Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Groningen haar op 19 september 2000, terwijl hij haar verwijderde uit een portiek, drie à vier maal in haar gezicht heeft geslagen, op de grond heeft gedrukt en haar keel heeft dichtgeknepen.
Voorts klaagt verzoekster erover dat tijdens de klachtbehandeling door het regionale politiekorps Groningen een met naam genoemde getuige niet is gehoord.
Beoordeling
I. Inleiding
Op dinsdag 19 september 2000 meldde de huismeester van flat de Mh. te S. de politie te S. dat zich twee personen in de hal van de flat zouden ophouden die daar niet mochten zijn. De politieambtenaren D. en Br. gingen ter plaatse en troffen in de bewuste hal de hen bekende verzoekster aan, samen met een vriend, de heer Vx. De politieambtenaren sommeerden de twee de hal te verlaten. Vx. voldeed aan dit verzoek, maar verzoekster bleef zitten. De betrokken ambtenaren hebben pakten verzoekster daarop beet en sleepten haar naar buiten. Eenmaal buiten lieten ze haar los. Hierop liep verzoekster weer de hal van de flat in. Wederom hebben de betrokken ambtenaren verzoekster beet gepakt om haar naar buiten te slepen. Daarbij ontstond een worsteling en heeft betrokken ambtenaar D. verzoekster in haar gezicht geslagen. Verzoekster is door de betrokken ambtenaren naar buiten gesleept, waar zij enige tijd tegen de grond is gedrukt tot zij rustig werd. Daarna hebben de politieambtenaren haar losgelaten en zijn zij weggegaan.
II. Ten aanzien van het slaan, op de grond drukken en dichtknijpen van de keel
1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat betrokken ambtenaar D. haar op 19 september 2000, terwijl hij haar verwijderde uit een portiek, drie à vier maal in haar gezicht heeft geslagen, op de grond heeft gedrukt en haar keel heeft dichtgeknepen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij, nadat zij de eerste keer door de betrokken ambtenaren uit de portiek was gehaald, terugging om haar tas te pakken. Toen werd zij door betrokken ambtenaar D. uit de hal gesleurd en een aantal maal geslagen. In reactie op het door D. toegepaste geweld had verzoekster één keer geprobeerd D. te schoppen. Verder had zij niets gedaan, óók niet toen ze de klappen van D. kreeg, aldus verzoekster. Verzoekster vind het dan ook onbegrijpelijk dat, slechts omdat zij de portiek niet uit wilde gaan, deze mate van geweld is toegepast.
2. De korpsbeheerder achtte dit klachtonderdeel niet gegrond en handhaafde zijn standpunt van 19 maart 2001 (zie Bevindingen, onder A.8.). Hij verduidelijkte daarbij dat het optreden van de betrokken ambtenaren zich op 19 september 2000 beperkt had tot “het doen ophouden van de overtreding en het handhaven van de orde” en dat verzoekster (in tegenstelling tot wat het advies van de klachtenadviescommissie doet vermoeden, zie Bevindingen, onder A.7.) niet was aangehouden (zie Bevindingen, onder C.1.).
Volgens de korpsbeheerder is niet gebleken dat betrokken ambtenaar D. disproportioneel tegen “de zich hysterisch gedragende” verzoekster is opgetreden. Naar de stellige overtuiging van de korpsbeheerder kon - gelet op verzoeksters (lijdelijk) verzet - het doel van de betrokken ambtenaren (het verwijderen van verzoekster uit de portiek) niet op andere wijze worden bereikt dan met het aanwenden van gepast geweld. Daarbij nam de korpsbeheerder in aanmerking dat verzoekster - na door de politie verwijderd te zijn - willens en wetens weer de flat betrad. Gezien de gebeurtenissen van de vorige dag kon de toepassing van geweld geen verassing voor verzoekster zijn. Het aangewende geweld was dan ook in overeenstemming met artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 1.), aldus de korpsbeheerder.
3. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bevestigde de bij het incident aanwezige Vx. schriftelijk (zie Bevindingen, onder A.10.) dat verzoekster van betrokken ambtenaar D. een paar klappen in het gezicht had gekregen. Voorts gaf hij aan dat D. verzoekster, nadat hij haar uit de hal van de flat had gesleept met haar gezicht op de grond had gedrukt en zijn elleboog op haar luchtwegen had gedrukt.
4. Betrokken ambtenaar D. verklaarde tijdens de interne klachtenprocedure bij de politie (zie Bevindingen, onder A.5.) dat hij verzoekster en de eveneens aanwezige Vx. de avond van het incident twee tot driemaal had gesommeerd om de hal van de flat te verlaten. Hieraan voldeed Vx. wel, maar verzoekster bleef zitten. D. en zijn collega Br. pakte ieder een kant van het jack van verzoekster. D. had ook een been beetgepakt. Verzoekster begon toen om zich heen te slaan en te schoppen. De betrokken ambtenaren sleepten haar vervolgens uit de hal. Volgens D. bleef verzoekster, eenmaal buiten de flat, liggend tegenspartelen. D. en Br. hielden haar tegen de grond gedrukt. Toen zij rustig werd lieten zij haar los. Toen stond zij op en ging ze weer de hal in, zogenaamd om haar tas te pakken. D. verklaarde dat hij geen tas had gezien. Vervolgens ging verzoekster weer in de hal zitten. D. en Br. hebben verzoekster toen voor de tweede maal beetgepakt om haar naar buiten te brengen. Weer begon verzoekster om zich heen te slaan en te schoppen. D. heeft haar toen met de platte hand een klap tegen haar wang gegeven. Volgens D. was het niet de bedoeling om haar pijn te doen, zo hard was de klap niet, maar om haar bij zinnen te laten komen. Vervolgens is zij naar buiten gesleept. D. zag dat zij wat bloed had bij haar neus. Dit kon door de klap zijn ontstaan, maar eventueel ook tijdens de worsteling, aldus D.
5. Tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman (zie Bevindingen, onder E.) verklaarde betrokken ambtenaar D. dat hij (nadat verzoekster voor de tweede maal naar buiten was gesleept) verzoekster tegen de grond had gedrukt om haar rustig te krijgen. Zij bleef namelijk schoppen, slaan en krabben. D. gaf onder meer aan dat het best mogelijk was dat hij toen zijn arm in verzoeksters keel had gedrukt. D. dacht dat hij en collega Br. verzoekster ongeveer één minuut tegen de grond hadden gedrukt. D. verklaarde verder dat hij verzoekster de bewuste oorvijg had gegeven omdat hij haar gedrag zo zat was. Het was hem bekend dat verzoekster de dag daarvoor in dezelfde portiek had gezeten, waar zij de flatbewoners had lastig gevallen. Volgens D. is verzoekster geen zwerver en heeft zij een woning. Desondanks verstoorde zij de nachtrust van de flatbewoners. Met de klap wilde D. verzoekster duidelijk maken dat het genoeg was geweest. D. was bovendien van mening dat verzoekster hem en zijn collega Br. aan het uitdagen was. Zij wilde kijken hoe ver ze kon gaan, aldus D.
6. Betrokken ambtenaar Br. verklaarde tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman dat verzoekster zich tijdens het incident hevig verzette. Zij sloeg en schopte om zich heen. D. gaf haar toen één of twee tikken met de vlakke hand. Niet om haar pijn te doen, maar om haar bij zinnen te krijgen. Volgens Br. was verzoekster compleet buiten zinnen. Br. dacht dat zij onder invloed van drugs en alcohol was. Zij hebben verzoekster vervolgens tegen de grond aangedrukt om haar rustig te krijgen. Br. hield haar benen vast en D. zat bij het bovenlijf van verzoekster. Br. kan zich niet voorstellen dat D. verzoeksters keel zou hebben dichtgedrukt. Volgens Br. deed hij dat in ieder geval niet met opzet. Ten slotte gaf Br. nog aan dat verzoekster door het incident een bloedneus had opgelopen (zie Bevindingen, onder G.).
7. Met het bovenstaande is komen vast te staan dat de betrokken ambtenaren ten opzichte van verzoekster geweld hebben toegepast. D. en Br. hebben verzoekster uit de hal van de flat gesleept. D. heeft haar - nadat zij voor de tweede maal naar buiten werd gesleept - tenminste eenmaal met de vlakke hand in het gezicht geslagen en tegen de grond gedrukt tot zij rustig was. D. heeft verklaard dat hij mogelijk daarbij zijn arm in verzoeksters keel heeft gedrukt.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 2.) is een politieambtenaar bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk aanwenden van geweld door de politie dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
9. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de betrokken ambtenaren zijn opgetreden ter handhaving van de rechtsorde (zie hierboven onder II.2), hetgeen ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 1.) behoort tot de taken van de politie.
10. Uit de door de korpsbeheerder overgelegde mutaties (zie Bevindingen, onder C.2. t/m 6.) is gebleken dat verzoekster en Vx. meerdere malen voor een zodanige overlast hadden gezorgd in portiekflats, zowel in de flat de Mh. als elders, dat bewoners c.q. andere betrokkenen zich genoodzaakt zagen de hulp van politie in te roepen om een einde te maken aan de situatie. Zo blijkt uit één van de mutaties (zie Bevindingen, onder C.4.) dat verzoekster en Vx. in de nacht van 17 op 18 september 2000 in de hal van flat de Mh. net zo lang op de bellen hadden gedrukt totdat iemand de deur opendeed. Eenmaal binnen hadden zij vuilniscontainers overhoop gehaald. Afgezien van de rommel die zij hadden gemaakt hadden zij de nachtrust van de bewoners verstoord.
Uit de mutatie blijkt verder dat de politie met het oog op dit incident met de huismeester had afgesproken dat voortaan dergelijke incidenten aan de politie gemeld zouden worden, zodat er direct maatregelen konden worden getroffen.
11. Gelet op deze voorgeschiedenis acht de Nationale ombudsman het juist dat de betrokken ambtenaren - naar aanleiding van de melding van de huismeester - ingevolge hun in artikel 2 van de Politiewet 1993 beschreven taak op 19 september 2000 ter plaatse zijn gekomen en verzoekster en Vx. hebben gesommeerd de hal van de flat te verlaten (zie Achtergrond, onder 1. en 3.). De betrokken ambtenaren waren dan ook op dat moment in de rechtmatige uitoefening van hun bediening als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 1993. Nu verzoekster niet aan deze sommatie voldeed is het - gezien de voorgeschiedenis - niet onbegrijpelijk, noch onredelijk dat de betrokken ambtenaren hebben besloten verzoekster beet te pakken om haar uit de portiek te geleiden. In zoverre kan het optreden van de betrokken ambtenaren de toets der kritiek doorstaan.
12. Voor de beoordeling van de vraag of het gebruikte geweld in overeenstemming is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is het volgende van belang.
Op grond van de tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen en overgelegde mutaties van eerdere incidenten wordt het aannemelijk geacht dat verzoekster zich hevig heeft verzet nadat zij twee tot drie maal was gesommeerd de portiek te verlaten en dat verzoekster geen aanstalten heeft gemaakt om weg te gaan.
13. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het verzet van verzoekster een gematigde toepassing van geweld rechtvaardigde om het beoogde doel - verwijdering uit de portiek - te bereiken.
Verzoekster is echter in het gezicht geslagen, over de grond gesleept en op de grond gedrukt. Het is aannemelijk dat daarbij druk is uitgeoefend op haar keel. Daarnaast staat het - blijkens een afgelegde verklaring - vast dat de geweldsuiting van de politie deels werd ingegeven door het hinderlijke gedrag van verzoekster. Alles overziend heeft het door de politie toegepaste geweld in het portiek en daarbuiten, in totaliteit bezien, de grens van gematigdheid overschreden.
De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de klachtbehandeling
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politie tijdens de klachtbehandeling de bij het incident aanwezige Vx. niet heeft gehoord. Verzoekster had bij haar op 13 oktober 2000 bij de politie ingediende klacht een schriftelijke getuigenverklaring van Vx. gevoegd (zie Bevindingen, onder A.3.). Echter, desondanks had de politie geen aanleiding gezien om Vx. nadere vragen te stellen.
2. De korpsbeheerder achtte dit klachtonderdeel gegrond. Volgens de korpsbeheerder had inspecteur van de politie B. moeten proberen getuige Vx. op te sporen, teneinde hem persoonlijk te kunnen spreken. Met het stellen van gerichte vragen aan Vx. had inspecteur B. zich mogelijk een completer beeld kunnen vormen van de gebeurtenissen zoals die door verzoekster en de betrokken ambtenaren waren geschetst (zie Bevindingen, onder H.).
3. In gevolge artikel 6, lid 1 van de klachtenregeling van de politie Groningen worden over de klacht eventuele getuigen gehoord (zie Achtergrond, onder 2.). De Nationale ombudsman is met de korpsbeheerder van mening dat het in dit geval in de rede had gelegen om getuige Vx. nader te horen.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is gegrond.
Onderzoek
Op 3 mei 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te S., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Groningen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee betrokken ambtenaren werden gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en betrokken ambtenaar Br. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar D. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op dinsdag 19 september 2000 kwam er bij de politie te S. een melding binnen dat zich twee personen in de hal van de flat de Mh. te S. zouden ophouden. De politieambtenaren D. en Br. gingen ter plaatse en troffen in de bewuste hal verzoekster en de heer Vx. aan. De politieambtenaren sommeerden de twee de hal te verlaten. Vx. voldeed aan dit verzoek, maar verzoekster bleef zitten.
De betrokken ambtenaren pakten verzoekster daarop beet en sleepten haar naar buiten. Eenmaal buiten lieten ze haar los. Vervolgens liep verzoekster weer naar binnen. Wederom pakten de betrokken ambtenaren verzoekster beet om haar naar buiten te slepen. Er ontstond een worsteling waarbij betrokken ambtenaar D. verzoekster heeft geslagen. Verzoekster werd door de betrokken ambtenaren naar buiten gesleept, waar zij tegen de grond is gedrukt tot ze rustig werd. Daarna hebben de politieambtenaren haar losgelaten en zijn ze weggegaan.
2. Bij brief van 20 september 2000 diende verzoekster een klacht in bij het regionale politiekorps Groningen. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Wij zaten even in de WR. in een portiek ± tegen 11:00 uur 's avonds. En even later kwamen er twee agenten aan, want wij moesten het portiek verlaten. Maar omdat ik een tas bij me had, ging ik weer terug om te kijken en vervolgens werd ik op een brute wijze eruit gesleurd door de heer D., want ik werd in mijn gezicht geslagen tot vier keer toe en daarbij liep ik een bloedneus op.
En daarna werd ik met mijn gezicht tegen de tegels geduwd en er werd aan mijn haren getrokken. En daarna ging de heer D. over mij heen liggen met zijn arm op mijn keel en hij vroeg aan mij of ik nu rustig was en toen zei ik: nee, niet eerder als je me los laat. En daarna drukte de heer D. nog harder aan, zodat ik geen lucht meer kreeg. En zijn collega was het er ook niet helemaal mee eens want hij heeft ervoor gezorgd dat ik weer lucht kreeg. En daarna toen ik weer lucht kreeg moest ik huilen van opluchting.
Maar omdat ik boos was heb ik de heer D. uitgescholden; dat kwam omdat ik niet begreep waar dit alles voor nodig was. En daarna kwam er nog een politiewagen bij, maar die agenten wisten niet precies wat er was gebeurd.
(…)
Ik had niks gedaan, zelfs niet toen ik die klappen van de heer D. kreeg, toen wist ik me nog in te houden. Wel dat ik één keer geprobeerd heb om de heer D. een schop te geven, maar zijn collega trok me terug, dus dat was gewoon een reactie van wat de heer D. mij had aangedaan, want toen zijn collega mij terugtrok, toen daarna vroeg ik gewoon aan de heer D. zijn naam en ik was helemaal niet agressief want daarna ben ik gewoon bij hen (de politie) weggegaan, even mijn spullen gehaald en ik ben even blijven zitten om even op adem te komen en daarna ben ik weer weggegaan naar huis. Want wat de reden was dat we daar zaten, dat was omdat Vx. geen vaste woonplaats had en omdat ik hem geen onderdak kon bieden i.v.m. mijn uitkering, want ik wou mijn uitkering niet in gevaar brengen, dus daarom zaten we in de portiek van de WR. te S. rond een uur of elf toen is dit alles gebeurd.
(…)
Ik had wel zoveel verwondingen dat ik de volgende dag een afspraak heb gemaakt met de huisarts (…). En ook omdat de heer D. geen recht heeft om mij zomaar te slaan en omdat ik weer terugliep de portiek in, dat geeft nog geen reden om mij te slaan, want de heer D. vroeg niet eens waarom ik terugging de portiek in. Want als de heer D. mij gewoon gevraagd had, dan had ik het wel uitgelegd. Dat ik gewoon mijn spullen wou halen, maar daar kreeg ik de kans niet eens voor om het uit te leggen. Want voordat ik erop verdacht was had ik die klappen al te pakken. En daarmee kan ik het niet eens zijn en daarom klaag ik de heer D. aan, want dit ging echt te ver. Zelfs de ooggetuige vond dit alles ook te ver gaan en de bijbehorende agent vond dit ook niet goed, want die agent heeft dit alles ook zien gebeuren en die weet ook wel of ik die klappen in mijn gezicht kreeg en dat ik zo werd behandeld en ze lieten me verder aan mijn lot over, want ze gingen gewoon weg, terwijl ik verder de hele week kapot was en ik kon dit alles niet begrijpen. Waarom dat dit moest gebeuren."
3. Bij haar klachtbrief voegde verzoekster een schriftelijk verslag van 20 september 2000 van de bij het incident aanwezige vriend Vx. In dit (getuigen)verslag staat onder meer het volgende vermeld:
"Gisterenavond zaten wij in de flat WR. om ons op te warmen, waarop 2 agenten aankwamen en we moesten het pand verlaten, mits dat wij naar onze spullen zochten werd mijn vriendin hardhandig de flat uitgehaald op de grond met het gezicht tegen de tegels waarna ze 4x in haar gezicht is geslagen tot verwondingen toe. Hiermee ben ik het als ooggetuige niet eens inclusief de bijbehorende agent niet en ik zou graag aanklacht tegen de heer D. want zo kan ik het niet tolereren van de gemeentelijke instanties."
4. In verband met de klacht van verzoekster werd door de chef van het district Midden/ Oost een onderzoek gestart. In de naar aanleiding van dit onderzoek door inspecteur van politie B. opgemaakte rapportage staat onder meer het volgende vermeld:
"Op 5 december 2000 werd mij, B., inspecteur van politie te S., (…) ter hand gesteld met het verzoek deze klacht af te handelen.
Op 12 december 2000 heb ik een gesprek gehad met klaagster T. Ze bleef bij haar klacht en wenste geen bemiddeling. Het was schandalig zoals de politieman haar had behandeld, was haar reactie.
In het jaar 2000 heeft de politie van S. 15 maal bemoeienis gehad met klaagster, op verschillende gebieden. De nodige mutaties zijn hierover in het BPS ingevoerd."
5. Bij de rapportage was de op 15 december 2000 tegenover B. afgelegde verklaring van betrokken ambtenaar D. gevoegd. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
"D. verklaarde als volgt:
Op dinsdag 19 september 2000, omstreeks 23.30 uur krijgen mijn collega B. en ik een melding van de meldkamer dat er twee personen in de hal zitten van de flat de Mh. (…) die daar niet aanwezig mochten zijn. De buitendeur van de hal gaat automatisch open. In deze hal zitten de brievenbussen en de deurbellen van de flats. Wil men verder de flat in dan moet men aanbellen en wordt de deur die toegang geeft tot de rest van deze flat automatisch ontsloten door een bewoner vanuit zijn of haar woning. Wij zagen de ons bekende mevrouw T. en de heer Vx., kennis/vriend van haar, in een hoek van deze hal half zitten, half liggen.
Ik kende beide personen omdat ik met ze gepraat had over het feit dat ze van vrijdag op zaterdag 15 op 16 september 2000 in dezelfde flat voor overlast hadden gezorgd door op de deurbellen te drukken en rommel hadden verspreid vanuit een vuilniscontainer.
Ik heb die melding behandeld, maar ze waren niet meer aanwezig. Ze stonden wel op de band van een bewakingscamera. Van zondag op maandag 17 op 18 september 2000 was mevrouw T. aangehouden terzake verboden toegang en verzet. Hierbij heeft zij verwondingen opgelopen. Het dossier (…) is hierover door de collega's opgemaakt. Hierbij was ik ook zijdelings betrokken.
Ik heb beide personen 2 tot 3 maal gesommeerd om de hal te verlaten. Hieraan voldeed Vx. wel door op te staan en aanstalten te maken om de hal te verlaten. Mevrouw T. bleef echter zitten/liggen. Mijn collega en ik hebben haar ieder aan een kant beetgepakt bij haar jack en ik had ook een been beet. Vx. zei nog tegen haar: "Kom op T., niet doen" of woorden van gelijke strekking. Mevrouw T. begon namelijk om zich heen te slaan en te schoppen. Wij hebben haar toch de hal uit kunnen slepen, want ze wilde blijkbaar niet lopen. Buiten gekomen bleef ze liggen en tegenspartelen. Voordat wij haar loslieten, zei ik haar dat ze rustig moest worden. Zij zei iets terug van: "Doe most mie eerst losloaten" of zoiets.
Ondertussen hield ik haar tegen de grond gedrukt. Toen ze wat rustiger werd hebben wij haar losgelaten. Ze stond op en ging weer de hal in, zogenaamd om haar tas op te halen. Het zou zo kunnen zijn, maar ik heb geen tas gezien. Vx. heeft zich nergens mee bemoeid en was rustig. Ze ging toen weer in dezelfde hoek van de hal zitten. Wij hebben haar weer beetgepakt om haar naar buiten te brengen. Ze begon weer om zich heen te slaan en te schoppen. Ik heb haar vervolgens een oorvijg met mijn platte hand tegen haar gezicht/wang gegeven, niet om haar pijn te doen, zo hard was die oorvijg niet, maar om haar bij zinnen te laten komen. Wij hebben haar weer naar buiten gesleept, want lopen wilde ze ook nu niet.
Ik zag dat ze wat bloed had bij haar neus. Het kan zijn dat een wondje is ontstaan door mijn oorvijg maar het kan ook ontstaan zijn tijdens het geworstel. Mevrouw T. is niet dakloos doch bewoont een woning aan de (…) te S. en (ik) heb haar gezegd naar huis te gaan.
Nadat wij op het bureau waren gekomen, kregen wij van de meldkamer weer een melding dat beide personen zich weer in de hal zouden bevinden.
Toen wij met de collega's overlegden, hoe wij aan deze toestand een einde konden maken, kregen wij van de meldkamer door dat de beide personen ondertussen vertrokken waren. Ik vind dat wij deze zaak op een goede manier hebben opgelost en dat de klacht tegen mij ongegrond moet worden verklaard. Meer kan ik hierover niet verklaren."
6. Ook was bij de rapportage de op 15 december 2000 tegenover B. afgelegde verklaring van betrokken ambtenaar Br. gevoegd. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
"Br. verklaarde als volgt:
Op dinsdag 19 september 2000, omstreeks 23.30 uur kregen mijn collega D. en ik een melding om te gaan naar de flat de Mh. (…) in S., omdat daar twee mensen zaten, die daar niet mochten zitten. De deur van deze hal, waarin zich de deurbellen en de brievenbussen bevinden, gaat automatisch open. Wanneer men de flat in wil, moet men aanbellen en dan dient een bewoner de deur vanuit zijn of haar woning te openen. Wij zagen dat mevrouw T. en de heer van Vx. in een hoek van deze hal half zaten/lagen. Ik herkende de beide personen van een geval dat zich de vorige nacht, van 17 op 18 september 2000, had afgespeeld. Mevrouw T. was toen door collega's aangehouden terzake verboden toegang en verzet. Hierbij had ze verwondingen opgelopen. Hiervan is een dossier opgemaakt.
Toen wij daar aankwamen sommeerde collega D. de beide personen weg te gaan, voor zover ik mij herinneren kan in ieder geval twee keer.
De man Vx. maakte aanstalten om weg te gaan en heeft zich in het verloop van deze zaak afzijdig gehouden. Hij zei nog tegen mevrouw T.: "Kom op T., geen problemen maken" of woorden van gelijke strekking. Ze bleef echter zitten.
Hierop hebben wij haar, ieder aan een kant, aan armen en benen beetgepakt. Zij begon namelijk om zich heen te slaan en te schoppen. Ze wilde niet lopen en wij hebben haar dus naar buiten gesleept.
Buiten de hal gekomen bleef ze liggende op de grond tegenspartelen.
Na enige tijd lieten wij haar los en hebben haar gewaarschuwd niet weer de hal binnen te gaan.
Mevrouw T. stond echter op en ging de hal toch weer in. Ze ging weer in dezelfde hoek zitten. Wij hebben haar weer beetgepakt en mevrouw T. begon weer om zich heen te slaan en te schoppen. Mij raakte ze ook een paar keer. Ze verzette zich hevig.
Ik zag toen dat collega D. haar een tik met zijn hand in haar gezicht gaf. Voor zover ik kon zien niet een klap om haar pijn te doen, maar meer om haar bij zinnen te laten komen.
Wij hebben haar weer naar buiten gewerkt en hielden haar daar in bedwang door haar tegen de grond te drukken omdat ze nog steeds verzet pleegde.
Nadat ze wat tot rust was gekomen, hebben wij haar losgelaten en is ze weggelopen samen met Vx., nadat ze nog een trappende beweging in de richting van collega D. had gemaakt.
Nadat deze zaak door ons was afgehandeld, kwamen nog twee collega's langs om eventueel te assisteren, maar dat was niet meer nodig.
Ik vind dat wij deze zaak op een goede manier hebben afgehandeld en begrijp niet dat mevrouw T. een klacht tegen collega D. heeft ingediend. Zij was zelf de oorzaak van alles vanwege haar verzet. M.i. moet de klacht tegen D. ongegrond worden verklaard. Meer kan ik over deze zaak niet verklaren."
7. Naar aanleiding van de klacht van verzoekster bracht de onafhankelijke klachtenadviescommissie van het regionale politiekorps Groningen op 12 maart 2001 een advies uit aan de korpsbeheerder. In dit advies staat onder meer het volgende vermeld:
"Klaagster is van mening dat beklaagde jegens haar disproportioneel is opgetreden. Hierbij is klaagster met onnodig veel geweld uit een portiek verwijderd, waarbij zij letsel heeft opgelopen. De politie toonde geen enkel begrip voor de argumenten en de situatie van klaagster.
Bevindingen
De commissie nam kennis van de haar toegezonden rapportage, alsmede enige overige op deze aangelegenheid betrekking hebbende correspondentie.
De commissie heeft besloten uitsluitend op grond van de stukken tot een advies te komen.
Uit hetgeen uit de ter zitting beschikbare stukken naar voren is gekomen.
De reactie van de klaagster:
Rond 23.00 uur zat klaagster met een ander persoon in een portiek. Op een gegeven moment komen er twee agenten aan die klaagster te kennen gaven zich te verwijderen uit het portiek. Klaagster had een tas bij zich en ging, nadat zij zich uit het portiek had verwijderd, terug naar het portiek om te kijken. Vervolgens is klaagster op brute wijze door beklaagde uit het portiek gesleurd. Klaagster is door beklaagde vier keer in haar gezicht geslagen, waarbij zij een bloedneus opliep. Vervolgens is klaagster met haar gezicht tegen de tegels geduwd en werd aan haar haren getrokken. Beklaagde D. is over klaagster gaan liggen, waarbij hij met zijn arm op haar keel duwde. Beklaagde D. vroeg toen of klaagster nu rustig was. Klaagster antwoordde hierop "nee", niet eerder dan wanneer beklaagde haar zou loslaten. Vervolgens duwde beklaagde D. nog harder aan. Klaagster stelt in haar brief dat de andere agent ervoor heeft gezorgd dat zij weer lucht kreeg. Klaagster heeft beklaagde hierna uitgescholden voor klootzak. Toen klaagster aan beklaagde zijn naam vroeg zei hij tegen haar dat dit haar niets aanging. Het bevreemdt klaagster dat de agenten haar verlieten terwijl zij nog gewoon in het portiek zat.
Uit het rapport van de zijde van de politie blijkt:
In de nacht van 17 op 18 december 2000 is klaagster aangehouden geweest terzake verboden toegang en verzet tegen de politie. Bij deze aanhouding heeft zij zich hevig verzet. Beklaagde heeft klaagster twee tot drie maal toe gesommeerd om de hal te verlaten. Klaagster reageerde hier niet op; zij bleef zitten. Beklaagde heeft klaagster met een collega ieder aan een kant beetgepakt bij haar jack. Beklaagde had klaagster ook bij een been vast. Klaagster begon om zich heen te slaan en te schoppen. Beklaagde heeft klaagster (samen met zijn collega) toch de hal uit kunnen slepen, want ze wilde blijkbaar niet lopen. Buiten gekomen bleef klaagster liggen en tegenspartelen. Voordat beklaagde en collega haar loslieten vertelde beklaagde haar dat ze rustig moest worden. Toen klaagster wat rustiger werd hebben beklaagde en zijn collega haar losgelaten. Klaagster stond op en ging weer de hal in om zogenaamd haar tas te halen. Dit zou inderdaad het geval kunnen zijn, maar beklaagde heeft geen tas gezien. Klaagster ging toen weer in dezelfde hoek van de hal zitten. Beklaagde en collega hebben haar weer beetgepakt om haar naar buiten te brengen. Klaagster begon weer om zich heen te slaan en te schoppen. Beklaagde heeft haar toen een oorvijg met zijn platte hand tegen haar gezicht gegeven, niet om haar pijn te doen (zo hard was die oorvijg niet), maar om klaagster bij haar zinnen te laten komen. Beklaagde en collega hebben klaagster naar buiten gesleept, want lopen wilde klaagster niet. Beklaagde zag dat klaagster wat bloed had bij haar neus. Het kan zijn dat er een wondje is ontstaan door de oogvijg van beklaagde, maar het kan ook zijn ontstaan tijdens de worsteling met beklaagde en zijn collega. Enkele medewerkers van Regiopolitie Groningen die ter eventuele assistentie naar de plaats van het incident waren gereden, kwamen ter plaatse toen alles net was gebeurd. Zij hebben dus niets gezien. In het jaar 2000 heeft de politie vijftien maal bemoeienis gehad met klaagster. Een nacht eerder was klaagster ook aangehouden wegens verboden toegang en verzet tegen de politie.
Overwegingen
Op grond van haar bevindingen en gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a en b Klachtenregeling Regiopolitie Groningen oordeelt de commissie dat:
a. de klacht ontvankelijk is;
b. het onderzoek naar de klacht naar behoren is verricht;
De commissie concludeert, op grond van de informatie uit de stukken, dat niet is gebleken dat er door beklaagde jegens klaagster disproportioneel is opgetreden. De commissie is van mening dat het eigen verzet van klaagster de mate van geweld heeft bepaald die beklaagde jegens haar heeft aan moeten wenden om haar in bedwang te houden.
Advies
Naar de bepaling gesteld in artikel 9 lid 1 sub c van eerder genoemde klachtenregeling, na kennisneming van genoemde stukken en verklaringen, mede gelet op haar overwegingen adviseert de commissie u de klacht ongegrond te verklaren."
8. Bij brief van 19 maart 2001 berichtte de korpsbeheerder verzoekster dat hij op basis van de aan hem uitgebrachte rapportage en gelet op het advies van de door hem ingestelde onafhankelijke klachtenadviescommissie, haar klacht ongegrond achtte.
9. Op 22 augustus 2001 zond verzoekster de Nationale ombudsman een verklaring van een huisarts uit S. van 20 augustus 2001. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
"Hierbij verklaart ondergetekende op basis van een gesprek met mw. T. op 17-08-2001 en op basis van overleg met haar huisarts (…) te S., eveneens op 17-08-2001, dat mw. T. op 19-09-2000 verwondingen heeft opgelopen die wijzen op een status na mishandeling. Ik hoop u hiermede voldoende geïnformeerd te hebben."
10. Voorts zond verzoekster de Nationale ombudsman bij haar brief van 22 augustus 2001 een afschrift van een handgeschreven verklaring van Vx. van 19 juli 2001.
Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik ben haar ooggetuige in deze zaak en ben nog niet overhoord. In de nacht van 15 op 16 september hebben wij niks gedaan. In de nacht van 17 op 18 september zijn wij opgemerkt door een paar schilders, in de lift van de (…) flat te S.
Deze heren hebben de politie gewaarschuwd te S. De heren hebben ons in de boeien geslagen, T. met een worstelingetje (geduwd)!
Ze is inderdaad van de trap af geduwd maar liep geen verwondingen op. Op het buro is een proces-verbaal opgemaakt. Hierbij werd duidelijk dat ik geen onderdak heb en dat zij mij gezelschap wou houden. De volgende avond 19 september zaten wij in de Wd. (…) Dit keer was er weer de politie ingeschakeld. Het waren de heren D. en Br.
Hierop vroeg dhr. D. ons het pand te verlaten, waarop wij reageerden met: ja.
Ik stond op. T. pakte haar tas en wou haar shag erin doen. Hierop werd zij bij armen en benen beetgepakt. T. vroeg of zij haar ook los wilden laten. Dhr. D. gaf haar een paar klappen in haar gezicht, waarbij zij een bloedneus opliep. Dit keurde dhr. Br. niet goed. Dhr. D. sleepte haar naar buiten. Vervolgens drukte hij haar met haar gezicht op de grond, legde zijn elleboog op haar luchtwegen en drukte zijn knie op haar spierbal. De volgende dag, op 20 september had zij, T., blauwe plekken op haar rechter bovenarm en benen. Ze had ook nog schaafplekken op haar beide polsen en in haar gezicht. We zijn niet strafrechtelijk vervolgd maar er is wel een proces-verbaal opgemaakt.
T. is voor haar verwondingen langs haar huisarts geweest op 20 september 2000. Ik heb haar vandaag gezien en heb de documenten in deze zaak gelezen, waar ik het overigens niet mee eens ben. Ik hoop dat deze klacht serieus behandeld wordt.
"Kom op T., niet doen" heb ik niet gezegd."
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt onder meer naar voren onder A.2.
2. In haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman deelde verzoekster nog mee dat zij het onbegrijpelijk vindt, dat de bij het incident aanwezige Vx. niet door de politie als getuige is gehoord.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht van verzoekster bij brief van 4 oktober 2001 het volgende mee:
"De politie van S. heeft in de ochtend van maandag 18 september 2000 mevrouw T. en de heer Vx. met enig gepast geweld moeten verwijderen uit een flat aan de (…) in S. (…)
Uit de mutaties (…) blijkt dat mevrouw T. en de heer Vx. ook in het weekend voorafgaand aan 18 september 2000 in genoemde flat hebben verbleven. In de avond van dinsdag 19 september 2000 (…) is de politie opnieuw ter assistentie geroepen om mevrouw T. en de heer Vx. uit de hal van een flat te verwijderen. Mevrouw T. weigerde desgevorderd eigener beweging de hal te verlaten; zij bleef demonstratief in genoemde hal zitten. Mevrouw T. is daarop door hoofdagent D. en agent Br. buiten de deur gezet. Toen zij vervolgens de hal weer inliep en opnieuw ging zitten, is mevrouw T. door beide agenten beetgepakt met het doel haar wederom buiten de toegangsdeur van de flat te zetten. Omdat mevrouw T. daarbij om haar heen sloeg en schopte, in de richting van beide agenten, heeft hoofdagent D. - naar hij verklaarde - mevrouw T. één of meerdere tikken tegen het gezicht gegeven. Hij wilde haar op die manier enigszins bij zinnen laten komen.
In antwoord op uw vraag is het mijns inziens onmiskenbaar dat de klachtenadviescommissie Regiopolitie Groningen de klacht heeft behandeld betrekking hebbend op de gebeurtenissen op 19 september. De eerste twee zinnen van blz. 2 van het advies (onder het kopje: Uit het rapport van de zijde van de politie blijkt:) zijn inderdaad wat verwarrend, maar moeten gelezen worden als een soort proloog op de beschrijving van de gebeurtenissen op 19 september.
Van het optreden van de politie op 18 september 2000 is proces-verbaal opgemaakt (terzake van overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht). Dit proces-verbaal is op 5 oktober 2000 door de officier van justitie te Groningen geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Problematisch is het bewijs van het als onbevoegde wederrechtelijk aldaar vertoeven, omdat men vaak na bellen in de centrale hal door één van de bewoners wordt binnengelaten. Mede om die reden is van het politieoptreden op 19 september 2000 geen proces-verbaal opgemaakt en hebben de optredende politieambtenaren zich beperkt tot het doen ophouden van de overtreding en het handhaven van de orde en rust in de hal van eerder genoemde flat.
Ik acht de klacht van mevrouw T. ongegrond. Ik handhaaf - mede namens hem - de conclusie van de korpsbeheerder bij zijn afdoeningsbrief d.d. 19 maart 2000, dat niet is gebleken dat hoofdagent D. disproportioneel tegen de zich hysterisch gedragende mevrouw T. is opgetreden. Het doel van het verwijderen van mevrouw T. uit de hal van genoemde flat kon, gelet op haar (lijdelijke) verzet, naar mijn stellige overtuiging niet op een andere wijze worden bereikt dan met het aanwenden van gepast geweld. Ik neem daarbij in aanmerking dat mevrouw T. na door de politie verwijderd te zijn willens en wetens de flat weer betrad. Van de wet handhavende politieambtenaren mag worden wacht dat wanneer zij A zeggen uiteindelijk ook B zullen zeggen. Gelet op de gebeurtenissen van de vorige dag kon dat ook geen verrassing voor mevrouw T. zijn. Kortom: ik acht het aangewende geweld volkomen in overeenstemming met artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993.
Tot slot hecht ik er aan nog op te merken dat mevrouw T. een woning heeft; dat kan dus niet de reden zijn om buitenshuis een slaapplaats te zoeken."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een aantal mutaties waaruit blijkt dat verzoekster al eerder in contact was geweest met de politie. Zo bevond zich bij de brief van de korpsbeheerder onder meer een mutatie van 18 september 2000, 08:24 uur (om 14:42 uur opgemaakt door betrokken ambtenaren Mu. en Br.). Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
"Melding dat de ambulancedienst tegen twee vervelende zwervers was aangelopen en nu hulp nodig hadden van de politie. TP, (= ter plaatse; N.o.) in het portiek van de flat (…), bleek het te gaan om beide VE'n (= verdachten; N.o.). Zij hadden in de lift geslapen en deze met de noodrem stopgezet. Door een schilder werd dit ontdekt. Hij dacht dat oudere mensen onwel waren en belde de ambulance. Ook was iemand van de woningstichting TP die de lift omhoog bracht en de deur opende. Ambulancepersoneel sprak de beide VE'n aan. T. bedacht zich niet en vloog de ambulancemensen schoppende en slaand aan. Zij werd tot bedaren gebracht. Het portiek was afgesloten en voorzien van bordjes verboden toegang. Toen rapp TP waren hem medegedeeld dat zij waren aangehouden ivm 461 SR. T. ging opnieuw door het lint. Zij werd met geweld geboeid. Toen wij vervolgens de trap af wilden verzette T. zich opnieuw. Zij ging naar voren en verloor haar evenwicht. Rapp hield haar tegen maar kon niet voorkomen dat zij van de trap viel. Gelukkig geen letsel. Beide voorgeleid voor Hovj (…). PV terzake 461 SR tegen beide en 180 SR tegen T. wordt opgemaakt. Vx. gaf aan dat hij dakloos was en veel bij T. verbleef. T. gebruikt Diazepam 10 mg, drank en wiet. Een combinatie waar zij kennelijk niet tegen kan. Tijdens het verhoor bleek dat Vx. en T. ook bij de flat (…) aan de (…) baldadigheid hadden gepleegd. Zie hiervoor de betreffende mutatie."
3. Voorts was bijgevoegd een op 18 september 2000 om 11.37 uur door betrokken ambtenaren Mu. en Br. opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verzoekster. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik woon aan de (…) te S. Ik woon daar alleen. Ik heb kinderen maar die zijn uit huis geplaatst. Ik heb regelmatig problemen met mijn ex-man. Al met al heb ik veel problemen. Ik slik daarom medicijnen namelijk diazepam 10 mg. Ik zag het gisteren niet meer zitten en heb toen 3 doosjes met drie strips van 10 stuks diazepam opgegeten. Ook heb ik twee glaasjes berenburger gedronken. In de loop van de avond heb ik nog drie joints gerookt.
Omstreeks 23.00 uur ben ik samen met Vx., een kennis, op de fiets naar het centrum van S. gegaan. Wij hebben daar rond gelopen. Onze fietsen hadden wij bij het portiek van de flat in het centrum tegenover (…) neergezet. Wij kregen het koud gingen toen naar het portiek waarover ik zojuist sprak. Ik en Vx. drukten op verschillende deurbellen bij de portiekdeur. De mensen deden toen automatisch de deur open. Er zit namelijk een elektronisch slot op. De deur werd open gedaan en wij gingen naar binnen. Wij gingen de lift in en gingen met de lift naar boven. Toen wij bijna boven waren heb ik de lift op de noodrem gedrukt. Vx. viel daarna in slaap. Ik ben ook gaan slapen. Op een gegeven moment werd ik weer wakker omdat de deur van de lift openging. Ik zag toen mannen in gele pakken voor mij . Ik wist niet wat voor mensen dat waren. Ik dacht dat die mensen mij aanvielen. Ik dacht dat ik daar een stokje voor moest steken. Ik schopte en sloeg naar die mannen. Daarna werd ik weer rustig. Even later kwam de politie. Ik zag dat aan het uniform. Ik hoorde dat de agent tegen mij zei dat ik was aangehouden, omdat ik niet in dat portiek mocht zijn. Ik werd toen boos en werd weer agressief. Ik sloeg om mij heen, om de agent en anderen bij mij weg te houden. Uiteindelijk werd ik op de grond gewerkt en geboeid. Op een gegeven moment moest ik de trap af. Ik werkte nogal tegen. Ik verloor toen mijn evenwicht. Ik voelde dat ik werd tegengehouden maar later viel ik toch van de trap af. Ik heb mij bij de aanhouding zeer gedaan aan mijn polsen en handen. Ik weet nu dat dat gekomen is omdat ik tegenstribbelde. Ik wist dat ik met politieagenten te maken had, ik was op dat moment echter volledig door het lint. Ik heb nu spijt van hetgeen er gebeurd is. Dit had niet zo moeten gebeuren."
4. Een op 18 september 2000 om 15:02 uur door betrokken ambtenaren D. en Be. opgemaakte mutatie vermeldt onder meer het volgende:
"Waren er van vrijdag op zaterdag twee personen de flat (…) binnen geweest. Op de gemaakte videobanden stonden betr. T. en Vx.
Zij hadden omstreeks 02.45 uur net zo lang op de bellen gedrukt totdat iemand hen de deur open deed. Eenmaal binnen hadden ze in vuilcontainers gezocht, waarschijnlijk naar voedsel. Voor zover waar te nemen op de beelden waren beiden behoorlijk onder invloed. Afgezien van de rommel die ze hadden gemaakt en dat vele bewoners wakker waren geworden van de bel was er verder niets gebeurd. Volgens de huismeester kwam het vaker voor dat er 's nachts dronken figuren of "junks" in het portiek lagen. Hem geadviseerd om ook aan de bewoners door te geven dat men belt bij dergelijke constateringen zodat er direct maatregelen getroffen kunnen worden."
5. Een op 19 september om 23:36 uur door betrokken ambtenaar Sl. opgemaakte mutatie vermeldt onder meer het volgende:
"Volgens portier Mh., heeft hij 2 personen weggestuurd uit hoge flat, denkt dat ze zich nog in de buurt ophouden, graag even bij hem langs."
6. Ten slotte vermeldt een op 19 september om 02:11 uur door betrokken ambtenaren D., Br., G. en V. opgemaakte mutatie onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van de portier Mh. gegaan naar de Mh. waar zich een tweetal personen in de hal bevonden. T.p. troffen wij de ons bekende T. en Vx. aan. Hen diverse keren gesommeerd zich te verwijderen uit de hal. Dit mede n.a.v. de gebeurtenissen van afgelopen weekend van vrijdag op zaterdag en afgelopen maandagochtend. Met name T. maakte geen aanstalten de ruimte te verlaten. Haar hierop vastgepakt en buiten de deur gezet. Hierop ging zij weer naar binnen. Vervolgens haar weer vastgepakt. Zij maakte vervolgens schoppende en slaande bewegingen in onze richting. T. gedroeg zich uiterst vervelend. Hierop zijn door rapp (…) enkele tikken aan haar uitgedeeld en is zij wederom buiten de deur gezet.
Vx. hield zich rustig en was wel van plan om te vertrekken.
Korte tijd later wederom melding dat zij aldaar aanwezig waren, van een bewoner die juist thuis gekomen was en hen daar rokend had aangetroffen. Alvorens wij t.p. waren waren ze reeds vertrokken. Meldkamer meldde korte tijd hierna dat ze thuis waren en vandaar naar een arts belden. Deze was niet van plan om te komen en men had hen vanaf de meldkamer gezegd maar naar het bureau te gaan. Tot het moment van deze mutatie hadden ze zich nog niet gemeld."
D. Reactie verzoekster
Op 16 november 2001 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoekster op het standpunt van de korpsbeheerder. Met betrekking tot het incident op 18 september 2000 gaf verzoekster onder meer te kennen dat zij niet onder invloed was en het ambulancepersoneel niet geschopt of geslagen had. Verzoekster ontkende bovendien uit de vuilniscontainers te hebben gegeten. Ze was geen zwerver. Ten aanzien van het incident op 19 september 2000 deelde verzoekster mee dat ze niet begreep waarom ze door betrokken ambtenaar D. als een crimineel is behandeld. Volgens verzoekster zorgden zij en Vx. niet voor overlast. Slechts omdat zij niet uit de portiek wilde gaan, werd haar gezicht tegen de tegels aangedrukt en drukte D. met zijn arm haar keel dicht, aldus verzoekster. Zij had niemand geschopt en geslagen, zoals werd geschreven in de mutatie van 02:11 uur (zie hiervoor, onder C.6.). Wel had zij D. een duw gegeven.
E. verklaring betrokken ambtenaar D.
In het kader van het onderzoek legde betrokken ambtenaar D. op 28 maart 2002 tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman een telefonisch verklaring af.
In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik herinner mij het voorval op 19 september 2000 nog goed.
U moet u voorstellen dat bij mij en mijn collega bekend was dat mevrouw T. een dag ervoor ook al in diezelfde portiek was geweest. Dit was allemaal door een camera opgenomen. Die videoband hadden we gezien. Door op alle bellen te drukken waren T. en een vriend toen de flat binnengekomen. Er wonen veel oudere mensen in die flat. Er is er altijd wel eentje die de deur opendoet. Binnen hadden zij de vuilniscontainers overhoop gehaald.
Wij kregen een melding dat zij weer met die vriend in de portiek zat (een jongen van wie ik de naam even niet meer weet). We waren het inmiddels goed zat. Eenmaal ter plaatse hebben we haar uit de portiek verwijderd. T. liep echter direct weer terug de portiek in. Toen ik en mijn collega haar bij haar armen beetpakten om haar weer uit de portiek te verwijderen, begon zij om zich heen te slaan en te schoppen. Ik heb haar toen één klap gegeven, één oorvijg op haar wang. Dat heb ik gedaan omdat ik haar zo zat was. T. is geen zwerver, zij heeft gewoon onderdak. Haar woning is 200 meter verderop. Zij zit in die portiek de nachtrust van alle flatbewoners te verstoren. Ik wilde haar duidelijk maken dat het genoeg was geweest. Als wij haar namelijk een proces-verbaal geven, trekt ze zich daar niets van aan, want ze betaalt toch niet.
Ik herinner me dat zij ten gevolge van die oorvijg bloed had. Ik weet niet meer precies waar.
T. wilde alleen maar kijken hoe ver zij kon gaan. Die jongen die bij haar was, had al een paar keer gezegd "kom laten we gaan, T." Daar trok zij zich niets van aan. Zij zat ons gewoon uit te dagen.
Wij hebben haar over de grond naar buiten gesleept, want zij wilde niet lopen. Eenmaal buiten heb ik haar tegen de grond gedrukt om haar rustig te krijgen. Zij was alleen maar om zich heen aan het slaan, schoppen en krabben etc. Het kan best zijn dat ik toen met mijn arm in haar keel gedrukt heb; ik weet het niet meer. U moet u voorstellen dat het een zeer hectische situatie was. Ik weet niet meer precies waar ik haar vast heb gepakt. Ik en mijn collega hielden haar tegen de grond. Die jongen zei tegen T. "stop er nu mee T." Toen werd zij rustiger. Ik denk dat wij haar ongeveer een minuut op de grond hebben gedrukt. Toen zijn wij weggegaan. Zij bleven staan.
Er bestaan geen video-opnamen van dit incident, want de camera zit niet in het eerste gedeelte van de flat - bij de bellen - maar in het tweede gedeelte. Dat is een gesloten deel. Daar zaten ze de dag ervoor."
F. Nadere reactie verzoekster
Op 2 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman de schriftelijke reactie van verzoekster op de verklaring van betrokken ambtenaar D. Zij schreef onder meer het volgende:
"En dan het voorval in de portiek. Het is waar dat we in de portiek zaten, maar ik heb eerder die dag geen politie gezien of gesproken, dus wat is de politie nu goed zat!
Alleen bij de portiek heb ik politie gezien en daar ben ik op een hardhandige manier uit de portiek verwijderd. Doordat de heer D. mij meerdere keren in het gezicht had geslagen, werd ik boos en ik wou losgelaten worden, maar dat werd niet gehoord, want toen ik terugliep naar de portiek om mijn tas te halen, maar daar kreeg ik de kans niet voor, want toen werd ik met m'n gezicht tegen de grond aangedrukt en vervolgens werd mijn keel dichtgeknepen met de heer D. zijn arm. En dat de heer D. spreekt over een oorvijg, ik weet het verschil wel tussen een oorvijg of meerdere klappen in mijn gezicht. Want na dat voorval had ik een bloedneus opgelopen en verschillende blauwe plekken in mijn gezicht op mijn armen, benen, handen. En daarmee ben ik direct naar de huisarts gegaan, en ik heb alles uitgelegd hoe dit was gebeurd.
En dat de heer D. zegt dat ik de heer D. en zijn collega de heer Br. uit zat te dagen, om te kijken hoe ver ik kon gaan, ik ben mij van geen kwaad bewust.
Alleen toen mijn keel werd afgeknepen toen ontstond er wel paniek, maar dat heeft niks met uitdagen te maken. Het gaat er gewoon om hoe ik ben behandeld door de heer D.
En die jongen moet volgens de heer D. tegen mij "stop er nu mee T." hebben gezegd.
Ik heb niks in z'n soort kreet gehoord, wel dat Vx. tegen de collega van de heer D. zei dat dit niet kon en dat Vx. ook een aanklacht wou indienen: hoe durf je een vrouw te slaan!
En daarna kwam er nog een politieauto bij, maar die deden niks, ik heb alleen in woede de heer D. voor klootzak uitgemaakt, en ik wou hem een schop verkopen, omdat de heer D. mij had geslagen toen ik los was, maar dat is nog goed afgelopen, want de heer D. zijn collega trok mij terug; maar goed.
En daarna heb ik me omgedraaid en in de portiek gaan zitten om bij te komen. Daarna is de politie weggegaan. Dit alles had niet gehoeven."
G. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR Br.
In het kader van het onderzoek legde betrokken ambtenaar Br. op 14 mei 2002 tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman een telefonisch verklaring af.
In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
"Verzoekster en haar vriend Vx. waren al drie avonden achtereen in contact geweest met de politie. De dag vóór dit incident zaten zij ook in deze flat en haalden daar de vuilniscontainers overhoop. Wij hebben dit op videobeelden kunnen zien. Een dag daarvóór zaten zij in een lift van een andere flat wiet te roken. Ik was daarbij aanwezig. Verzoekster heeft toen het ambulancepersoneel geschopt en geslagen.
Over het incident kan ik u het volgende vertellen.
Collega D. en ik kwamen ter plaatse en vroegen verzoekster en haar vriend Vx. zich te verwijderen. Vx. ging daarop naar buiten. Verzoekster bleef zitten. Vx . zei nog "kom nou mee". Verzoekster ging niet. We pakten haar beet aan haar jas en begeleidden haar naar buiten. Eenmaal buiten liep ze gelijk weer naar binnen. We pakten haar weer beet aan haar jas en sleepten haar naar buiten.
Zij begon toen hevig om zich heen te slaan en te schoppen. Op dat moment gaf D. haar één of misschien twee tikken. Dit deed hij met de platte hand. Niet om haar pijn te doen, maar om haar bij zinnen te krijgen. Ik vond dit absoluut niet buitenproportioneel. U had mijn schenen moeten zien na dit incident: bont en blauw. Zij was compleet buiten zinnen. Volgens mij was zij ook onder invloed van alcohol, en in ieder geval onder invloed van drugs. Wij hebben verzoekster tegen de grond gedrukt om haar rustig te krijgen. Ik hield haar vast aan haar benen en D. zat bij het bovenlijf. Ik kan me niet voorstellen dat D. verzoeksters keel heeft dichtgedrukt. Hij deed dat in ieder geval niet met opzet, dat kan ik me niet voorstellen.
Door het incident heeft verzoekster een bloedneus opgelopen.
Ik wil graag kwijt dat ik het ongelofelijk vind dat er een klacht is ingediend. Bij de politie hebben wij pagina's volstaan over verzoekster. Zij is meerdere malen in contact geweest met de politie en is altijd onder invloed van het een of ander. Wij moeten ons, als politieambtenaren, maar alles laten welgevallen. Verzoekster slaat en schopt ons en als wij een keer een tik teruggeven - om iemand bij zinnen te laten komen - wordt er direct een klacht ingediend."
H. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER
Op 27 maart 2002 stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder telefonisch enkele nadere vragen. Bij brief van 18 juni 2002 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt:
"Bij de op 13 oktober 2000 door mevrouw T. ingediende klacht bevond zich een schriftelijke ooggetuigenverklaring van de (...) Vx. van 20 september 2000. Hoewel mevrouw T. tijdens het gesprek over haar klacht op 12 december 2000 met inspecteur B. niet expliciet om het horen van getuige Vx. heeft gevraagd (...), heeft B., noch later bij de klachtenadviescommissie, het nodig geoordeeld deze getuige te horen.
Nu de Vx. reeds een schriftelijke verklaring had afgelegd, verwachtte B. dat het aanvullend horen van Vx. daaraan niets meer zou toevoegen.
Nog afgezien van de vraag of de verblijfplaats van Vx. gemakkelijk te achterhalen was geweest (...) ben ik van mening dat B. had moeten proberen Vx. op te sporen, teneinde hem persoonlijk te kunnen spreken. Met het stellen van gerichte vragen aan Vx. had B. zich mogelijk een completer beeld kunnen vormen van de gebeurtenissen zoals die door mevrouw T. en de opsporingsambtenaren D. en Br. waren geschetst. Voor wat betreft dit punt acht ik de klacht van mevrouw T gegrond."
Achtergrond
1. Politiewet 1993
Artikel 2:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Artikel 8, eerste lid:
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
2. Klachtenregeling van het regionale politiekorps Groningen
Artikel 6, eerste lid:
"Over de klacht worden in elk geval gehoord:
a. De klager;
b. de ambtenaar;
c. eventuele getuigen."
3. Arrest van de Hoge Raad van 19 december 1995, NJ 1996/249
In dit arrest overwoog de Hoge Raad onder meer het volgende:
"6.4.5. Het vorenstaande neemt niet weg dat de politie ingevolge art. 2 Politiewet 1993 bevoegd is in de in 6.4.2 bedoelde fase handelingen te verrichten welke de in die bepaling aan haar opgedragen taak meebrengt, zoals het ter handhaving van de openbare orde geven van een bevel zich te verwijderen of onder zich nemen van voorwerpen (vgl. HR 24 oktober 1961, NJ 1962, 86; HR 22 februari 1977, NJ 1977, 288), observatie en schaduwen (vgl. HR 14 oktober 1986, NJ 1987, 564 en HR 14 oktober 1986, NJ 1988, 511) of het in het openbaar fotograferen van personen (vgl. HR 13 oktober 1992, NJ 1993, 223), en dat ook indien door zulke verrichtingen een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt, de globale taakomschrijving van art. 2 Politiewet 1993 daarvoor een toereikende wettelijke grondslag biedt."