1. Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer (RDW) hem niet (vooraf) heeft gewezen (bijvoorbeeld bij de afgifte van zijn kentekenbewijs) op de mogelijkheid om een blokkade te laten opnemen in het kentekenregister, zodat voorkomen had kunnen worden dat zijn gegevens uit het kentekenregister aan derden ter beschikking werden gesteld. In dit licht is hij van mening dat de gegevens daarom niet hadden mogen worden verstrekt.
2. Tevens klaagt hij erover dat de RDW in de reactie van 27 september 2001 op zijn klacht over de verstrekking van zijn gegevens uit het kentekenregister, heeft meegedeeld dat hij voor een hoorzitting kon verschijnen, dat hij hiervoor naar Veendam moest komen, en dat zijn onkosten voor eigen rekening zouden zijn.
Beoordeling
I. Ten aanzien van het vooraf informeren over de mogelijkheid van het laten opnemen van een blokkade in het kentekenregister
1. Verzoeker ontving in juni 2001 op zijn woonadres ongevraagd reclamepost van een autodealer, waarop zijn (vroegere) kentekennummer was vermeld.
Verzoeker liet de Dienst Wegverkeer (RDW) in een klachtbrief weten dat hij aannam dat de RDW gegevens uit het kentekenregister had verstrekt, of had verkocht, aan derden. Hij vroeg zich af of dit wel was toegestaan.
De RDW liet in een reactie hierop weten dat op basis van artikel 44 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 3.) onder bepaalde voorwaarden verstrekking plaatsvindt van gegevens aan onder meer het RAI Data Centrum te Amsterdam (RDC), als belangenbehartiger van de automobielbranche, en dat het RDC deze gegevens, op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Regeling gegevensverstrekking kentekenregister (zie Achtergrond, onder 5.) mag gebruiken ten behoeve van derden binnen de automobielbranche voor het uitvoeren van direct-marketing activiteiten. De RDW veronderstelde dat naar alle waarschijnlijkheid het RDC de naam- adresgegevens ter beschikking had gesteld aan de betrokken autodealer.
Ter aanvulling liet de RDW verzoeker weten dat op (schriftelijk) verzoek van degene van wie gegevens in het kentekenregister zijn opgenomen, kan worden opgenomen dat deze zijn toestemming onthoudt aan elke verstrekking van op hem betrekking hebbende gegevens aan particulieren en belangenbehartigers van de automobielbranche.
2. Verzoeker klaagt erover dat de RDW hem niet vooraf heeft geïnformeerd - bijvoorbeeld bij de eerste afgifte van zijn kentekenbewijs - over de mogelijkheid om een blokkade te laten opnemen in het kentekenregister. Hij stelt dat de verstrekking niet had mogen plaatsvinden, nu de RDW dit heeft nagelaten en hij daarom niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot het laten opnemen van een blokkade.
3. De RDW voerde in zijn reactie op de klacht aan dat het bekendmaken aan geregistreerden van de mogelijkheid tot het laten afschermen van de eigen persoonsgegevens op diverse manieren is geregeld. Aan geregistreerden persoonlijk gebeurt dit volgens de RDW door middel van een vermelding van deze mogelijkheid op de 5 miljoen APK-herinneringsbrieven die het RDC jaarlijks zendt aan die kentekenhouders van wie het voertuig in het bewuste jaar de APK-keuringsplichtige leeftijd bereikt, alsmede op de APK-herinneringsbrieven die het RDC vervolgens ieder jaar, vóór het bereiken van de APK-vervaldatum aan de betreffende kentekenhouders stuurt, alsmede door vermelding op de aankoopfacturen van BOVAG-garagebedrijven.
Ook voerde de RDW aan dat sinds 2001 een ieder die voor het eerst als persoon in het kentekenregister wordt geregistreerd in een brief van het RDC gewezen wordt op de mogelijkheid van het laten afschermen van de eigen persoongegevens in het register.
Ten slotte gaf de RDW aan dat algemeen bekendheid wordt gegeven aan alle mogelijkheden met betrekking tot het laten registeren van een blokkade via de brochure “Privacy en het kentekenregister”, die de RDW uitgeeft en die verkrijgbaar is op postkantoren, en via de website van de RDW.
4.1. Het betreft in het onderhavige geval een verstrekking van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden. In bij de wet geregelde situaties is een dergelijke verstrekking mogelijk zonder vooraf gegeven toestemming van de geregistreerde op wie de gegevens betrekking hebben. Dit volgt uit artikel 44, derde lid, van de Wegenverkeerswet (zie Achtergrond, onder 3.), juncto artikel 15, tweede lid, van het Kentekenreglement (zie Achtergrond, onder 4.), en artikel 2, eerste lid, en artikel 3, tweede lid, van de Regeling gegevensverstrekking Kentekenregister (zie Achtergrond, onder 5.)
In het onderhavige geval was derhalve voor de verstrekking van de persoonsgegevens van verzoeker aan het RDC, en via het RDC aan de autodealer, geen voorafgaande toestemming van verzoeker vereist.
4.2. De wetgeving biedt daarbij echter wel een bepaalde bescherming tegen ongewenst commercieel gebruik door organisaties als het RDC.
Het RDC mag de gegevens slechts voor commerciële doeleinden gebruiken als degene op wie de gegevens betrekking hebben tegen een dergelijk gebruik geen bezwaar heeft gemaakt (zie artikel 15, tweede lid, van het Kentekenregister; Achtergrond, onder 4.). Indien men bezwaar heeft, biedt artikel 2, derde lid, van de Regeling gegevensverstrekking Kentekenregister (zie Achtergrond, onder 5.) de mogelijkheid om in het register een blokkade te laten plaatsen op het gebruik van de gegevens door het RDC. Hierom kan men de RDW (of het RDC) verzoeken.
4.3. Geconcludeerd moet worden dat deze regelgeving zonder het stellen van nadere voorwaarden geen optimale bescherming biedt van de persoonlijke levenssfeer van geregistreerden. Dit is slechts het geval indien iedere geregistreerde voorafgaand aan de verstrekking wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken en over de wijze waarop dit mogelijk is. Alleen dan wordt voldoende bescherming geboden tegen ongewenst commercieel gebruik.
Op dit punt zijn geen nadere voorwaarden uitgewerkt zoals door de Minister van Verkeer en Waterstaat in de reactie van 23 januari 1991 op de aanbeveling in rapport 1990/145 onder punt 5. (zie Achtergrond, onder 1.3. en onder 2.1.) werd meegedeeld.
Bezien zal dan moeten worden op welke wijze de bekendmaking aan geregistreerden persoonlijk in de praktijk is geregeld. (De verspreiding van een brochure en de vermelding op het internet zijn slechts van belang als een aanvulling op de persoonlijke berichtgeving).
4.4. Destijds kon worden ingestemd met de (voorlopige) maatregelen die de Minister van Verkeer en Waterstaat had aangekondigd omdat deze, eenmaal in de praktijk gebracht, garant zouden staan voor de bekendmaking aan alle geregistreerden van de gegevensverstrekking aan het RDC en de mogelijkheid om hiertegen bezwaar te maken. Bekendmaking zou namelijk in elk geval plaatsvinden via het jaarlijks aan alle geregistreerden te verstrekken deel III van het kentekenbewijs.
4.5. Sinds 1997 wordt aan geregistreerden geen deel III meer verstrekt (zie Achtergrond, onder 2.1.).
De RDW heeft in het onderhavige geval aangevoerd dat nu op een drietal wijzen is voorzien in de informatieverstrekking aan geregistreerden persoonlijk, te weten via de APK-keuringsbrieven, via aankoopfacturen van BOVAG-garagebedrijven en via brieven van het RDC aan personen die voor het eerst in het kentekenregister worden geregistreerd.
Dit laatste wordt echter pas sinds 2001 uitgevoerd en is derhalve voor het onderhavige geval niet relevant.
4.6. Geconcludeerd moet worden dat na 1 januari 1997 en vóór 2001 de persoonlijke berichtgeving uitsluitend verliep via de verzending van APK-herinneringsbrieven en via BOVAG-aankoopfacturen.
Op deze wijze werd een deel van de geregistreerden niet bereikt. Een voertuig is immers pas APK-keuringsplichtig vanaf drie jaar na de datum van eerste afgifte van het kentekenbewijs (zie Achtergrond, onder 7.). Daar komt bij dat niet iedere geregistreerde het voertuig via een BOVAG-garagebedrijf aanschaft.
4.7. Gelet op het voorgaande staat niet vast dat verzoeker de bewuste informatie niet heeft ontvangen. Wel staat vast dat de getroffen maatregelen ten tijde van de onderzochte gedraging niet afdoende waren om te kunnen aannemen dat iedere geregistreerde op de hoogte kon zijn van zijn bezwaarmogelijkheden.
Verzoeker heeft gesteld dat hij niet vooraf is geïnformeerd over de mogelijkheid om zijn gegevens te laten afschermen.
In het licht van bovenstaande, alsmede in aanmerking genomen dat verzoeker pas weer na 1 januari 1997 (namelijk medio 1998) opnieuw in het kentekenregister werd ingeschreven en derhalve niet meer een kopie deel III voor zijn uit België ingevoerde auto heeft ontvangen, en bovendien heeft aangegeven geen APK-herinneringsbrief te hebben ontvangen, is het aannemelijk te achten dat verzoeker niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om een blokkade te laten plaatsen.
4.8 De RDW had rekening behoren te houden met de hiervoor weergegeven ontoereikendheid van de getroffen maatregelen. Het valt de RDW daarom te verwijten dat verzoekers gegevens aan het RDC zijn verstrekt zonder dat de RDW daaraan de voorwaarde heeft verbonden dat het RDC zich ervan diende te vergewissen dat verzoeker op de hoogte was van de bezwaarmogelijkheid alvorens het RDC verzoekers gegevens voor commerciële doeleinden ter beschikking stelde aan een autodealer.
De onderzochte gedraging is in dit opzicht derhalve niet behoorlijk.
5.1. Met instemming is kennis genomen van de sinds 2001 ingevoerde praktijk om het RDC personen die voor het eerst in het kentekenregister worden geregistreerd via brieven te laten wijzen op de mogelijkheid tot het afschermen van hun persoonsgegevens. Hiermee is het manco die de eerder genomen maatregelen kenden, opgeheven. De informatie die het Ministerie van Verkeer en Waterstaat tijdens het onderhavige onderzoek heeft verstrekt (zie Achtergrond, onder 2.4.) geeft de Nationale ombudsman het vertrouwen dat het gebruik van gegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden binnen een afzienbare tijd tot het verleden zal behoren. Het doen van een aanbeveling om nadere maatregelen te treffen ten aanzien van geregistreerden die na 1997 en voor 2001 voor het eerst in het register zijn ingeschreven, en derhalve mogelijk geen persoonlijk bericht hebben ontvangen, is om die reden ook niet meer opportuun.
II. Ten aanzien van de mededelingen in de reactie van 27 september 2001 op verzoekers klacht
1. Op 18 september 2001 ontving de RDW, via de Nationale ombudsman, een brief van verzoeker waarin deze klaagde over de verstrekking van zijn persoonsgegevens aan derden. In de reactie op deze klachtbrief bevestigde de RDW verzoeker met een brief van 27 september 2001 de ontvangst van zijn klachtbrief en liet weten dat de klacht in behandeling was genomen en dat het de bedoeling was “om uiterlijk binnen zes weken te komen tot een afronding”.
In deze brief deelde de RDW verzoeker voorts mee: “Om één en ander sneller te laten verlopen stellen wij u graag in de gelegenheid om uw klacht mondeling toe te lichten”. Daartoe zou binnen drie werkdagen telefonisch contact met hem worden opgenomen.
In de brief vervolgt de RDW: “Indien u geen prijs stelt op dit contact, of bijvoorbeeld door werkzaamheden of afwezigheid niet bereikbaar bent onder het hiervoor genoemde nummer, zou u dan zo vriendelijk willen zijn om dit zo spoedig mogelijk telefonisch te melden…”.
De RDW deelde verzoeker ten slotte mee: ”Ook als u uw klacht tijdens een hoorzitting persoonlijk wilt toelichten, dan horen wij dit graag van u.” Daarbij wees de RDW verzoeker erop “dat een eventuele hoorzitting zal worden gehouden te Veendam op een nader te bepalen tijdstip” en verzoekers “onkosten daarbij voor eigen rekening zijn”.
2. Verzoeker stelt dat hij de klachtbehandeling door de RDW zeer afstandelijk en formeel vindt. De mededeling in de brief van de RDW van 27 september 2001 dat hij voor een `hoorcollege' zou kunnen verschijnen, maar dat de kosten voor hemzelf zouden zijn, alsmede de toonzetting acht hij niet erg uitnodigend, dit te meer, omdat hij in Breda woont en de RDW is gevestigd in Veendam. Verder vindt verzoeker dat niet blijkt wie er in dit hoorcollege zitting hebben, en wat de status ervan is.
3. De RDW voerde in zijn reactie op de klacht aan dat de brief van 27 september 2001 een standaardbrief betrof, bedoeld om verzoeker te informeren over de wijze van afhandeling van zijn klacht conform hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de termijn waarbinnen de klacht wordt afgehandeld (zie Achtergrond, onder 8.).
De RDW stelde verder dat verzoeker de mogelijkheid is geboden om de klacht telefonisch toe te lichten of dit in persoon te doen en dat hij geenszins verplicht was van deze mogelijkheden gebruik te maken.
4.1. Met ingang van 1 juli 1999 is hoofdstuk 9 van de Awb in werking getreden. Hierin is neergelegd aan welke eisen een volwaardige procedure ter behandeling van klachten moet voldoen. Artikel 9:10 Awb (zie Achtergrond, onder 8.) bepaalt dat het bestuursorgaan bij de behandeling van een klacht een klager in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij dit artikel (zie Achtergrond, onder 8.) vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de schriftelijke klachtprocedure en wordt het horen om meerdere redenen van belang geacht.
4.2. Van het horen kan gelet op het belang ervan slechts in een beperkt aantal gevallen worden afgeweken, zo vervolgt de Memorie van Toelichting. Deze gevallen zijn in het tweede lid van artikel 9:10 weergegeven. Hierin staat onder meer dat van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4.3. Het enige vereiste dat in artikel 9:10 ten aanzien van de hoorplicht is neergelegd is dat klager en aangeklaagde in de gelegenheid moeten worden gesteld hun standpunten kenbaar te maken. Voor het overige is de procedure vrij. Telefonisch horen moet dan ook mogelijk worden geacht, mits de nodige zorgvuldigheid in acht wordt genomen en klager er mee instemt.
4.4. Door verzoeker via de brief van 27 september 2001 in de gelegenheid te stellen om hetzij telefonisch, hetzij via een hoorzitting, te worden gehoord, heeft de RDW uitvoering gegeven aan de in hoofdstuk 9 Awb opgenomen klachtprocedurevoorschriften.
Nu verzoeker hiervan kennelijk niet op de hoogte was, kan de toon en de inhoud van de brief op verzoeker formeel zijn overgekomen, maar is er geen aanleiding om de RDW te verwijten dat hij zich ten aanzien van de behandeling van de klacht formeel en afstandelijk heeft opgesteld.
4.5. Het verwijt dat de inhoud van de brief weinig uitnodigend is, snijdt ook geen hout. Nu de RDW verzoeker de mogelijkheid heeft geboden telefonisch te worden gehoord, is het, indien verzoeker er de voorkeur aan had gegeven om zijn klacht in een hoorzitting toe te lichten, niet onredelijk dat deze in Veendam zou zijn gehouden, en is het aanvaardbaar dat verzoeker de daartoe te maken kosten voor eigen rekening moest nemen.
4.6. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de brief van de RDW van 27 september 2001 zowel een naam van een medewerker, als een telefoonnummer bevatte, zodat verzoeker zich met zijn vragen over de procedure tot de medewerker van de RDW had kunnen wenden. Het ontbreken van een uitleg over de hoorzitting is in dit licht niet van dien aard dat het als onzorgvuldig moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer is gegrond ten aanzien van de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister en niet gegrond ten aanzien van de mededelingen naar aanleiding van verzoekers klacht.
Onderzoek
Op 17 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te Breda, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW). Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 24 juni 2001, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.
Omdat verzoeker niet tevreden was over de afhandeling van zijn klacht door de RDW, wendde hij zich met een brief van 13 oktober 2001 opnieuw tot de Nationale ombudsman. Naar aanleiding van deze brief werd naar de gedraging een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de RDW verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tevens werd de RDW en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.
De reactie van de RDW gaf aanleiding om de Minister van Verkeer en Waterstaat te verzoeken om enige nadere, algemene, informatie.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de RDW gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker verhuisde in 1993 naar België. Medio 1998 vestigde hij zich opnieuw in Nederland en vroeg voor zijn, vanuit België ingevoerde, auto een kentekenbewijs aan bij de Dienst Wegverkeer (RDW).
2. In juni 2001 ontving verzoeker op zijn woonadres aan hem geadresseerde reclamepost van een autodealer, met vermelding van zijn (vroegere) kentekennummer. Hij had met dit bedrijf niet eerder contact gehad.
3. Op 18 september 2001 ontving de Dienst Wegverkeer (RDW) te Veendam, via de Nationale ombudsman, een klachtbrief van verzoeker. Verzoeker liet in deze brief, voor zover relevant voor dit onderzoek, onder meer weten:
“Ik heb redenen om aan te nemen dat de dienst van het wegverkeer te Veendam adressen en auto-informatie over “mijn” auto aan derden verkoopt, c.q. doorgeeft aan derden.
(…)
Kan dit zomaar? Een rijksoverheidsdienst die deze (overigens foutieve) informatie ongevraagd doorstuurt naar derden”.
4. De RDW reageerde op verzoekers brief met een brief van 27 september 2001 en deelde hierin mee:
“…Uw klacht is inmiddels in behandeling genomen. De bedoeling is om uiterlijk binnen 6 weken te komen tot een afronding.
Om één en ander sneller te laten verlopen stellen wij u graag in de gelegenheid om uw klacht mondeling toe te lichten. Daarom neemt mevrouw P. binnen drie werkdagen na verzending van deze brief telefonisch contact met u op. Via uw brief hebben wij achterhaald dat u telefonisch bereikbaar bent onder nummer (…)
Indien u geen prijs stelt op dit contact, of bijvoorbeeld door werkzaamheden of afwezigheid niet bereikbaar bent onder het hiervoor genoemde nummer, zou u dan zo vriendelijk willen zijn om dit zo spoedig mogelijk telefonisch te melden via het in het briefhoofd vermelde telefoonnummer?
Ook als u uw klacht tijdens een hoorzitting persoonlijk wilt toelichten, dan horen wij dit graag van u.
Wel wijs ik u er nu reeds op dat een eventuele hoorzitting zal worden gehouden te Veendam op een nader te bepalen tijdstip. Uw onkosten zijn daarbij voor eigen rekening…”
5. Verzoeker liet de RDW met een faxbericht van 29 september 2001 weten dat hij geen telefonische inlichtingen wilde verstrekken, maar dat, indien de RDW nog vragen had, hij die schriftelijk wilde ontvangen en schriftelijk zou beantwoorden.
6. Met een brief van 2 oktober 2001 liet de RDW in reactie op verzoekers klacht, en voor zover betrekking hebbend op de hierboven onder Klacht geformuleerde gedraging, het volgende weten:
“…Met betrekking tot uw stelling dat de RDW uw adres zou hebben verkocht aan derden, merk ik het volgende op.
Op grond van wettelijk voorschrift (artikel 44 van de Wegenverkeerswet 1994) kan de RDW aan belanghebbenden onder voorwaarden informatie verstrekken uit het Kentekenregister. In dat kader worden onder meer aan het RDC (RAI Data Communicatie te Amsterdam), als belangenbehartiger voor de autobranche, gegevens uit dit register verstrekt.
Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Regeling gegevensverstrekking Kentekenregister van 25 juni 1996 mogen deze gegevens door het RDC ook worden gebruikt ten behoeve van derden binnen de automobielbranche voor het uitvoeren van direct-marketing activiteiten.
In dat licht bezien heeft de RDW dus indirect uw naam- en adresgegevens ter beschikking gesteld aan het RDC, welke deze gegevens naar alle waarschijnlijkheid weer ter beschikking van onder meer (de betrokken autodealer; N.o.) heeft gesteld voor direct-marketing activiteiten, zoals bijvoorbeeld in uw geval het toesturen van foldermateriaal.
Slechts in die gevallen waarbij de houder van het kentekenbewijs of bij de RDW dan wel bij het RDC laat weten dat hij uit privacyoogpunt niet wenst dat zijn gegevens worden gebruikt, wordt een blokkade in het Kentekenregister opgenomen.
(…)
Doordat thans naar aanleiding van uw brief op 1 oktober 2001 een aantekening in het Kentekenregister is aangebracht met betrekking tot de export van bedoeld voertuig, zult u vanaf heden dus geen ongewenst foldermateriaal meer moeten ontvangen van (de betrokken autodealer; N.o.).
Ter aanvulling deel ik u tenslotte nog mee dat op verzoek (schriftelijk) van degene van wie gegevens in het kentekenregister zijn opgenomen, kan worden opgenomen dat deze zijn toestemming onthoudt aan elke verstrekking van de op hem betrekking hebbende gegevens aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdelen a en d, van het Kentekenreglement (particulieren en belangenbehartigers van de automobielbranche)...”
7. Verzoeker wendde zich naar aanleiding van deze reactie van de RDW tot de Nationale ombudsman, omdat hij zich niet met het standpunt van de RDW kon verenigen.
B. Standpunt verzoeker
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt in de eerste plaats verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
2. Ter toelichting vermeldde verzoeker in zijn verzoekschrift ten aanzien van het eerste klachtonderdeel onder meer nog het volgende:
“Het blijkt dus mogelijk dat zonder toestemming te geven de RDW gegevens mag doorspelen en dat het indien men hiervan niet gediend is men dat zelf moet aangeven. Maar wie weet dit als dit nergens wordt vermeld bij kentekenuitgifte. (…)
RDW kan zich toch niet beroepen op regels die niet bij het publiek bekend zijn gemaakt?”
3. Het tweede klachtonderdeel betreffende de klachtbehandeling door de RDW lichtte verzoeker onder meer als volgt toe:
“(…) dat ik de klachtbehandeling van RDW zeer afstandelijk en formeel vind. (…)
De toon en de melding dat ik voor een hoorcollege zou kunnen verschijnen maar dat de kosten voor mijzelf zijn is niet erg uitnodigend. Zeker niet als ik in Breda woon en de RDW gevestigd is in Veendam. Wie zit er in dat hoorcollege, wat is de status. Ben ik verdachte.”
C. Standpunt Dienst Wegverkeer
1. De RDW reageerde op het eerste klachtonderdeel aan de hand van een aantal vragen die de Nationale ombudsman had voorgelegd.
Deze vragen luidden, voor zover relevant voor dit verslag:
“1. Op welke wijze wordt aan de houders van kentekenbewijzen persoonlijk bekend gemaakt dat zij de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen de verstrekking van hun gegevens uit het kentekenregister aan derden, nu niet meer jaarlijks een kentekendeel III wordt toegezonden?
2. Indien op geen andere wijze individuele informatieverstrekking plaatsvindt, kan dan worden aangegeven waarom dit niet meer wordt gedaan?
3. Op welke andere wijze wordt algemeen bekendheid gegeven aan de mogelijkheid van verstrekking van gegevens aan derden en aan de mogelijkheid om dit door middel van een blokkade te voorkomen?”
De reactie van de RDW luidde als volgt:
“…1. Indien in het kader van uw eerste vraag van “derden” wordt gesproken, moeten hieronder particulieren en belangenbehartigers van de voertuigenbranche worden verstaan.
Particulieren:
Voor de verstrekking van persoonsgegevens van natuurlijke personen aan particulieren geldt dat deze gegevens niet zonder toestemming van de betrokkene aan de particuliere aanvrager worden verstrekt. De RDW vraagt in alle gevallen schriftelijk toestemming aan de geregistreerde, voordat tot verstrekking van de gevraagde gegevens wordt overgegaan. Vanwege deze werkwijze maakt de RDW niet persoonlijk aan houders van kentekenbewijzen bekend dat zij de mogelijkheid hebben tot het op voorhand registreren van een blokkade.
Belangenbehartigers van de voertuigenbranche (RDC):
Het persoonlijk aan geregistreerden (kentekenhouders) bekend maken van mogelijkheden die bestaan ten aanzien van het laten afschermen/blokkeren van hun persoonsgegevens tegen het gebruik hiervan door de (belangenbehartigers van de) voertuigbranche is op een aantal manieren geregeld:
● Het RDC verstuurt jaarlijks ongeveer 5.000.000 APK-herinneringsbrieven.
Deze worden uitsluitend aan de eigenaren (geregistreerden) van voertuigen gestuurd die in het bewuste jaar de APK-keuringsplichtige leeftijd bereiken. Vervolgens stuurt het RDC ieder jaar, vóór het bereiken van de APK-vervaldatum van het voertuig, een nieuwe APK-herinneringsbrief naar de kentekenhouder. In de herinneringsbrieven wordt de kentekenhouder gewezen op de mogelijkheid tot het laten afschermen van hun persoonsgegevens tegen het verzenden van de APK-herinneringsbrief dan wel andere door de voertuigenbranche te verzenden informatie. Zowel het RDC als de RDW worden in dit kader genoemd als aan te schrijven instanties. De hier beschreven gang van zaken is voortgekomen uit tussen de RDW en het RDC gemaakte afspraken.
● Sinds vorig jaar ontvangt een ieder die als persoon voor het eerst in het kentekenregister wordt geregistreerd, een brief van het RDC waarin hij/zij wordt gewezen op de mogelijkheid tot het laten afschermen van zijn/haar persoonsgegevens, de verzending van APK-herinneringsbrieven dan wel andere door de voertuigenbranche te verzenden informatie. Het voorgaande geldt ook voor personen die in het bezit zijn van een nieuwe voertuig of een voertuig dat nog niet APK-keuringsplichtige leeftijd heeft bereikt. De hier beschreven gang van zaken is ook voortgekomen uit tussen de RDW en het RDC gemaakte afspraken.
● Voor alle BOVAG-garagebedrijven wordt in de aankoopfactuur van een voertuig melding gemaakt van de mogelijkheden tot het laten afschermen van persoonsgegevens door de voertuigenbranche.
2. Gezien het nawoord op vraag 1 is beantwoording van deze vraag niet meer relevant.
3. De RDW geeft een brochure uit, welke onder meer bij postkantoren verkrijgbaar is, onder de naam “Privacybescherming en het kentekenregister”. In deze brochure worden alle mogelijkheden met betrekking tot het laten registreren van blokkades uiteengezet. Daarnaast staat de informatie uit de brochure ook op de website van de RDW, te weten:”www.rdw.nl”…”
2. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel deelde de RDW mee:
“…Met betrekking tot het gedeelte van de klacht dat handelt over de wijze van klachtafhandeling bericht ik u dat de brief van 27 september 2001 een standaardbrief is teneinde klager te informeren over de wijze van afhandeling van de klacht conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en de termijn waarbinnen de klacht wordt afgehandeld. De RDW geeft tevens klager de mogelijkheid om de klacht telefonisch nader toe te lichten of dit in persoon te doen. De klager is geenszins verplicht van deze mogelijkheden gebruik te maken…”
D. REACTIE verzoeker
Tijdens het onderzoek liet verzoeker naar aanleiding van nadere vragen nog weten dat zijn, vanuit België naar Nederland ingevoerde, auto (waarvan de eerste afgifte in België was geregistreerd op 21 mei 1996) op 24 juli 1998 bij de RDW ter keuring was aangeboden in verband met de aanvraag van een kentekenbewijs. Verder liet hij weten dat hij het kentekenbewijs in augustus 1998 had ontvangen, dat hij de auto medio september 1999 had verkocht toen deze 3 jaar en 4 maanden oud was, en dat hij nooit een A.P.K.-herinneringsbrief had ontvangen.
Achtergrond
1. Rapport 1990/145
1.1. In 1990 bracht de Nationale ombudsman rapport 1990/145 uit. In dit rapport gaf de Nationale ombudsman een oordeel over de klacht dat de toenmalige Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), ressorterend onder de Minister van Verkeer en Waterstaat, gegevens uit het kentekenregister voor een ander doel gebruikte dan dat waarvoor het register werd bijgehouden. De betrokken verzoeker had in dit geval een brief van een garagebedrijf ontvangen waarin onder meer zijn naam, kentekennummer en de keuringsdatum van zijn auto waren vermeld. Tijdens het onderzoek bleek dat de RDW de betreffende gegevens had verstrekt aan de Stichting RAI Data Centrum te Amsterdam (RDC), zijnde een belangenbehartiger voor de automobielbranche. Het RDC had de gegevens, buiten medeweten van verzoeker om, verstrekt aan de leden van de RAI, waaronder het garagebedrijf dat verzoeker had aangeschreven.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de wijze waarop in dit geval door de RDW gebruik was gemaakt van een aantal op verzoeker betrekking hebbende gegevens op gespannen voet stond met de in artikel 10 van de Grondwet uitdrukkelijk erkende aanspraak van individuen om in beginsel zelf te bepalen op welke wijze de op hen betrekking hebbende informatie aan anderen wordt doorgegeven.
De Nationale ombudsman overwoog in het rapport onder meer:
“In art. 5, tiende lid, van de RAI-regeling is (…) bepaald dat het RDC ten behoeve van "direct marketing-doeleinden" geen gegevens verstrekt over personen die het RDC, al dan niet rechtstreeks, te kennen hebben gegeven daarop geen prijs te stellen. Over deze mogelijkheid is vooraf noch door het RDC noch door de Minister of door de Rijksdienst voor het Wegverkeer informatie verstrekt aan de personen, van wie gegevens in het kentekenregister zijn opgenomen. Een dergelijke informatieverstrekking is ook niet door de Minister of de directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer als voorwaarde gesteld.
(…) Blijkens het bepaalde in art. 5, tiende lid, van de RAI-Regeling is onderkend dat tegen het gebruik van gegevens uit het kentekenregister voor "direct marketing-doeleinden" vanuit een oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer bezwaar kan bestaan aan de zijde van degene over wie gegevens worden verstrekt.
De Minister respectievelijk de directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, hebben echter onvoldoende oog gehad voor de mogelijkheid van dit soort bezwaren. De Minister, c.q. genoemde directeur, had ervoor moeten zorgen dat aan de personen, over wie gegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden worden doorgegeven aan derden, vooraf om toestemming daartoe wordt gevraagd of dat deze personen in ieder geval vooraf worden geïnformeerd over de mogelijkheid die art. 5, tiende lid, van de RAI-Regeling hun biedt.
De Minister had dit bijvoorbeeld kunnen realiseren door bij de verstrekking van gegevens aan het RDC gebruik te maken van de mogelijkheid dit te doen onder het stellen van voorwaarden, zoals bedoeld in art. 19, vierde lid, van het Reglement kentekenregistratie en art. 7.3. van de Regeling Centrale Registratie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Langs die weg had moeten worden gewaarborgd dat de betrokkenen vooraf wordt verzocht om toestemming voor gegevensverstrekking aan derden voor commerciële doeleinden, dan wel dat zij vooraf worden geïnformeerd over de mogelijkheid te verzoeken een dergelijke gegevensverstrekking achterwege te laten.
Het is vanuit een oogpunt van bescherming van de privacy niet juist dat noch de Minister, noch de directeur hebben gezorgd voor deze waarborgen.”
1.2. De Minister van Verkeer en Waterstaat werd daarom in overweging gegeven er voor zorg te dragen dat er, vooruitlopend op de herziening van de Wegenverkeerswet, een waarborg zou worden gecreëerd dat aan personen, over wie gegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden worden doorgegeven aan derden, vooraf om toestemming daarvoor wordt verzocht, dan wel dat zij vooraf zouden worden geïnformeerd over de mogelijkheid te verzoeken deze gegevensverstrekking achterwege te laten.
1.3. De Minister liet in reactie op deze aanbeveling in een brief van 23 januari 1991 weten:
“…Het ligt in mijn bedoeling op zeer korte termijn een geheel herziene Wegenverkeerswet aan de Tweede Kamer aan te bieden (wetsvoorstel WVW 1992). Een onderdeel van die wet vormt de basis voor de nieuwe voertuigregistratie. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven, dat beperkingen worden gesteld aan het gebruik van gegevens omtrent voertuigen en de bezitters daarvan voor commerciële doeleinden. Daartoe bestaat het voornemen in het nieuwe voertuigregistratiesysteem onder meer voorzieningen op te nemen die er toe strekken voertuigeigenaren in de gelegenheid te stellen om aan te geven dat hun persoonsgegevens niet mogen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waartoe de gegevens aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn verstrekt zoals bijvoorbeeld commerciële doeleinden. Ik verwacht dat het nieuwe voertuigregistratie-systeem voor wat dit betreft begin 1993 operationeel zal zijn.
Ik meen dat daarmee in structurele zin voldaan wordt aan hetgeen u in deze zaak aanbeveelt.
Aangezien een dergelijke oplossing binnen het huidige kentekenregistratiesysteem niet eenvoudig kan worden gerealiseerd, heb ik mij beraden op voorlopige maatregelen om ook op korte termijn reeds aan uw aanbeveling te kunnen voldoen.
De volgende maatregelen lijken mij hiervoor passend.
1. Voor geregistreerden is de mogelijkheid geschapen bij Verkeer en Waterstaat in casu de Rijksdienst voor het Wegverkeer te melden dat men niet wenst dat zijn of haar gegevens worden doorgegeven aan derden.
Een melding van bezwaar tegen commercieel gebruik van de op de geregistreerde betrekking hebbende gegevens uit het kentekenregister leidt door middel van een bericht aan antwoordnummer 666 te Amsterdam tot een feitelijke blokkade in het gegevensbestand van de Stichting RAI Data Centrum.
2. Vanaf medio 1990 wordt constante bekendheid gegeven aan voertuigbezitters over de bescherming van hun persoonsgegevens middels een vermelding op de door Verkeer en Waterstaat uitgegeven folder over de Algemene Periodieke Keuring.
3. Een advertentie is door de Stichting RAI Data Centrum geplaatst in de ANWB-kampioen (oplage circa 2.8 miljoen) waarin wordt aangegeven dat:
- gegevens die uit het kentekenregister afkomstig zijn gebruikt worden voor diverse soorten mailings;
- de geregistreerden een dergelijk gebruik van de gegevens uit het kentekenregister kunnen voorkomen.
4. In de tekst van de orderbevestiging, die door Bovag-leden wordt gebruikt bij de verkoop van de 1.5 miljoen nieuwe en gebruikte voertuigen per jaar, is inmiddels aangegeven dat de klantgegevens aan de Stichting RAI Data Centrum ter beschikking worden gesteld en tevens dat geregistreerden die daartegen bezwaren hebben, dit onder meer kunnen voorkomen door middel van een bericht aan antwoordnummer 666 te Amsterdam.
5. Teneinde te verzekeren dat commercieel gebruik van de gegevens door de Stichting RAI Data Centrum achterwege wordt gelaten indien de geregistreerde daartegen bezwaar maakt zal ik gebruik gaan maken van de mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan de gevgevensverstrekking aan de Stichting RAI Data Centrum.
6. Door mij wordt overwogen om in een advertentiecampagne in de landelijke pers en/of door middel van een “Postbus 51-TV-spot” aandacht te schenken aan de voertuigbezitters en de bescherming van hun persoonsgegevens.
7. Op het jaarlijks aan alle voertuighouders toe te zenden deel III van het kentekenbewijs zal melding gemaakt gaan worden van de gegevensverstrekking aan de Stichting RAI Data Centrum en de mogelijkheid hiertegen bezwaar te maken.
Onderzoek naar de operationele kant hiervan zal binnen afzienbare tijd worden afgerond…”
1.4. De Nationale ombudsman deelde de Minister met een brief van 31 januari 1991 mee dat hij met instemming had kennis genomen van het besluit van de Minister om de aanbeveling in het rapport op te volgen.
2. Ontwikkelingen sinds het uitbrengen van rapport 1990/145
2.1. Wegenverkeerswet en kentekenregistratie
Inmiddels is de door de Minister in zijn bovenvermelde brief van 23 januari 1991 aangekondigde geheel herziene Wegenverkeerswet ingevoerd (Wegenverkeerswet 1994). De hier bovenvermelde RAI-Regeling en de Regeling Centrale Registratie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn vervallen.
Hoewel de Minister in haar hierboven onder punt 1.3. geciteerde reactie op de aanbeveling in rapport 1990/145 onder punt 5. heeft laten weten gebruik te zullen gaan maken van de mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan de gegevensverstrekking aan het RDC teneinde te verzekeren dat commercieel gebruik van de gegevens door het RDC achterwege wordt gelaten indien de geregistreerde daartegen bezwaar maakt, is, geen ministeriële regeling opgesteld, waarin dergelijke voorwaarden zijn uitgewerkt.
Een aantal van de destijds aangekondigde (voorlopige) maatregelen worden nog steeds in de praktijk gebracht (zie onder C. STANDPUNT DIENST WEGVERKEER). Bij het vermelde onder punt 7. in de reactie van de Minister van 23 januari 1991 op de aanbeveling (zie hierboven onder 1.3.) behoort echter een kanttekening te worden geplaatst.
De invoering van de Wegenverkeerswet 1994 en een nieuw kentekenregistratiesysteem hebben geleid tot het besluit om deel III van het kentekenbewijs in 1996 voor het laatst verplicht te stellen. Met ingang van 1 januari 1997 werd deel III afgeschaft en werd de functie overgenomen door de aanslagen van het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (Cbm). Het Kentekenreglement heeft bij besluit van 27 november 1996 in dit verband de nodige wijzigingen ondergaan.
2.2. Wet persoonsregistraties (WPR)
De in 1988 in werking getreden Wet persoonsregistraties (WPR) was een uitwerking van het in artikel 10 van de Grondwet opgenomen grondrecht ter bescherming van de informatieve privacy. Nadat het Kentekenregister de eerste jaren buiten de werking van de WPR was gebracht, omdat eerst een wijziging van de Wegenverkeerswet noodzakelijk was teneinde de twee wetten met elkaar in overeenstemming te brengen, werd het kentekenregister sinds de inwerkingtreding van de Wegverkeerswet 1994 ook een onder de WPR vallende persoonsregistratie.
Vanwege het uitzonderlijke karakter van de kentekenregistratie kreeg deze echter ook een afzonderlijke regeling. De regeling van de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister vulde de WPR aan, maar week op een aantal punten ook af.
De regeling is ondergebracht in de Wegenverkeerswet, het Kentekenreglement en een aantal nadere uitvoeringsregelingen.
Hoewel op 1 september 2001 de Wet bescherming persoongegevens (Wbp) in de plaats is getreden van de WPR (als een uitwerking van de Europese Richtlijn “betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoongegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EG), was op het moment waarop de onder Klacht geformuleerde gedraging plaatsvond de WPR nog van toepassing.
2.3. Brieven van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
1. Op 11 januari 2001 kondigde de Minister van Verkeer en Waterstaat bij haar besluit om (naast de Stichting RDC) ook de Stichting Denktank in de Autobranche (Stidenda) met oog op de gegevenverstrekking uit het kentekenregister aan te wijzen als belangenbehartiger van de automobielbranche in een brief aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal het volgende aan:
“In de loop van het besluitvormingsproces heb ik aangegeven voorstander te zijn van marktwerking en het aan partijen onder gelijke condities verstrekken van overheidsinformatie. Ik stel echter wel mijn vraagtekens over de verstrekking van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden binnen de voertuigbranche. Ik ben van mening dat het huidige gebruik van overheidsinformatie voor bijvoorbeeld direct marketingactiviteiten binnen de voertuigbranche, zoals dat thans via het RDC aan de branche is toegestaan, met het oog op de privacybescherming van burgers aan een nader onderzoek moet worden onderworpen.
Stidenda heeft zijn aanvraag voor zover deze betrekking had op persoonsgegevens ingetrokken”.
2. In vervolg hierop deelde de Minister in een brief van 17 december 2001 aan de voorzitter van de Tweede Kamer mee:
“Begin dit jaar heb ik u bij brief van 11 januari 2001 (kenmerk DGP/VI/U.00.04036) medegedeeld dat ik de Stichting Denktank in de Autobranche (Stidenda) voor de verstrekking van voertuiggegevens uit het kentekenregister heb aangewezen als (tweede) belangenbehartiger van de automobielbranche. Tevens heb ik daarbij een onderzoek aangekondigd naar het huidige gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor commerciële doeleinden binnen de voertuigbranche door de Stichting RDC. Het afgelopen jaar is dit onderzoek door de betrokken partijen (RAI en Bovag namens de Stichting RDC, Verkeer en Waterstaat en RDW) uitgevoerd. Daarbij is tevens gekeken naar de samenwerking tussen Verkeer en Waterstaat en de Stichting RDC op het gebied van gegevensverstrekking uit het kentekenregister.
Bij deze wil ik u graag infomeren over de besluiten die ik, naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek, op 12 december 2001 heb genomen. Per onderzoeksvraag wil ik u informeren over de hoofdlijnen van het onderzoek en mijn genomen besluit(en). Tot slot geef ik een schets van de vervolgprocedure.
Commercieel gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister
Op dit moment heeft de Stichting RDC het exclusief recht om, als belangenbehartiger van de automobielbranche, persoonsgegevens uit het kentekenregister te ontvangen. Deze gegevens heeft de Stichting RDC in het verleden ontvangen om de uitvoering van de jaarlijkse APK herinneringsbrief (de zogenoemde APK mailing) te kunnen verrichten, waarbij is overeengekomen dat zij deze gegevens ook mochten gebruiken voor commerciële doeleinden (zoals direct mailing).
Tevens worden deze persoongegevens gebruikt voor de uitvoering van technische
recalls. Stidenda en andere partijen binnen en buiten de voertuigbranche (met uitzondering van personen of instanties met een publiekrechtelijke taak, beroepsbeoefenaren en particulieren) ontvangen deze gegevens niet, alhoewel zij daarin wel geïnteresseerd zijn.
Door de betrokken partijen is onderzocht op welke wijze een gelijk speelveld voor de verschillende marktpartijen kan worden gecreëerd. Daarbij is rekening gehouden met privacyregels en recente ontwikkelingen op het gebied van de beschikbaarheid van overheidsinformatie en op het gebied van markt en overheid.
De vertegenwoordigers van de branche waren daarbij van mening dat de verstrekking van persoonsgegevens ten behoeve van commerciële doeleinden kan worden gehandhaafd, als daaraan strengere regels op het gebied van de verstrekking en het gebruik worden gesteld. Op basis van het non-discriminatie beginsel ben ik echter van mening dat de huidige situatie niet kan worden gehandhaafd.
Derhalve restte mij de keuze voor de opties om de persoonsgegevens aan iedereen te verstrekken die daarin is geïnteresseerd, of aan niemand. Ik heb op basis van de uitkomsten van het gezamenlijk onderzoek en de ambtelijke adviezen van de Ministeries van Economische Zaken, Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besloten om de persoonsgegevens niet (langer) te verstrekken ten behoeve van commerciële doeleinden, om de volgende redenen:
Vanuit het belang van een strikte scheiding tussen publieke taken en private taken, acht ik het commercieel gebruik van persoonsgegevens die voor publieke doeleinden worden verzameld en beheerd onaanvaardbaar.
Met het oog op de bescherming van de privacy van de burger acht ik het verstrekken van persoonsgegevens aan derden voor commerciële doeleinden niet wenselijk.
Dit besluit heeft tot consequentie dat de Stichting RDC in de toekomst niet langer de persoonsgegevens van de overheid (uit het kentekenregister) ter beschikking zal krijgen. De voertuigbranche zal voor het onderhoud van haar eigen klantenbestand en de direct mailing in de toekomst - net als iedere branche - hiervoor zelf de benodigde gegevens dienen te verzamelen.
Met betrekking tot de APK mailing en de technische recalls ben ik van mening dat deze activiteiten, in het kader van het publieke belang op het gebied van de verkeersveiligheid, gecontinueerd moeten blijven. De APK mailing acht ik een publieke taak en ik ben dan ook voornemens om deze taak in de toekomst door de RDW uit te laten voeren. De uitvoering van de technische recalls is, vanuit het oogpunt van productaansprakelijkheid, in mijn optiek een verantwoordelijkheid voor de voertuigfabrikant. Op welke wijze deze taak in de toekomst kan worden uitgevoerd, zal in overleg met de branche nader worden uitgezocht. Tevens zal worden bekeken op welke wijze het opstellen van verkoopstatistieken, die ik van maatschappelijk belang acht, kan worden gecontinueerd.
Samenwerking tussen Verkeer en Waterstaat en de Stichting RDC
Tussen Verkeer en Waterstaat en de Stichting RDC is sprake van een historisch gegroeide publiek private samenwerking. Hierbij is in hoofdlijnen onderscheid te maken tussen enerzijds de gegevensverstrekking uit het kentekenregister ten behoeve van commerciële activiteiten en ten behoeve van maatschappelijk relevante taken (zoals de Nationale Autopas, Autorecycling Nederland en de APK-mailing) en anderzijds de datacommunicatie tussen de erkende voertuigbedrijven en de RDW.
Als gevolg van de toetreding van nieuwe marktpartijen op het gebied van de datacommunicatie en de verwerking van voertuigtechnische gegevens ten behoeve van commerciële doeleinden is onderzocht of de huidige samenwerking aanpassing behoeft.
Uit het onderzoek naar de samenwerking tussen Verkeer en Waterstaat en de Stichting RDC blijkt dat er in de historisch gegroeide situatie sprake is van een diffuse taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Stichting RDC, RDC BV en de brancheverenigingen. Er is dan ook een aantal aanbevelingen gedaan om, in een situatie waarin meerdere marktpartijen actief zullen zijn, te komen tot een heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling van de verschillende betrokken partijen, om gelijke concurrentieposities te creëren voor de verschillende marktpartijen en om de continuïteit van de maatschappelijk relevante taken te waarborgen. Over deze aanbevelingen bestaat overeenstemming met RAI en Bovag en met de aanbevelingen heb ik ingestemd. Concreet betekent dit het volgende:
Het begrip belangenbehartiger van de automobielbranche zal in de wegenverkeerswetgeving worden geschrapt. Hiervoor in de plaats zullen de begrippen communicatieprovider en informatieprovider worden geïntroduceerd.
Een aantal maatregelen zullen worden getroffen om de continuïteit van de maatschappelijk relevante taken te waarborgen.
De algemeen directeur RDW zal zijn adviseurrol in het bestuur van de Stichting RDC beëindigen.
Vervolgprocedure
Naar aanleiding van de hierboven genoemde besluitvorming is aanpassing van de wegenverkeerswetgeving noodzakelijk. Hiervoor zal een aantal aspecten nader moeten uitgewerkt. In eerste instantie betreft dit het vaststellen van een overgangstermijn voor de Stichting RDC om haar taken te beëindigen die zij op basis van de verstrekking van persoonsgegevens uit het kentekenregister uitvoert. Hierover wil ik in maart 2002 een besluit nemen. Daarnaast is hierboven reeds aangegeven dat in onderling overleg met de branche nog een aantal aspecten nader moeten worden uitgewerkt.
Ik streef ernaar om de wetswijziging per 1 januari 2004 in werking te laten treden”.
2.4. Besluitvorming ten aanzien van het commercieel gebruik persoonsgegevens uit het kentekenregister
Op een verzoek van de Nationale ombudsman van 11 juni 2002 om nadere geïnformeerd te worden over het stadium waarin de besluitvorming zich op dat moment bevond, werd op 20 juni 2002 van de zijde van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat per faxbericht het volgende meegedeeld:
“De voertuigimporteurs (RAI) en Stichting RDC hebben aangegeven dat de door de Minister genoemde termijn (ingangsdatum 1 januari 2004) te kort zou zijn. De Minister heeft deze partijen de ruimte geboden om hun stellingen te onderbouwen, zodat zij daarna een afgewogen besluit over de ingangsdatum (overgangstermijn) kan nemen. De door hen aangeleverde informatie was echter ontoereikend, zodat (de Minister; N.o.) besloten (heeft) zelf onderzoek te laten verrichten, enerzijds door de accountantsdienst en tevens door het expertisecentrum.
De uitkomsten van deze onderzoeken worden eind juli verwacht. Daarna zal advies naar de Minister gaan en zal de aanwijzingsbeschikking van de Stichting RDC worden aangepast. Dat zal na de vakantie, in augustus/septemer zijn.
Ter verduidelijking, andere belangenbehartigers van de branche (Stidenda en de Stichting New Motive) krijgen geen NAW (naam, adres, woonplaats) gegevens”.
3. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 44:
“1. Aan belanghebbenden kunnen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt.
2. Aan belanghebbenden worden slechts gegevens verstrekt omtrent door hen opgegeven kentekens.
3. Bij ministeriële regeling kan in bijzondere gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden, worden toegestaan dat van het tweede lid wordt afgeweken.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het verstrekken van gegevens aan belanghebbenden niet of slechts tot een beperkt aantal of in beperkte vorm of omvang geschiedt.
5. In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen worden beperkingen gesteld aan het verstrekken van gegevens dan wel aan het gebruik van gegevens nadat zij zijn verstrekt. In elk geval wordt daarbij geregeld welke beperkingen op verzoek van degene aan wie een kenteken is opgegeven, kunnen worden gesteld”.
4. Kentekenreglement
Artikel 9:
“Voor de verstrekking van gegevens op grond van artikel 44 van de wet worden belanghebbenden onderscheiden in:
a. particulieren,
b. door Onze Minister of, in geval van verstrekking van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een voertuig, door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk dan wel, in geval van verstrekking van gegevens omtrent de verplichtingen, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, door Onze Minister en Onze Minister van Financiën, respectievelijk Onze Minister en Onze Minister van Justitie, gezamenlijk aangewezen beroepsbeoefenaren of categorieën van beroepsbeoefenaren,
c. personen of instanties met een publiekrechtelijke taak, niet zijnde autoriteiten als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de wet, en
d. door Onze Minister of, in geval van verstrekking van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een voertuig, door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aangewezen organisaties die de belangen van de automobielbranche behartigen”.
Artikel 14, eerste lid:
“Aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel d, worden de gevraagde gegevens verstrekt, voor zover zij deze gegevens behoeven voor:
a. het verrichten van activiteiten die verband houden met een goede uitvoering van de wet,
b. wetenschappelijk onderzoek en statistiek, dan wel
c. voertuiginformatiesystemen ten behoeve van de automobielbranche, een en ander voor zover bij de aanwijzing, bedoeld in artikel 9, onderdeel d, is bepaald.”
Artikel 15, tweede lid:
“Belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel d, mogen de aan hen verstrekte gegevens gebruiken voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt. Daarnaast mogen zij de aan hen verstrekte gegevens, met uitzondering van die omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een voertuig, gebruiken voor bij ministeriële regeling aangewezen doeleinden, indien degene op wie de gegevens betrekking hebben tegen een dergelijk gebruik geen bezwaar heeft gemaakt”.
Artikel 16:
“Op verzoek van degene van wie gegevens in het kentekenregister zijn opgenomen, wordt in het kentekenregister geregistreerd dat:
a. hij zijn toestemming onthoudt aan elke verstrekking van op hem betrekking hebbende gegevens aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel a,
b. op hem betrekking hebbende gegevens door belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel d, niet gebruikt worden voor de in artikel 15, tweede lid, bedoelde, bij ministeriële regeling aangewezen, doeleinden”.
Artikel 17, eerste lid luidt nu:
“Een driedelig kentekenbewijs bestaat uit een deel I, een deel II en een overschrijvingsbewijs”.
Artikel 26, eerste lid, luidt:
“Degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is, ingeval hij ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig waarvoor dat kentekenbewijs is afgegeven, verplicht:
a. het deel II en het overschrijvingsbewijs terstond over te dragen aan degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden;
(…)”
5. Regeling gegevensverstrekking Kentekenregister
Artikel 2:
“1. De door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen organisaties die de belangen van de automobielbranche behartigen, bedoeld in artikel 9, onderdeel d, van het Kentekenreglement, mogen de uit het kentekenregister verstrekte gegevens, met uitzondering van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van motorrijtuigen, naast de in artikel 14, eerste lid, van het Kentekenreglement genoemde doeleinden, gebruiken voor de volgende doeleinden:
a. het uitvoeren van direct-marketing activiteiten ten behoeve van derden binnen de voertuigbranche;
b. het verstrekken van gegevens aan:
1°.voertuigimporteurs en voertuigfabrikanten, voertuigbedrijven en voertuigonderdelenbedrijven, zulks ten behoeve van het onderhouden van het eigen klantenbestand en direct-marketingactiviteiten van de voertuigbranche,
(…)
2. De in het eerste lid bedoelde organisaties dragen er zorg voor dat passende maatregelen worden genomen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen over wie gegevens, afkomstig uit het kentekenregister, worden verstrekt. Hiertoe verstrekken de organisaties slechts gegevens aan derden onder voorwaarden die deze bescherming waarborgen.”
3. Op verzoek van de houder van het kentekenregister verwijderen de in het eerste lid bedoelde organisaties de door de houder bij het verzoek aangegeven, eerder uit het kentekenregister verstrekte gegevens”.
Artikel 3, tweede lid:
“Aan de belangenbehartigers van de automobielbranche als bedoeld in artikel 9, onderdeel d, van het Kentekenreglement kunnen gegevens omtrent kentekens alsmede natuurlijke personen en rechtspersonen worden verstrekt.”
Artikel 4:
“De houder van het kentekenregister laat de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister aan een belanghebbende achterwege, indien hem is gebleken dat deze in strijd met het bepaalde in artikel 15 van het Kentekenreglement heeft gehandeld.”
6. Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende aanwijzing van de Stichting RDC als organisatie die de belangen van de automobielbranche behartigt, aan welke gegevens uit het kentekenregister kunnen worden verstrekt
Artikel 1:
“Als organisatie die de belangen van de automobielbranche behartigt, aan welke gegevens uit het kentekenregister kunnen worden verstrekt, met uitzondering van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een motorrijtuig, wordt aangewezen: de Stichting RDC.”
7. Algemene periodieke keuring (APK)
Ingevolge artikel 72 jo. 73, tweede lid, onderdeel a. van de Wegenverkeerswet 1994, in samenhang met artikel 4.5 van het Voertuigreglement en artikel 1 van de Regeling vaststelling datum eerste toelating voertuigen is een voertuig keuringsplichtig drie jaar nadat een auto voor het eerst op de weg is toegelaten. Dit is de datum van eerste afgifte van het kentekenbewijs.
8. Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht (ingevoerd per 1 juli 1999):
Artikel 9:10
"1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3. Van het horen wordt een verslag gemaakt."
Algemene wet bestuursrecht, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 837, Memorie van Toelichting, pag. 19 - 21
"...Artikel 9:10
Dit artikel bevat het beginsel van hoor en wederhoor. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de schriftelijke klachtprocedure. Ook de Nationale ombudsman gaat daarvan uit (zie bijv. het rapport van de Nationale ombudsman van 30 juni 1989, AB 1990, m.nt. P.A.M. Mevis).
Het horen is om meerdere redenen van belang. Niet iedereen is even goed in staat zijn gedachten schriftelijk te formuleren. Daarom moet de gelegenheid worden geboden dat de klager zijn mening mondeling bij het bestuursorgaan naar voren brengt. Het horen kan er ook toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen.
(…)
Gelet op het belang van het horen zal slechts in een beperkt aantal gevallen van het horen kunnen worden afgezien. Dat kan in ieder geval indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 7:3, onder c Awb. De klager kan schriftelijk en/of mondeling, waaronder ook telefonisch wordt verstaan, laten weten dat hij afziet van zijn recht te worden gehoord.
(…)
Daarnaast wordt voorzien in de mogelijkheid om van het horen af te zien indien de klacht kennelijk ongegrond is. Horen in dat soort gevallen zal veelal weinig meer kunnen toevoegen en zal veelal niet opwegen tegen de daarmee gemoeide bestuurslasten..."
Artikel 9:11, eerste lid
“1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.3 van toepassing is - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.”