van de klacht wenst, dan registreert de lijnchef/inspecteur van dienst dit op een registratieformulier, ondertekent dit samen met klager en doet dit toekomen aan de regionaal klachtencoördinator. De klager ontvangt een afschrift van het registratieformulier."
2. Interne toelichting bij artikel 21 van de Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid
"mondelinge indiening: loketfunctie politiebureau
De politiebureaus vervullen een 'loketfunctie' ten aanzien van de indiening van klachten.
De bepaling is in de eerste plaats bedoeld als een richtingwijzer voor burgers en legt daarnaast de plicht bij de politiebureaus de klacht aan te nemen.
De 'loketfunctie' legt een belangrijke en essentiële verantwoordelijkheid bij de dienstdoende politieambtenaren aan de balie. (…)
registratie bij mondelinge indiening
(…)
lid 2: De politieambtenaar die klager aan de balie te woord staat is verplicht de klacht te registreren als:
1. het contact niet direct tot een oplossing leidt; én
2. klager om behandeling verzoekt; én
3. er geen klachtbehandelaar beschikbaar is of de klager zich niet aan het betreffende politiebureau heeft gemeld.
Met andere woorden: de klager dient in ieder geval niet met de opmerking: 'schrijft u maar een brief aan de korpschef/korpsbeheerder' naar huis te worden gestuurd. De klager mag overigens het formulier thuis invullen, als hij (let wel: kláger) daar de voorkeur aan geeft (…)."