2003/054

Rapport

Verzoeker was op 10 mei 1999 omstreeks 16.25 uur op Rijksweg A20 ter hoogte van Schiedam als automobilist betrokken bij een ongeval.

Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hebben nagelaten ter plaatse (rem)sporenonderzoek te verrichten en getuigen te horen alsmede hebben verzuimd proces-verbaal van het ongeval op te maken.

Beoordeling

A. Feiten

1. Verzoeker is op 10 mei 1999 omstreeks 16.25 uur op Rijksweg A20 ter hoogte van Schiedam als automobilist betrokken geraakt bij een ongeval. Hij kwam in botsing met een andere personenauto en een vrachtwagen.

Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hebben nagelaten ter plaatse (rem)sporenonderzoek te verrichten en getuigen te horen alsmede hebben verzuimd proces-verbaal van het ongeval op te maken.

2.1. De politie bracht in reactie op het niet uitvoeren van een (rem)sporenonderzoek naar voren, dat de aldaar aanwezige politieambtenaren na het ongeval hadden geconstateerd dat ter plaatse van het ongeval nagenoeg geen sporen aanwezig waren waaruit de toedracht van de aanrijding kon worden afgeleid. De aanwezige chef van dienst had vervolgens besloten om de technische ongevallendienst niet te laten komen en zo snel mogelijk de weg vrij te maken voor het overige verkeer. Hij nam hierbij in overweging de geringe ernst van de schade en van het letsel, het nagenoeg ontbreken van sporen en het feit dat het ongeval vlak voor de avondspits plaatsvond.

De korpsbeheerder is van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is, aangezien het onderzoeken van remsporen alleen zin heeft in die gevallen dat er duidelijke sporen op het wegdek worden aangetroffen.

2.2. De klacht dat geen getuigen waren gehoord acht de korpsbeheerder evenmin gegrond. Ter plaatse is er voor gekozen om een uitgebreide weergave van de verklaringen van alle betrokkenen op te nemen in de verkeersongevallenregistratieset, aldus de korpsbeheerder.

Omdat er niet of nauwelijks sporen aanwezig waren en de verklaringen van de betrokkenen geen informatie over de exacte toedracht gaven was het niet mogelijk om duidelijkheid te verkrijgen over de oorzaak van de aanrijding. De korpsbeheerder is van mening dat de betrokken politieambtenaren in deze situatie konden besluiten om niet over te gaan tot het horen van getuigen.

In een nadere reactie liet de korpsbeheerder nog weten dat ter plaatse aan omstanders was gevraagd of één van hen getuige was geweest van de aanrijding. Geen van de betrokken omstanders had echter gezien hoe het ongeluk had plaatsgevonden.

2.3. De korpsbeheerder acht de keuze om geen proces-verbaal op te maken evenzeer gerechtvaardigd, onder verwijzing naar de onduidelijkheid over de oorzaak van de aanrijding, de geringe ernst van de schade, alsook de lichte verwondingen van verzoeker. Weliswaar was verzoeker per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, doch eén van de betrokken politieambtenaren had de avond van het ongeval bij het ziekenhuis geïnformeerd naar de gezondheidstoestand van verzoeker, en bij die gelegenheid was hem meegedeeld dat verzoeker inmiddels was ontslagen, daar bij hem geen lichamelijke verwondingen waren geconstateerd.

B. Juridisch kader

3.1. Het College van procureurs-generaal heeft regels opgesteld over de afhandeling van verkeersongevallen. Deze regels, zoals die ten tijde van de aanrijding van toepassing waren, zijn opgenomen in de “Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen” (zie Achtergrond). In deze richtlijn wordt bepaald in welke gevallen politieambtenaren kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset en in welke gevallen tevens een proces-verbaal dient te worden opgemaakt. Er zijn in de Richtlijn geen regels opgenomen die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek of sporenonderzoek moet worden uitgevoerd.

3.2. Ingevolge de Richtlijn dient proces-verbaal van een aanrijding te worden opgemaakt wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.

Voorts dient op grond van de Richtlijn proces-verbaal te worden opgemaakt als het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft, waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan. Ook wanneer een betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, dient proces-verbaal te worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts. In het geval dat een verkeersslachtoffer niet onmiddellijk naar het ziekenhuis wordt vervoerd, maar zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.

3.3. In de paragraaf "Werkwijze bij het behandelen van een verkeersongeval" van de Richtlijn staat vermeld:

"Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of er sprake is van een proces-verbaal-waardig ongeval dient het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van betrokkenen en eventuele getuigen zoveel mogelijk te worden afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politieambtenaar dient de betrokkenen te informeren over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval(…)"

C. Beoordeling

4.1. Ten aanzien van het niet verrichten van een remsporenonderzoek en het niet horen van getuigen merkt de Nationale ombudsman het volgende op.

Nu direct na het ongeval verzoeker per ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd en niet duidelijk was óf en zo ja welk letsel verzoeker had afgelopen, noch duidelijkheid bestond over de toedracht van het ongeval en met name niet over de vraag of sprake was van een ernstige en gevaarzettende verkeersgedraging, had de politie ter plaatse de in de OM-richtlijn voorgeschreven werkwijze moeten volgen en derhalve niet alleen het remsporenonderzoek moeten verrichten, maar ook van zoveel mogelijk van de ter plaatse aanwezige getuigen verklaringen moeten opnemen.

In zoverre is de gedraging niet behoorlijk.

4.2. Ten aanzien van het niet opmaken van het proces-verbaal is het volgende van belang.

De hoofdagent S. heeft diezelfde dag van het ongeval na de avondspits telefonisch bij het ziekenhuis geïnformeerd naar de lichamelijke toestand van verzoeker; het ziekenhuis heeft medegedeeld dat verzoeker uit het ziekenhuis was ontslagen en er geen lichamelijke verwondingen waren geconstateerd. Hoofdagent S. heeft evenwel verzuimd om deze gegevens te controleren en verzoeker daarover nader te horen.

In de verklaring van de behandelend arts van het academisch ziekenhuis te Rotterdam staat vermeld onder Therapie/Beleid "expectatief"; tevens heeft verzoeker verklaard - en dat is bevestigd door de huisarts - dat verzoeker reeds op 18 mei 1999 verdere medische hulp heeft gezocht. De behandelend politieambtenaar had nader moeten uitzoeken aan welke kwalificatie het door verzoeker opgelopen letsel voldeed alsmede de vraag moeten beantwoorden of het opgelopen letsel van zodanige ernst was dat om die reden proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.

4.3. Daarnaast hebben de politieambtenaren in het registratieformulier geconcludeerd, dat 14.1 (de vrachtautochauffeur) vermoedelijk een rijstrook naar rechts wilde opschuiven, te weten van rijstrook 3 naar 4, en daarbij de op rijstrook 4 rijdende 14.2 ( verzoeker) niet heeft opgemerkt. De vrachtautochauffeur heeft verzoeker vermoedelijk aan de linkerachterzijde geraakt, waarna verzoeker in een slip is geraakt en vervolgens voor de vrachtautochauffeur langs over de rijbaan is getold. Zo is hij dwars voor de op rijstrook 2 rijdende 14.3 (de derde bij het ongeval betrokken bestuurder) terecht gekomen waarna 14.3 op 14.2 is gebotst. Hierdoor is genoemde schade ontstaan en is 14.2 gewond geraakt.

4.4. Het opschuiven naar een andere rijbaan zonder daarbij een op die naastgelegen rijbaan rijdende auto op te merken, betekent dat uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake kan zijn van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politieambtenaren alleen al op basis van hun eigen conclusie over de vermoedelijke toedracht niet alleen ter plaatse alle onderzoekshandelingen had moeten verrichten, doch ook middels het opstellen van een proces-verbaal nader had moeten onderzoeken of sprake is geweest van ernstig en verkeersgevaarlijk gedrag.

De Nationale ombudsman komt dan ook tot de conclusie dat ook op dit punt is gehandeld in strijd met de OM-richtlijn en dat de onderzochte gedraging op dit punt ook niet behoorlijk is.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam ), is gegrond.

Onderzoek

Op 24 april 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Namens de betrokken politieambtenaren reageerde de Chef Verkeerssurveillance van het betreffende korps. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Verzoeker zond een verklaring toe van een getuige, en daarnaast werd een andere getuige om nadere informatie gevraagd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De betrokken politieambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 10 mei 1999 omstreeks 16.25 uur was verzoeker als automobilist op Rijksweg A20 ter hoogte van Schiedam betrokken bij een ongeval. Hij kwam in botsing met een vrachtauto, als gevolg waarvan verzoeker op een andere rijstrook terecht kwam. Op deze rijstrook werd hij aangereden door een andere automobilist, R.

2. Twee ambtenaren van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, de heer Mo. en mevrouw S., kwamen na de aanrijding ter plaatse.

Zij maakten een zogenaamde verkeersongevallenregistratieset (VOR) op, en onder het kopje `beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval' noteerden zij het volgende:

"14.3 (de bestuurder R. die verzoeker ten tweede raakte; N.o.) verklaarde: ik reed op rijstrook 2 van de noordelijke rijbaan van de A20. Vóór mij, op rijstrook 3, reed een tankauto die ik wilde inhalen. Voordat ik de vrachtauto echter kon inhalen zag ik dat de vrachtauto kennelijk heel hard remde, omdat ik allemaal rook onder de wielen zag. Ik zag vervolgens dat vóór de vrachtauto een rode personenauto vandaan kwam, die dwars op de rijbaan stond. Ik kon deze rode auto niet meer ontwijken en botste daar vervolgens met de rechterzijde tegenaan.

14.1 (de vrachtwagenchauffeur; N.o.) verklaarde: Ik reed op rijstrook 3. Ineens zag ik iets roods voorlangs schieten. Pas later zag ik dat het een rode Opel Kadett was. Ik ben niet van rijstrook 3 afgeweken.

14.2 (verzoeker; N.o.) heeft ter plaatse geen verdere verklaring afgelegd ivm het feit dat deze werd afgevoerd per ambulance.

Door rapporteurs werd ter plaatse vastgesteld dat 14.2 moet hebben gereden op rijstrook 4 van de noordbaan van de A20. 14.1 wilde vermoedelijk een rijstrook naar rechts opschuiven, van rijstrook 3 naar rijstrook 4 en heeft daarbij de daar rijdende 14.2 niet opgemerkt. Door 14.1 is 14.2 vermoedelijk aan de linkerachterzijde geraakt waarna 14.2 in een slip is geraakt en vervolgens voor 14.1 langs over de rijbaan is getold en dwars voor de op rijstrook 2 rijdende 14.3 terecht is gekomen waarna 14.3 op 14.2 is gebotst.

Hierdoor is genoemde schade ontstaan en raakte de bestuurder van 14.2 gewond."

3. Na de aanrijding werd verzoeker door een zogenaamd traumateam van de brandweer uit zijn auto verwijderd, waarna hij werd overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis te Rotterdam. De arts van de afdeling spoedeisende hulp van dit ziekenhuis stelde de volgende verklaring op:

"Anamnese: Op snelweg aangereden van li zijkant door vrachtauto en daarna van achteren door auto. Pijn nek + tintelingen li.

Niet buiten bewustzijn geweest N Θ.

Onderzoek: ABC stabiel E4M6V5, pijn nek t.p.v. C3 C5, goed beweeglijk

Neurologisch ond. door neuroloog: geen afw.

X-CWh: C6 en C7 niet goed te beoordelen, verder g.-b. X-thorax: geen

CT-C5-Th1: geen afw.

Diagnose: myalgie nek

Therapie/Beleid: geruststelling

expectatief"

4. Op 29 mei 1999 stelde verzoeker het transportbedrijf, waarvoor de vrachtautochauffeur met wie hij in botsing was gekomen werkzaam was, aansprakelijk voor de uit het ongeval voortgevloeide, en nog voort te vloeien, schade.

5. De rechtsbijstandsverzekeraar van verzoeker zond de ambtenaren die de VOR hadden opgemaakt op 30 juli 1999 de volgende brief:

"Bijgaand treft u een afschrift aan van een rapport dat destijds door u is opgesteld.

Ik behartig de belangen van betrokkene 14.2, dhr. M.

U geeft in uw rapport aan dat de oorzaak van het ongeval `vermoedelijk' is te wijten aan het feit dat betrokkene 14.1 met zijn combinatie naar rechts is gereden van rijstrook 3 naar rijstrook 4 en dat hij daarbij de auto van 14.2 linksachter is geraakt, waardoor deze voorlangs de vrachtwagencombinatie is geschoven richting rijstrook 2.

Omdat voor zover mij bekend geen getuigen van de aanrijding bekend zijn, de bestuurder van de vrachtwagen ontkent dat hij naar de rechter rijstrook (de op-/afrit) is gereden en ik tracht bewijs te verzamelen van de stelling van mijn cliënt (die overeenkomt met uw weergegeven vermoedens), is mijn verzoek als volgt:

- Kunt u aangeven op basis van welke gegevens u uw conclusies heeft getrokken?

- Waren er rem- of andere sporen op het wegdek die wezen op een bepaalde toedracht?

- In welke posities heeft u de verschillende voertuigen na de aanrijding aangetroffen?

- Heeft u gevraagd welke de bestemming was van de vrachtwagenbestuurder?

- Waarom is - ondanks het ontstane letsel - geen proces-verbaal opgemaakt?

- Wilt u in overweging nemen om van deze zaak alsnog PV op te maken?”

6. De verzekeraar van het transportbedrijf betwistte de aansprakelijkheid in een brief van 31 augustus 1999. De maatschappij stelde, dat uit het door verzoeker meegezonden politierapport niets bleek over de exacte toedracht van het ongeval. De vrachtwagenchauffeur gaf aan dat hij op zijn eigen rijstrook was gebleven, terwijl de verbalisanten hadden aangegeven wat er vermoedelijk zou zijn gebeurd. Op basis van deze gegevens achtte de verzekeringsmaatschappij haar cliënt niet aansprakelijk.

De verzekeringsmaatschappij vroeg dan ook om de aansprakelijkheidsstelling met wettig en overtuigend bewijsmateriaal aan te tonen.

7. Op 26 oktober 1999 beantwoordde de heer G., coördinator verkeerssurveillance, de onder "5" aangeduide brief als volgt:

"Beantwoording van uw vragen:

1. Kunt U aangeven … etc: Antwoord: Op de opgemaakte Verkeersongevallenregistratieset, onder no: (…), hebben mijn collega's de verklaringen van de respectieve betrokkenen op papier gezet. Tot slot is er een voorzichtige weergave op papier gezet hoe de aanrijding zou hebben kunnen ontstaan.

2. Waren er rem-of … etc: Antwoord: Op het wegdek nagenoeg geen sporen aanwezig waaruit de toedracht van de aanrijding volledig zou kunnen worden afgeleid.

3. In welke positie heeft u … etc: Antwoord: Bijgevoegd is een tekening van de ter plaatse aangetroffen voertuigen na de aanrijding.

4. Heeft u gevraagd … etc: Antwoord: Aan de bestuurder van de vrachtauto is niet gevraagd welke zijn bestemming was.

5. Waar is - ondanks … etc: Antwoord: Bestuurder van 14.2 (Opel, kent: (…)) is vanaf de plaats van het ongeval door personeel van de GG&GD vervoerd naar het AZD te Rotterdam. Latere info leerde, dat deze betrokkene zonder noemenswaardig letsel was ontslagen uit het ziekenhuis.

6. Wilt u in overweging … etc: Antwoord: Er wordt geen proces-verbaal opgemaakt."

8. In een brief van 8 november 1999 wendde verzoeker zich tot de heer G., coördinator verkeerssurveillance van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond.

Hij legde hem een aantal vragen voor. In de eerste plaats vroeg hij naar verklaringen die de na het ongeval ter plaatse gekomen politiemedewerkers hadden afgenomen van betrokkenen, en met name wilde verzoeker weten wat de vrachtautochauffeur ter plaatse had verklaard. Vervolgens wilde verzoeker weten of (en zo ja, welk) onderzoek was verricht naar de ter plaatse aanwezige remsporen. Ook liet verzoeker weten, dat hij de avond van het ongeval was ontslagen uit het ziekenhuis, zonder dat noemenswaardig letsel was geconstateerd, terwijl later was vastgesteld dat hij een “whiplash trauma” had overgehouden aan het ongeval, als gevolg waarvan hij ongeveer 4 maanden was thuis geweest, en nog steeds niet van was hersteld.

Verzoeker vroeg zich in dit verband af, waarop de politie Rotterdam-Rijnmond geen proces-verbaal had opgemaakt, en of dit alsnog zou gebeuren.

9. Verzoeker ontving op deze brief geen reactie.

10. De huisarts van verzoeker stelde op 12 december 2000 de volgende verklaring op:

"De heer M. bezocht mijn spreekuur op 18-05-99 nadat hij op 10 mei 1999 een autobotsing had gehad. Op 10 mei bezocht hij de spoedeisende hulp van Dijkzigt na het ongeval. Bij uitgebreid onderzoek werden geen afwijkingen gevonden: de diagnose was “spierpijn in de nek”.

Op 18-05-99 klaagde hij over nekpijn en hoofdpijn en slecht slapen t.g.v. de spierpijnen. Hij werd behandeld met spierverslappers/pijnstillers.

Op 28-05-99 was er nog steeds sprake van hoofdpijn en een beetje duizeligheid bij snel opstaan. Hij werd verwezen voor fysiotherapie van de nek.

Vanaf deze tijd tot eind augustus 99 werden de klachten langzaam iets beter. Vooral de hoofdpijnklachten zijn lang blijven bestaan.

Na augustus 99 is hij langzaam de werktijd gaan uitbreiden, maar had toch veel hoofdpijn tijdens de werktijd.

Na augustus is de heer M. niet meer op mijn spreekuur geweest, de klachten zullen dus wel tot een acceptabel niveau zijn gezakt.

Het is een medisch gegeven dat bij een flexie-extensie trauma van de nek door een aanrijding achterop, dit soort klachten kunnen ontstaan."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker was van mening dat de politie, gelet op de ernst van het ongeval, na de aanrijding een proces-verbaal had dienen op te maken.

Naar zijn mening had de politie na het ongeval maar één doel voor ogen gehad; namelijk het vrij maken van de rijbaan ten behoeve van het verkeer, gelet op de aanstaande verkeersdrukte in de "avondspits".

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

Op 13 augustus 2001 zond de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de volgende reactie op de klacht:

"Naar aanleiding van uw verzoek van 23 juli jl. waarin u mij vraagt om een reactie op de door u in onderzoek genomen klacht van de heer M. kan ik u het navolgende mededelen.

De klacht wordt door u als volgt geformuleerd:

"Verzoeker was op 10 mei 1999 omstreeks 16.25 uur op Rijksweg A20 ter hoogte van Schiedam als automobilist betrokken bij een ongeval.

Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het Regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hebben nagelaten ter plaatse (rem)sporenonderzoek te verrichten en getuigen te horen alsmede hebben verzuimd proces-verbaal op te maken."

Met betrekking tot de klacht dat er ter plaatse zou zijn nagelaten een (rem)sporenonderzoek te verrichten kan ik u het volgende mededelen. Ter plaatse van het ongeval waren nagenoeg geen sporen aanwezig waaruit de toedracht van de aanrijding afgeleid kon worden. Door de aanwezige chef van dienst, de heer G., is de afweging gemaakt of het zinvol was om de technische ongevallendienst te laten komen teneinde een (rem) sporenonderzoek te laten verrichten. Gezien de geringe ernst van de schade, van het letsel, het nagenoeg ontbreken van sporen en het feit dat het ongeval vlak voor de avondspits plaatsvond is besloten om de technische ongevallendienst niet te laten komen en zo snel mogelijk de weg vrij te maken voor het overige verkeer. In geval van lichte verwondingen wordt er namelijk geen proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker liep na de aanrijding in eerste instantie rond. Vervolgens nam verzoeker weer plaats in zijn auto. De geneeskundige dienst die ter plaatse verscheen, constateerde dat verzoeker last van zijn nek had. Verzoeker is in verband hiermee ter observatie naar het ziekenhuis gebracht, waar hij enkele uren later weer werd ontslagen.

Het is derhalve juist dat er geen (rem)sporenonderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderzoeken van remsporen heeft alleen zin in die gevallen dat er duidelijke sporen op het wegdek aangetroffen worden. Ik acht dit klachtpunt derhalve ongegrond.

Met betrekking tot de klacht dat is nagelaten getuigen te horen kan ik u als volgt berichten. Bij het ongeval waren naast verzoeker (auto 14.2) nog twee anderen betrokken, te weten de vrachtwagenchauffeur (auto 14.1) en de heer R. (auto 14.3), chauffeur van een personenauto. Ter plaatse is er voor gekozen om een uitgebreide weergave van de verklaringen van alle betrokkenen op te nemen in de verkeersongevallen registratieset en af te zien van het opmaken van een proces-verbaal. Omdat er niet of nauwelijks sporen aanwezig waren en de verklaringen van de betrokkenen geen informatie over de exacte toedracht gaven was het niet mogelijk om duidelijkheid te verkrijgen over de oorzaak van de aanrijding. Naar mijn mening konden de betrokken politieambtenaren in deze situatie besluiten om niet over te gaan tot het horen van getuigen. Dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond.

Ten aanzien van het derde klachtpunt waarin wordt geklaagd over het feit dat er geen proces-verbaal werd opgemaakt verwijs ik naar hetgeen hiervoor reeds werd opgemerkt. Nu in dergelijke gevallen, waarbij sprake is van lichte verwondingen, de gebruikelijke werkwijze in acht is genomen ben ik van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Overigens zou het naar mijn mening de voorkeur verdienen dat ook in dergelijke zaken een proces-verbaal wordt opgemaakt. Indien dan later blijkt dat er wel sprake is van meer dan lichte verwondingen kan het proces-verbaal als bewijsmiddel dienen."

D. STANDPUNT Betrokken ambtenaren

Op 21 augustus 2001 reageerde de Chef Verkeerssurveillance van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijmond (de heer G., die eveneens de onder punt 7 bij FEITEN genoemde brief had gestuurd) als volgt namens de twee betrokken ambtenaren:

"Naar aanleiding van uw twee brieven, gedateerd 23 juli 2001 en gericht aan de heer Mo. en mevr. S., met de respectieve nummers (…) en (…) en gelezen de brief van de heer M. van 19 april 2001 bericht ik u het volgende:

In bovengenoemde identieke brieven wordt de klacht van dhr. M. als volgt geformuleerd:

Klacht:

De heer M. was op 10 mei 1999 omstreeks 16.25 uur op Rijksweg A-20 ter hoogte van Schiedam als automobilist betrokken bij een ongeval. Dhr. M. klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hebben nagelaten:

a: ter plaatse (rem)sporenonderzoek te verrichten;

b: getuigen te horen alsmede;

c: hebben verzuimd proces-verbaal van het ongeval op te maken.

Vooraf:

Op 10 mei 1999 was ik als chef van dienst van de Verkeerspolitie op de plaats van dit ongeval de leider van het onderzoek. De beide hoofdagenten, mevr. S. en dhr. Mo. handelden onder mijn verantwoordelijkheid.

Remsporenonderzoek:

Met betrekking tot de klacht dat er ter plaatse zou zijn nagelaten een (rem) sporenonderzoek te verrichten kan ik u het volgende mededelen. Door mij als chef van dienst is ter plaatse besloten geen Technische Ongevallen Dienst ter plaatse te laten komen. Voor dit besluit had ik de volgende overwegingen gemaakt:

• Op de plaats van het ongeval waren nagenoeg geen sporen aanwezig waaruit met zekerheid de toedracht van de aanrijding afgeleid kon worden.

• Bij het ontbreken van sporen is het eventueel ter plaatse laten komen van de Technische Ongevallen Dienst (TOD) van de Verkeerspolitie beslist niet zinvol. De TOD ter plaatse laten komen had geen enkele meerwaarde.

• In eerste instantie werd op de plaats van het ongeval vastgesteld dat geen van de betrokken partijen gewond was geraakt als gevolg van de aanrijding. Tijdens het registreren van gegevens van betrokken partijen nam dhr. M. weer plaats in het door hem bestuurde voertuig. Daar hij zich enigszins duizelig voelde heb ik voor de zekerheid de Geneeskundige Dienst ter plaatse laten komen.

• Achter de aanrijding had zich reeds een lange file stilstaand verkeer verzameld. Het tijdstip van de aanrijding lag in de avondspits. Lettend op bovenstaande zou, in het geval ik de TOD toch zou laten komen, de zuidelijke rijbaan van de Rijksweg A-20 nog 1½ uur extra afgesloten blijven voor het doorgaande verkeer.

Getuigenverhoor:

Bij het ongeval waren drie bestuurders als partijen betrokken te weten: dhr. M., dhr. Me. en dhr. R..

Ter plaatse hebben zich geen andere getuigen bij de hoofdagenten S. en Mo. gemeld. In rubriek 18 van de opgemaakte Verkeersongevallen Registratieset (VOR) nummer: (…) zijn de verklaringen van de ter plaatse gehoorde mensen weergegeven.

Proces-verbaal:

De volgende afwegingen heb ik gemaakt, om geen proces-verbaal, maar uitsluitend een Verkeersongevallen Registratieset op te laten maken:

• Na de avondspits werd door de hoofdagent S. telefonisch geïnformeerd naar de lichamelijke toestand van dhr. M. bij het Academisch Ziekenhuis Rotterdam. Vanuit het ziekenhuis werd medegedeeld, dat dhr. M. reeds uit het ziekenhuis was ontslagen, daar bij hem geen lichamelijke verwondingen waren geconstateerd.

• De ontstane financiële schade aan de bij deze aanrijding betrokken voertuigen was, mede lettend op de respectieve bouwjaren, niet echt groot.

• De oorzaak van de aanrijding was totaal onduidelijk.

- De chauffeur van de vrachtwagen, dhr. Me. verklaarde dat hij met de door hem bestuurde combinatie op rijstrook 3 reed en dat hij niet van zijn rijstrook was afgeweken. Er waren ook geen sporen op het wegdek aanwezig die zijn verklaring zouden kunnen logenstraffen.

- De bestuurder van de Volkswagen, dhr. R. verklaarde dat hij met zijn auto rijstrook 2 volgde en voornemens was de vrachtautocombinatie links in te halen. De vrachtautocombinatie remde op een bepaald moment hevig en kort daarop zag dhr. R. dat voor de vrachtautocombinatie een rode auto op zijn rijstrook terechtkwam. Dhr. R. verklaarde verder dat hij deze rode auto niet meer kon ontwijken en tegen de rechterzijde ervan botste.

• Er was in deze zaak geen aanwijsbare verdachte aan te wijzen; zowel niet aan de hand van (rem)sporen als aan de hand van verklaringen van betrokkenen.

• Een eventueel proces-verbaal van bevindingen zou, zonder een aanwijsbare verdachte in deze geen meerwaarde hebben. In feite zou in een proces-verbaal van bevindingen exact dezelfde gegevens staan vermeld."

E. Reactie VERZOEKER

In reactie op de hem toegezonden informatie van de korpsbeheerder en de Chef Verkeerssurveillance, liet verzoeker verontwaardigd weten dat hij na het ongeval niet uit zijn auto was gestapt. Verzoeker wees erop, dat hij door een traumateam uit zijn auto was verwijderd, waartoe het dak van zijn auto was geknipt. Vervolgens had het ambulancepersoneel hem volledig gefixeerd in de nekstreek, waarna hij door een aantal mensen uit zijn auto was gelicht. Hierbij was zijn rug ondersteund door middel van een plank. In de ambulance was verzoeker verder behandeld, waarna hij was overgebracht naar het Dijkzigt (Academisch) Ziekenhuis in Rotterdam. Verzoeker wees in dit verband op een bij zijn eerdere brief gevoegde kopie van een foto uit een krant, waarop is te zien dat verzoeker door de brandweer uit zijn auto werd gezaagd, waarbij het dak van zijn auto werd verwijderd.

Voorts merkte verzoeker op, dat direct na het ongeval wel degelijk remsporen aanwezig waren, en dat ter plaatse ook metingen waren verricht. Tevens herhaalde verzoeker zijn standpunt dat de politie, gelet op de ernst van het ongeval, wel degelijk een proces-verbaal had dienen op te maken. Naar zijn idee diende bij de vraag of al dan geen proces-verbaal moet worden opgemaakt, niet de omvang van de materiële schade van doorslaggevend belang te zijn, maar veeleer het feit dat in deze zaak meerdere voertuigen waren betrokken, en er sprake was geweest van medische assistentie.

In reactie op de mededeling van de politie dat 's avonds contact was gelegd met het ziekenhuis, waarbij was meegedeeld dat verzoeker reeds uit het ziekenhuis was ontslagen, merkte verzoeker op, dat hij niet persoonlijk was benaderd door de politie. Verzoeker tekende aan, dat de week na het ongeluk zijn klachten waren toegenomen, waarna een whiplash was geconstateerd, en dat hij vervolgens langere tijd ziek thuis had moeten doorbrengen.

Verzoeker wees in dit verband op de tekst in de `Aanwijzing verkeersongevallen' (zie Achtergrond onder 2.; N.o.), waarin staat, dat wanneer een letsel zich in een later stadium openbaart, de politie alsnog een proces-verbaal dient op te maken, ook wanneer sprake is van medische assistentie ter plaatse.

F. REACTIE beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. De substituut-ombudsman zond de korpsbeheerder een kopie van verzoekers reactie, alsmede een afschrift van de foto waarop is te zien dat verzoeker door de brandweer uit zijn auto werd gezaagd, waarbij het dak van zijn auto werd verwijderd. In een brief van 28 september 2001 legde de substituut-ombudsman de korpsbeheerder naar aanleiding daarvan de volgende vragen voor:

"1) Kunt u gezien de vermoedelijke toedracht van het ongeval en bijgaande foto uw stelling dat sprake was van slechts lichte schade (uiteraard afgezien van het pas naderhand gedemonteerde dak) nader toelichten?

2) In zijn schriftelijke verklaring van 21 augustus 2001 heeft de heer G., Chef Verkeerssurveillance onder meer te kennen gegeven:

"De ontstane financiële schade aan de bij deze aanrijding betrokken voertuigen was, mede lettend op de respectieve bouwjaren, niet echt groot."

a) Moet hieruit worden geconcludeerd dat het beleid is om de leeftijd van de bij een aanrijding betrokken voertuigen (mede) van invloed is op de beslissing om wel of niet een proces-verbaal op te maken?

b) Zo ja, wat is de rechtsbasis voor dit beleid?

3) Kunt u, met het oog op bijgaande foto en verzoekers opmerking dienaangaande, de in uw bovengenoemde brief opgenomen stelling dat verzoeker na het ongeval aanvankelijk gewoon rondliep en op een gegeven moment weer heeft plaatsgenomen in zijn auto, nader toelichten?

4) Op welke manier is ter plaatse contact gezocht met mogelijke getuigen, afgezien van de drie betrokken bestuurders?"

2. De korpsbeheerder liet daarop op 15 november 2001 het volgende weten:

"Naar aanleiding van uw verzoek van 28 september jl. waarin u mij vraagt om een nadere reactie op de door u in onderzoek genomen klacht van de heer M. kan ik u het navolgende mededelen.

Ten eerste vraagt u mij, gezien de vermoedelijke toedracht van het ongeval en de door u bijgevoegde foto, mijn stelling toe te lichten dat er slechts sprake was van lichte schade.

De bij het ongeval betrokken auto van verzoeker was een Opel, type Kadett Hatchback 1.3S GT. Deze auto was ten tijde van het ongeval 12 jaar oud. Navraag bij de ANWB leerde dat voor een dergelijke auto bij de ANWB geen dagwaarde meer wordt aangegeven en dat men de particuliere verkoopprijs schat op een bedrag tussen de ƒ 500,- en ƒ 1.500,-. De auto van verzoeker heeft bij het ongeval rondom schade opgelopen. Indien de te repareren schade aan de auto de economische waarde van de auto overtreft is er sprake van "economisch total loss". Gezien het hiervoor vermelde kan ten aanzien van de auto van verzoeker gesteld worden dat de economische schade licht te noemen is. Ik realiseer mij tot mijn spijt dat mijn eerdere woordkeus, waar deze toelichting bij ontbrak, ongelukkig was.

De tweede vraag heeft betrekking op de schriftelijke verklaring van de heer G., chef verkeerssurveillance. De heer G. heeft onder meer te kennen gegeven dat "de ontstane financiële schade aan de bij deze aanrijding betrokken voertuigen, mede gelet op de respectieve bouwjaren, niet echt groot was".

Ten aanzien van uw vraag of het beleid is dat de leeftijd van de bij een aanrijding betrokken voertuig (mede) van invloed is op de beslissing om wel of niet een proces-verbaal op te maken kan ik u mededelen dat hiervan geen sprake is. In het onderhavige geval is door de heer G. een afweging gemaakt op basis van de omstandigheden van dit specifieke geval. Naar mijn mening kon de heer G., gezien de verschillende factoren tezamen, op goede gronden tot het besluit komen om geen proces-verbaal op te maken.

Ten aanzien van uw verzoek om de stelling uit mijn eerdere brief, mede gezien de door u bijgevoegde foto, nader toe te lichten kan ik u het volgende mededelen. Ter plaatste van het ongeval zijn naast de heer G. ook de politieambtenaren S. en Mo. verschenen. Van zowel de heer G. als van de heer Mo. werd het volgende vernomen: "Alle aanwezige bestuurders van de bij de aanrijding betrokken voertuigen waren uit hun voertuig gestapt. Verzoeker klaagde over pijn in zijn nek. De heer G. heeft zowel verzoeker als de andere betrokken automobilisten gevraagd of de geneeskundige dienst gewaarschuwd diende te worden. Verzoeker heeft ontkennend geantwoord op deze vraag.

Ter plaatse waren nog enkele personen aanwezig. Waarschijnlijk betroffen dit bestuurders uit voertuigen die ten gevolge van het ongeluk niet verder konden rijden. Een van deze aanwezigen sprak verzoeker aan en waarschuwde hem voor de eventuele gevolgen van nekletsel. Verzoeker is hierop weer in zijn auto gaan zitten en heeft alsnog verzocht om de geneeskundige dienst te waarschuwen. De ter plaatse gekomen Geneeskundige dienst (GGD) heeft verzoeker gevraagd om mee te lopen naar de ambulance. Verzoeker heeft hierop aangegeven dat hij bang was voor ernstig letsel. Ook nadat het personeel van de GGD verzoeker verzekerd had dat hij zonder risico uit zijn voertuig kon komen weigerde verzoeker om uit zijn auto te komen. Om deze reden is de brandweer ter plaatse gekomen en heeft de brandweer het dak van de auto van verzoeker opengeknipt."

Tegen de achtergrond van deze verklaringen is de opmerking uit mijn eerdere brief gemaakt.

Ten aanzien van uw laatste vraag op welke manier er ter plaatse contact is gezocht met mogelijke getuigen kan ik u mededelen dat er ter plaatse aan omstanders is gevraagd of een van hen getuige geweest is van de aanrijding. Geen van de betrokken omstanders heeft echter gezien hoe het ongeluk heeft plaatsgevonden."

G. Nadere reactie verzoeker

Op 30 november 2001 liet verzoeker naar aanleiding van de hem toegezonden reactie van de korpsbeheerder nog het volgende weten.

De schade aan verzoekers auto was hoger dan die was aangegeven door de korpsbeheerder. Verzoeker wees in dit verband op een rapport van een taxateur, waarin de (dag)waarde van de auto was gesteld op ƒ 2750,-.

Voorts merkte verzoeker op dat zijn schade veel hoger lag: als gevolg van de zich later geopenbaarde lichamelijke klachten, had hij onkosten gemaakt, en had zijn werkgever, als gevolg van zijn ziekteverzuim, schade geleden.

Verzoeker bestreed nogmaals met klem, dat hij na de aanrijding uit zijn voertuig was gestapt, en wees er in dit verband op, dat hierover in de registratie van de politie ook niets was terug te vinden.

Verzoeker zond bij zijn brief voorts een verklaring van een collega van hem. Deze verklaring is hierna onder H.1. weergegeven.

H. INFORMATIE VAN GETUIGEN

1. De verklaring van een collega van verzoeker, bijlage bij de brief van verzoeker van 30 november 2001:

"Naar aanleiding van het politierapport betreffende het ongeval van Dhr M. het volgende: Dhr M. en ik zijn collega's en vertrokken op de bewuste dag van zijn ongeval gelijktijdig vanaf onze firma op weg naar huis, op deze weg staat in onze route richting de snelweg een verkeerslicht dat deze keer uitgevallen was en het verkeer op dit kruispunt werd nu geregeld door een verkeersagent die Dhr M. door liet rijden en mij deed stoppen.

Na ongeveer 3 minuten kreeg ik het teken van de verkeersagent dat ik mijn weg mocht vervolgen en draaide de oprit van de snelweg op, bijna op de snelweg werd ik geconfronteerd met langzaam rijdend verkeer richting Beneluxtunnel maar aangezien ik naar mijn woonplaats Maassluis moest schoof ik op naar de meest links gelegen baan.

Toen ik daar op reed zag ik dat er een ongeval had plaatsgevonden tussen een vrachtwagen en een personenauto waarin ik iemand zag zitten die ik tot mijn ontsteltenis herkende als mijn collega Dhr M.

Vervolgens zette ik mijn auto voor de beide voertuigen en ging kijken en informeren naar de toestand van mijn collega, op dat moment waren er nog 2 personen aanwezig, de chauffeur van de vrachtauto en iemand die zei dat hij verpleger was, wat ik ook aannam omdat hij een verplegersuniform droeg.

Desbetreffende man verzocht ons de politie en ambulance te bellen omdat mijn collega pijn in z'n nek had en ondanks dat hij zijn veiligheidsriemen aanhad bang was voor nekletsel. De chauffeur van de vrachtauto meldde ons dat hij dat al gedaan had en inderdaad kwam er een paar minuten later een motoragent aanrijden die naar mijn mening zijdelings informeerde hoe het met mijn collega was maar het naar mijn mening belangrijker vond om de beide voertuigen te verwijderen omdat de ontstane file ± 10 km zo snel mogelijk op te heffen. De verpleger ging niet akkoord met dit voorstel omdat dit volgens hem medisch niet verantwoord was wat ook bleek uit het onderzoek van het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel en men overwoog zelfs de traumahelikopter in te schakelen maar door omstandigheden die mij niet bekend zijn werd vervolgens de inmiddels gearriveerde brandweer gevraagd het dak van het voertuig van Dhr M. te verwijderen. Op hetzelfde moment werd aan mij en de chauffeur van de vrachtauto gevraagd door de inmiddels gearriveerde politieassistentie (bestaande uit een mannelijke en een vrouwelijke agent) of wij onze voertuigen op de vluchtstrook wilden zetten waaraan wij voldeden nadat de agenten strepen had afgetekend bij beide bij het ongeval betrokken voertuigen, toen ze ook strepen bij mijn auto wilden zetten en ik opmerkte niet bij het ongeval betrokken was vroeg de vrouwelijke agente wat ik daar dan deed.

Ik vertelde dat ik gestopt was omdat de man in de auto een collega was en dat ik na samenspraak met Dhr M. zijn belangen behartigde en vroeg haar dan ook om een afschrift van het politierapport en naar de plaats waar het voertuig heen gesleept werd. Hierover deed zij erg vaag en ging verder met haar werkzaamheden om de file te begeleiden.

Nadat Dhr M. afgevoerd was per ambulance naar het ziekenhuis en ik wist naar welke plaats zijn auto ging (inlichtingen die ik moeizaam verkreeg) ging ik huiswaarts.

U ziet dat ik eerder op de plaats van het ongeval was dan de politie en daarom begrijp ik niet dat zij in hun rapport durven beweren dat Dhr M. buiten zijn voertuig is geweest na de aanrijding, ook wordt er geen duidelijke weergave gegeven van de toedracht en lopen alle feiten door elkaar, volgens mij is een van de belangrijkste dingen die je leert als politieagent observeren, constateren en handelen niet alleen op de plek van het ongeval maar ook als je 24 uur later achter je bureau zit om rapport op te maken en als je het dan niet goed meer weet omdat er niets genoteerd wordt (Aan mij is niets gevraagd omdat ik geen getuige van het ongeluk was maar na ± 3 min constant aanwezig) moet je er geen eigen verhaal van maken maar informeren bij je collega's.

Ik ga nog steeds uit van objectiviteit van de bewuste ambtenaar die dit rapport geschreven heeft maar het is in mijn opinie bezijden de waarheid."

2. Eén van de andere bij het ongeval betrokken bestuurders (14.3) verklaarde op 20 december 2001 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij het voorval goed herinneren.

Ik heb niet kunnen waarnemen hoe de aanrijding tussen de heer M. en de vrachtauto is ontstaan. Ik reed links naast, of schuin achter dat weet ik niet meer, de vrachtauto om deze in te halen. De vrachtauto remde plotseling sterk af. Ik kon niet zien waarom dat gebeurde, maar in een reflex trapte ik ook mijn rempedaal in. Volgens mij kwam de vrachtauto ook iets naar links. Ineens kwam de auto van de heer M. dwars voor mij voor de vrachtauto vandaan. Een aanrijding was toen niet meer te voorkomen.

Nadat ik mijn auto tot stilstand had gebracht en mijn alarmlichten had aangezet, ben ik heel even in mijn auto blijven zitten. Ik was bang dat er nog andere auto's achter op mijn auto zouden klappen. Maar dat is gelukkig niet gebeurd.

Vervolgens ben ik uitgestapt. De inmiddels ook uitgestapte vrachtwagenchauffeur en ik zijn direct naar de auto van de heer M. gelopen. Wij hebben hem toen aangesproken. Hij was bij bewustzijn. Hij vertelde dat hij zijn autogordel had losgemaakt, toen wij hem aanspraken. Volgens mij kwam hij wel wat verward over. Hij zei ons dat hij tintelingen in zijn vingers voelde.

Heel snel na de aanrijding was er een motoragent ter plaatse. Ik kan mij goed herinneren dat deze man al meteen opgewonden tegen ons begon te schreeuwen dat de rijbaan moest worden vrijgemaakt en dat de auto's aan de kant moesten. Hij wilde dat de vrachtwagenchauffeur en ik hem zouden helpen om de auto van de heer M. naar de kant te duwen. Wij hebben dat geweigerd omdat de, mogelijk gewonde, bestuurder nog in de auto zat en ook omdat de auto 4 lekke banden had. Wij waren nogal boos op de motoragent. Ik had sterk de indruk dat de man gefocust was op het zo snel mogelijk vrijmaken van de rijbanen. Het was overigens op dat moment niet uitzonderlijk druk.

Inmiddels was er ook een ziekenbroeder gearriveerd. Deze man is achter in de auto van de heer M. gaan zitten en heeft vanaf de achterbank voor de zekerheid het hoofd van de heer M. gestabiliseerd.

Ik weet zeker dat de heer M. al die tijd in de auto is blijven zitten. Hij is niet uitgestapt. Vrij snel daarna arriveerden ook allerlei andere hulpverleners. Toen ook hebben de vrachtwagenchauffeur en ik onze auto's verplaatst.

De brandweer heeft toen het dak van de auto geknipt. De heer M. is vervolgens voorzichtig uit het wrak gehaald en per ambulance afgevoerd.

Ik kan mij herinneren dat nadat wij hadden geweigerd om mee te helpen de auto van de heer M. te verplaatsen, de motoragent en een inmiddels gearriveerde collega van hem met krijt de positie van de 3 betrokken voertuigen markeerden. Volgens mij hebben ze toen ook aandacht besteed aan eventuele remsporen."

I. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER

De korpsbeheerder werd nog in de gelegenheid gesteld te reageren op verzoekers brief van 30 november 2001 en op de beide getuigenverklaringen.

De korpsbeheerder liet in reactie hierop op 6 maart 2002 weten geen nadere reactie te geven.

Achtergrond

1. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, opgesteld door het College van procureurs-generaal, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) en vervallen op 1 november 1999, zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (later de N.V.V.A.: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

In de genoemde Richtlijn staat verder onder meer vermeld:

"1. Inleiding

(…)

De vervolging heeft (...) een functie indien de fout van de verdachte zodanig is dat ondanks alle ongemakken en financieel nadeel, een strafrechtelijke sanctionering aangewezen is. Deze behoefte aan straffen is echter alleen aanwezig, indien door de verdachte een zodanige fout is gemaakt, dat deze objectief gezien duidelijk boven het normale (wellicht onbewust) gevaarscheppende gedrag in het verkeer uitgaat, in welk geval sprake is van een ernstige gevaarzetting. In zo'n geval dient dan ook proces-verbaal te worden opgemaakt. De twee onderstaande voorbeelden mogen één en ander duidelijk maken:

1. Een verkeerslicht straalt reeds enige tijd rood licht uit. Twee bestuurders staan inmiddels stil voor dit licht. Een derde bestuurder reageert niet op het rode verkeerslicht en merkt evenmin de twee reeds stilstaande auto's op. Met aanmerkelijke snelheid botst deze bestuurder op het zich voor hem bevindende voertuig en veroorzaakt aldus een kopstaart botsing.

2. Een verkeerslicht straalt enige tijd rood licht uit. Bij groen licht zet het verkeer zich in beweging en slaat naar rechts af. Direct na de kruising bevindt zich een voetganger op de daarvoor aanwezige voetgangersoversteekplaats. De eerste bestuurder remt af, de tweede bestuurder kan nog net tot stilstand komen, doch de derde bestuurder die zojuist is opgetrokken vanaf het groene licht verwacht het voor hem remmende voertuig niet en veroorzaakt een kopstaart botsing.

In het algemeen zal van het in het eerste voorbeeld bedoelde verkeersongeval proces-verbaal moeten worden opgemaakt en van het in het tweede voorbeeld genoemde verkeersongeval niet. Met name de mate van onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid in het gedrag van de verdachte is derhalve bepalend voor het antwoord op de vraag of een strafvervolging geïndiceerd is.

(…)

2. Werkwijze bij het behandelen van een verkeersongeval

Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of er sprake is van een proces-verbaal-waardig ongeval dient het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk te worden afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politie-ambtenaar dient de betrokkenen te informeren over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval.

De gegevens die een politie-ambtenaar noteert, vormen de basis van het in verband met de strafrechtelijke afwikkeling eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe worden de gegevens betreffende verkeersongevallen verstrekt aan het Verbond voor Verzekeraars.

Een correcte en volledige registratie van verkeersongevallen kan bovendien worden gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/of gericht verkeerstoezicht door de politie.

3. Opmaken registratieset

Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade tot gevolg heeft, dient dit te worden geregistreerd. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgestelde "Handleiding Registratie Verkeersongevallen" duidt aan hoe gegevens dienen te worden vastgelegd.

Toelichting

Van meer dan licht letsel zal in het algemeen sprake zijn wanneer een slachtoffer zich direct of korte tijd later door een (huis)arts moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval. Onder zeer lichte schade kan o.a. worden begrepen eenvoudige lakschade, beperkte materiaalverbuiging of -breuk.

4. Opmaken proces-verbaal

In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:

1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.

Toelichting

Het hier gestelde zal zich onder meer voordoen bij overtreding van die voorschriften, waarvan de niet-naleving tot de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen behoort en die als zodanig veelal object zijn van gericht verkeerstoezicht. Geenszins is bedoeld, dat deze overtredingen altijd en automatisch moeten leiden tot het opmaken van een proces-verbaal. De politie zal van geval tot geval op grond van haar ervaring met en inzicht in verkeerszaken moeten beoordelen of het betreffende verkeersongeval is veroorzaakt door een uit een oogpunt van verkeersveiligheid ernstige fout en de verdachte daarbij in die situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. De verbalisant dient hierover niet alleen te oordelen. Hij zal in de gevallen, welke naar zijn mening onder de norm van 1. vallen én in twijfelgevallen moeten rapporteren. Hierbij vermeldt hij zijn oordeel. Per politieregio dienen één of meer kaderleden te zijn aangewezen die dergelijke rapporten beoordelen. Zij beslissen op basis van de rapportage of het gedrag van de verdachte valt onder het begrip “ernstige overtreding” als bedoeld onder 1.

2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient proces-verbaal te worden opgemaakt:

a. wanneer het verkeersongeval de dood van een der betrokkenen tot gevolg heeft;

(...)

b. wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens de gevallen waarin er slechts één slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is.

Toelichting

In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien enige betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts.

In het geval dat een verkeersslachtoffer niet terstond naar het ziekenhuis wordt vervoerd, doch zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letstel dat zich pas later openbaart”.

2. De Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995 is met ingang van 1 november 1999 vervangen door de `Aanwijzing verkeersongevallen'.

De tekst van deze aanwijzing is in grote lijnen gelijkluidend aan de tekst van de richtlijn.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Nagelaten om ter plaatse van ongeval (rem)sporenonderzoek te verrichten, getuigen te horen en proces-verbaal op te maken.

Oordeel:

Gegrond