Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Kennemerland haar niet heeft geïnformeerd over het overlijden van haar vader op 26 augustus 2000.
Beoordeling
1. Verzoeksters vader is op 26 augustus 2000 door ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland levenloos aangetroffen in zijn woning. De betrokken ambtenaar K., werkzaam bij het regionale politiekorps Kennemerland, heeft privé veel te maken gehad met de familie van verzoekster, zowel de familie aan de zijde van verzoeksters vader als die aan de zijde van verzoeksters moeder. In tegenstelling tot verzoekster zijn haar broers van het overlijden in kennis gesteld.
2. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaar K. van het regionale politiekorps Kennemerland haar niet heeft geïnformeerd over het overlijden van haar vader.
3. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat het regionale politiekorps Kennemerland haar hulpverlenende taak voldoende heeft verricht. De korpsbeheerder is van mening dat er moeite is gedaan om de nabestaanden te informeren en wel om de navolgende redenen. Aan de hand van aantekeningen en het bedrijfsprocessensysteem zijn de adressen van verzoeksters broers achterhaald waarna zij van het overlijden van hun vader in kennis zijn gesteld. Er is voorts contact opgenomen met de politie van de plaats waar werd verondersteld dat verzoekster woonachtig was. Door de heer K. is niet nalatig gehandeld, aldus de korpsbeheerder.
4. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond) heeft de politie een hulpverlenende taak. Wanneer de politie zich naar aanleiding van een sterfgeval - van een alleenwonende als in dit geval - als eerste de toegang verschaft tot de woning van de overledene, neemt zij daarmee de verantwoordelijkheid op zich om te onderzoeken of er nabestaanden zijn. Het voorgaande betekent dat van de politie in het bedoelde geval mag worden verwacht dat zij zich ervoor inspant om na te gaan of de overledene nabestaanden heeft, teneinde deze te kunnen informeren.
5. Het staat vast dat de broers van verzoekster van het overlijden van hun vader in kennis zijn gesteld. Voorts is uit onderzoek gebleken dat het regionale politiekorps Kennemerland contact heeft opgenomen met de politie in de plaats waar werd verondersteld dat verzoekster woonachtig was, met het verzoek om haar van het overlijden van haar vader in kennis te stellen. De politie heeft zich de nodige moeite getroost om in contact te komen met de familieleden van de overledene, zij het dat in het huidige geval sprake is van een bijzondere omstandigheid die ertoe leidde dat één van de nabestaanden niet is ingelicht. Dit kan de politie niet worden aangerekend.
6. Betrokken ambtenaar K. is weliswaar in dienstverband op de hoogte geraakt van het overlijden van de vader van verzoekster, doch is bij de afhandeling van deze zaak niet ambtshalve als politieambtenaar betrokken geweest. Hij onderhield persoonlijke contacten met verzoekster en haar familie. Hoewel niet precies is duidelijk geworden in het onderzoek welke pogingen hij heeft gedaan om verzoekster op de hoogte te stellen van het overlijden van haar vader, kan het niet slagen daarvan hem in zijn functie van politieambtenaar niet worden aangerekend.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 20 december 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Zaandam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegen op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en verzoekster deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeksters vader werd op 26 augustus 2000 door politieambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland levenloos aangetroffen in zijn woning te Be. In een mutatie legde de politie onder meer het volgende vast:
"Via enkele aantekeningen en BPS kwamen we achter het adres van twee van de drie kinderen van BE1 (verzoeksters vader; N.o.). Beiden zijn door de coll. V. benaderd, maar bleken op vakantie in Turkije. De overbuurvrouw van (een van de broers van verzoekster; N.o.), mevrouw X., (…), nam de zorg voor het huis van de zoon. Zij was nog niet thuis en zal vanavond door coll. V. benaderd worden om de verblijfplaats van de zoons te achterhalen, dan wel het huidige adres van (verzoekster; N.o.), dochter van BE.1. Mocht dit bekend worden dan svp actie ondernemen om zoons van het overlijden in kennis te stellen."
2. Bij brief van 30 januari 2001 diende verzoekster een klacht in bij het regionale politiekorps Kennemerland. Verzoekster schreef onder meer het volgende:
"Bij deze dien ik een klacht in tegen K. (…). K. reeds jaren belast met het conflict (tussen de familie van de zijde van verzoeksters vader en de familie aan de zijde van verzoeksters moeder; N.o.) en zich persoonlijk bemoeiende met deze families heeft tot de dag van vandaag geen barst aan deze situatie gedaan of opheldering in getracht.
In augustus 2000 overlijdt mijn vader en geruime tijd later al na de crematie staat mijn broertje W. voor de deur met het overlijdensbericht.
Hij had mijn adres van K. gekregen en deze had de politie Zaanstreek ingelicht maar (…) zou ik onvindbaar zijn geweest.
Door dit optreden heb ik van mijn (…) (dierbare; N.o.) geen afscheid kunnen nemen en draag ik (…) nu levenslange verdriet.
Hoe komt het toch dat de politie zo weinig moeite getroost en helemaal gezien de inmenging van K. had ik toch mogen hopen dat zich dienbaarder had opgesteld. Het komt mij voor dat K. geenszins weet hoe in conflictsituaties te bemiddelen (…). (…) Ik hield veel van mijn vader (…)."
3. Op 11 april 2001 berichtte de korpschef verzoekster onder meer het volgende:
"Op 26 augustus 2000 is uw vader levenloos aangetroffen in zijn woning te Be. Dit voorval is door medewerkers van mijn korps te Be. onderzocht en hiervan is proces-verbaal opgemaakt. (…) Na dit trieste voorval is getracht u te traceren, teneinde u deelgenoot te maken van dit verlies in uw leven. Het lukte echter (…) niet om u te bereiken. Pas veel later werd u met betrekking tot het vorenstaande door een broer van u geïnformeerd.
(…)
Gebleken is dat de heer K. in zijn politieoptreden veel te maken heeft gehad met uw verwanten, zowel de familie B. (familie van de zijde van verzoeksters vader; N.o.) als de familie Sc. (van de zijde van uw moeder). (…) De heer K. heeft nog steeds contacten met familie van u. Om die reden is hij nogal op de hoogte van uw familieomstandigheden. Hij was op de hoogte van het feit dat u ergens in Zd. woonachtig was, doch het juiste adres was bij hem niet bekend. U wilde niet dat derden bekend waren met uw verblijfplaats. De heer K. wist wel hoe u te bereiken was. Hij heeft enkele malen via een vertegenwoordigster van het 'Leger des Heils' getracht om met u in contact te komen, teneinde u met uw familie in contact te brengen.
Het is aldus niet correct, zoals u in uw klachtbrief stelde, dat de heer K. wist waar u woonde. Bovendien heeft de heer K. pas na de begrafenis of crematie van uw vader (…) gehoord van (…) overlijden. (…)
Gelet op het vorenstaande acht ik uw klacht dan ook niet gegrond; de heer K. heeft in deze niet onbehoorlijk gehandeld, hoe triest de gebeurtenissen voor u ook zijn geweest."
4. Verzoekster tekende op 9 mei 2001 bij de korpsbeheerder bezwaar aan tegen de beslissing van de korpschef. De korpsbeheerder berichtte bij brief van 11 december 2001 aan verzoekster onder meer het volgende:
"Mijn oordeel ten aanzien van uw klacht is geheel overeenkomstig het advies van (…) politieklachtencommissie, waarvan ik ook de motivering onderschrijf en waarnaar ik verwijs."
5. Bij brief van 25 oktober 2001 adviseerde de politieklachtencommissie voor de regio Kennemerland de korpsbeheerder onder meer als volgt:
"Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgesteld door de politieambtenaren die de woning van de vader van klaagster in Be. hebben bezocht, blijkt dat zij moeite hebben gedaan om nabestaanden te informeren. Zij hebben aan de hand van aantekeningen en het Bedrijfsprocessensysteem de adressen achterhaald van twee van de drie kinderen van de vader van klaagster. Omdat deze twee kinderen in IJ. bleken te wonen, is een politieambtenaar van het daar werkzame basisteam verzocht om hen te informeren hetgeen is gebeurd.
Ook is contact opgenomen met de politie in Zs. met het verzoek om klaagster te informeren.
Uit nadere informatie is de commissie gebleken dat omdat dit verzoek in het weekeinde is gedaan op dat moment bij de gemeente geen informatie kon worden ingewonnen over het adres van klaagster. Volgens zeggen is nog een bezoek gebracht aan het adres waarvan werd verondersteld dat klaagster daar woonde maar dit bleek niet het geval te zijn.
Naar de mening van de commissie kan tot de hulpverlenende taak die de politie op grond van artikel 2 van de Politiewet heeft ook worden gerekend het informeren van nabestaanden in geval van het overlijden van een persoon waarvan politieambtenaren de eersten zijn die hiervan kennis dragen.
Deze hulpverlenende taak gaat naar het oordeel van de commissie echter niet zo ver dat de politie gehouden is om alle nabestaanden te informeren. In dit geval zijn twee van de drie kinderen geïnformeerd. In zijn algemeenheid heeft de politie dan naar het oordeel van de commissie haar hulpverlenende taak voldoende verricht.
In dit geval is echter sprake van bijzondere omstandigheden die bij de beoordeling van de klacht in aanmerking moeten worden genomen.
Een politieambtenaar de heer K. onderhoudt persoonlijke contacten met de familie van klaagster. Hij was ook aanwezig op de begrafenis van de vader van klaagster.
Klaagster heeft aan de secretaris van de commissie een op 25 september 2000 gedateerd uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie verstrekt waaruit blijkt dat zij sinds 12 oktober 1998 ingeschreven stond op het adres (…) te Za.
Blijkens het rapport van (…) S. (de klachtbehandelaar; N.o.) (…) was de heer K. bekend dat klaagster in de gemeente Zs. woonde maar wist hij het adres niet.
Omdat klaagster stond ingeschreven in de gemeente Zs. had de heer K. het adres van klaagster kunnen achterhalen en haar kunnen informeren. Hij heeft dit echter nagelaten. Alhoewel de commissie zich had kunnen voorstellen dat de heer K. klaagster ook daadwerkelijk geïnformeerd zou hebben, is de handelwijze van de heer K. niet als klachtwaardig aan te merken, omdat zijn handelwijze voortvloeide uit de persoonlijke contacten die hij met de familie van klaagster heeft en dit handelen geen direct verband hield met zijn functioneren als politieambtenaar. (…)
De commissie had zich ook kunnen voorstellen dat de politie in Zs. op de eerstvolgende werkdag informatie zou hebben ingewonnen bij de gemeente over het verblijfadres van klaagster. Omdat klaagster in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven, zou dan haar adres zijn verkregen en had zij kunnen worden geïnformeerd.
Dat dit is nagelaten, kan echter naar het oordeel van de commissie niet als klachtwaardig worden aangemerkt gezien de taak die de politie in dit verband heeft en de inspanningen die reeds waren verricht waardoor in ieder geval twee nabestaanden van het overlijden van hun vader op de hoogte waren gebracht.
Op grond hiervan is de conclusie van de commissie dat de betrokken politieambtenaren hun hulpverlenende taak voldoende hebben verricht. Niettemin kan de commissie zich de gevoelens van klaagster voorstellen.
De klacht dat de politie klaagster niet heeft geïnformeerd over het overlijden van haar vader kan niet gegrond worden verklaard.
De commissie merkt nog op dat gebleken is dat de heer K. op de begrafenis of crematie van de vader van klaagster aanwezig is geweest. De vermelding in de beslissing van de korpschef dat hij pas na de begrafenis of crematie van zijn overlijden heeft gehoord, is niet juist.
De commissie adviseert de klacht ongegrond te verklaren."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland
Bij brief van 27 mei 2002 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt:
"Gelet echter op het indertijd door de heer S. (klachtbehandelaar; N.o.) ingesteld onderzoek met betrekking tot de contra de heer K., medewerker van het Kennemerlandse korps, ingediende klacht, heb ik zeker niet de indruk dat door de heer K. nalatig is gehandeld en zijn handelen als onbehoorlijk kan worden bestempeld.
De korpschef heeft, d.d. 11 april 2001, aangegeven de klacht niet gegrond te verklaren.
Naderhand is door (verzoekster; N.o.) bij mij bezwaar ingediend tegen deze beslissing en heb ik, zoals gebruikelijk, een onderzoek laten instellen door de onafhankelijke Politieklachtencommissie.
Ik heb mij achter de conclusie geschaard van vermelde commissie en acht de klacht ook thans nog ongegrond.
Gelet op artikel 2 van de Politiewet ben ik van mening dat door medewerkers van de Politie Kennemerland, nadat twee nabestaanden van een overledene (vader van klaagster) in kennis gesteld waren van dat overlijden, die hulp aan de burgerij verleend is, die van hen verwacht mag worden en daarin aldus behoorlijk is gehandeld.
Mij is niet kunnen blijken dat de heer K., voormeld, (…) bewust informatie voor (verzoekster; No) heeft achtergehouden."
D. Reactie BETROKKEN AMBTENAAR
1. De betrokken ambtenaar K. reageerde bij fax van 17 april 2002 onder meer als volgt op de klacht:
"Terzake: In overleg met (verzoekster; N.o.) persoonlijk, is haar woonadres voor mij geheim gehouden. Dit omdat zij in Ha. op haar toenmalige woonadres (…) door vader werd bedreigd.(…)
(Verzoekster; N.o.) werd ergens in Zd. ondergebracht, middels het Leger des Heils. Indien ik contact met haar wilde hebben, kon ik dat doen via Ka. van het Leger des Heils. Zowel (verzoeksters; N.o.) woonadres als haar telefoonnummer zijn mij niet bekend.
(…)
Op 26 augustus 2000 werd het levenloze lichaam van (verzoeksters vader; N.o.), in zijn bed (…) te Be. aangetroffen. Er volgde een politie onderzoek door de collega's van Be. (…) Hier gold: Het was niet mijn taak om, als politieman toen te He., van een feit dat speelde te Be., iemand in Zd. te berichten. Ik heb wel gelezen, dat de collega's haar via haar broers probeerden, van dit overlijden in kennis te laten stellen.
In tegenstelling tot hetgeen in het schrijven van de Regiopolitie Kennemerland (…) staat, ben ik wel op de crematie van (verzoeksters vader; N.o.) aanwezig geweest. Ik was daar aanwezig om afscheid te nemen van een mij bekende en om een daarbij aanwezig kennis te ondersteunen. Ik had ook verwacht dat ook (verzoekster; N.o.) daar zou zijn. Zij was er niet."
2. Op 22 april 2002 legde de betrokken ambtenaar K. telefonisch een verklaring af tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:
"Ik was in 2000 ambtenaar van het regionale politiekorps Kennemerland en kende zowel verzoekster als haar familie persoonlijk. Vanuit mijn functie had ik niet de plicht om verzoekster over het overlijden van haar vader te informeren. Zowel de plaats van het overlijden, Be., als de woonplaats van verzoekster, Zs., vielen buiten het gebied waarin ik werkzaam was. Ik was namelijk politieambtenaar te He.
Omdat ik zowel verzoekster als haar familie redelijk goed ken, voelde ik wel de behoefte om verzoekster te informeren. Omdat het adres van verzoekster mij niet bekend was, heb ik geprobeerd om haar via het Leger des Heils op de hoogte te brengen. Ik heb vóór de crematie van vader telefonisch contact gehad met het Leger des Heils. Ik wist echter niet of het Leger verzoekster heeft kunnen bereiken. Achteraf blijkt dit niet zo te zijn.
Direct na de crematie van verzoeksters vader ben ik op bezoek geweest bij de familie Sc. De familie van moeders zijde van verzoekster. Ook deze familie is het waarschijnlijk niet gelukt om contact met verzoekster op te nemen.
Ik weet niet zeker meer of ik de politie te Zs. heb geïnformeerd. Gezien mijn normale werkwijze is het waarschijnlijk dat ik de wachtcommandant te Zs. heb geïnformeerd en heb verzocht om in het bedrijfsprocessensysteem na te gaan of er een adres van verzoekster bekend was. Ik kan me dit echter niet meer herinneren."
E. Reactie verzoekster
Op 28 juni 2002 reageerde verzoekster onder meer als volgt :
"K. naar ik begreep van beide partijen peddelde al jaren zowel privé als in functie heen en weer. (…) Het verzwijgen van mijn woonadres is niet in persoonlijk overleg gegaan, hiervan heb ik de heer K. simpelweg niet op de hoogte gebracht gezien mijn ontstane wantrouwen.
Naderhand heb ik de heer K. laten weten dat ik of via de heer P. of via het Leger des heils was te bereiken, mevrouw Ka.
(…)
De heer K. beroept zich telkenmale op het feit dat het niet zijn taak was omdat al hetgeen zich afspeelde in andere plaatsen. Hoe kan het dan dat de heer K. jarenlang heeft kunnen bemiddelen en handelen? Deze toestanden speelden zich toch ook af in andere plaatsen.
De heer K. nam afscheid van een bekende. Hoe kan hij zich daar eerder nu in vergissen dat hij geen afscheid had genomen van deze hem bekende. De heer K. heeft er klaarblijkelijk geen moeite mee zaken te corrigeren als het hem ten goede komt.
(…)
Naar mijn mening beroept de heer K. zich aardig op zijn betrokkenheid in functie dan wel zijn persoonlijke betrokkenheid. Regelmatig stond ik in kontakt met het Leger des Heils. Mevrouw Ka. had een sleutel van de woning en van haar had ik geen bericht omtrent het overlijden van mijn vader gekregen. Ka. heb ik zelf op de hoogte gebracht van dit bericht en zij heeft mij verder niets verteld omtrent een kontakt met de heer K.
(…)
Door de heer K. zijn persoonlijke inmeng inzake (de verhouding tussen de familie aan klaagsters vaders zijde en de familie aan klaagsters moeders zijde; N.o.) en de wijze van optreden in functie rest mij niets meer dan twijfel omtrent deze persoon."
F. Nadere vragen
Op 2 januari 2003 stelde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman nadere vragen aan het regionale politiekorps Kennemerland. De klachtencoördinator M. antwoordde bij brief van 6 januari 2003 onder meer als volgt:
"Met betrekking tot de vraag of collega's op de hoogte waren van het feit dat K. (verzoekster; N.o.) (en eventueel familie van haar) kende, antwoordde hij dat zijn collega's te He., waar hij destijds werkzaam was, wel op de hoogte waren van deze feiten, doch de collega's te Be., alwaar de vader van (verzoekster; N.o.) destijds woonachtig was en overleden aangetroffen, niet.
Met betrekking tot de vraag of hij (K.) door collega's van hem is benaderd over de zaak (de vader van verzoekster; N.o.) antwoordde hij dat dit niet bewust het geval is geweest.
K. verklaarde tijdens een briefing in het bureau (He.) vernomen te hebben dat er een man dood was aangetroffen in zijn woning en dat er een pistool onder zijn kussen lag.
Hierna heeft hij in het zogenaamde BPS-systeem de zaak geraadpleegd en ontdekte dat het hier om (de vader van verzoekster; N.o.) ging. Het had uiteraard zijn interesse en hij las in BPS dat de broers van (verzoekster; N.o.) op de hoogte gesteld waren van het overlijden van hun vader. K. beschouwde het informeren van (verzoekster; N.o.) niet als een directe zaak die hem aanging, daar dit meer op het terrein van haar broers lag. Hij verbaasde zich er over dat (verzoekster; N.o.) niet op de crematie/begrafenis van haar vader aanwezig was."
Achtergrond
1. Artikel 2 van de Politiewet 1993 (geldig op 26 augustus 2000):
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."